Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen en daden (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen en daden
Afbeelding van Dagen en dadenToon afbeelding van titelpagina van Dagen en daden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

Scans (1.52 MB)

ebook (2.74 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen en daden

(1901)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Pinksterheil

[pagina 103]
[p. 103]

I

 
Door 't stil gehucht op Pinkstermorgen kwamen we
 
Naar 't water dat zijn volle en frissche vracht
 
Voor wind deed wentlen en in sprenklen woei
 
Wijd onder 't scherpe en heldre noordlijk blauw.
 
Een uitgeveende plas was 't, rond omringd
 
Door dorpjes, hout en molens; en een weg -
 
Een enkle dijk maar, riet- en wilg-begroeid, -
 
Liep dwars door 't water, recht, en midden door.
 
Wind woei, zon scheen, golf brak in schuim, wij zongen.
 
Ons voeten traden zacht in 't veen: de pluim
 
Van 't droge zaad pluisde onze kleêren dons:
 
Koekoeksbloem, paarse klaver en de scherm
 
Van 't bloeiend pijpkruid rezen wild en hoog:
[pagina 104]
[p. 104]
 
En 't weezoet vlier bloemde elk wit hart op 't groen.
 
Zóó vol, zóó blij groeide op dien stijven dijk
 
Heel de jonge zomer, dat ik aarzlend poos
 
Nu 'k met nog één trek zijn genoten beeld
 
Voltooi: éen zang van scherp, dan zoet, gefluit:
 
Karrekiet! karrekiet! schoot, - begeleidde aldoor
 
Door blad, langs golfslag, ons verheugde gaan.
 
Onzichtbre vogel! nauw een enkle maal
 
Vloog wie nooit steeg langs 't water, als een spleet
 
Door 't boschje ons 't nat en den bespoelden zoom
 
Ginds ver vertoonde: één enkle maal, nietwaar?
 
Zat, stil bruin vogeltje, op een hooger tak -
 
Karrekiet! karrekiet! - ge, en staakte 't kwinklen niet.
 
't Gefluit en 't hemelblauw maakten mijn hoofd
 
Een droom en deden traag me en willoos gaan,
 
Stil als een golf, een wolk, één met Natuur.

II

 
Bij de brug over de rivier, waar 't posthuis
 
Stond als van ouds, begon de vierdagsvreugd.
 
Wielrijders reden af en aan: de fluit
 
Van 't stoombootje op den stroom klonk schril gehaast:
[pagina 105]
[p. 105]
 
't Gezelschap dat zoo aanstonds kwam, beklom
 
De brik weer: 't klein portier klept dicht: de knecht,
 
Befooid, wenscht heil. Vooruit! klapt de koetsier.
 
En boerenwagens, geel, met glad bruin paard,
 
Rijden in ren voorbij. Van 't water klimt
 
Geroep van roeiers: aan den kant bekijkt
 
Een zondagsch henglaar de bewogen kurk;
 
Maar ook waar 't zit of gaat het wandelvolk,
 
En menig meisje met een langren blik.
 
 
 
Wij gaan, en 't visschersvolk op darmen plas,
 
Glasblazers, bleek, in hun vereeuwde wijk,
 
Staan stom en droef, zooals ze in 't leven staan,
 
Nu in mijn geest, daar, buigend van den stroom,
 
De eeuwoude laan zich opdoet waar voorheen
 
't Vermaard geslacht zijn weidsche buitens schiep.
 
De poort waar zulk een man door ging, staat zwaar
 
Van ijzren smeedwerk, hoog en breedgekruld,
 
Waar 't baksteen huis in past op de' achtergrond
 
In de' eigen stijl: gazon en boomzuilgroei
 
Zóo vol en groen of vroegre deftigheid
 
Nog óverdeftigd daar verjongd herleeft - -
[pagina 106]
[p. 106]
 
Doch 't schijnt maar: zwakre teelt van 't sterk geslacht
 
Ligt lui en krachtloos in 't vererfd priëel.
 
 
 
Idylle van dien voortijd! Aanstonds weer
 
Den stroom genaderd, - daar de bootbel klinkt,
 
Gaan we op ter vaart: kasteeltje en vischhuis, kreek,
 
Vlonder en boogaard, koepel, tent en kooi,
 
Schaduw van opgaand hout, windscherm, en koelt
 
Van vlietend water, - wèl genoot ge 't hier,
 
't Klassieke landspel, rijk en handlend volk,
 
Wier aldaagsstad op steenen grachten stond.
 
Dood en vergaan. Een enkle woont nog wel
 
In 't oud verblijf, maar 't leven, minder groot,
 
Trok van uw stroom naar 't hoogre en frisschere oord,
 
Waar wind van dag en waan méér bloemen koelt.
 
Leven dat leefde, o 'k heb u liefgehad.
 
Uw steen was steen, uw stroom was stroom, uw daad
 
Stond sterk, vloot stout: rustig en breed waart ge ook.
 
o Snelre tijd: uw stad grijnst schaatrend me aan -
 
De bootbel luidde alweer - fabriekswijk eerst,
 
Dan volk dat zwiert en feestviert, en een trein
 
Die hard en scherp door alle landen rookt - -
[pagina 107]
[p. 107]
 
Machten van leven: toch bemin 'k u wel.
 
Ontketend huilt ge en heel dien rustgen droom
 
Van vroeger haat ge, maar in u ook streeft
 
Drang naar vereening: of ge óók groot moogt zijn.
 
Van zulk schoon kwam, zulk ander zoekt ge aldoor.
 
Ik mee, ik die als elk mensch in mijzelf
 
Schoonheid beleefde, en liet, - 't was of zij stierf -
 
Maar andre schoonheid, schoonere, altijd hoop.
 
De krachten van mijn wezen barstten eens
 
Uit heerlijke eenheid: de petalen staan
 
Nú kaal en blaadren woeien, wee! op wélken wind -
 
De stamkern bleef: een zaad barst rijk en wijd:
 
Ontvang 't, mijn aarde, en wereld die 'k begeer,
 
Open u, bloei, en wees een schoonheid weer.

III

 
Natuur leeft stil en blijft: op plas, in laan,
 
In stad en trein: groei of vergaan zij schijnt:
 
Ze is aldoor de Eene en werkt en woelt naar wil.
 
Als meenge dichter zag ik 't land en dronk
 
Uw zon, uw zang, o plas, uw koelte o stroom;
 
Parken en steden gingen langs me en 'k zocht
[pagina 108]
[p. 108]
 
Aldoor die Eene, èn U, mijn Pinksterheil!
 
Heilige vlammen dalende op een volk,
 
Armsten van visschers, vorsten Gods gelijk,
 
Needrigste en grootste waar 't heelal door straalt.
 
Ons kracht is klein, ons hart is arm, ons woord
 
Is machtloos in de winden die er gaan -
 
De vlam brandt stil; de geest is eeuwig sterk;
 
Liefde die nooit verlaat verwint op 't eind.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken