Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst
Afbeelding van Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunstToon afbeelding van titelpagina van Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst

(1905)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 189]
[p. 189]

Inleiding tot de Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst.
Opgaaf der Aanhalingen uit de werken van verschillende Dichters.

I.

Pag.
MARCELLUS EMANTS. Uit Lilith 14
JACQUES PERK. Uit Mathilde:  
  VIII. Zij Komt (‘Gij berken buigt uw ranke loovertrossen) 38
  XIII. Ochtendbede (‘De nacht week in het woud en bij haar vluchten’) 38
  XXIII. Intrede (‘Steil rijst de rots, en braam en stekelwisch’) 40
  LIV. Hemelvaart (‘De ronde ruimte blauwt in zonnegloed’) 41
  LXXI. Δεινὴ Θεός (‘Met weekblauwe oogen zag de oneindigheid’) 42
  Iris (‘Ik ben geboren uit zonnegloren’) 43
WILLEM KLOOS. Uit Okeanos:  
  Ganymedes op Aarde (‘Hij was een kind der menschen’) 56

[pagina 190]
[p. 190]

Pag.
  Uit de Sonnetten:  
  II. (‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’) 58
  V. (‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’) 59
  VI. (‘Nauw zichtbaar, wiegen op een lichten zucht’) 59
  VIII. (‘Gij die mij de eerste waart in 't ver verleên’) 60
POL DE MONT. Uit Fladderende Vlinders 64
LOUIS COUPERUS. Santa Chiara 65
JAC. VAN LOOY. Herinnering (‘Ik zie dat bleek gelaat, als met een krans’) 72
JAN VETH. Landschap (‘Hoe kwijnt in 't ronde 't vogelengerucht’) 73
HELENE LAPIDOTH-SWARTH. Uit Eenzame Bloemen:  
  ‘Zoo vaak heb ik mijn lippen stuk gebeten’ 74
  ‘Ginds, langs de lanen, dwaalt een kozend paar’ 74
  Uit Blauwe Bloemen:  
  ‘O jeugdig beeld, verheerlijkt beeld eens dooden’ 75
  ‘Het zuiverst marmer heb ik mij gekozen’ 76
  ‘Gelijk een spelend kind in zoeten waan’ 76
  Uit Beelden en Stemmen:  
  ‘Toen bracht mijn gids mij in een stillen tuin’ 77
  ‘Toen hoorde ik vleugelkleppen of een zwaan’ 78
  ‘En in de beek stond reeds mijn voet gebaad’ 79

[pagina 191]
[p. 191]

Pag.
J. WINKLER PRINS. Uit Sonnetten:  
  Weerspiegeling (‘'t Licht verflauwt tot purper aan de kimmen’) 81
  Uit Zonder Sonnetten:  
  Uit Vijver in 't bosch 82
  Uit Bosch-anemoon 83
  Werking der Muziek 83
F.L. HEMKES. Uit Gedichten:  
  ‘Daar rijst me in 't hart een droef gedicht’ 85
  Het Kindeke van den Dood (‘Hoe ligt de stille heide daar’) 86
ALBERT VERWEY.  
  Uit Verzamelde Gedichten:  
  Rouw om het Jaar 88
  Van de Liefde die Vriendschap heet:  
  VII. (‘Mijn God is enkel gloed en donkerheid’) 90
  XVI. (‘Ik ben een Dichter en der Schoonheid zoon’) 90
  XXVIII. (‘Als een Ethiopisch vorst zijn gloênden stranden’) 91
  XXXIV. (‘Gelijk een vader zijn onwillig kind’) 91
  Cor Cordium 92
H.J. BOEKEN.  
  Herfst (‘En in de lucht des vochten uchtends hangen’) 101
  Apollo (‘Apollo, lichtgod, luchtig slaand de luite’) 102

[pagina 192]
[p. 192]

Pag.
  Thaumas of Verscheiden- en Eenheid (‘O menschen, elk zijn eigen leven levend’) 102
  Himeros (‘Een droom van gras en dauw. O God, ik wou’) 103
FREDERIK VAN EEDEN.  
  Schemering (‘Hier moet ik peinzend gaan en stil’ 104
  Aan Zee (‘Zonne stervend zonk in zee’) 105
  Eigen Uitvaart (‘Spel mijner wereld! - nu is het genoeg’) 106
HERMAN GORTER. Uit Mei:  
  ‘Niets in de ruime wereld is zoo blij’ 111
  ‘Een ding is droevig en maakt zacht geklaag’ 112
  ‘Weet iemand wat op aard het schoonste is’ 113
  ‘Ontwaakt zooals ik eens ontwaakte’ 114
  ‘Zielsleven is muziek’ 118

II.

H. ROLAND HOLST-v.d. SCHALK.  
  Uit Sonnetten en Terzinen:  
  ‘Niet mijn de makkelijke en onbenepen’ 122
  ‘De menschen zijn in twijfel gevangen’ 122
  Uit De Nieuwe Geboort:  
  ‘Niet heb ik meegedragen uit den slag’ 123
  ‘De hemel spant zijn tent, die blankt en blauwt’ 124
  ‘De dag verjoeg den dag’ 124

[pagina 193]
[p. 193]

Pag.
W.L. PENNING Jr. (M. COENS).  
  Uit Tienden van den Oogst:  
  Anna voor den spiegel 132
  Hij 132
  Uit Benjamins Vertellingen:  
  (‘En aan zijn ouders huis dacht Benjamin’) 134
GUIDO GEZELLE.  
  Uit Rijmsnoer om en om het Jaar:  
  Slapende botten (‘Ten halven afgewrocht’) 141
  O crux Ave (‘Wie was zoo goed’) 142
  Mater! (‘Den ganschen dag en doet’) 142
  Bing-bang-bong! (‘Waar wierd die wondere konst gevonden’) 142
  Jam sol recedit (‘Heel 't westen zit gekibbelkappeld’) 143
  Ars Artium (‘Hoe vroeger hoe beter in band’) 143
  Winterstilte (‘Een witte sprei ligt overal’) 144
  Tusschen de twee (‘Die binnen de bergen te wonen verkiest’) 145
  Het Borelingske (‘Zijn tandelooze mond lacht lieflijk’ 147
  Den ouden Brevier (‘Als zorgen mijn herte verslinden’) 148
  Meidag (‘De kerzelaar zijn trouwgewaad’) 149
  De Ramen (‘De ramen staan vol heiligen’) 149
  De Avondtrompe (‘Heur trompe steekt de koe’) 150
  Wierook (‘O wierookgraan’) 151

[pagina 194]
[p. 194]

Pag.
ALBERT VERWEY.  
  Uit De Nieuwe Tuin:  
  Nacht in het Alhambra 153
  Mijn Huis XIII (‘Als vlokken dwarlen en de dag vroeg endt’) 158
FREDERIK VAN EEDEN.  
  Uit De Passielooze Lelie:  
  Hei-leeuwrik 162
  De Rivier 163
PROSPER VAN LANGENDONCK.  
  Uit Verzen:  
  Langs zomervelden 165
  Langs Naar Linkebeek 165
  Schepping (‘Omruischt van zangrig bladgefluister’) 166
  Naglans (‘Wanneer in 't dalen, nog de zonne draalde en beidde’) 167
  Langs de Nethe (‘Lijzig rimplend vloeit de Nethe’) 168
  God (‘Wat is het dat mijn zwoegend wezen’) 169
  Woluwe-dal (‘Van alle gulden heuvelkammen kentelen’ 170
P.C. BOUTENS.  
  Mijn bleeke denken 171
  Zwervers Lied (‘Moest zoovele zonnedagen’) 172
KAREL VAN DE WOESTIJNE.  
  Uit Het Vaderhuis:  
  Thanatos en de Vreemdeling 175

[pagina 195]
[p. 195]

Pag.
Is. P. DE VOOYS. Uit Van de Armen:  
  Van zomer tot zomer (‘Roept niet zoo luid’) 181
  Aprilstorm (‘Breedvleuglen wind, die aan de nachten-lucht’) 184


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken