Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De nieuwe tuin (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De nieuwe tuin
Afbeelding van De nieuwe tuinToon afbeelding van titelpagina van De nieuwe tuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De nieuwe tuin

(1898)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

XIII.

 
Als vlokken dwarlen en de dag vroeg endt
 
Is het de maand van blijde erinneringen.
 
Daar kindren eerst den goeden Heilge zingen
 
En dan naar 't Christuskind hun stem zich wendt.
 
 
 
Wijl vlokken daalden en lantarens geelden,
 
Daar in de stad ik kwam langs Jezus' kerk,
 
Glipte ik erin verdiept in 't vrome werk
 
Dat galm en licht en walm van wierook deelden.
 
 
 
Slipte ik eruit, een langs gaand die de hand
 
In 't bakje doopte van 't gewijde water -
 
De deur sloeg luid en met gewild geschater
 
Ruchtten twee knapen buitlend langs de wand.
 
 
 
De grachten trilden van weerkaatste lichten;
 
De glibberstraat blonk flauw elk schijnsel weer;
 
De helle stegen braakten keer op keer
 
De koopers die zich brug- en huiswaarts richtten;
 
 
[pagina 97]
[p. 97]
 
De natte vlok trilde elk op hoofd en schoêr.
 
Sint-Niklaasavond. Bij ons thuis met mijter
 
En kromstaf kwam de eerwaardge Sint. Wie rijdt er
 
Op 't huis? De zwarte knecht. Mijn jongre broer
 
 
 
En zusjes beefden. 's Avonds uit de kamer
 
Naast de onze wekte ons schijnsel. Heerlijk bang
 
Kropen we bei ons bedje uit. Wang aan wang
 
Zagen wij witgedekt de tafel. Hamer
 
 
 
En zaag, bouwdoos en wagen, pop en paard.
 
Vader stond daar en zag het vriendlijk over.
 
Wij vluchtten blij en bang dien lieven - roover?
 
Een hemel kwam in onzen droom op aard.
 
 
 
Zoo bleef ook 't tweede feest mij voor de zinnen.
 
Een wintermorgen vroeg, voor dag begon,
 
Kwamen gevieren we in hansop en pon,
 
En ook bij gaslicht, de eigen kamer binnen.
 
 
 
En weer scheen 't licht, waar ook al Vader zat,
 
Zoo noodend op het heldre en witte laken;
 
Maar eer we er de gekrente broodjes braken
 
Sloeg Vader 't Boek op dat hij voor zich had.
 
 
[pagina 98]
[p. 98]
 
De Roomschen, kindren, zei hij, gaan in donker
 
En kou vannacht door de besneeuwde buurt,
 
Om 't popje dat het Christuskind figuurt
 
Te zien in wieg en kerk bij kaarsgeflonker.
 
 
 
Zij brengen hulde, zinnebeeldig dan,
 
Aan 't Christuskind, en doen 't trots kou en duister;
 
Zoo moet ook elk wie 't Kind met liever luister
 
In 't hart verscheen het huldgen naar hij 't kan.
 
 
 
Toen, met die stem die zacht wist in te dringen,
 
Las hij dat halve hoofdstuk: Lukas twee
 
Vers éen tot twintig, dat altijd omgleê
 
Voor mijn verbeelding 't zilvren-lichte zingen,
 
 
 
Waarmee die englen terwijl 't Christuskind
 
In krib en stal lag waar zijn moeder 't baarde,
 
Het herders meldden met hun ‘Vrede op aarde!’
 
En dat er Een leeft die elk mensch bemint.
 
 
 
Niet heel het feest, de dag, de kerkgang, de avond
 
Waarop voor heel een arme-kinderschaar
 
De denneboom met duizend kaarsjes klaar,
 
Zijn donkre groen in schattenvracht begravend,
 
 
[pagina 99]
[p. 99]
 
Getooid, en kaal, stond, - niets van heel dat feest
 
Heb ik mijn leven lang zoo schoon gevonden,
 
Als stal, als nacht, als sterren die daar stonden,
 
Als englenrei waar 't herdersvolk voor vreest.
 
 
 
En als mijn Vader toen me iets mee wou geven
 
Dat mij mijn leven niet begeven zou,
 
Hij deed het wel, maar niet naar hij het wóu
 
Is mij iets eeuwigs ervan bijgebleven.
 
 
 
Want als mijn kindren nu het Kerstmisfeest
 
Vieren, als ook dat van den goeden Heilig,
 
Dan voel ik me in mijn Vaders glimlach veilig,
 
Maar bij zijn glimlach zie 'k zijn traan het meest.
 
 
 
Want zooals kind uit vader wordt geboren
 
Maar zelf weer anders dan zijn vader is,
 
Zoo is zijn vreugd in mij een droefenis
 
En vreugd in mij kan hem niet toebehooren.
 
 
 
De tijden gaan. Wij zijn éenzelfd geslacht.
 
Maar andre bladers ruischen, andre harten.
 
O Vader, glimlach, uit uw brood van smarten
 
Heb ik toch de aard een blijdschap voortgebracht.
 
 
[pagina 100]
[p. 100]
 
Elk jaar gaat heen: elk jaar brengt zijn December.
 
En feestmaand blijft ze als onzen vaders eens.
 
Waar' vreugd die ons verheugt hun vol geweens,
 
Het leven is in alle vreugd ontember.
 
 
 
En alle liefde, en al wat vreugde geeft
 
Zal met de tijden en seizoenen duren;
 
Want allen zijn we in de eeuwigheid geburen,
 
En schoonheid leeft niet die niet eeuwig leeft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken