Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zichtbaar geheim (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zichtbaar geheim
Afbeelding van Het zichtbaar geheimToon afbeelding van titelpagina van Het zichtbaar geheim

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zichtbaar geheim

(1915)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Caïn

 
Van 't Paradijs de vruchten en de stroomen
 
Gloeiden en ruischten nog altijd, toen Caïn
 
's Avonds, door de eenge kloof in 't ringgebergt
 
De vuurvloed wuiven zag gelijk een zwaard.
 
Hij had al vaak, stijgend van spleet tot spleet,
 
De steile wal beproefd, nu hier, dan daar;
 
Maar met gescheurde spieren, telkens weer
 
Stortte hij in de ruigten, bang dat ergens
 
Een van 't gezin hem ziend, ried wat hij wou.
 
Eens steeg hij tot een hoogste zoom en lag
 
Aemechtig op die zwarte tin gestrekt
 
Te wachten op de daagraad: onder hem
 
Viel loodrecht zonder breuk de gladde wand
 
Weg in de scheemring; blad- en golfgetril
[pagina 61]
[p. 61]
 
Bewoog zijn oor: toen glansde er groen en blonk
 
Water en uit een boschje, roodbebloemd,
 
Hief Lilith zich, die blanke, als een wit rund.
 
Dan, daar door 't kloppen van zijn hart zijn ooren
 
Gonsden, hoorde hij Abels roep en stil,
 
Bevend, gelijk een dief, zocht hij de scheur
 
Waarlangs hij daalde naar de steenge hei
 
En 't vee. Hij kwam er veilig. Maar van Adam
 
Zag hij den blik die laakte en Abel leidde
 
De kudden zonder fout. Toen kon hem Zithna,
 
Zijn vrouw en zuster, niet meer boeien. Nachtlijks
 
Hunkerde hij naar 't Paradijs en daaglijks
 
Haatte hij Abel. Nu, daar de avond viel,
 
Stond hij daar weer naar de eenge kloof te zien
 
En zag de vuurvloed wuiven als een zwaard.
 
Zijn vader had in 't Paradijs gewoond
 
- Dat wist hij -: had die duizendvoudge bloei,
 
Die levenssiddring en de vreugd gekend
 
Die daar in lucht en water stroomde, en uitging
 
Van Lilith.
 
Want vóór zijn leven zich in tweeën deelde
 
En Eva werd, was Zij zijn vrouw en moeder,
 
De Eene met wie verzaamd hij werd en bleef.
 
Daarna de scheiding en daarna voor al zijn
[pagina 62]
[p. 62]
 
Nakoomlingen de scheiding, duizendwerf
 
Verdeeld de wereld en geen rust, geen vreê,
 
Geen eenzijn met de Al-moeder die daar ginds
 
Haar blanke leden ophief in het groen.
 
Wat al verhalen: hoe met vlammend zwaard
 
Een Engel hen verdreef, een geest van Hem
 
Tot wien zij daaglijks baden: Adam zag Hem,
 
Sprak met Hem, maar geen stervling sints dien tijd.
 
Maar d'Engel zou hij zien, van aangezicht
 
Tot aangezicht zou hij hem zien, een enkle
 
Voor 't minst van dat gelukkige volk, een enkle,
 
Uit vrees tot nu toe niet genaderd, maar
 
Thans langer niet ontweken. Caïn snelde
 
De steenige vlakte door: van rots tot kloof,
 
Van kloof tot rots klom hij. De rossige lucht
 
Werd rooder, vonken sproeiden, walm sloeg op.
 
Laaien, een storm gelijk, bruiste en een gloed
 
Vlamde hem in 't gelaat. Een breede kloof:
 
Een stroom van vuur, die uit de rots ontsprong
 
En de ingang sloot en stortte in de andre rots.
 
Geen engel. Half geschroeid kwam Adams zoon
 
Terug. Geen engel. 't Was of in hem nu
 
De vuurgloed laaide, een doffe toorn, daar Adam
 
Hem in een sprookje bande en schuwen deed
[pagina 63]
[p. 63]
 
Als zwaard wat vuur was, en geen englehand
 
Was daar die 't zwaaide, maar uit rots brak 't uit,
 
Niet anders dan zijzelf uit hout of steen
 
De vonken sloegen voor altaar of maal.
 
Terwijl hij aankwam was het altaar reê
 
Voor 't ochtendoffer. Abel offerde al.
 
Adam zag toe. En achtloos schikte Caïn
 
De natte veldvrucht, wreef dan vuur uit hout
 
Opdat ze brandde, maar geen vlam sloeg uit
 
En traag en smeulend kronkelde de rook.
 
Doch 't voor van Abels offer tongde omhoog
 
En Adam zei: omdat ge uw werk verzuimt
 
En niet als Abel braaf zijt en verheugd,
 
Neemt God uw gaaf niet aan. Maar Caïn sprak:
 
Geen God die offers neemt of weigert, vader.
 
Zoo min als ginds een engel met een zwaard.
 
Daar was het vuur, hier water. Adam staarde.
 
Maar toorn schoot Caïns oog uit en hij hoonde:
 
Het Paradijs is waar. Gij die met Lilith
 
Leefde en met haar en in haar één was, weet het.
 
Maar gij hebt u verdeeld tot u en Eva,
 
Gij bracht ons voort, kroost van verdeeling, buiten
 
Het Paradijs, van toen af ontoeganklijk.
 
Waarom nu bant ge ons dubbel in de sproken
[pagina 64]
[p. 64]
 
Van God en Geest, waarlijk niet noodig, waar
 
De bergwand steil is en de kloof vol vuur.
 
Adam stond stom en op den achtergrond
 
Stond Eva. Naderbij kwam Abel. Deze
 
Had angstig toegehoord en riep nu: Vader,
 
Zeg dat ge waarheid spraakt. Verdwaasd is Caïn.
 
Maar Adam zweeg: hij wist wel dat zijn beeld
 
Van God en Engel waarheid was, een waarheid
 
Juist als die Lilith, die die dwaze knaap
 
Waar noemde of hij ze zag. Maar wie met oogen
 
Lilith kan zien en niet een engel, liegt niet
 
Als hij den engel loochent. Abel werd
 
Angstig. Hij had maar één geloof, hetzelfde
 
Dat hem zijn ouders leerden. Als zijn waarheid
 
Niet bleef bestaan, kon hij niet leven. Smeekend
 
Richtte hij zich tot Eva: Moeder, help me.
 
Zij leefde in het geloof waar haar geslacht
 
Door groeien moest: Abel was haar geslacht,
 
Maar Caïn ook. Dan keek ze of Adam soms
 
Het tegenstrijdge kon verbinden: mooglijk
 
Kon tegenstrijdig onverbonden staan
 
Naast tegenstrijdig. Toen de Moeder zweeg
 
En ook de Vader, werd het kind doodsbleek.
 
Broeder, ge loogt, riep hij, ik kan niet leven
[pagina 65]
[p. 65]
 
Als ge niet loogt. Zeg dat ge loogt, mijn Caïn.
 
Ik sprak de waarheid, broeder, antwoordt Caïn.
 
Maar Abel schudt hem, schreit: ge loogt, ge loogt,
 
Zeg dat ge loogt. Caïn werd ongeduldig,
 
Schudde hem van zich en hij viel. Zijn hoofd
 
Stortte op een steen van 't altaar en het bloed
 
Stroomde op een bleek gelaat door krullig haar.
 
Toen brulde Eva de moeder en zij wierp zich
 
Op Abel, op haar jong, maar 't roode bloed
 
Vloot onweerhouden: toen zag Adam op
 
En zei tot Caïn: ga, gij draagt in u
 
Mijn vloek niet, maar Gods vloek: het Paradijs.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken