Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaardjaar (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaardjaar
Afbeelding van Het zwaardjaarToon afbeelding van titelpagina van Het zwaardjaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (2.52 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaardjaar

(1916)–Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

De levensdienst

 
Klaagt ge: dit lichaam is niet mijn eigen,
 
Ook deze geest moest ik krijgen
 
Van andren.... Ik doe daartoe het zwijgen.
 
Eigen en andren kan ik niet gedoogen.
 
Er is één Vermogen,
 
Dat zich niet laat scheiden.
 
Zij die hun leven leiden
 
Als waren ze alleen en onverbonden
 
Zoeken zich op een waan te gronden.
 
Wij leven allen elkander.
 
Uw lust wordt betaald door dezen,
 
Zooals gij genen
 
De schuld van uw leed moet leenen.
 
 
[pagina 114]
[p. 114]
 
Gij moet niet vreezen
 
Inplaats van een beedlaar rijk te wezen,
 
Of oud en arm inplaats van Alexander.
 
Maar meer dan elkander leven wij Eenen.
 
Die is in u, is ook in mij. Wij buigen
 
Voor hem wanneer hij komt, getuigen
 
Van hem wanneer hij heenging. Onze handen
 
Zijn in de laaggeluchte wereldlanden
 
De kandelaars waarin zijn kaarsen branden,
 
Wij komen nergens dan door hem gewijd
 
Tot goede daad, geduld en needrigheid.
 
 
 
De menschen zijn zoo oneindig arm en verlaten,
 
Zij voelen zich altijd gaan tusschen twee duisters
 
Op een wanklende brug: geen troost kan baten
 
Als zij hun oogen werpen op de kluisters
 
Aan handen en voeten, als zij raadloos vragen:
 
Waarom zoo geboeid? Waarom hier? Waarom jagen
 
Uit het donker achter naar het donker ginder?
 
En het sterven zelf - is 't een Westen, een Oosten?
 
Toch kunnen wij hen troosten.
 
Niet als ziender dan zij, maar als blinder.
 
Onze eigen oogen hebben we heel gesloten,
 
Toen ontbloeiden in ons de zijne,
[pagina 115]
[p. 115]
 
Die zijn nu uwe en mijne.
 
Zij kunnen zich aan de wereld niet stooten.
 
En het leven ligt schoon en klaar,
 
Een nooit veroudrend jaar.
 
 
 
Of een mensch zich verheuge of pijnig,
 
Hij is alles en hij is weinig.
 
Hij is het leven en hij is verganklijk.
 
Hij is voor alles rondom hem ontvanklijk
 
En hij is het vuur, het alles verterende.
 
Nu willen wij, de bedroefden leerende,
 
Spreken zooals een vuur zou spreken.
 
‘Ik ben geboren in vreemde streken
 
Waar een man de zonnestralen
 
Door gebogen kristal zag dalen,
 
Waar het gas ontvlamde
 
Door de korst die het overdamde,
 
Waar de bliksem sloeg in de pijnen
 
En de harsige terpentijnen
 
Stroomden over de mossen.
 
Een ander vond in de bosschen
 
Het droge hout en draaide
 
Bol tegen hol, tot het laaide,
 
Want vonk werd vlam in de rijzen.
 
 
[pagina 116]
[p. 116]
 
De vinders moet ik prijzen
 
Die mij verborgne ontdekten
 
En uit mijn slaap mij wekten.
 
Wat vraagt ge? Ik ben onsterflijk?
 
Niet ik. Ik ben bederflijk.
 
Ik word wat ik lang moest wezen:
 
Eenmaal uit stof gerezen
 
Zal ik tot stof weer dooven.
 
Maar sprak ik dan van mijzelven?
 
Er is Een die ge niet kunt delven,
 
Er is Een die geen dood kan rooven,
 
Niet ik, met mijn korte duur,
 
Maar het Vuur, Het Vuur.’
 
 
 
Er is het Leven, Het Leven,
 
Het blijft altijd, om het even
 
Hoe kort of lang wij bleven.
 
En wij, wij zijn Zijn eigen.
 
Wij zullen sterven en enden,
 
Wij kunnen keeren noch wenden,
 
Wij spreken totdat we zwijgen,
 
Maar we kennen geen dood, want we dragen
 
Het leven al onze dagen,
 
Wij zien het en zijn het gestadig.
[pagina 117]
[p. 117]
 
Het leven zij u genadig
 
Die niet afziet van uzelven,
 
Die gruwt voor de leege gewelven,
 
Voor de schimmige spokige holen,
 
Het begin en het eind van uw dolen,
 
Voor de wanklende brug en de boeien
 
En het reedloos, het noodloos vermoeien, -
 
Want dat alles is schijn, is waan!
 
Wij sterven: het leven vangt aan!
 
 
 
Wij moeten onszelf vergeten,
 
Om maar één ding te weten
 
Het leven, voor kort gebonden
 
In ons, met banden en wonden,
 
Maar heilig en nooit te dooven.
 
Wij hebben alleen dit gelooven,
 
Daaraan kunnen allen gezonden,
 
Daarin alleen is zaligheid,
 
Is heerlijkheid, onsterflijkheid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken