Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tractaet van dyckagie (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tractaet van dyckagie
Afbeelding van Tractaet van dyckagieToon afbeelding van titelpagina van Tractaet van dyckagie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.24 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

Johannes de Hullu

A.G. Verhoeven



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/economie
non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tractaet van dyckagie

(1920)–Andries Vierlingh–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

[Tweede boek]

Het tweede boeck, inhoudende hoe dat men een gors oft schorre bedijcken, de bestecken van de principale dijcken, wegen, kaeden, haechkaeden, schaepstallen, specdammen,Ga naar voetnoot1) dammen ende duijckeldammen, dijckslooten, wechdilven ende middelslooten ende wes daeraen dependerende is, ordonneren ende maecken sal.

Eer wij ter principale materie commen zullen soo heb ick mij verstout in alder ootmoet aen zijnder Mat. een vermaen te doen omme het regiment, dat nu seer sober es onder de dijckers, te remediëren, heure bouveriën, ongerechticheden, fortsen, gewelden ende schelmerijen te niet te doene ende van wolven, mocht men seggen, schaepen te maecken, welcke dijckers men niet temmen, bedwingen noch in behoorlijcke oirdenne brenghen en can danGa naar voetnoot2) met scherpe ende rechtveerdige justicie, sonder met iemanden dissimulatie oft verdrach te hebben. Want hoe soude men in crijchshandel onder ruijteren ende knechten connen ontsich, eendrachticheijt, vrede, paijs ende goede politie houden ende maecken omme zijnen vijandt te verwinnen ende victorie te crijgen sonder scherpe artijckelbrieven te ordonneren ende maecken ende die bij den ruijteren ende knechten te doen besweren? Ende soo verre eenige 't inhouden van dien te buijten gaen, daer tegen doen oft contraveniëren, soo wort daerover scherpelijcken recht gedaen bij den provoost daertoe geordonneert naer 't inhoudt ende teneur van de voormelte articulenbrieven.

Soo behoort oock onder sulcken hoop ongeregelt volcx gedaen te worden, want geen meerdere bouven, rabauwen ende ontrechtveerdigherGa naar voetnoot3) hoop en zijn der uuijtcomende dan in de dijckagiën, waerdoore degene die noch goet mogen wesen, verleijt, opgeruijt ende heur gelijcx gemaeckt wordden, doordien daer luttel ontsichsGa naar voetnoot4) van justicie is. Sijlieden sijen dat se in diversche dijckagiën met macht ende gewelt van dijckgraven fortselijcken gelt affgetrassonneert hebben ende datter luttel justicie oft correctie naer gevolcht zijn, soo willen zijelijden oock noch dagelijcx useren ende sulcx te werck stellen, daertoe zij oock eenichsins de nijeuwe in de dijckagie gecommen, zijndeGa naar voetnoot5) goede jongers ende arbeijders van goede inborste,

[pagina 101]
[p. 101]

daertoe induceren ende verleijden henluijden, jongers, mede de wolfsbontten tabbert aen te trecken.

Die dijckgra ven zijn somtijts bleuijdeGa naar voetnoot1) ende te goet, sij en willen daer niet tegen doen. De hellebardiers die daer dienen moghen is al geraept volck, de dijckgrave addresseert daertoe sijnen knecht, soe doen oock elcke geswooren de sijne, deen is een wever dander een maijer van welcke zij gedient worden ende soo spaeren sij den cost van eenen knecht in der dijckagie te houden, dewelcke als sij heure meesters gedient hebben meijnen genouch te zijn: daer vaert des heeren gelt!

Het waer veel beter eenen provoost geordonneert ende denselven goede gagie gegeven, nemende stoute, onversaechde gesellen, dan dat men de geswoorens als nu gagie geeft, deen geswoorne seshondert dander gesworen sevenhondert, achthondert carolusgulden, hoewel nochtans heuren meestendeel noijt nieuwe dijckagie gesien noch oijt daerinne geüseert en hebben. Bij mijnen tijt nam men daertoe goede lantluijden van bequamer ouderdom, die de dijckagie gehandelt hadden, die men met tachtentich oft tnegentich oft hondert gulden contenteerde ende tevreden stelde. Den dijckgrave die den geheelen last bevolen is behoort wel duijsent gulden toe als hij zijn neersticheijt behoorlijcken doet.

Den artijckelbrieff, wel onderhouden zijnde door ontsach van den provoost ende scherpe justicie, soude een dijckagie daerdeur meer proffijts doen dan thienduijsent gulden ende zoude innebrengen groote gerusticheijt, want daer de dijckers de meester sijn ende doen mogen dat sij willen, daer gagetGa naar voetnoot2) al qualijcken, daer soude men beter de gagiën van de gesworens toe emploijeren, die zoo zeer excessijf loopen dat men daeromme soude laeten te dijcken, want met gelt en compt er geen aerde aen den dijck, maer op de quaetwillighen justitie doende ende twee oft drije metten 1en ophangende soude dander wel gedwee als lammerkens gaen wercken ende heur aengenomen wercken volbrengen ende opmaecken.

Want ick hebbe gesien dat, hoe cleijne ende sobere loon men uuijtriep ende het werck van een roede dijcx stelde, het was al den roup: ‘schrijft mij aen’, anderen wouden schier oock van gelijcke alle het werck maecken hoewel bijcans de helft meer daeraen te verdienen waer,Ga naar voetnoot3) het en was maer gedaen datGa naar voetnoot4) als sulcke rabauwen een bestedinge dijcx hadde ende een besteck crijgen costen van den secretarius van der dijckagiën, zij maeckten daerop gelooff te crijgen (ende) verteerden zoo veule met droncken drincken, hoereren, tuijsschen, dobbelen ende spelen dat schierGa naar voetnoot5) het

[pagina 102]
[p. 102]

vierendeel van den gelde, dat heur bestedinge beloopen zoude, eer sij int werck quaemen onnuttelijcken deurgebrocht was.

De soetelaers voorts vercochten op het voormelte besteck heur cost van broot, bier, kaes ende boter, twelck zij, rabauwen, wederomme vercochten om gereet gelt te crijgen tot heur voormelt hoereren, dobbelen drincken ende spelen, in vougen als zij in de dijckagiën commen zouden dan geen gelooff meer en hebben, het is dan noch van noode dat de heere heur stroo, latten, naegelen, keethout ende anders besorge tot heuren keeten, moet dan oock sprekenGa naar voetnoot1) voor rachters, delen, cordewagens, spaeden, dijckhaecken ende anders, zouden zij wercken, twelck de voormelte heere somtijts bedwongen zijn te doene door haere boosheijt ende ercheijt omme het wercke te vorderen. Sulcke rabauwen houden de goede pachters ende andere goede huijsluijden van de dijckagiën die anders genouch uutcomen zouden. Ende daerenboven noch, dat erger is, als sulckeGa naar voetnoot2) rabauwen met menichte int werck zijn, gemerckt de heeren alle dage ommegaen, soo sullen sij slechtsGa naar voetnoot3) wercken als zij de heeren van verre (sien) commen, huerendeGa naar voetnoot4) ende int werck stellendeGa naar voetnoot5) twee oft drije die lancx den dijck werck soucken, die maer een ure oft anderhalve en wercken tegen den heeren (haer) compste opdat sij zien zouden dat se met veul knechts int werck vrochten; ende commen zoo oock de meesters dan aen den dijck staen doende heurGa naar voetnoot6) de monster, maer soo haest sij een reck oft vijff oft ses bestedingen voorbij zijn werpen zij de cordewagens in den houck ende stellen heur aent drincken seggende: ‘die dachgelden zijn verdient, tsheeren gelt moet den dijck maecken.’ Ende dat compt doordien dat men niet en taxeert noch en schat daerde, die zij aen den dijck gewrocht ende gebrocht hebben, soo men hiervoormaels plach te doen, men en sach er nae knechts noch oock niet (in) wat getalle sij oock daer wrochten maer men sach nae der aerde ende spijse die aen den dijck ende voirvorschGa naar voetnoot7) lach ende voorts naer de putten die daer uuijtgedolven waeren, welcke eerde, spijse ende putten men alle ommeganck moeste overslaen hoe veul schachten eerde aen den dijck ende voorvorschGa naar voetnoot7) gebrocht zijn, wanttet uuijt de putten geladen is, ende dan daernae behoort men henluijden gelt toe te taxerenne ende anders oock niet, niet achtende wat knechts oft bouven die meesters in heure bestedinge oft werck hebben want daer compt uuijt, als men die naer heuren sin niet betaelen en wil, senden de knechts totte heeren roupende: ‘daer zijn de knechts, betaelt se, ick en begeer geen gelt’, waeruuijt dan commen oploopen dat de heeren

[pagina 103]
[p. 103]

in groot perijckel comen. Ick hebbe in de dijckagie van de ClundertGa naar voetnoot1) den 1en ommeganck gehouden, betaelende naer de taxatie van daerde die aen den dijck oft voorvorschGa naar voetnoot2) lach, die wij daechs te voren geweerdeert hadden metten geswoornen lantmeter, ende daernae den tweeden ommeganck wert ick overstempt bij den dijckgraeff, die eerst in de dijckagie gecomen was. Men ginck er de dachgelden opteeckenen, doen wast al bedorven pottagie want de knechts zeijden totten meester: ‘die dachgelden zijn geschreven, wat leijt er u aen oft wij wercken oft nijet en wercken’, ende soo en waeren die aennemers geen gebieders oft meester over heur knechts, het schade mijn heere den prince van Oraigniën over de twelffduijsent gulden ende meer.

Beter ende tot meerder prouffijt soude men van sheeren wegen selve in elcke bestedinge bedriven geset hebben dan sulcke rabauwen te betrouwen. VoortsGa naar voetnoot3) segh ick noch eens dat de schattinge ende waerderinghe van de aerde ende spijse aen den dijck gebrocht, ende de visitatie van de uuijtgelaeden putten gedaen, ende daernaer te betaelen als voorseijt is, is het expediëntste om een dijckagie te avancerene ende tot proffijt in volle dijckagie te brengenGa naar voetnoot4). Nochtans men verweet mij dat ick die oorsaecke wesen zoude dat de dijckagie van de ClundertGa naar voetnoot5) nimmermeer opcomen zoude. De voormelte dijckgraeff leijde toe om alleenelijcken de eere te hebben dat hij de dijckagie volbracht hadde, cost wat cost, ende daertoe tenderen alle dijckgraven. Sulcx en zoude ick niemant raeden te dijcken menGa naar voetnoot6) maeckt conditiën van bestedinge, ordonnantiën ende besprekingen gelijck ghij nae hooren zult, maer de dijckgraeff ende gesworens en derven die uuijt ontsich van de rabauwen niet onderhouden ende achtervolgen. Ende blijff alsnoch daerbij dat men in stede van costelijcke gesworens te hebben ende heur groote gagie te geven committeerde eenen dapperen provoost, die de voormelte ordonnantiën strengelijcken dede onderhouden ende onder sulcke bouven executie ende justitie dede ende groot onsich maeckte, mits welcken soude in de dijckagie comen goede werckluijden ende arbeijders, die heur broot zouden willen ende begeren te winnen ende dwerck dwelck zij aennemen volmaecken ende op te leveren sonder boijen roupen oft knechts op te ruijenne om seditie, monopolie ende oploop te maecken.

Nochtans moet uuijtgesondert ende wel aenmerckt ende geconsidereert wesen dat men aensien moet de sinckdijcken, die op sachte gronden

[pagina 104]
[p. 104]

geleijt worden, dat als de gront tgewicht van de aerde begint te gevoelen den dijck soo doorsit, dat men schier schijnt twee dijcken op een te leggen, dwelck door des aennemers schultniet en toe compt, ende deselve oock noch oock niemant anders hoe vernuft hij is in materie van dijckagie de gront kennen en can, moet daeromme daeraff gecontenteert ende verleken wesen, naervolgende daerde, die hij (uuijt de) uuijtgelaeden putten aen den dijck gebrocht ende gekeert heeft, welcke uuijtgelaeden putten het vonnis geven ende u daernaer sult mogen reguleren, sonder nochtans eenich(sins) boijen te noemen maer wel schatgelt.

Het plach hiervoormaels de meeste schande ende beschaemptheijt te wesen onder de dijckers ende arbeijders, dat zij heur aengenomen werck op de prijs gelijck zijt aengenomen hadden niet en volbrachten, gelijck tAntverpen onder de banckeroetiers die niet en dorsten ter Borsen comen, nu zijnt al rabauwen ende schuijmers die meer comen om de biercan, de bierton ende joncker Meuselaer te bestormen dan om den dijck te maecken. Ende al zijn der eenige goede werckluijden die geerne heur debvoir doen zouden, worden van deselve rabauwen bedorven, jae dat meer is dreijgen se te slaen als zij neerstelijcken wercken willen, principalijcken de meesters van de bestedingen die het schoff stellenGa naar voetnoot1). Door het droncken drincken van sulcke rabauwen compt Jan Boije ende dat door faulte van scherpe justicie. Mijn advijs soude als noch wesen dat men een deel int eerste, die heur artijckelbrieff ende ordonnantie op de stijle van dijckagie gemaeckt met wille ende wete ende met fortse niet en onderhiellen, dat men die terstont ophangen zoude bij vonnisse van gesworens bij maniere van den provoost.

Maer vooralGa naar voetnoot2) moest een dijckgrave sien wat volck hij voor meester naeme, te vooren gecalculeert hebbende wat eenen dijck op zijn besteck schachten aerde innemen zoude voor de roede, ende dan de schacht gewardeert opGa naar voetnoot3), de kaeden ende haechkaeden daerbinne gerekent, suldij terstont weten wat een meester behoort te hebben van een roe dijcx, geeft hem sulcken loon, wilt hij dan int uuijteijnde geboijt wesen doet dan de justicie gelijck voorseijt is, nochtans aengesien ofter eenige sinckingen waeren als vooren. Alle ommegangen sult zijn spijse ende aerde aen den dijck gebrocht zijnde ende de uuijtgelaeden putten taxeren, houdende inne een derdendeel voor de borchtochte. De soetelaers zullen oock beter versekert wesen ende daervoor de meesters borgen tot loffenisseGa naar voetnoot4) van der dijckagie. Dezelve meesters ende soetelaers sullen mette knechts affrekenen ende die betaelen sonder eenen ramour te maken in de dijckagie, hebbende bouven ende rabauwen tot meesters die crijgen bouven ende

[pagina 105]
[p. 105]

rabauwen tot knechts, zij en connen geen gelooff hebben, men vercoopt heur den cost in den lombaert, oock al hebben zij goeden coop ende de halffwinninghe den dijck aengenomen.Ga naar voetnoot1) Ende (soo) men die betaelen wil naer de aerde die zij geleijt hebben, gelijck men die goede meesters doet, gevoelende dat zij meer ontfangen dan sij haer selven toegeschickt hebben, soo zullen zij te ruijmer ende te mildelijcker drincken, hoereren, dobbelen, tusschen ende spelen, ende alsoo den heere moetet al betaelen. Wie dan zijn werck niet volmaeckt ende dan noch om Jan Boije roupt ende int leste den knecht opruijt ende om gelt met fortse sendt, doet den meester met zijn gelijcke knechts met Jan Boije aen een galge knoopen, soo suldij goeden coop dijcken ende zoo doende mach men meester van der dijckagiën worden ende voorts daerdooreGa naar voetnoot2) animeren ende goeden moet gevenGa naar voetnoot3) tot der dijckagie te volbringen, ende zullen daerdoore de oude manieren van dijcken in heuren ouden treijn ende staet commen, twelck wesen sal tot grooten prouffijte van uwer Mat., welvaeren van uwer Mat. Nederlanden, van andere goede heeren ende principalijcken van Uwer Mat. arme ondersaten ende arbeijders.

Ick en schrijff hier maer de meeste punten ende nootelicxste omme de dijckagie te vorderen; soude men anders alle de bouverijen ende voorstel van de dijckers beschrijven, uwe Mat. mocht mij causeren van prolexité. Ick sal hiernaer sommige figueren voortbringen van de dijcken omme uluijden te demonstreren de maniere van de schachten aerde te meten, die in elck roede dijcx gaen soude, ende dan voorts sal ick soo vervolgens doen in andere saecken die aengaende. Ick neme hier een schacht eerde voor een roede viercants ende de diepte 6 duijmen ofte 6 duijmen dicke van sooden. Andere nemenGa naar voetnoot4) de diepte oft dickte van eenen voet, twelck noch eens soo veule wesen zoude, sij falgiëren daerinne want een soode boven 6 duijmen dicke niet en can gesteken, ende die schachten procederen uuijt saecken van den zooden die men aen den dijck set ende daermede beharnascht, ende worden geset zijnde op den dijck gemeten.

Desen dijckGa naar voetnoot5) op de maete van den cleijnen voet hiervore onder de passere gedesigneert heeft onder (in) zijn saete acht roeden, binnendruijpens XVIII voeten, buijten tzeewaerts vijf roeden zes voeten, boven hooge XIIII voeten, blijvende op sijn cruijnne twelff voeten.

Daer souden innegaen, sonder de kaede die buijten blijft, 126 schachten in de streckroede, elcke schacht op drije stuijvers beloopt de roede op achtien carolusgulden XVIII stuijvers, op de III½ stuijvers de schacht soude goet loon wesen ende loopt de roede XXII Carolusgulden eenen stuijver.

[pagina 106]
[p. 106]

Op drije stuijvers de schacht op een effen velt mach eenGa naar voetnoot1) arbeijder die deugen ende wercken wil hem wel bedancken, want ick hebbe menichmael met schuijten doen vletten aen den dijck de dijckers van Alblasserdam om vijff stuijvers de schacht, ende moesten nochtans de sooden somtijts bij een vierendeel ure verre gaen haelen met heure schuijten.

Dat schiltGa naar voetnoot2) veel: sooden te steken op de gorsingen, deselve te setten, een lange loijeGa naar voetnoot3) te moeten delven daer de schuijten moeten inne laedenGa naar voetnoot4) ende dan wederom in schuijte te setten, te wetenGa naar voetnoot5) wederom uuijt te worpen, dan int leste aen den dijck over den IIIIen oft Ven man te worpen, dan maer op cordewagens oft karren gelaeden ende soo voorts bij de dijckers slechs aen den dijck uuijtgeset, twelck zij doen noch daerenboven mits uuijtGa naar voetnoot6) tseffens bij eenen Pitse voet dicke, daer men mette schuijte de sooden maer 5 duijmen ten hoochsten dick en steeckt, daer dobbel tijt toe gaet.

Desen dijck op dese figuereGa naar voetnoot7) gemeten op den cleijnen voet soude hebben onder in het saete seven roeden ses voeten, hooge XIIII voeten, boven blijvende op de cruijne twelff voeten breet, hebbende binnendruijpens XVIII voet, buijten tzeewaerts is het druijpens vier roeden ses voetenGa naar voetnoot8), het beloop meuchdij voorts, die de conste heeft ofte bemint, mette passere affmeten.

Hier in elcke roede dijck soude innegaen 119 schachten eerde, op drije stuijvers gerekent als boven beloopt de roede zeventhien Carolusgulden ende zeventien stuijvers, op III½ stuijver XX Carolusgulden XVI stuijverGa naar voetnoot9).

 

Zeven roeden in de saeteGa naar voetnoot10), buijten tzeewaerts druijpens 4 ende een halve roede, binnen te landewaert 18 voeten 14 voeten hooge ende boven blijvende viercant op de cruijne 12 voeten; hier vallen inne 112 schachten eerde, tot drije stuvers de schacht beloopt de streckende roede sestien Carolusgulden sestien stuijvers.

 

Desen dijckGa naar voetnoot11) is ses roeden ses voeten in de saete, hooge oock 14

[pagina 107]
[p. 107]

voeten, binnen ten landewaerts druijpens 18 voeten, buijten tzeewaerts 4 roeden, boven breet 12 voeten. In elcke streckende roede soude gaen 105 schachten eerde, de schacht al tegens drij stuvers op een effen groese ende velt (gerekent) soude costen vijftien Carolusgulden ende vijftien stuvers de streckroede.

 

Dese figuereGa naar voetnoot1) van dijcke is in de saete 6 roeden, hooge 12 voeten, boven blijvende op de cruijne 12 voeten, binnen 15 voeten druijpens ende van buijten tzeewaerts 3 roeden 9 voeten, daerinne soude gaen 84 schachten eerde, die schacht gerekent tot drije stuijvers wesende effens gelts facit 12 Carolusgulden 12 stuijvers.

 

Desen dijckGa naar voetnoot2) is van vijff roeden ses voeten onder in zijn sate, hooge 12 voeten, boven blijvende 12 voeten, binnen druijpens 15 voeten ende buijten tzeewaerts 3 roeden 3 voeten, hier in elcke streckende roede dijcx zoude innegaen 78 schachten eerde, elcke schacht gerekent tot 3 stuijvers, beloopt de roede elff gulden viertien stuijvers.

 

Dese figuereGa naar voetnoot3) van dijcke op den cleenen voet is van 5 roeden in de saete, hooge 12 voeten, op de cruijne blijvende 12 voeten, binnen druijpens 15 voeten buijten tzeewaers 2 roeden 9 voeten, hier soude oock innevallen 72 schachten eerde, tot drije stuijvers de schacht al als boven, beloopt elcke streckende roede thien Carolusguldens sestien stuijvers.

 

Dese twee navolgende manieren ende figueren van dijcken en dienen niet gemaeckt dan binnenslants, in havenen, jegens het opsteijgeren van den watere alleenelijck ende niet tegens eenige slach van watere, ende is het besteck van de dijcken die men maecken zoude in de havene van Steenbergen, ende daeromme sullen wij se heeten

Haevennedijcken.

Dit is eenen dijckGa naar voetnoot4) van 4 roeden 6 voeten in de saete, hooghe 12 voeten, boven blijvende 8 voeten breet in zijn cruijne, hebbende binnen druijpens te landewaerts 15 voeten buijten tzeewaerts druijpens 2 roeden 7 voeten. Hier valt inne tweeendetsestichGa naar voetnoot5) schachten eerde, tot 3 stuijvers de schacht beloopt de streckroede 9 carolusgulden.Ga naar voetnoot6).

[pagina 108]
[p. 108]

Vier roeden in de saete,Ga naar voetnoot1) 15 voeten binnen druijpens, buijten tzeewaerts 2 roeden 1 voet druijpens, hooge oock 12 voeten, boven blijvende op zijn cruijne 8 voeten, hier vallen inne 56 schachten eerde, tot 3 stuijvers de schacht compt hier de streckroede 8 Carolusgulden 8 stuijvers.

 

Als men de aennemers van eenige dijcken toeschickt een vierendeel meer gelts op die schacht voort settenGa naar voetnoot2) van sooden, soo zouden zij ten volle voldaen zijn, te weten in sachte gronden daer de sooden in malcanderen clincken ende versmelten, maer in drooge gronden daer zouden de aennemers meer proficteren dan verliesen, twelck men al bij het meten van de putten justifiëren mach.

Ick soude van adviseGa naar voetnoot3) wesen dat, in sooverre eenige dijcken sincken willen oft dat men daervore besorcht is, dat men sulcke dijcken soude maecken zijn beloop buijten tegens het opstroomen ende opvloijen van de wateren boven comende op de cruijne maer met de breete van 6 voeten, brengende ende laetende d'andere ses voeten totten druijpen van binnen. Ick neme: ghij maeckt uwen dijck van 6 roeden toeleggendeGa naar voetnoot4), het druijpens soude van buijten zijn 4½ roede, dwelck bij 5 roeden beloops maken zoude, boven blijvende 6 voeten als voorseijt is, soo soude het druijpen binnen zijn 2 roeden. Ende den dijck soo gemaeckt zijnde soude ick denzelven dijck laeten zijn zaete nemen, want deurdien het meeste gewicht compt binnenslants deurdien daer minst druijpens is ende soo het meeste gewichteGa naar voetnoot5) binnenslants valt, soo moeten de dilven van binnen, diemmen breet, diep ende wijt maeckt omme de spijse te hebben tot den voor(vorsch), deur het gewichte van den dijcke toedrijvenGa naar voetnoot6) ende de binnenbermen daerinne dringen. Als danGa naar voetnoot7) den dijck een jaer ofte twee zijn zateGa naar voetnoot8) genomen heeft, woude ick dan voorts de halve roede van 't binnendruijpen nemen omme mijn hoochsel daerop te maecken ende op te brengen, nemende wat druijpens meer van binnen, soo veul het verdragen mochte, soo zoude uwen dijck van buijten al sette ghij IIII oft Ve voeten hoochsel daerop zijn beloop oft druijpens hebben affgaende onder de linie. Ghij meucht wel dencken dat ses voeten eerde in de breette met vijff voeten hoochte moet swaerte bijbringen twelck den nieuwen groenen dijck seer verlichten soude. Bij dit figuerken meucht ghij zien de maniereGa naar voetnoot9).

[pagina 109]
[p. 109]

Uuijtlegginge.

Ghij meucht zien bij deselve figuere hoe dat het meeste werck, zwaerte ende gewichte vanGa naar voetnoot1) eerde binnen op den berm druckt ende perst, ende daerom doet tzelve gewichte den dijck sincken ende den berm deurgaen naer de binnensloot, waermede de sloot toedrijft want het daer een hollicheijt vint.

Als nu het gewichte van den dijck int leste als die wat geseten is gemaeckt wordt, soo mach den binnenberm wat tegenshouden.

Het geel affgecolleeurt is van het hoochselle van de dijck, twelck u het gewichte uuijtwijst ende demonstreert dringende ten binnensloot innewaerts, twelck het swertGa naar voetnoot2) dat den ouden dijck bewijst niet en doet, wantet wat ten buijtenbeloope compt, welck buijtenbeloop soo vele gewichte van eerde niet en heeft als het binnendruijpen. Als ghij vier roeden van buijten u nieuwe druijpen maeckt, soo compt den dijck soo flauwe als het geel uuijtwijst, men en sal aen den dijck nijet mercken dat se wat hol valt buijten de linie; wildij ommers den dijck onder de linie dijckschap opbrengen, soo vult de lancken midden in den dijck eenen voet dickte met eerde ende dan daer een soode van ses duijmen dickte (op), soo hebdij den dijck ten vollen keure wel sat van eerde soo het wit velt tusschen de roode linie demonstreert.

Ende hoewel den dijck hiervoore bij de figure bewijst 15 voeten hooch te sijne, deselve moet nochtans soo gemaeckt worden, want de vier voeten hoochte nieuwe eerde zullen ten minsten sitten meer dan eenen grooten halven voet, ende dan is geschapen den dijck noch te sitten deur het gewichte datter boven op commen sal meer dan 2 voeten, soo en suldij altijts maer behouden 13 voeten hoochte.

 

Want wij hiervoren geschreven hebben den toelegh van den dijck, hoochselle, beloop ende druijpens, soo brengh ick hiervoor een figuereGa naar voetnoot3) hoe men het druijpen meten sal. Gelijck ghij siet: de lantmetere heeft zijn roede in deen hant, dieselve roede leggendeGa naar voetnoot4) aent viercant boven op den dijck aen den uuijtercant van den dijcke, houdende de roede in zijn waterpas, laetende teijnden van de roede vallen een cluijtken eerde, ende daer derde valt en mach niet missen is een roede toelegs, ende dan vervolgende vant cluijtken voorts nederwaerts totten eijnde ende tee van den dijcke vindij oft ghij uwe saete ende toeleghGa naar voetnoot5) hebt volgende uwe conditiën ende voorwaerdenGa naar voetnoot6). Daer sijnGa naar voetnoot7) sommige die met sparren ende coorden meten,

[pagina 110]
[p. 110]

gelijck in Zeelandt ick gesien hebben, maer dat en is geen geometria gevolcht ende is een boerenmetinge.

Uuijter oogen meucht ghij de hoochte meten van den dijcke verliesende de lucht ende twaeter uuijt uwe gesichte int point tusschen beijden, behoudensGa naar voetnoot1) dat ghij nergens tegens en sietGa naar voetnoot2).

 

Een waterpas van houte gemaeckt, latende het loijkenGa naar voetnoot3) hangen in zijn loot in zijn screve contrarie (dan) soo men de vloeren waterpast, siende over de rechte richelle,Ga naar voetnoot4) vindij oock uwe hoochte, houdende een roede recht overeijnde ende daelende, iet an der roede gebonden (zijnde) daer ghij op zien meucht ende ooge nemen gelijck dese figuere bewijst.

Daer zijn veel lantmeters te landewaerts, die noch geometriam noch arithmeticam en hebben maer alleenelijck uuijter usantiën meten,Ga naar voetnoot5) diewelcke qualijcken oft niet wel rechte die hoecxkensGa naar voetnoot6) vallende in de voeten ende duijmen off en connen calculeren noch oock eenige dijcken heuren peijl stellen ende hoochte affmeten, sij nemen heur pijl van buijtendijcx gelijck u de figuere hiervoor demonstreert, twelcke niet te recht juste en can geschieden, deurdien zij altijts sien tegens andere middelen,Ga naar voetnoot7) oude dijcken ofte huijsen ende boomen, waerinne tgesichte seer failliëert; oock den binnenberm leecht altijt meer dan se hoocht. Ende soo ist beter ende profijtelijcker van binnen sijnGa naar voetnoot8) ooghen genomen tzeewaerts uuijtsiende, stellende de roede op den berm aen den buijtentee van den dijcke, want buijten is den berm altijts meer geschapen te hoogen dan te leegen deur het afspoelen van den dijcke, waeraff daerde meest oft vele op den berm blijft liggende, alsoock mits de aenwasschen, soo ick u bij de navolgende figuere demonstreren sal, ende soo doende moetGa naar voetnoot9) uwen dijck gelijck van buijten (den) berm hoocht oock hoogen ende zijn hoochte oock houdenGa naar voetnoot10).

 

Dese maniere van pijle is de beste: nemende de ooge buijtensdijcx op de roede, staende op den buijtenberm, van binnensdijcx affsiende. De maniere van pijlen uuijter oogen is voren geseijt int corte, nochtans daerbij voegende is dese: ghij gaet soo lange nederwaerts den dijck houdende deen ooge toe offt ghij met de busse oft boge schieten zoudt, ende zoo

[pagina 111]
[p. 111]

haest ghij het water verlijest, daer is het pijl van den dijcke, ende zoo zijn hoochte siende, waer dat op de roede drijboomendeGa naar voetnoot1) valt, leecht oft hoocht uwen snuijtdouck oft cousebant, soo dat ghij op de roede hebt telt dan daer uwe voeten ende duijmen, soo hooch moet dan uwen dijck wesen, van gelijcken doet ghij oock metten waterpasse.

Ghij hebt hiervoren wel gesien die figueren van de dijcken toe oft aen te leggen onder in zijn saete, hooge boven, breet 't druijpen binnen ende buijten, soo is nochtans te verstaen dat altijts ende vooral aengesien moet worden het stael van den dijcke, hetzij hooge oft leege, op wat winden uwe raijen loopen, want int noortwesten, westen ende zuijtwesten moet ghij den meesten toelegh, hoochte ende druijpens nemen, deurdien hoe eenen dijck meer druijpens heeft hoe hij vlacker is (ende) hoe hij slandesGa naar voetnoot2) soeterGa naar voetnoot3) oploopt ende consequement hoe 't verloop vlacker is hoe het water oock hooger loopt, deurdien het min resistentie vindt dan oft den dijck steijl ware. Int noorden ende zuijden moet ghij de middelmate van den toelegh van den dijcke nemen ende plat int oosten de minste mate ende minsten dijck, soo doende zult ghij wel dijcken.

Voorts hebdij oock gesien hoe men eenen dijck zijn hoochte sal pijlen, ende hoewel ick daeraff twee figueren gemaeckt hebbe, d'een van binnen te pijlen d'andere van buijten, twelck u mochte duncken niet nootelijcke te zijne, nochtans want de meeste salicheijt hanght aen de hoochte van eenen dijck ende alle mijn navolgende boucken hem daertoe refereren sullen als van den hoochsellen roerende, soo hebbe ick de figueren wel willen extenderen ende kennelijck maecken met de grooticheijt buijten dandere ende daeraff wat lange te schrijven ende tselve wel te demonstreren, u vermanende dat men tpijl haele altijts buijtensdijcx tzeewaerts op het hoochste stael van den conterlande oft meijlande, stellende daerop de roede gelijck in de deerste quaerte van sonnen slants te pijlen bewesen wort. Hadde de nijeuwe dijckagie van Gastelle bij den Oudenbosch goede lantmeetersGa naar voetnoot4) oft principalijcken (een) dijckgrave gehadt, die hem verstaen hadde in geometria ende arithmetica, zijGa naar voetnoot5) zouden beter ooge daerop genomen hebben, ende en hadde dezelve dijckagie niet wederomme innegevloijt in de vloet van Pontianij int jaer van LI, waerdeur het lant sooGa naar voetnoot6), dattet in Ve, VIe ofte VIIe jaeren niet dragen en woude, ende waeren alle de pachteren bedorven. Ick hebbe dijckers hooren seggen datter dijcken waeren die op 18 duijmen oft twee voeten heur hoochte niet en hadden, waerdeur men considereren mach wat proffijt eenGa naar voetnoot7) dijckgraef

[pagina 112]
[p. 112]

doen mach diet hem verstaet; principalijcken en laet niet toe eenige hoochte aen uwen dijck te mineren, liever te veul hoochte dan te luttel, ende principalijck u besteck wel redelijcken tachtervolghen.

HiervorenGa naar voetnoot1) op elcke groote ende toelegh van den dijcke heb ick geëstimeert elcke schacht eerde op drije stuijvers, seggende dat daervoor de dijckers elcke voormelte schacht eerde aen den dijck bringen mogen in zoo verre zijlijeden getrouwe arbeijders waeren, want het minste deel van de eerde boven in den dijck met arbeijt gecroden wort deurdien de meeste sate van den dijck meestendeel neffens d'eerde wert aengebrocht. Maer want nu in den dijck anders niet en compt dan schuijm van boeven, deurdien men die te seer heeft laten verwortelen in de dijckage bij faulte van ontsich van scherpe justicie ende onderhoudinge van den artijckelbrieff ofte bestecke, soo soude mij geraeden duncken dat men op eenen halven stuijver oft stuijver op de schacht niet en behoort te zien ende geven de bouven liever vier stuvers van de schacht dan de drije stuvers behoudens nochtans zoo wie dan zijn besteck niet en volvoerdeGa naar voetnoot2) oft het werck niet en volbrochte maer van boijen begonste te spreken, daerdeur alle de dijckers opgeroijt ende in de dijckagie een monopolie ende seditie gemaeckt wort, niet alleenlijcken onder sulcken geboufte maer oock onder de ander arbeijders die geerne wel zouden willen wercken ende twerck volbringen, dat men zulcke roervincken terstont ophange oft opcoppele, want het erger is dan in crijchshandelGa naar voetnoot3) ‘gelt gelt’ geroupen, deurdien sulcke bouven den heere heur gelt met fortsen ontnemen willen als niet verdienende, anders en wordt ghij nimmermeer meester van de dijckagie ende en cunt dezelve niet volvoeren op zijnen behoorlijcken tijt van den aenstaenden ougst, soodat daerdeur ende met sulcke monopoliën ende seditiën de dijckagie het derdendeel meer schijnt te costen. Ende oft schoon eenen dijck in zijn saete acht roedenGa naar voetnoot4) meer beliepe, gevende den arbeijders het meeste loon ontrent de ses Carolusgulden soo soudet op hondert, tweehondert oft drijehondert roeden beloopen zes-, twelff- oft achtienhondert Carolusgulden daer het boijen uuijtermate meerb eloopt; ende als ghij aen boijen compt soo en compt er geen eijnde aff, ghij wordt bedwongen van de boeven drije- oft viermael te boijenne ende cont geen meester van uwen dijck wesen.

De andere dijcken van mindere hoochte ende toelegh zullen de dijckers altijt beterencoop mogen becostigen dan eenen stuver meer op de schacht, deurdien dezelve maer 12 voeten hooch en zijn ende den dijck van 8 voeten in den noortwesten, daermen altijt de meeste lenghte behoeft, ende in de hoochte de eerde te brengen is den geheelen arbeijt van het

[pagina 113]
[p. 113]

cruijen ende carren, oock soo mindert de lengthe ende de distantie van den put altijt een halve roede oft een roede op de zeven roeden, in de saete schilletGa naar voetnoot1) een roede lengthe ende op de ses roeden twee roeden ende soo vervolgens. Ick en hebbe niet connen gelaten dit hier int generael te allegeren omdat de voormelte dijckers heuren arbeijt wat gesocht zoude worden ende om daeraff lieden van eere te maecken, daertGa naar voetnoot2) nu op dese tijt verre aff is deurdien Jan Boije uuijten dijck niet gebannen en wordt.

Wilt ghij de calculatie van de schachten eerde in elcke roede dijcx weten, zoo considereert: is den dijck acht roeden in zijn saete, bovenGa naar voetnoot3) breet 12 voeten, hooge 14 voeten, soo treckt een roede viercant aff, blijft seven roeden, deselve seven roeden deurdien het maer halff werck en is mits het beloop gestiept zijnde blijft 3 roeden ses voeten, die maecken tsamen 42 voeten, addeert daartoe het voormelte viercant van den dijck 12 voeten, comen tsamen 54 voeten, multipliceert de 54 voeten met 14 voeten hoochte compt oft suldij hebben 756 voeten, multipliceert de 756 voeten met 12 voeten, wesende een roede, soo compt u 9072 voeten, ende een schacht eerde is eenen halven voet dickte ende 12 voeten int viercant, multipliceert 12 met 12 soo comen daeruuijt 144 voeten, mediëert die deur de zooden maer 6 duijmen dicke en zijndeGa naar voetnoot4), zoo hebdij 72 voeten dat is een schacht eerde, ende soo worden alle schepen ende schuijten geroeftGa naar voetnoot5), behoudens dat men altijts op een middelbaer velt van nat ende drooge de metinge van de schachten doet, want drooge, hardde eerde minst weecht ende minst oppert.

Hebdij dan in een roede viercants dijcx 9072 voeten eerde, divideert die met 72 voeten eerde, soo comen daeruuijt 126 schachten eerde, elcke schacht genomen tot 3 stuijvers facit 18 carolusgulden ende 18 stuijvers de roede, tot 3½ stuijver de schacht facit 22 carolusgulden ende een stuijver, ende tot 4 stuijvers, d'alderuuijterste dat daeraen te verdienen is, 25 carolusgulden ende 4 stuijvers de roede effens velts gemeten. Sijnder nu creeken, die in eenige stael van den dijcke vallen, daer moet aengesien wesen daerop de calculatie gemaeckt wat schachten eerde daerinne gaen zouden eer dezelve creeken gelijcx conterlant gehoocht werden, ende hoe veule op roede te roede soude mogen gedragen. Soo suldijGa naar voetnoot6) voorts calculeren alle andere dijcken volgende heure groote, hoochte ende breete, want het viercant van den dijck is altijt geheel werck ende de reste het druijpen binnen ende buijten maer halff eerde. Soo dan dat tsamen gemeten ende gemediëert, maeckt ghij daer oock geheel eerde aff, daer bijvougende

[pagina 114]
[p. 114]

wederom het viercant van den dijck multipliceert ende divideert gelijck voore, (soo) suldij weten deGa naar voetnoot1) schachten eerde te calculeren. Daeromme zoo wie geometriam can, die sal lichtelijcken alle andere eerde uuijten uuijtgelaedenGa naar voetnoot2) putten aen voorvorschen, kaeden, haechkaden ende schaepstallen weten te calculeren, ende te overslaen oock hoe veule schachten eerde in elcke creke zoude mogen wesen oft gaen om de hoochte te effen meijlande oft gorsinge te bringenne. Ende voortsGa naar voetnoot3) oock in soo verre men eenige diepen metten zooden overgaen woude, sal men mede lichtelijcken overleggen wat deselve gaeten sullen costen te overloopen, te craegenne ende tot vollen dijck te brengenne, ende soo voorts in alle gelijcke affairen.

 

Ende omdat alle dijckagiën niet te raden en zijn soo sal ick hier, eer ick voorts procedere ten principale, doen verclaringe van de avontueren, proffijten oft schaeden, die gelegen zijn int vercrijgen van gorsen, slijcken oft aenwasschen ende dieselve tot dijckagie te brengen ende tot verschen corenlande te bedijcken.

Die uuijtgorsen ende aenwasschen hebben, vercrijgen ende toemaecken wil ende in behoorlijcke dijckagie tot eenen verschen corenlande bedijckt, bijsonder op soute stroomen ende diepten, crekenGa naar voetnoot4), maeckinge van dammen, slooten ende onderhoudinge van dien, omme de stormen ende groote ijsgangen te wederstaen, worpenne ende beplanten met rietspeten, segge- ende pootsooden, daerdeur men die moet repareren ende eerst doen aenwasschen, mits welcke oncosten luttel profijts daeroff oevert ende in de hant blijft dan met lanckheijt van tijde.

Sulcke gorsingen met grooten cost gewonnen hebbende ende soo verre gebrocht, dat men deselve beweijden mach, de luijden die dezelve gorsen in pachte nemen zijn meest arm, hebbende dickwils verlies van beesten ende schaepen mits de onversiende vloeden ende stormen, daeromme sij selden wel betaelen connen.

Indien men dezelve wil besomerdijcken, dat cost oock veul met dijcken, slooten, sluijsen te leggen ende andere, dieGa naar voetnoot5) gemeijnelijck jaerlicx mette groote stormen ende hooge vloeden lichtelijck ingaende groote gaten maecken, dat alle jare cost te repareren ende te onderhouden.

Ende indien die vrouch inbreecken ende int principaelste groij van de weijden, soo verliest men de reste van de vruchten, mits dattet garsGa naar voetnoot6)

[pagina 115]
[p. 115]

besout ende beslibbert is, soodat de beesten dat niet eten en willen ende moeten de huerluijdenGa naar voetnoot1) andere weijden soecken.

Als deselve gorsen bereetGa naar voetnoot2) gemaeckt zijn te bewinterdijcken ende tot corenlande te brengen, soo behoeft men die wel te doen visiteren bij lieden hen dies verstaende, ende adviseren hoe men den dijck tversekertsteGa naar voetnoot3) leggen sal mogen, dat oock veel aenheeftGa naar voetnoot4) bijzonder alsser veul meedestelders zijn eer men die tot een goede eendrachtige conclusie kan brengen, want één weervogel maeckterGa naar voetnoot5) veel gaende.

Dat gedaen, om den dijck te besteden ende te maecken moeten de uutgevers hebben eenen dijckgrave met sekere dienaers tot zijner assistentie, zes oft zeven heemraeden, een waersman, een contrebouck(houder), een lantmeter oft twee, ende een bode oft twee, die elex haer salarius hebben moeten om met groote neersticheijt, pijne ende arbeijt dagelicx de toesicht te hebben op de aennemers ende arbeijders ende twerck te visiteren ende in diversche gebreecken dier opcommen, te versien, ende indien zij des in gebreecke zijne soo en mach dezelve dijckagie geenen goeden voortganckGa naar voetnoot6) hebben noch tot geenen goeden eijnde ende perfectie commen.

Soodat, indien men een somer soo laet passeren ende laet ermede in den winter dijckt, dat en compt niet alleen tot perijckel maer dick tot verlies van der dijckagie ofte ten minste tot dobbel costen oft meer.

Die twerck aennemen zijnGa naar voetnoot7) luijden van alderhande soorte ende van diversche quartieren, d'een volcompt zijn vorwaerden heel d'ander halff ende die derde loopt wech, ende moeten mitsdien heurluijden aengenomen wercken (aen) andereGa naar voetnoot8) weder besteet worden, die somtijts soo licht zijn als dander, zoodat men een werck twee ofte drijmaal besteden moet. Ende aen de dijckers soo wechloopen is luttel verhaels, soodat midts de soberheijt van der justicie de dijckers alle dage ergere, snooder ende booser worden.

Ende mits oock dat de arbeijders veel meer winnen willen dan zij plegen, soo veul te meer cost de dijckagie, ende het werck dat sij doen is nu oock seere sober.

Daer men meendt den dijck op een vasten gront te leggen, soo compt dickwils dat de gront onder weeck, glat, spierich oft daerich is, daerdeur den dijck soo sinckt dat een roede dijcx besteet zijnde om 2 oft 3 ponden grooten Vlaems cost dick twee-, drij- oft viermael meer; hiervoortijden een roede gemaeckt ende besteet om drie ponden Vlaems was alsdoen seer

[pagina 116]
[p. 116]

veule, nu (en) gaget onder de vier, vijff jae ses ponden Vlaems ende meer de roede.

Bevint men twerck sandichGa naar voetnoot1), dat en mach geenen goeden vasten dijck maecken noch twater wederstaen.

Geraeckt men (in) een nat jaer soo en cant werck niet vorderen ende bijsonder int voorjaer als men de kaeden, hoochkaden ende schapsstallen eerst leijt, ende cost alsoo een roede dijcx twee- oft drijwerff meer dan oft een drooge somer waere: in effect goet, drooch weder sonder opvloijen ende stormen maeckt eenen goedencoop(en) ende proffijtelijcken dijck.

Isser luttel voorlants oft zijnder geen goede zooden, soo moet men den dijck becrammen ende besteecken met gluij, is den dijck dan sandich soo en hout het cramsel niet, ende soo is u landt twelck ghij tot grooten cost bedijckt hebt in groot perijckel jaerlicx van den dijck te breken.

Ende men moet verwachten de schueringe ende grontbrexemen,Ga naar voetnoot2) dier lichtelijck bij den keer van den stroom comen, want nieuwe ingedijckte landen veranderen lichtelijcken de stroomen, soodat daer vlackigheijt van slijcx geweest is commen somtijts steijl onveren. Ende zoo moet men in dien gevalle den dijck ende bermen houden met hooffden ende duijckeldammen ende anders tot groot cost, dat dick oock luttel baet.

Men moet sluijsen hebben met goeden affganck ende waterlosinge, die dick oock avontuerlijck vallen te leggen, sinckende oftGa naar voetnoot3) die te hooghe oft leege liggenGa naar voetnoot4) alsmen raeckt eenen daerigenGa naar voetnoot5) oft weecken gront.

Voorts moet men hebben bruggen, wegen ende wateringen, dat al cost.

Indien hangende de dijckagie dan bij grooten tempeest ende onweder de kaeden innebreecken soodat de dijckers geen werck crijgen en connen, soo wert de voortganck van der dijckagie daermede seer verachtert.

Item indien een dijck, eer die opgemaeckt is, bij tempeest deurbreeckt, oft zijnder groote geulen die men overgaen moet die ontsprinken, soo werdeGa naar voetnoot6) dezelve guelen daerdoor veel quaeder, dieper ende costelijcker te stoppen dan te voren gelijck men tot diversche plaetssen gesien heeft, bijsonder alst lant van MoerkerckenGa naar voetnoot7) mette Westmaese gedijckt ende die Mase overgegaen wert, aldaer de Cathueser van Uuijtrecht verdijckten op ontrent IIc mergen lants XLm oude schilden, die maecken 60000 gouden gulden, daeromme sij veule van heure andere goeden moesten vercoopen

[pagina 117]
[p. 117]

ende belasten, soodat eer zij meester worden van dezelve dijckagie elck mergen hem stont boven de 400 carolusgulden dier geen 80 weert en was, ende de heere van Moerkercke wasser genouchGa naar voetnoot1) mede bedorven; daerbij men sien mach het proffijt ofte schade die degene, die alle de voorseijde oncosten geleijt ende gedaen hebben, dick bevinden ende genieten.

Oock gebeurt dickwils int voorjaer als men de dijckagie begint, dat ontrent tbeginsel van Meert is, dattet cout, nat ende seer windich is, ende in den zomer zeer heet ende werm, dat degene die dagelicx de toesicht op de voorseijde dijckagie hebben ende begaen moetenGa naar voetnoot2) perfectieGa naar voetnoot3) in dien in groote sieckten ende crenckten commen, daer zij dick mede gaen strijcken ende sterven laetende haer kinderen met sulcken dijckagie belast gelijck in der dijckagie van de ClundertGa naar voetnoot4) gebuerde.

Genomen dat die dijckagie wel gaet, soo en weten diegene niet die gedijckt hebben waer sij bij cavel vallen sullen, daerinne oock veul avontuers ende perijckel gelegen is mits de blicken ende onlanden die geen halff oft derdendeel oft vierendeel gelt waerdich en zijn ende nochtans gelden en cavelbaer sijn als de besteGa naar voetnoot5) landen, soodat somtijts d'een cavel X, XII oft XIIIIc karolusgulden beter is dan dander.

Die bedijckte landen alsoo gecavelt zijnde moeten dan geëffent, begrepeltGa naar voetnoot6) ende beslotGa naar voetnoot7) worden ende danGa naar voetnoot8) tot saiinge gebrocht, dat oock groote toesicht behouft, veul cost ende moijte inneheeft, niet sonder groot dangier van siekten deur de silticheijt die uuijten lande slaet.

Ende alle die voorseijde costen ende perijckelen gepasseert zijnde moet men davantuer verwachten oft sal coren willen dragen oft niet, mits de silte oft souticheijt voorseijt die uuijtslaet, tgewormpte die tsaetGa naar voetnoot9) opeten, ende diergelijcke. Sommige landen en willen terwe noch saet oft wintersvruchten draegen emmers dat profijt uutbringen mach, dan alleenelijcken somergeerste, als dan de geerste maer XIIIe, XIIIIe oft XVe stuijvers en gelt, wat profijt isser in de dijckagie? Tprofijt mach zijn van de eerste IIIe oft IIIIe jaeren, maer alst lant begint uuijt te slaenne ende men wijenGa naar voetnoot10) ende plucken moet ende voorts op natte ougsten, loopt den oncost boven schreven. Ick hebbe van als geprouft soowel de drooge saijtijden, natte ougsten ende uuijtvrijesen van de vruchten, met oock hagelle ende wint.

[pagina 118]
[p. 118]

Ende indien men tlant int eerste verpacht, is een hasaert oft ghij betaelt zult worden mits dat de pachters oock moeten verwachten de inconveniënten voorseijt, want en heeft den pachter geen gewasch, daer hij oock aff leven moet met wijff ende kinderen, knechts, paerden ende anders, soo en can hij zijn lantheere niet betalen. Ick weter noch die clagen dat se in drije jaeren van heur lande niet gehadt oft ontfangen hebben in dijckagiën, daer ick mede gedijckt hebbe.

Oock mede in nieuwe lande comen selden metten 1en rijcke pachters maer al schuijm van bouven, die op een ander plecke tvelt verloopen moeten deur schulden ende quade feijten, ende daerom en hebben zij geen macht tlant deucht te doen, ende doet ghij tlant geen deucht ten sal u geen deucht doen.

Alevenwel moet men den dijck repareren ende onderhouden met sluijsen, wegen, wateringen, ende daertoe moet men dijckgraven ende heemraeden ende auder die toesicht op al hebben tot groote cost loonen.

Is daeromme wel claer datter grooten cost, sorge ende perijckel int gene des voorseijt is gelegen is, want alst al geavontueert ende gedijckt is compt men veel beter coop aen versekerde bedijckt landt, daer men dexperiëntieGa naar voetnoot1) aff heeft wat goede dattet zijn ende wat deucht het zijn meester doen can, dat men in dese nieuwe landen onseker is ende verwachtenGa naar voetnoot2) moet.

Daeromme ist voor den eijgenaer van dezelve gorssen veel sekerder ende proffijtelijcker, soo verre hij daer heerlijcheijt ende thiende heeft, die uuijt te geven op eenen redelijcken erffpacht oft jaerschot oft termijne van betaelinge naerdattet zijn eerste note gedragen sal hebben dan die zelver te repareren, te dijcken ende te verwachten de perijckelen ende avontueren voorseijt, bijsonder voor princen ende heeren, als men hiervoortijts gesien heeft bij tijden van de grave van Hollandt ende Zeelandt ende particuliere vasallen ende heeren als van Voorne, Putte, Strijen ende ander die, hoewel zij machtich waeren heur selffs gorsen te bedijcken, hebben nochtans tselve gelaeten maer die uuijtgegeven in de maniere voorseijt daeromme heur renten ende goeden in veel quartieren aldaer noch goet zijn. Want dezelve alsoo uuijtgevende dengenen, die de oncosten van stoppinge van creecken, dammen etc. doen willen ende macht hebben te doene, dieselve gorssen avancheren dat die dijckbaer worden in X oft XII jaeren, dat sonder dieGa naar voetnoot3) oncosten niet gesieden en zoude in L, LX oft LXXX jaer.

Ende denGa naar voetnoot4) heere, daerin reserverende sijn jurisdictie ende thiende, augmenteert zijn landen, heerlijckheden ende renten alsoo hem bij de

[pagina 119]
[p. 119]

thiende meer profijts consequeert dan oft hij de vierde oft vijffde mergen vrij daerinne zelver bedijckte, alsoot hem te voren gedijckt, geëffent, gesloot, geploucht, gesaijt, gemaijt, gebondenGa naar voetnoot1) ende aen hoopen gestelt wordt omme dat alsoo te vercoopen oft in zijn schuere te voerenne, sonder eenige cost daeraff te hebben van dijckagie, reparatie oft anders.

Het en is geen profijt vroonen besproken bij de heeren, want als een lant bedijckt is ende naderhandt perijcliteert ende in last compt, de vroonen die vrij zijn van dijckagie en willen niet contribuëren in extraordinaris groote vervallen ende costen, ende soo blijft een polder somtijts verloren ende rijdende, soo deur crijgelheijt als andersins. Het meeste profijt isGa naar voetnoot2) al contribuabeleGa naar voetnoot3) gemeten te maecken, als men onder andere sien mach int Nieuwe lant van Strijen, groot ontrent VIIc mergen, uuijtgegevenGa naar voetnoot4) int jaer XIIIIc LXIGa naar voetnoot5) om XXXVII croonen tot XXIIII stuijvers tstuck oft daerontrent tsiaers, dat bedijckt werde int jaer 1484 tot seer grooten cost alst tot noch toe geweest is, aldaer de keijser zijn thiende behielt geldende V, VI oft VIIc guldents jaers, ende die tlant hebben, geven om de onderhoudenisse van den dijck aldaer jaerlicx de meeste tijt gelt toe ofte ten minsten ontfangen daeraff seer weijnich boven de oncosten; et sic de aliis.

Ende indien bij tempeeste ende groote vloeden oft stormen deselve bedijckte polderen naemaels weder inbreecken, soo en heeft men niet alleenGa naar voetnoot6) de schade van huijsen, coren, beesten ende anders die daerdeur verdrincken, maer indien men die weder dijcken (ende) recouvreren wil soo heeft men dan soo veul costen alsoft men dezelve landen weder bijnae van nijeuws bedijckte oft becostichde, daertoe een man een goeden buijdel met gelt wel gereet behoort te houden ofte bij gebreke van gelde zoude hij sijnGa naar voetnoot7) lant ende alle de voorleden gedaen costen quict wesen.

De bouverijen ende eterijen van de dijckgraven worden dickwils sulcx daerinne gepleecht dat ghij wesende een rijck man een arm man worden meucht, onder het dexelle van dijckrecht twelck gepriviligeertGa naar voetnoot8) is soo ghij nae hooren zult.

Ende dezelve landen alsoo weder bedijckt zijnde, soo heeft men selden weder vruchten daeraff in de eerste IIIe, IIIIe, Ve oft VIe jaeren, als men in diversche polderen bij de inundatiën in de jaeren XXX ende XXXII ende Pontianijvloet LI bij experiëntie gesien heeft.

Daeromme finalijcken: die welberaeden is sal die voorscreven perijcke-

[pagina 120]
[p. 120]

lenGa naar voetnoot1) schouwen, alsoo men siet ende bevindt veul meer daerdoor bedorven dan gevordert te zijne; ick souder wel veul noemen maer ick sal de luijden van eeren in vrede laten rusten, ende men en derff geen perijckel oft verlijes soucken, het compt meer dan genouch van selffs.

Maer ick laet mij voorstaenGa naar voetnoot2) ende en twijffel daer niet aen, den almogenden God geeftGa naar voetnoot3) sommige rijcke ende machtige heeren ende coopluijden ende andere treffelijcke personen de sin om te dijcken, om alsoo de arme luijden ende arbeijders die vergaen zouden met wijff ende kinderen de cost te geven ende de mont open te houden, ende alsoo is dit boeck terecht genaempt ‘Der armenGa naar voetnoot4) verhoopen’, niet alleenelijcken omdat se den cost crijgen int wercken van de dijckagiën maer brengen jaerlicx corenvruchten voort tot onderhout van de armen.

Hiervoren heb ick geseijt dat de dijckgraven behooren te wetene geometriam ende arithmeticam, maer heur behoort noch wat meer toe, dat is gemerckt hiervore genoech verhaelt is de proffijten ende consequentie van der dijckagiën, nochtansGa naar voetnoot5) tot vorderinge van dien ende omme de neringe voor de schamele int lant te brengen soo behooren daeromme oock alle dijckgraven neerstelijcken te diligenteren, dat de dijckagie tot prouffijte volbracht werde. Ten is niet genouch dat een dijckagie volmaeckt worde, oft oock en is geen groote eere voor den dijckgraeff dat de dijckagie volbracht is - daertoe nochtans sommige dijckgraven tenderen ende poogen om der eeren wille, geen costspaerende ende tgelt rijckelijckenGa naar voetnoot6) uuijtgevende, als de dijckers oft innemers luttele hem daeraff als te veule gecost hebbende bedancken - maer wel dat d'selve dijckagie gedijckt worde ten proffijt hetzij de penninck VIIIe oft IXe, deurdien dat het dijcken een groot hasaert is ende eenen man soo ghij voore verstaen hebt in de keerse soude haest doen vliegen ende bederven, ende dat deur faulte van de officiers, dijckgraven, gesworens ende heure quaede toesicht ende beleijt ende oock dat zij te zeere liberael zijn int distribuëren van den gelde ende betaelinge van de arbeijders, waerdeur zij tenderen om groote eere te haelen ende de dijckagie te volbringen, gelijck een doode heere mij eens voor antwoort gaff willende een diep in een nijeuwe dijckagie overgaen, daer ick op allegeerde dat het quaet om doen was ende alst gemaeckt hadde geweest swinters om winterstroomen ende zeevloeden niet mogelijck en zoude zijn om houden, deselve antwoorde mij: ‘volenti potenti nihil est impossibile’Ga naar voetnoot7). Ick affirmereGa naar voetnoot8) u dat ghij met sulcken volenti potenti niet en zoude willen

[pagina 121]
[p. 121]

eenige dijckagie aengaen oft beginnen, met volenti potenti soude men veel goets verquisten ende soude wel dienen int lant van Schouwen daer dagelijcx de grontbrexemen vallen. Soo comptetGa naar voetnoot1) bij datter veul goede luijden heur goet ende gereet gelt quict geworden zijn. Men maeckt heur eerst wijs dat het gemet maer en zoude costen te dijcken IIe oft IIIe pont Vlaems, daernaer schiet men noch Ie pont dan noch een, totdat de goede luijden heur gelt quict zijn ende geen macht meer en hebbendeGa naar voetnoot2) het goet moeten laeten drijven; soo compt dan volenti potenti ende winnet sulcken goet uut ende voldijckt ende volbrenght dan de dijckagie met cleijnen cost ende maeckt hem zelven voor de duijvelle rijck.Ga naar voetnoot3) Soo isser menich bedrogen geweest, daerom behoort men van eenen rechtveerdigen man een dijckgraeff te maecken ende te ordonneren ende nochtans justicie lieff hebbende ende de bouven haetende.

Ghij hebt oock wel gehoort dat men int jaer vanGa naar voetnoot4) met volenti potenti woude bedijcken de Zuijtwateringe in ZuijtbevelantGa naar voetnoot5) met den dijck uuijt den watere met schepen te plompene ende d'eerde met schachten in de schepenGa naar voetnoot6), die elcx heure roesenGa naar voetnoot7) hadden aen den dijck te brengen, daeraenGa naar voetnoot8) men heur schachten telden, men en sach deerde niet die zij in den bodem van de schepen hadden liggende, die alle reijse voor schachten eerde getelt werden ende aen den plompdijck niet en quamen; maer consten de dijckagie niet volbringen ende al hadden zijluijden tselve volbracht soo en zoude dat niet geweest hebben sonder grooten cost, het was al dulderGa naar voetnoot9) lieden werck dijcken met menichte van veul hondert roeden met schepen ende zooden int water te plompen ende op ende uuijt water te haelen ende tot vollen dijck te willen brengen, niet oock sonder zwaricheijt van zulcke dijcken volmaeckt zijnde te mogen onderhouden, want sonder spijse en meuchdij nijet wercken. Al heb ick hier veul gesproocken van de afairen van den dijckgraeff ende van den officier hoe men behoort te dijcken ende zijn gelt te avontueren ende principalijcken om profijt te doen ende zijn penninghen eerlijck te doen woeckeren, want wie zijn gelt wilt avontueren moet op hope wesen van merckelijck profijt, het hadde profijtelijcker geweest dezelve slijcken te doen aenwasschen met sinckeschepe ende dammekens gelijck vóór geseijt is, want alle het gelt aen de dijcken geleijt bleeff verloren; ende en moet u niet laeten duncken vreempt te zijne dat ick hier zoo veule op eenen goeden dijckgraeff stae overmits het welvaeren der

[pagina 122]
[p. 122]

dijckagiën daerinne (is) gelegen. Maer eer ick voortsvaere moet ick noch seggen een suptijl dieverie van sommige dijckgraven.

Die dijckgrave oft officiers last hebbende sijn somtijts subtijle dieven, onder het dexele van uuijtlegginge verstant hebbende metten penninckmeester ontstelen zij daerdeur darme luijden, bijcans de dijckagie ten effect gebrocht hebbende, heur landt ende welvaeren. Sij doen consuis uutlegginge op IIe oft IIIe schat naerdat de coustume van den lande is: ist één pont moeten de schamelle luijden geven IIIe pont, van hondert ponden vierhondertGa naar voetnoot1) ponden. DaerdoreGa naar voetnoot2) compt den armen lantman van zijn lant ende mijn joncker den heusschenGa naar voetnoot3) dijeff wort rijcke, want dat erger is soo winnen zijlieden oock het lant voor den dobbelen schat, twee schat oft drije schat uuijte, daer zijlijeden noijt gelt voor gegeven en hebben. Den penninckmeester deijlt uutGa naar voetnoot4) mede ende soo sweert hij oft geeft quictantie de penninghen ontfangen te hebben. Het is mij gebeurt datter eenen dijckgraeff mij uuijtlegginge doen zoude, hij gaff mijnen dienaer de penningen van der uuijtlegginge ende naderhant creech hij se met subtijlheijt weder uuijt zijn handen, ende niet te min won hij hoevenGa naar voetnoot5) uuijt met hoopen; ende en hadde ontdaen goede vrinden die hem des moijden sulcken officier soude inhabieleGa naar voetnoot6) hebben worden verclaert etc.; moest nochtans restituijtie doen van de dieverijen ende uuijtwinninghe. Het waeren houven van arme geestelijcke personen. Ende dat worden voor subtijle geesten geëxtimeert ende loose luijden geacht doordien zijluijden wisten uuijt te winnenGa naar voetnoot7) voor XXX karolusgulden eens houven, die weerdich waeren bij de tweeduijsent carolusgulden eens: soo zoude den dijckgraeff haest rijck worden.

Omme voorts onsen dijck te maeckene, menGa naar voetnoot8) is gewoonlijck deur alle voorgaende ordinantiën alle nieuwe dijckagiën oft zeedijcken van dien te besteden int uuijtgaende (van) Januario oft midden in Februario, ende naer mijnGa naar voetnoot9) advijs en zoude ick de bestedinge niet lange doen vóór den dach dat d'aennemers int werck moeten wesen, want d'aennemers nemenGa naar voetnoot10) gemeenlijck van den secretarius oft clerck bij geschrifte eenGa naar voetnoot11) besteck op welck de soetelaers heur gelooff geven, lortsen ende borgen hunlijeden, vercoopen victualiGa naar voetnoot12) ende cost omme groote finantie ende winninge, in

[pagina 123]
[p. 123]

vougen dat schier het VIe deel van de penningen, die hen zouden mogen (toe)comen, bij wijff ende kinderen, hoeren ende bouven verteert is, jae de sommige vercoopen heuren cost ten vijlenGa naar voetnoot1) prijse om gelt te maeekene eer zij een hant aent werck gesteken hebben. Daeren boven int werck commende moeten (hun) de heeren alsnu besorgen riet, strooi, gluij, sparren, nagelen, gangen, delen ende cordewagens sonder dat eenich gelooff connen gecrijgen op heur besteck, mits datter te veule op geborchtGa naar voetnoot2) is ende daer veul op staet van costenGa naar voetnoot3). Ende is den tijt lanck tusschen het besteden ende wercken, soo wert er te meer verteert, dan roupt men terstont Jan Boij ende blijft in de dijckagie woonachtich ten uuijterste toe, twelck eerst opgecommen is zedert de dijckagie van Sevenbergen, ende als men dan eenen boijt soo worden oock soo wel geboijt die veul prouffijt aen heur aengenomen werck doen meughen. Het beginsel van de Vastenne behoort te wesen het beginseleGa naar voetnoot4) van werckenne ende int werck te commen, want het een commun proverbium is dat ‘de peeckelharinck den dijck moet maecken met sheeren gelt,’ ende de secretarius behoort niet eer bestecken te leveren oft van hem te laten gaen dan bij wete van den dijckgraeff, ende als de meesters int werck commen met heur gereetschap ende heur keet eerst geset zijnde.

Soo moet men oversien ende overleggen wanneer het hooch ende leech water is ende hoe bequame getijden datter vallen, dat de getijden smorgens vallen ende dat men op één dach twee leechwateren mach becommen; op de hooge waeteren mach men de hooge gorsen begaen ende besteden ende dan soo vervolgende op de leechwateren de creken, diepen ende slijcken, in welcke creken ende slijcken daer men niet overleijdenGa naar voetnoot5) en mach met leersen moeten schuijten ende andere platbodemschepen geleijt worden omme tvolck, die met VI, VIIc ofte duijsent overcommen, met schepen over te voeren ende drooch van den eenen tot den anderen lande te setten.

Tbilliet dat men uuijtseijnt omme te besteden luijdt aldus:

‘Men laet eenen iegelijcken weten dat de dijckgraeff, heemraeden oft geswoorens, geordonneert totter administratie van der nieuwer aenstaender dijckagie vanGa naar voetnoot6), sullen hun (laeten) vinden op denGa naar voetnoot7) vanGa naar voetnoot8) alsulcken plaetsse oft ouden dijck oft hoetheGa naar voetnoot9) opten peijl leechwater, omme te besteden de dijcken met eenen loffelijcken zeedijck van den souten int versche, op de conditiën, voorwaerden ende bestecken die men de aennemers oplesen sal. Zoo wije gadinge heeft eenighe wercken

[pagina 124]
[p. 124]

te nemen die come ter voormelter huereGa naar voetnoot1) ende opt leechwater te plaetsse vanGa naar voetnoot2) voorseijt ende bedinget goet loon. Elck segget den anderen voorts’.

Ordonnantie, conditiën ende voorwaerden waerop d'innemers ende bedijckers van de gorsinge etc., dijckgraeff, gesworens, heemraden, penninckmeester oft waermeesteren bij der gratiën Gods besteden zullen te bedijcken uuijten souten int versche tselve uuijtergors etc.
In den eersten sal men den dijck int ronde besteden mette Putsche dijckroede in hoochdeGa naar voetnoot3); lenghte, breete, dijckslooten, wegen, bermen ende al dat in de dijckagie besteet sal worden.
Item elck bestedinge dijck sal langh zijn twintich roeden oft zoo veule min oft meer als dijckgraeff ende gesworens naer gelegentheijt van der saecke sullen bevinden oorbaerlicxt.
Item elck aennemer sal maer één bestedinge mogen aennemen danGa naar voetnoot4) bij consent van dijckgraeff ende gesworen.
Item men sal desen dijck eerst besteden beginnendeGa naar voetnoot5) vanGa naar voetnoot6).
Ende sal d'eerste bestedinge nemen zijn peilGa naar voetnoot7) aen den dijck aen den molen twee voeten hoogere, daer alle naervolgendeGa naar voetnoot8) bestedinge oock heur pijl als voorseijt is haelen zullen, ende denzelven dijck met een hemelshoochte soo deurbringen in alle zijn keuren soo wel in beloop als andersins, niettegenstaende dat het velt elders leeger waere ende viele, altoos waterende den uuijtercant over den indercant, wel sat ende ront van eerde, in den halsch ende buijck van den dijck ten minsten van eenen voet hooger.

Den dijck daer men het pijl haelen zoude moet eerst gepijlt ende de hoochte gevisiteert wesen, is dezelve XII voeten hooch soo mach men den nijeuwen dijck wel besteden op XIIII voeten hoochte, eenen halven voet voort trappen van de dijckers, ende anderhalven voet tegent sincken.

Het sekerste is op elcken wint zijn pijl te nemen opten hoochsten conterlande ende daernaer zijn hoochte te ordonneren, want wie isser soo wijs die soo juijste can een waterpas haelen op een leijnghte van XX jae XXXc roeden? ende en sullet op éénen voet niet juijst connen pijlen, een voet aen een mensche schilt veule soo doet oock aen eenen dijck, een

[pagina 125]
[p. 125]

voet hoochte soude dickwils een lant preserveren voor het overstorten, oversiet int opcommen van den vloet waer het hoochste schorre ofte landt is, daernaer maeckt u pijl.

Item alle d'aennemers van dese voorseijde bestedinge sullen gehouden zijn elck voor zijn werck aen 't kielspit, datter tegenwoordelijcken leijt, op te scieten ende te maecken eenen sloot boven wijt 8 voeten, 4 voeten diepe ende 4 voeten breet, in den bodem blijvende int hoochste ende leechste naer advenant, ende tvoorseijde kielspit sal blijven den uuijtercant van de voorseijde sloot, ende d'eerde daeruuijt commende sal men opworpen XV voeten verre vant uijterste van de voorscreven sloot, wesende dieGa naar voetnoot1) 15 voeten den binnenberm, ende daeraff beginnen te maecken heur voorversinge, welcke sloot volmaeckt sal wesen en alle de dammekens uijtgedaen ende geruijmpt vóór den eersten ommeganck op de boete van vijff RensGa naar voetnoot2) gulden.
Item aen de voorseijde dijcksloot sal men laeten eenen berm van 15 voeten breet.
Item het beloop van den dijck sullen d'aennemers gehouden wesen te oversettene met goede cleijsooden, elck soode van 6 duijm dickte, ende de sooden wel vast in te sluijten op zijn verbant, dijckelijck soo dat behoort, gelijck men de steenen metstGa naar voetnoot3) ende de navolgende figuere bewijstGa naar voetnoot4).

Het druijpen van desen dijck zoude wesen 2 roeden 4 voeten, ende het beloop is 2 roeden 8 voeten, soo schilt het beloop van het druijpen op eenen dijck van 4 roeden in zijn saete 4 voeten lenghte, te weten op de roede eenen voet, ende sommige maecken luttel onderscheijt tusschen het druijpen ende beloop, twelck nochtans veel differeert; het druijpen meet men met een clontken eerde recht nedervallende teijnden de roede ende tbeloop op den dijck soo u de roode linie bewijsen sal, ende soo ick hiervoren folioGa naar voetnoot5) uuijtgeleijt hebbe ende gedesigneert met eenen lantmeter op den dijck het voormelte druijpen metende.

Want neempt een viercant van 5 voeten off 5 duijmen lengte ende soo veule breete, treckter een linie deur van den eenen houck tot den anderen cruijswijs alsoo ghij wilt, soo sal elcke middelste linie vallen 7 voeten off 7 duijmenGa naar voetnoot6) lenckte. Ick hebbe t'anderen tijden een questie gemoveert sekere meesters van schrijnwerckers ende timmerluijden

[pagina 126]
[p. 126]

t'Antwerpen, hoe zij twee viercanten even viercant deur malcanderen zouden steecken maer zeijden niet mogelijck te zijne. Ende naerdien ick den wijn van henluijden gewonnen haddeGa naar voetnoot1) ende ick heur tselve demonstreerde overdwers deur te steecken, waeren beschaempt sulcx niet overleijt te hebben. Soo is oock tverloop van eenen dijck overdwers te meten.

Item men en sal geenen dijck sooden oft innesporen tensij dat den dijckgraeff metten geswoornen denzelven dijck eerst gemeten ende gepeijlt hebben, omme te besien of hij zijn volle eerde heeft in de maniere als voorseijt is soo verre dat men sal gehouden wesen denselven dijck sijn volle eerde te geven, ende sal d'aennemer altijts gehouden zijn eerst denzelven dijck andermael te doen visiteren eer hij sal mogen zijnen dijck sooden, op de verbeurteGa naar voetnoot2) als boven; ende wie zijnen dijck soot ofte innespoortGa naar voetnoot3) eer denzelven dijck zijn volle eerde heeft, sal gehouden zijn de zooden wederom op te nemen ende denzelven dijck aerde te gevenne ende het spoorsele te heellenne, behoudelijcken den dijckgraeff nochtans zijn boete.
Item niemant en zal geen zooden innesporen dan 3 duijmen diepe, op de boete van vijff karolusgulden als boven.

Siet hier nu bij dese figuere wat innesporen isGa naar voetnoot4).

Het innesporen drij duijmen alleenelijcken eer den dijck in zijn volle eerde opgepresen oft opgenomen is, soo failliëertGa naar voetnoot5) deerde deurgaens aen den dijck int beloop drij duijmen breete ende in de dickte tot boven den dijck de drije duijmen gestrekt anderhalven duijm, ende naer ghij den dijck zijn beloop binnen vlack oft steijl maeckt. De dijckers die weten wel somtijts vier duijmen inne te sporen, daer men luttel op let ende nochtans bedragen vele eerde gelijck de roode linie van den groenen dijck bewijst u tselve.

Item men en sal geen sooden steecken oft haelen om den dijck mede te sooden (dan) daer dijckgraeff ende gesworens dat ordonneren zullen, op de voorseijde boete.
Item men sal teijnden buijten de tee van den dijck voorseijt laeten eenen berm van 18 Steenber(ch)sche dijckvoeten.

Hoe desen berm breeder s hoe den dijck min sidt ende de putten verdere van den dijck vallen, ende als den dijck breeckt mach men den berm altijts wat minderen ende daerde aen den gebroocken dijck brengen ende daermede verheelen; 6 voeten oft een voetGa naar voetnoot6) oft 2 roeden voorder

[pagina 127]
[p. 127]

carrens en mach niet maecken, als de cordewagens oft carren gelaeden zijn soo veul cruijens verdere en brenght niet uuijt.

Item aldaer de creecken ende leechten vallen hetsij in de binnen- oft buijtenbermen, die zullen dannemers elck voor haer werck gehouden zijn te hoogenne eenen voet hoogere dan het effen hooch meijlant, op de boete als boven.
Item men en sal geen bermen buijten oft binnen rooven oft affsteecken uuijt wat saecke dattet oock zij, op de pene van vijff karolusgulden ende daertoe noch de slincker oore, ende sullen nochtans dezelve aennemers die schaede moeten verheelenGa naar voetnoot1) oft dijckgraeff ende gesworens sullen tselve doen doen tot heuren coste ende innen heur verleijt gelt naer dijckers recht, te wetenne anderhalff schat.
Item men sal laeten aen de voorseijde 18 voeten buijtenberms noch XXV oft XXX roeden velts omGa naar voetnoot2) de voorversche ende dijck uuijt te maecken, sulcx als bij den lantmeter bij ordonnantie van dijckgraeff ende gesworens elck zijn werck aff gesteken zal worden.
Item noch een roede hier teijnden aenne zullen de aennemers gehouden zijn te maecken een kaedeGa naar voetnoot3) van 1½ roede toeleggens, 6 voeten hemels hoochte boven tvoorseijde hoochste stael, ende boven breet blijvende 3 voeten, van buijten 10 voeten beloopsGa naar voetnoot4) ende 5 van binnen ende die wel commedicht opleveren ende onderhouden soolange sij wercken, ende aldaer dezelve kaeden heijsschen hoogere ende swaerder en breeder te zijne van toeleggens, die sal den aennemerGa naar voetnoot5) gehouden zijn te maken ter ordonnantie van dijckgraeff ende gesworen, ende sullen daennemers gehouden zijn te laetenne binnen ende buijten aen deselve kae eenen berm elcx van vier voeten breete.
Ende tusschen elcke bestedinge dijcx zullen d'aennemers gehouden zijn te laeten eenen speckdam van een dijckroede breete ende midden in elcke bestedinge noch eenen specdam breet als voren, sonder die te roovenne, op de verbeurte van vijff carolusgulden ende de slincker oore als voorseijt is.
Ende telcke drije bestedinghen sullen d'aennemers noch gehouden zijn te maeckenne een haechkaeGa naar voetnoot6) van een roede toeleggens, 4 voeten hooge, boven blijvende 2 voeten, oversoot met een soode van 6 duijm dickte oft ten minste gemaeckt van
[pagina 128]
[p. 128]
begroesde spettelinghen, aen wederzijde evenveel beloops, ende die onderhouden kannedicht als boven.
Deurdien nu veel landen gedijckt worden ende daerdeur het nu seer hooch vloet, sal men de haechkaeGa naar voetnoot1) (maecken) van 1½ roede toeleggens, 6 voeten hooge, boven blijvende 3 voetenGa naar voetnoot2), ende dijckgraeff ende gesworens zullen deselve kae ende haechkae begaen ende bekeuren gelijck den principalen dijck, die oock volmaeckt zullen zijn op deerste ommeganck, op de voorseijde boete, ende die in gebreke valt van eenige van de drije aennemersGa naar voetnoot3) diezelve te helpen maecken, sal de dijckgrave tselve besteden op den onwilligen cost ende innen zijn gelt als boven.
Item sullen d'aennemers heur voorversinge mogen maecken met cordewagens, welcke voorversche sal deurgaen aen elcke andere hooft ende salGa naar voetnoot4) hooch zijn ten minsten 8 voeten ende boven 3 oft 4 voeten breet, aleer zij zullen mogen breenGa naar voetnoot5) oft uuijtleggen; die gemaeckt sal moeten wesen op den len ommeganck, op de boete als boven; het beloop van dezelve voorvorsche sal buijten wesen vanGa naar voetnoot6) roeden druijpens.
Sullen alnoch d'aennemers gehouden wesen elcken aen zijn zijde van den dijck aen malcanderen te sluijten ende deerde te stortene met carren ende anders een halff roede d'een over des anders werck, ende heuren dijck sulcx dicht aeneen verheelen ende sluijten soo wel oock de voorvorsch als voorseijt is, ende voorts denzelven dijck buijten te storten 3 voeten dick met goede cleijeerde eer zij denzelven dijck zullen mogen zooden, ende dit al tot visitatie ende vermaninge van dijckgraeff ende gesworens.

Het overrijden over malcanderens (werck) wort gedaen opdat den dijck in een iegelijcx gescheijt soude hert gereden worden zonder een gueteGa naar voetnoot7) tusschen beijde te laten, twelck geschaepen waere ondichticheijt in den dijck te causeren.

De voormelte aennemers sullen insgelicx gehouden zijn heur verste werckspijse ende eerde van vore de voormelte kaede op te haelen, te brengen ende karrenne soo diep hetselve werck verdragen sal mogen, niettegenstaende dat zijluijden dezelve spijse naerder haelende ende den buijtenberm op zijn besteck
[pagina 129]
[p. 129]
blijvende heuren dijck op zijn keure ende besteck zouden mogen volmaecken, ende dat op de boete van vijff karolusgulden telcken zij ter contrarie deden.
Item zullen noch daennemers gehengen ende gedoogen te rijden ende vaerenne deen over des anders dijcken ende speckdammen met karren op de 1½ roede berms buijten.
Item zullen noch dezelve aennemers gehouden wesen denzelven dijck te maecken met karren als tgors dat zal mogen verdragen ende hebben op elcke bestedinge vier loopende karren, elcx met twee peerden, ende int eerste als zij int werck comen eer die karren mogen rijden sullen gehouden zijn te wercken ten minsten met XIII mannen ende niet min, cordewagens naer advenant.
Item noch sullen d'aennemers op de gorsingen mogen bringen twee peerden meer dan zij loopende karrenGa naar voetnoot1) houden, te weten boven de voormelte 4 karren omme heur peerden somtijts te verslaen.
Item sal elck aennemer gehouden zijn van stonden aen als hij zijn peerden opt gors bringht te commen aen degene, die mijn genadige heere daertoe geordonneert heeft, oft (den) secretarius, om diezelve op te doen teeckenen op de bestedinge daer diezelve peerden wercken zullen, nemendeGa naar voetnoot2) een teeckenGa naar voetnoot3) aen zijn voormelte peerden die hij aldaer brenght, ende alsdan sal men hem wijsen alwaer hij inslach ende weijde hebben sal, ende niemant en zal moghen eenige peerden opt gors weijden vóórdat hij tgene des voorseijt is voldaen heeft.
Ende soo wie opt gors meer peerden oft beesten brochte sonder consent van mijn genadigen heere, zijn Genade dijckgraeff ende gesworens, soo zal den dienaer die mogen schutten, elck peert voor de le reijse verbeurende 20 stuijvers ende elcke beeste 10 stuijvers ende voor de IIe reijse verbeurtGa naar voetnoot4).
Item ende oft men bevonde dat daennemer oft meester, dijckmeester wesende, uuijt zijn werck liepe oft soo slappelijcke wrochteGa naar voetnoot5) ende zijn werck niet wel voort en spoede, sulcx dat den dijckgraeff ende gesworens dochte dat dezelve meester zijnen dijck ten prefixen dage niet en zoude volmaeckt mogen hebben ende opleveren, zullen in dien gevalle de voormelte dijckgraeff ende gesworens mogen bevelen alsulcken aennemer noch meer volcx ende karren te wercke te doen stellen binnen zulcken
[pagina 130]
[p. 130]
preficxen tijt alst geordonneert zal worden, ende indien d'aennemers alsdan in gebreke waere tselve te doen, zullen verbeuren de boete voorseijt, ende den dijckgraeff sal meugen van stonden aen soo veel volcx ende carren int werck stellen als hem goet duncken sal, ende dit tot coste van den aennemer ende betaelen die in affcortinge van den aennemers bedingede penninghen.
Item elck aennemer sal gehouden zijn zijnen aengenomen dijck ende bestedinge volmaeckt te hebben St-Jansmisse naestcommendeGa naar voetnoot1), oft in soo verre den zelven dijck niet volmaeckt en ware sal wederomme vervallen aen den heere om denzelven dijck tot profijt te besteden.
Noch sal elck aennemer oft meester gehouden zijn van stonden aen te stellen borge van zijnen aengenomen dijck ende werck nae der keure ende besteck voorseijt te volmaecken, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevrede zullen zijn, ende die borge sal hem verbinden als den principale ende elcx een voor al den voormelten dijck te volmaecken op zijn keure ende besteck als voorseijt is, ende hiervoren transschrevenGa naar voetnoot2) staet, op heerlijckeGa naar voetnoot3) ende reale executie oft op sulcken sommierenGa naar voetnoot4) executie en recht als men useert daer die principalen oft borgen woonachtich zijn oft op dijckrecht, waervan den dijckgraeff ende gesworens heur optie ende keure hebben zullen, te verhaelen de gebreecken van der dijckagie ende zijn verbeurde boete.
Ende oft eenige aennemers waeren ende twerck niet en costen verborgenGa naar voetnoot5), soo zullen dezelve gehouden zijn inne te laeten op elcken dach van betalinge den derden penninck van tegene des hem bij dijckgraeff ende gesworens toegeseijt sal worden.
Ende indien eenich aennemer in zijn werck wesende daeruuijt liep ende hij oft zijn borge binnen den derden dage niet wederom en quame, sal verbeuren de voorseijde boete, ende wie oock ten prefixen dage alst geordonneert is in zijn werck te wesen niet bevonden en worde gefurneert met arbeijders alst voorseijt is, sal den dijckgraeff tselve werck ende bestedinge wederomme ophangen ende besteden ende die schade verhaelen met zijn boete op die borge oft op den principalen als voorseijt is.
Item dat oock die geswoornen geenen dijck opnemen sullen
[pagina 131]
[p. 131]
op heuren eedt hij en sal hebben zijn keure als voorseijt isGa naar voetnoot1), al waert saecke dat de aennemers pretendeerden dat men corten ende mencken soude alsoo veul penningen als den dijck waere beneden zijn keure ende besteck.
Item men sal alle sestien werckdagen houden eenen ommeganck, ten waere dat dijckgraeff ende gesworens dochte den schoudach oorbaerlicxt cort(er) oft langer daernaer zij bevinden zullen dat twerck voortganck heeft.
Item men en sal niemant gelt geven dan op Sondagen, ende dat den aennemers oft meesters van den wercke, ende zullen geen meester oft heure knechts langer volgen den dijckgraeff ende gesworens dan zoo elck zijn bestedinge oft werck streckt, op de boete van vijff carolusgulden ende daerenboven gecorigeert te worden als rebellen, seditieusen ende wederspannighen.
Ende is voorts geordonneert dat niemant van de arbeijders oft meesters en zullen mogen commen opt landt van der voorseijde dijckagie met eenich geweer oft wapenen, busschen ofte bogen oft andere invaderendeGa naar voetnoot2) instrumenten dan alleenelijcken met dijckhaecken, dewelcke den pin niet langer en zullen hebben dan drije duijmen lengte, op de boete voorseijt.
Item soo wat penningen elcken schoudach elcken aennemer oft meestere bij dijckgraeff ende gesworens toegeleijt worde tontfangen van den penninckmeesterGa naar voetnoot3), zullen dezelve penningen ontfangen sonder woorden te maecken tegen dijckgraeff ende gesworens oft penninckmeester voorseijt, op de boete van vijff carolusgulden, welcke betalinge oock strecken sal tegen de borge als de principale, ende zullen heure penningen haelen tot zulcke plaetsen als dijckgrave ende gesworens op tselve lant ordonneren sullen.
Item oft eenige meesters waeren die heuren dijck volmaeckt hadden ende denzelven wilden opleveren, zullen dijckgraeff ende gesworens gehouden wesen denzelven dijck op te nemen indien hij volmaeckt is, ende den aennemers hen volle penningen van stonden aen betaelen ende, soo verre die niet volmaeckt en ware voor deerste reijse, zullen voor de IIe reijse ende andere navolgende reijsen dijckgraeff ende gesworens van der visitatiën andermael doenGa naar voetnoot4) contenteren.
Item en zullen geen aennemers oft meesters heur bestedingen iemande mogen overgeven, tsij int geheel oft int deel, dan bij
[pagina 132]
[p. 132]
consent van dijckgraeff ende gesworens, op de boete voorseijt.
Item alle mededeelders sullen heur te boucke doen stellen, ende een iegelijck van dien zullen staen als principale ende elcx een voor al, op de boete voorseijt.
Item zullen de gesworen penninckmeesterGa naar voetnoot1) ende alle andere officiers, den dijckgraeff eedt gedaen hebbende, toesicht nemen oft iemant van de voorseijde aennemers hen ontgaen in eenige van de voorseijde articulen, ende indien zij iemanden vonden sulcx te doene oft gedaen te hebben dezelve den voormelten dijckgraeff over te geven, ende hem te verclaren in wat punt oft articule zijluijden hen misgaen hebben, daerinne de voormelte geswoornen, penninckmeester ende alle andere officiers oft eenich van dien gelooff hebben zullen op heuren eet.
Item soo wie van den dijckmeesteren oft arbeijders eenich van den voorseijden officiers qualijcken toespraecke oft dreijchde, dat waere op de boete van vijff gulden karolus ende voorts staende tot correctie van dijckgraeff ende gesworens.
Item voorts soo en sal oock niemant eenige derrije, ruijchte, vuijlisse oft sleckGa naar voetnoot2) noch geenderhande creijngeGa naar voetnoot3) in den dijck brengen, graeven oft eenige leege tonnen daerinne delven, op de boete als voorseijt is, ende en sal nochtans gehouden wesen deselve uuijt te doen indienGa naar voetnoot4) sulcx bevonden worde.
Item soo wie eenich vee oft paerden affsterft, die sal dieselve van stonden aen ingraven ofte bedecken dat se ten minsten drije voeten bedeckt zijn met eerde, opGa naar voetnoot5) de voorseijde boete.
Item elck aennemer sal gehouden zijn int beginsel van zijn werck te haelen van den secretarius oft die daer last van hebben sal een besteck van der keure om zijn dijckGa naar voetnoot6) ende kaede daernae te maecken, ende als hij zijnen dijck opleveren zal willen, sal gehouden wesen de voorseijde cedulle te exhiberenne, ende den dijck opgenomen zijnde tselve te teeckenen bij dijckgraeff ende geswoornen ende lantmeter omme daermede te haelen zijn reste ende volle betaelinge, welcke cedulle sal wesen acquietGa naar voetnoot7) van den penninckmeester, van welcke cedulle te schrijven den
[pagina 133]
[p. 133]
secretarius oft clerck hebben sal 4 stuijvers eens, sonder dat daennemers gehouden zullen wesen in eenigerhanden oncost meer te gelden.
Item voorts en sal men in dese dijckagie geen bier op tlant brengen, tappen oft vercoopen dan van XVI stuijvers de ton, op de verbeurte van den biere ende de boete van vijff RensGa naar voetnoot1) gulden als voren.
Item soo wie (van) eenige van dese punten ende articulen hiervoren verclaert in gebreke gevonden worde, die sal verbeuren telcken reijse soo dickmaels zij contrarie doendeGa naar voetnoot2) bevonden ende bekeurt zullen worden de boete van 5 karolusgulden gelijck voorseijt is, ende sal nochtansGa naar voetnoot3) gehouden wesen te volbrengen tgene dat hij versuuijmpt sal hebben.
Item oft gebeurde datter eenige duijsternisse oft questie viele dese orsonnantie oft eenige van de punten van dien aengaende, soo reserveert themwaerts de voormelte dijckgraeff ende gesworens daervan verclaringe te doene ende dezelve te minderen ende te meerderen, sonder merckelijcke beloftenGa naar voetnoot4) van de voormelte aennemers, soo zijlijeden in de redelijckcheijt sullen bevinden behoorende, daeronder de voormelte aennemers staen zullen ende die subject zijn etc.

Naerdien het besteck nu voleijndt is, soo zullen wij verclaeren vervolgens dat continuërendeGa naar voetnoot5) de dijckaigeGa naar voetnoot6) twee oft drije dagen vóórdat d'aennemers int werck sullen comen, moeten dijckgrave ende geswoornen hen vinden ontrent in de dijckagie, daer die voormelte dijckgraeff ende gesworens beur logijs zullen genoempt ende geraempt hebben, ende beginnen tsanderdaechs oft den IIen oft IIIen dach daernaer visitatie te doen, om te besien wie daer int werck gecomen zijn oft preparatie maeckt van de meesters omme te wercken ende heur keeten te setten, ende soo voorts alle dage te continuëren totdat de geheele nomber van de officiers bij malcanderen zullen zijn, diewelcke alsdan bij malcanderen wesende sullen vermogenGa naar voetnoot7) voorts de leege plaetssen te setten met meesters ende werckluijden om soo voorts deGa naar voetnoot8) kaeden eerst te vervolgen ende te beneerstigen, ende soo gelijckerhant metter voorvorsch twerck ende tvelt daer de spijse inne leijt te beverschene. Soo worden oock gehouden

[pagina 134]
[p. 134]

de dijckgraeff ende gesworens dagelicx te continuëren ende gelijckeGa naar voetnoot1) visitatie ende ommeganck te doene die geheele dijckagie lanck geduerende.

Het eerste ende principaelste is van een dijckagie te beneerstigen dat de kaeden, haechkaeden ende schaepstallen gemaeckt worden op behoorlijcke hoochte ende zwaerte ende onderhoudinge, ende die wel dicht gemaect ende in malcanderen de sooden getrapt ende verheelt, want de kaeden verloren is voor eenen tijt de spijse verloren, twelck soo 't werck ende geheel (de) dijckagie retardeert ende verachterdt, sulcx dat het profijt van dijcken daerinne leijt dat de meeste deelen van den dijcke emmersGa naar voetnoot2) totGa naar voetnoot3) sooden toe voor den aenstaenden ougste gemaeckt ende in heur groote gebrocht worden, deurdien dan een iegelijcken geerne op zijn ougst treckt ende den ougst waerneempt, daermede oock veelGa naar voetnoot4) te winnen valt, want de overblijvende ongemaeckte dijcken ende resten voorts daernaer moeten noch (met) grooten cost ende dachgelden gemaeckt worden.

De dijcken die ongesoot blijven betaelt men tot zoodens toe inhoudende tgelt van tzoodenGa naar voetnoot5), welckGa naar voetnoot6) zooden de aennemers van den dijcke geerne voorts besteden eenige vletters oft kerreluijden die men metten tijt betaelt, ende het doet oock veule tot diesGa naar voetnoot7) vorderinge de spijse wel verdeelt ende affgesteken bij den lantmeter, de specdammen geordonneert recht oft noesch naervolgende het draijen ende crompte van den dijck, sulcx datter toesicht moet genomen worden datter luttel questiën vallen tusschen de dijckers, ende de schaepstallen heur spijse hebbende totte gaeten, ende nochtans oockGa naar voetnoot8) elck bestedinge dijcx de zijne.

Omdat alle dijckagiën vallen diversche ende van diversche natueren, deen int versche daert niet hooge en vloijt ende d'ander int soute daer wel de dangireuste dijckagiën vallen deur het hooge vloijen etc., soo hebbe ick hier noch wel bij willen bringhen een besteck van de dijckagie van den Doel, daert wel 10, 11 ende 12 voeten vloijt uuijt den leegen watere, ommedat ghijlieden oock meucht uuijt elck besteck colligeren tgene dat u dunckt dat elcke dijckagie nootelijck ende behouffelijck is, ende oock dat naer de veranderinge van den tijt de conditiën oock daernaer verandert worden.

Ordonnantiën, keuren, voorwaerden ende verbanden, op dewelcke dijckgrave ende gesworens van der aenstaender dijcka-
[pagina 135]
[p. 135]
gie der uuijtergorsen genaempt den Doel onderGa naar voetnoot1) Beveren met het schorre genaempt tLeuijs, onder ChaftingeGa naar voetnoot2) gelegen, ende het uuijtergors van St-Annenpolder willen besteden dezelve gorsinge metter hulpe Gods te bedijckenne met eenen winterdijck soo hiernaer volcht.
In den eersten soo wie hier eenich werck aenneempt blijft gehouden borge te stellen, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevreden zijn, tot voldoeninghe van zijn aengenomen werck, maer indien daer eenige arbeijders waeren die haer werck niet en conden verborgen, sullen gehouden zijn inne te laeten telcken schoudage 't vierde paert van heur verdient loon ende arbeijt, ten ware dijckgraeff ende gesworens anders met hem accordeerden ende over(cen)quamen.
Item dese dijckagie ende beversinge sal besteet worden mette Beversche roede gedeelt in 12 voeten, dewelcke roede hier getoont wort, ende sulcx als die bestedinge metten eersten gemeten ende gepaelt worden ende besteet, sulcx sal men die betalen alse ter volder keure opgelevert zijn sonder daervan namaels eenige hermetinge te doen, dan alleenelijcken in de crompte sal men den dijck hermeten int opnemen ende dat op den uuijtercant van den dijcke. Ende alle metinghen zullen gedaen worden, eens voor al geseijt, met een druijpende roede; elck sal gehouden zijn de wercken daernaer toe te leggen.
Item elck bestedinge sal lanck wesen 20 roeden, oock langer oft corter sulcx dijckgraeff ende gesworens goet duncken sal, sonder becroonGa naar voetnoot3) van iemande, ende en sal niemant meer bestedingen mogen aennemen dan ééne, ten waere bij consent van dijckgraeff ende gesworens.
Item is te weten dattet kielspit, datter jegenwoordich leijt, sal zijn den binnencant van de dijcksloot, te weten men salGa naar voetnoot4) van tselve kielspit uuijtwaerts de sloot opschieten, den dijck leggen, buijten- ende binnenbermen laeten met 20, 30 oft 40 roeden wercx omme daeruuijt deGa naar voetnoot5) vorversingeGa naar voetnoot6) te verstercken, ende voorts den dijck te maecken sulcx als de lantmeter bij ordonnantie van dijckgraeff ende gesworens elcx werck affsteken sal.
[pagina 136]
[p. 136]

Item elck aennemer sal gehouden zijn in zijn bestedinge dijcx met zijn volck te wesen den tweeden dach in de Vasten, zijnde den IIIIen Maerte naestcommende, ende continuëlijcken te blijven tot volmaeckens toe, telcken op de boete van 3 carolusgulden ende tlant zijn schade, daerenboven indient geviele dat d'aennemer uuijt zijn werck bleve oft oock naemaels daeruuijt liepe zijn werck verlatende, soo sal men diezelve bestedinge wederomme ophangen ende het besteden tot coste van den eersten aennemer, sonder gehouden te wesen aen denzelven eersten aennemer eenige rechtelijcke wete te doen gemerckt twerck niet touven en mach. Ende indien de bestedinge hooger besteet wort en sal d'eerste aennemer daer geen baet bij hebben, ende indien die minder aengenomen wordt sal denselven aennemer de schaede opleggen, ende sal dezelve schade bij den dijckgraeff geïnnet worden naer dijckrecht ende met alsulcke middelen van recht alst hem gelieven sal aen des aennemers gereetsteGa naar voetnoot1) goeden op wat plaetssen die gelegen zijn, in welcke rechte hem den aennemer mits desen de facto overgeeft sijns persoons ende alle zijne goederen.
Item alle aennemers int werck comende sullen gehouden wesen eerst heur achterkaede op te maecken ter plaetsse die affgesteken sal worden ter volder keure, ende dat op de schouwe van dijckgraeff ende gesworens, ende daernaer den dijcksloot uuijtdelven om de vorversinge beginnen te maecken, emmers tselve ter ordonnantie van dijckgrave ende gesworens, al ter keure hiernaer volgende
Besteck van der kaede.
Item zullen d'annemers gehouden wesen theuren coste te maecken een achterkaede, te weten sal de kaede opt gors vant Leuijs toeleggens hebben 14 voeten, breet op haer lijff 2 voeten, drijpens buijten 8 voeten ende binnen 4 voeten, (hooge) 5 voeten, een hemelshoochte boven thoochste meijlant ontrent tkeetken staende opt voorseijde Leuijs; voorts op de gorsingen van den Doel sal de kaede toeleggens hebben 12 voeten, op haer lijff 2 voeten houdende, buijten 7 voeten ende binnen 3 voeten druijpende, hooge 4 voeten, een hemelshoochte boven tmeijlant tegens tOostdoelken, behalven dat daennemers, die benoorden tgroot bleck met heur kaede zullen vallen opt bleckGa naar voetnoot2), werden gehouden heur achterkaede te maecken van twee roeden toeleggens, ter hoochte van 4 voeten als vore op zijn lijff, 4 voeten breet, binnen 8
[pagina 137]
[p. 137]
voet ende buijten 12 voeten druijpende, over ende t'over wel gemat ende gecrampt, waertoe men het gluij leveren (sal) tot slants costeGa naar voetnoot1). Ende opt uuijtergors van St-Annepolder sal de kaede toeleggens hebben 15 voeten op gelijcke hemelshoochte als op den Doel, binnen 4 voeten ende buijten 8 voeten druijpende, houdende op haer lijff 3 voeten, ende in de creecken, blecken ende leechte te maecken zwaerder nae den eijsch van den wercke ter ordonnantie van den dijckgraeff ende gesworen, laetende buijten de kaede ½ roede berms ende binnen 3 voeten berms. Noch sal men schieten aen den binnenberm binnen de voorseijde kaede eenen sloot van 3 voeten wijt, 2 diep, om twater achter malcanderen henen te leijden ende daerde daeruuijt commende te worpen aen de voorseijde kaede, ende de reste van de eerde tot deselve kaede behouvende metten sooden te haelen buijten teijnden van 6 voeten berms. Maer daer buijten de kaede cort voorlandt is sal men gehouden wesen teGa naar voetnoot2) putten sonder den uuijtersten ouver op te mogen laeden, ende deselve kaede wel overspreijen met goet terwen- oft haverengluij 2 duijm dicke, ende dat wel overcrammen met goet terwen- oft haverengluij 36 crammenGa naar voetnoot3) op de roede langh ende dwers ende drije crammen op de voet, te steken van één gluij een cramme ofte twee sonder meer naer den eijsch van den wercke, welck geluij den aennemer gelevert sal werden tot slants coste.
Item indien eenich aennemer meer lenghte van achterkaede dan zijn bestedinge dijcx lanck is bij den lantmeter ter ordonnantie als voren affgesteken waer, sal gehouden zijn dezelve kaede te volmaecken sonder eenich wederseggen oft ijet daervoren te heijsschen, alsoo elck aennemer gehouden is de kaede te maecken tot zijnen coste.
Item daernaer sal daennemer vant voorseijde kielspit uuijtwaerts graeven, opschieten ende maecken eenen sloot boven 8 voeten wijt, 3½ voet diep, blijvende in den bodem 3½ (voet) wijt, de aerde daeruuijt commende te brengen in den dijcke tot een voorversinge ende de sooden daervan commende te setten aentGa naar voetnoot4) binnendruijpen van den dijcke dijckschaps opgaende, ende dezelve sloot volmaect op te leveren tegen den eersten schoudach sonder eenich dammen daerinne te laeten,
[pagina 138]
[p. 138]
op de boete van III karolusgulden ende tlant zijn schaede.
Item tusschen elcke drije oft vier bestedingen oft zoo veul meerGa naar voetnoot1) als dijckgrave ende gesworens dat goetduncken sal, sal men leggen op tslants coste een haechkaede soo groot ende swaer als men bevinden sal behouvendeGa naar voetnoot2), sonder contradictie van den aennemer tusschen wiens werck de haechkaeden vallen sullen jae al waert oock te midden in iemants werck, maer de haechkaeden gemaeckt zijnde zullen onderhouden worden bij de aennemers, die daeronderGa naar voetnoot3) gelegen ende beschermt zullen zijn.
Item tusschen elcke haechkaede sal bij tgemeen landt gelevert worden een silken oft pompken, dat bij den dijckmeester gehaelt ende geleijt sal worden int achterkaede voorseijt, bij ordonnantie van dijckgraeff ende gesworens ende anders niet.
Item dat daennemers zullen gehouden zijn te laeten binnen den tee van den dijcke 15 voeten berms ende buijten teijnden de tee 2 roeden berms, ende tot elck 10 roeden breete oft lengte eenen specdam van 15 voeten breet, al gelijck de lantmeter dat affsteecken sal als voren, ende en sal niemant dezelve barmen oft specdammen mogen rooven, offsteken oft ondercotich uuijtgraven in geender manieren, op de boete van X karolusgulden ende dat rechteroor aff te nemen ende de uuijtgeroeffde wercken wederomme op te maecken tzijnen coste een voet hooger dan die te voren geweest zijn ende al wel (te) oversooden tot contentemente van dijckgraeff ende gesworens. Ende in alle groote ende onloffelijcke creken sal men den binnenberm maecken tot 15 voeten breet als voren, ende buijten een roede berms.
Voorts ende aleer men aerde in den dijck brengen ende storten sal moegen, sal elck aennemer gehouden zijn alle creecken ende slooten inGa naar voetnoot4) den buijten- ende binnenberm vallende wel te fallicanten ende aff te steken, ende daernaer deselve mitsgaders alle kennelijcke leechten in dezelve buijten- ende binnenbermen vallendeGa naar voetnoot5) te vollenmaecken ende verhoogen al eenen voet hooger dan dezelve barmen. Ende niemandt en sal eenige creken oft slooten mogen vorsschen tenzij bij ordonnantie van dijckgrave ende ge-
[pagina 139]
[p. 139]
geswoornen, op de boete van 10 carolusgulden, tlant ende parthie haer schaede.
Item d'aennemers zullen haer voorvorsinge mogen maecken met cordewagens tot dattet velt kerren verdraegen mach ende sal dezelve voorversinge gemaeckt moeten wesen binnen 24 werckdagen, deurgaens 7 oft 8 voeten hooge, beneden breet 3 roeden ende boven op de cruijne ten minsten 4 voeten breet, op de boete van X karolusgulden.
Item om deselve voorvorsinge ende dijck te maecken sullen daennemers gehouden zijn daerde op haerlieder be caede werck van achter inne op te laedenGa naar voetnoot1), beginnende aen de kaeden oft achterslooten, ende tselve werck soo diep uuijtlaeden als dijckgraeff ende gesworens dat ordonneren zullen, zonder eenich wederzeggen, elcke reijse op de boete van X karolusgulden ende tlant zijn schaede.
Item daennemers zullen gehouden wesen met heur geveerteGa naar voetnoot2), mede int werck wesende, tegens des anders hooft inne te storten ende haeren dijck zulcx in malcande ren verheelen ende sluijten, daerde stortendeGa naar voetnoot3) ende overrijdendeGa naar voetnoot4) mette karren van boven tot beneden tot een halve roede over malcanderen, telcken op de boete van X karolusgulden, ende insgelijcx de achterkaeden wel aen te sluijten ende verheelen, ende bij gebreke van dien als voorseijt is tot coste van den aennemer sonder verdrach.
Item sullen d'aennemers gehengen ende gedoogen bijsonder in nootelijcke saecken deen over den anderen (sijn) dijcken, specdammen ende barmen te rijden ende lijden sonder eenich contradictie, op de boete van III karolusgulden.
Item elck aennemer sal gehouden wesen zijnen dijck te maecken met carren soo geringe alst velt peerden ende karren sal mogen verdragen, ende hebben op elcke bestedinge ses oft 7 loopende kerren, elcke kerre met twee peerden, dies en zullen opt gors geen peerden gebrocht worden vóór den dach ende tijt die dijckgraeff ende gesworens ordonneren ende noemen zullen, op de boete van III karolusgulden.
Item int eerste eer die karren mogen rijden sullen daennemers
[pagina 140]
[p. 140]
gehouden wesen te wercken op elcke bestedinge met XIII mannen, ende cordewagens naer advenant, tot goetduncken van dijckgraeff ende gesworens, ende indien eenige aennemer teender tijt niet volcx genouch ende karren int werck hadde naer den eijsch zijns wercx oft anders slappelijck wrochte ende met zijn werck niet voort en ginge, sulcx den dijckgraeff ende gesworens dochte dat den aennemer zijn werck ten geprefigeerden dage niet en zoude connen volmaeckt wesen, in dien gevalle (zullen) dijckgrave ende gesworens alsulcken dijckmeester mogen bevelen noch meer volcx ende karren te werck te stellen binnen sulcken tijt alst henluijden goetduncken sal, ende indien daennemer alsdan in gebreke waere tselve te doene, sal den dijckgraeff selve soo veul volcx ende karren van stonden aen int werck mogen stellen alst hem goetduncken sal tot cost van den aennemer, ende deselve betalen in affcortinge des aennemers bedingede loon sonder eenich wederseggen, op de boete van thien carolusgulden.
Item niemant en sal eenige schorffde oft rudige peerden op dese dijckagie mogen brengen, op de boete van X carolusgulden ende verbeurte van de peerden. Ende elck aennemer zal zijn peerden doen visiteren ende opschrijven bij dengene die daertoe geordonneert sal worden, ende daernaer bij den dienaar doen brantteeijckenen, eer hij se opt gors sal mogen bringen, op de boete van X karolusgulden, ende sal daervan gereet betaelen van elck paert twee ende eenen halven stuijver, welverstaende dat niemant wie hij sij en sal vermogen eenige ledige paerden oft overpaerdenGa naar voetnoot1) optGa naar voetnoot2) gors (te) houden.
Item indien (men) eenige peerden opt gors brochte vóór den dach, bij dijckgraeff ende gesworens te stellen, oft sonder heurluijder consent oft oock daernaer eenige geteeckende peerden ledich opt gors hilde oft overpaerden, deselve sullen de dienaers oft boden mogen schutten, elck peert deerste reijse op de boete van 20 stuijvers dander reijse op de boete van 30 stuijvers ende de derde reijse op de verbeurte van dezelve paerden. Ende elck horenbeeste die de dienaers opt lant vinden, deerste reijse sal zijn op de boete van 10 stuijvers, de tweede reijse 20 stuijvers ende de derde reijse sal zijn op de verbeurte als voren; ende een schaep ende vercken d'le reijse 4 stuijvers, de IIe reijse
[pagina 141]
[p. 141]
X stuijvers ende de IIIe reijse oock verbeurt; ende voorts al tot discretie van dijckgraeff ende gesworens.
Item elck aennemer, die met zijn bestedinge valt aen thooft van een meerder keure,Ga naar voetnoot1) sal gehouden zijn het buijtendruijpende van zijnen dijck rijckelijck (te) verheelen ende storten aent hooft van dezelve meerderGa naar voetnoot2) keure naer den eijsch met een legheGa naar voetnoot3).
Item elck aennemer wort gehouden zijnen dijck buijten te harnasschen ende bestorten ten minsten drije voeten dick met goede cleije oft (de) beste corenaerde dier is, al ter discretie van dijckgrave ende gesworens.
Item als teerdewerck volmaeckt is ter volder keure ende sulcx opgenomen, sal men tselve aerdewerck oversetten ende besooden buijten ende op zijn lijff met goede sooden van 5 duijm dicke, wel dijckelijcken int verbant gestelt, sonder insporen.
Item niemant en zal den dijck mogen sooden tensij dat d'eerdewerck eerst ter volder keure opgelevert sal worden ende bij dijckgrave ende gesworens gepresen ende opgenomen sal zijn, blijvende daernaer tselve aerdewerck tot 's lants laste, ende geen sooden te mogen haelen omme den dijck mede te besetten dan daer dijckgrave ende gesworens wijsen zullen, op de boete van 3 karolusgulden.
Item dijckgraeff ende gesworens en zullen geenen dijck opnemen hij en sal hebben zijn volle keure als voorseijt is, al waert dat d'aennemer presenteerde al sooveule penningen te laten corten oft mincken als den dijck waere beneden zijn keure ende besteck. Ende ofter eenige aennemers oft mees ters waeren die heuren dijck volmaeckt hadden ende presenteerden op te geven, sullen dijckgrave ende geswoorens daertoe verstaen ende gereet wesen ende denzelven volmaeckt bevonden hebbende den aennemers betaelen sonder vertreck alst behoort, mits dat alle zijn schulder op den dijck gemaeckt zijnde eerst vooraffgaen zullen.
Item dat niemant hem vervordere, tsij meester oft knechts, eenich darrij, gruijn oft prompte, ruijchte oft eenige ledige tonnen in den dijck te brengen ende graeven, op de boete van drije carolusgulden, ende sal niettemin gehouden zijn tselve van stonden aen uuijt ende van den dijck te cruijen, oft bij gebreke van dien sal de
[pagina 142]
[p. 142]
dijckgrave tselve doen doen tot cost des aennemers sonder eenich contradictie.
Item sal elck meester aennemer gehouden wesen zijn werck ende bestedinge ter volder keure op te leveren tusschen dit ende St-Jansmisse midsomer toecomende, op de boete van drije karolusgulden ende tlant de schaedeGa naar voetnoot1).
Item men sal alle 18 werckende dagen houden eenen ommeganck oft schoudach oft weijnich eer oft laeter naerdat dijckgraeff ende gesworens bevinden dattet werck voortgaet, inhoudende elcken schoudach den 4en penning van heur verdient loonGa naar voetnoot2), ten waere daennemers borgen stelden als voren, welverstaende dat men een iegelijcken (sijn) werck telcken schoudage bij den lantmeter sal doen tauxeren hoe veel hij verdient mach hebben, waermede daennemer sal moeten tevrede zijn, ten ware dat d'aennemers accordeerde met dijckgraeff ende gesworens sonder tauxatie van den lantmeter; ende dat daennemer (hem) niet en vervordere eenige woorden te gebruijcken tegen deGa naar voetnoot3) gesworens oft dijckgraeff, als seggende: ‘betaelt de knechts’ oft diergelijcke woorden, soo de knechts geen penning toegeseijt en is, op de pene gestrafft te worden tot exemple van andere.
Item de betaelinge sal geleijt ende gedaen worden in twee oft drije deelen tot goetduijncken van dijckgraeff ende gesworens ende oock ter plaetsse daert hem goetduncken sal sonder iemantsGa naar voetnoot4) wederseggen; sal daeromme elcke aennemer gehouden zijn met zijn geselle te blijven werckende elck op zijn werck totdat zijnen tijt van betaelinge ommegekomen sal zijn, op de boete van thien carolusgulden.
Item wat betaelinge den penninckmeester doet aen d'aennemers ende heuren schuldenaren bij heuren consenten, ende van den penninckmeester een contrebouck houdende te bouck gestelt is, sal geloof gegeven worden ende betaelinge strecken sonder eenige contradictie. Des en sal de penninckmeester geen betaelinge oft affschrijvinge doen dan bij ordonnantie ende consent bij dijckgrave ende gesworens oft ten zoude hem geen betaelinge strecken.
Item men en sal niemant gelt geven oft betaelinge doen dan alleen op den schoudage in banden van den meester aennemer, ende niet de knechte (die) heure beta-
[pagina 143]
[p. 143]
linge alleenlijcken sullen haelen aen heurluijden meesters ende geensins aen den dijckgraeff, gesworens, penninckmeester oft andere officieren, op de boete van X karolusgulden. Sullen daeromme de knechts mogen toesien met wat meesters zij hem verbinden te wercken.
Item dies nietemin, alsoo dijckgraeff ende gesworens zijn begeerende deGa naar voetnoot1) vorderinge van dese dijckagie, ende opdat niemant reden hebben en zoude derselver dijckagie hem te beclaegen, sullen daeromme naer heurluijder discretie aenschou hebben op den arbeijt bij den arbeijders gedaen met eenige dijckmeester, niet vermogende den aengenomen dijck voor den bedingeden loon op te maecken oft die om redenen uuijten werck gestelt worden.
Item niemant van de aennemers en sal moghen zijn aengenomen werck eenen anderen overgeven, tsij int geheel oft deel, dan bij consente van dijckgraeff ende gesworens, telcken op de boete van III karolusgulden, ende sal effenwel d'Ie aennemer blijven staen als principael tot volmaeckens toe.
Item alle mededeeldersGa naar voetnoot2) van eenige wercken zullen henselven te boucke doen stellen tot goetduncken van dijckgrave ende gesworens, ende een iegelijck van dien sullen staen als (de) principale aennemers.
Item soo wat aennemer uuijt zijn werck loopt oft om redenen (daer)uuijt gestelt wort, die en sal op desen dijck niet mogen wercken voor meester noch voor knecht, ende oft hij van eenige meester aengenomen wierde en zal geen betaelinge genieten, daerenboven sal die meester die hem te wercke stelt verbeuren een boete van 3 carolusgulden telcke reijse alst bevonden worde.
Item die de eerste bestedinge dijcx oplevert sal hebben voor eenen drinckpenninck 5 karolusgulden, die tweede daeraen 3 karolusgulden ende de derde een Philipsdaelder van XXXV stuijvers.
Item indien in dese dijckagie eenige aennemers quamen om dijck aen te nemen ende den dijckgraeff ende gesworen docht die niet souffisant genouch te zijn, sal men in zulck geval desulcke mogen verleggen ende verbieden andere schaede te doenen, noch en sal de dijckgrave sulcken geen gehoor geven. Ende indien zij daeromme qualijck spreken sal hem de dijckgraeff mogen causeren naer gelegentheijt van der saecke.
[pagina 144]
[p. 144]

Item dijckgraeff ende gesworens zullen moghen opschrijven eenige aennemers die zijlieden kennen alsoo dickwils alst hen belieft sonder iemants wederseggen.
Item alst den dijckgrave belieft eenich werck op te hangen, soo houdt hij den Ien, IIen ende IIIen roup aen hemzelven, ende off daer twee bijcans gelijck mijnden sal de dijckgrave wederomme ophangen ofte beschrijven diet hem belieft, sonder becroonGa naar voetnoot1) van iemanden, ende oft er iemant mijnde die den dijckgraeff ende gesworens dochte dat hij het werck niet volmaecken en zoude, in dien gevalle en sal der geen int in de penne wesen om hem te bouck te stellen maer zal weder uutgeroupen worden zonder eenich wederzeggen.
Item in dese dijckagie in saecke van preferentie sal montcost vóór al gaen, des en zullen de soetelaers den aennemers met heuren knechts niet meer cost doen dan zijlijeden sdaechs behouven, emmers niet meer dan totten dachgelt toeGa naar voetnoot2), op pene daeraff versteken te zijne. Oock zoo zullen daennemers mette knechts verbonden zijn aen heuren eersten soetelaer te blijven totten naesten schoudach toe, ten waere de soetelaers d'arbeijders te seer beschoren ende te luttel voort gelt deden, in sulcken gevalle zoude (se) mogen eenen anderen soetelaer kiesen, alvoren dijckgrave ende gesworens te kennen gevende.
DaernaerGa naar voetnoot3) sal volgen des arbeijders loon.
Daernaer die materialen als deelen, wagens, gluij, hout, karren, paerden ende andere schulden op dit (werck) nieuwelijcken gemaeckt, naer discretie van dijckgraeff ende gesworens, sonder dat dijckgrave ende gesworens gehouden zullen zijn recht te doen oft kennisse te dragen van schulden op andere plaetssen gemaeckt.
Item niemant en sal vermogen op dese dijckagie te soetelen ende keeten op te slaen dan bij consent vanGa naar voetnoot4) dijckgraeff ende gesworens.
Item ende zullen alle soetelaers gehouden wesen geduijrende dese dijckagie te gebruijcken wichte ende mate van Antverpen, natte ende drooge, telcken op de boete, bekeurt wesende, van III carolusgulden.
[pagina 145]
[p. 145]

Item geen aennemers oft dijckers en zullen eenigeGa naar voetnoot1) victualie oft cost van den dijck mogen voeren oft dragen oft seijnden naer huijs noch oock eenige fictuallie haelen ende iemant anders overgeven oft vercoopen dan haere knechts, op pene van III karolusgulden ende gebannen te worden van den lande oft op arbitrale correctie, tot goetduncken ende discretie van dijckgraeff ende gesworens, ende daerenboven doen restitutie van den cost voormelt, soo affgevoert, ofte de weerde van dien.
Item op de daegen van besteden oft schouwen sullen daennemers ende dijckers moeten blijven van dijckgraeff ende gesworens ende niet naerder genaeckenGa naar voetnoot2) dan op twee roeden lenghte, op de boete van drije carolusgulden ende arbitralijcken gecorrigeert te werden naer gelegentheijt van der saecke. Ende van gelijcke sal men doen als men chiert, ende elcke aennemer oft knecht en sal op de chieringe niet vorder mogen volgen dan op d'eijnde van heur werck, op gelijcke boete als voren.
Item niemant van de arbeijders en sal opt lant mogen commen met eenich geweer oft wapenen als sinckroers, busschen, pistoletten, rapieren oft andere, messen, poenjaerden, daggen oft andere wapenen oft geweer oft geen dijckhaecken brengen, daervan den stock langer is dan acht voeten ende den pin langer dan 2 duijm, op de verbeurte van 't selve geweer ende arbitralijcken gestraft te worden. Ende indien eenich meester in zijn keete bevint dat zijn knechts eenich zulck geweer hebben ende tselve den dijckgrave oft zijnen dienaers niet te kennen en gave, sal de meester daeraff gestrafft worden als voren, ende sullen gedoogen dat de dienaers alle dagen zullen mogen commen in de keete ende op twerck schouwen ende visiteren alle tgeweer datter is, sonder eenichGa naar voetnoot3) wederseggen.
Item indien eenige arbeijders conspiratie maecktenGa naar voetnoot4), vervolginge oft fortse bedreven oft voorstelden oft oock insolentie deden met woorden oft met wercken op dijckgrave ende gesworens, officiers oft haer famillie oft meesters aennemers, oft den dijck oft kaeden met quaeden opset oft verraet deurstaecken, zullen verbeuren lijff ende goet, oft andere arbitrale coorrectie naer gelegentheijt van der saecke.
[pagina 146]
[p. 146]

Soo wie in dese dijckagie mes treckt ende iemande quetste, waermede dattet oock waere, sal staen tot arbitrale correctie van dijckgrave ende gesworens.
Item en zullen geen dootslagers oft andere quaetdoenders op dese dijck geleij hebben oft vrij zijn, ende worden oock mede van desen dijck gebannen alleGa naar voetnoot1) remourmaeckers ende voorvechters, ende niemant en sal dese mogen te werck stellen, op arbitrale correctie.
Item niemant en sal bij nachte oft ontijde oft bij dage gaen oft loopen moescoppen, stelen oft nemen op de werven oft hoven van de lantlijeden eenige gansen, eijeren, hoenderen, schaepen, lammeren, oftGa naar voetnoot2) andere fictualie oft goeden, op peijne daeraff gestrafft te worden als van diefte soo wel den heelder als den steelder alleleens, ende oft gebeurde dat zulcke moescoppersGa naar voetnoot3) van de lantluijden doot geslagen oft gequest worden en zullen daeraen niet verbeuren, ende om tselve te verhoeden sal elck meester met zijn knecht gehouden zijn des avonts ende des nachts hem te houden in haer keete, op arbitrale correctie.
Item alle aennemers met baere knechten sullen gehouden wesen op alle dagen te wercken ende egeenen te vieren dan den Sondach ende die ander heijlichdaegen, die henluijden bij dijckgrave ende gesworens belast sal worden te vieren, ende anders geene, op de boete van drije carolusgulden bij eenen iegelijcken contrarie doende te verbeuren.
Item een iegelijck wort gehouden zijn lege tonnen ende vaten den biersteker oft soetelaer te besorgen ende leveren voort schip, op pene van XX stuijvers ende parthije zijn schaede.
Item indien eenich twist oft duijsterheijt geviele op eenige van de voorgaende artikelen, mitsgaders alle andere questiën ende geschillen die op de voormelte dijckagie zullen mogen vallen, alle dezelve zullen mogen geslist ende berechtGa naar voetnoot4) worden bij dijckgraeff ende gesworens sonder contradictie van iemande.
Ende opdat hem niemant en soude mogen ontschuldigen van dese ordonnantie niet geweten te hebben, sal deselve overluijt opgelesen worden soo dickwils ende ter plaetsse alst dijckgrave ende gesworens gelieven sal, degene
[pagina 147]
[p. 147]
diet aengaet mogen commen ende aenhooren om henlijeden daernaer te mogen reguleren.
Aldus gedaen ende geordonneert ende gesloten bij dijckgrave met gesworens der voorseijde dijckagie uuijt crachte van heurlijder commissie den elffden Februarij anno XVc achtentsestich a Nativitate. Onderteijckent: J. Michielsz.

Aengesien dan dat wij hiervoren genouch gestelt hebben de conditiën ende voorwaerden waerop men eenen zeedijck besteet te maecken ende ten vollen keure te brengen, gemerckt daerinne diversche namen worden gespecificeert als van voorvorschen kaeden, haechkaeden, schaepstallen, binnen- ende buijtenbermen, specdammen ende andere, waeraff hiervoren in (den) catalogoGa naar voetnoot1) van de namen ende vremde woorden die men in de dijckagiën useert een iegelijck sijnGa naar voetnoot2) ampt ende officie wort verclaert, nochtans omdat ghijlieden weten meucht wat dat iegelijcken naem uuijtwijst ende waer hij zijn plaetse heeft, zullen dat met (de) generale quaerte naervolgende bewijsen, opdat onse schrijven niet te langh en valle deur tmaecken van een quaerteGa naar voetnoot3) op elck vocabel endeGa naar voetnoot4) woort, ende na de quaerte vervolgens uuijtleggen doen, omme van nieus te repeterenne eenen iegelijcken (sijn) ampt ende officie tot een verversinge van de materieGa naar voetnoot5).

Uutlegginge op de voormelte figuere.

Bij de figuere hiervoren, dienende op de conditiën ende voorwaerden mitsgaders het besteck van der dijckagie, meucht ghij sien hoe een dijckagie moet aengeleijt worden.

In den eersten de binnenste raijen, getogen van coleure van eerde ende daerop ‘voorvorsch’ geteijckent staet, is het binnenste beginsel van den dijck om ten eersten het werck drooch te leggen ende soo ist terecht voorvorsch geheeten, welcke voorvorsch eensdeelsGa naar voetnoot6) buijten (den) bermsloot geschoten wert.

De kaede welcke men heet de hoechkadeGa naar voetnoot7) is het buijtenste werck van de dijckagie, welcke kaeden de zeewateren altijts wederstaen moeten zoolange de dijckagie duert ende totdat den dijck te vollen eerde gebrocht worde, daerna wel moet gesien worden oft anders ist de bederffenisse van der dijckagie in soo verre de kaede innevloijde ende inondeerde.

[pagina 148]
[p. 148]

De haechkaeden zijn oock geteeckent in de kaerte liggende soo ontrent den diepe alsoock midden in de bestedingen opdat, in zooverre eenige kaeden int noortwesten, zuijdt ende westen overvloijden oft op eenige onnutte gront deurvloijden oft innebraecken, alle bestedingen niet en zoude worden bedorven met het inneloopen dan alleenelijck een oft twee die onder sulcke kaeden liggen, (ende) de reste bewarendeGa naar voetnoot1) voorts. De haechkaeden ende dandere zijn geteeckent ‘haechkaden’.

De speckdammenGa naar voetnoot2) zijn onberooffde plaetssen optGa naar voetnoot3) velt van 1 roede breete van de voorvorsch totte kaede deurgaende, die niet en mogen affgesteken oft beroofft worden deurdien, in sooverre de kaede deurgebroken zijnde naer het volmaecken van de dijckagie, geen stromen lancx den dijck stromen en zouden ende zulcx eenen grontbrexem aen den dijck brengen, daerdeur de berm ende tee van den dijcke affgestroompt zoude worden.

De schaepstallen zijn bekaede plaetssen van groesen ende slijcken comende achter de kaede, daer men de spijse totten dijck ende totten gaten uuijt haelen mach ende nochtansGa naar voetnoot4) de meesters van den dijcke genouch spijse behouden tot het maecken van heur aengenomen werck, oock geteeckent ‘schaepstallen’; ende de bermen binnen ende buijten zijn onberooffde plaetsen ende gronden, dienende den binnenberm tot eenen wagenwech ende den buijtenberm voor een voorlandt van den tee van den dijcke omme daerop tgewicht van de zeewateren ende baeren te breken, die niet veule machts hebben dan in de diepten deur de hollicheijt van den waetere, ende waer diepte is moet hol waeter gaen.

MijGa naar voetnoot5) soude wel geraeden duncken ende soude wel van advijse zijn dat men de principaelste diepgaten overvloeren soude met twee vloeren oft bermen, hooch tot op het pijl leechwater, met een kiste van 5 oft 6 voeten breete, bringende aen wederzijden de scherpe bovenste bouteijnde van rijdeGa naar voetnoot6) voor een stortebedde affcommende ende de tuijnen redelijcken gelaeden met zooden, aleer de voormelte caeden, haechkaeden, voorvorschen ende schaepstallen bevorscht worden, want gesloten, gemaeckt, volbracht ende gevorst zijnde wort de zwaerte van het geheel water deur de gaten gedwongen, die de gronden deur vehementicheijt vant inneende uuijtstromenneGa naar voetnoot7) in die gaten (doet) verdiepen, het slijck ende eerde affloopen, (ende) de derrie in de gaten (met) IIIe, IIIIe oft Ve voeten slijcx beworpen sijnde bloot maeckenGa naar voetnoot8), diewelcke als men diezelve

[pagina 149]
[p. 149]

gaten overgaen wil uuij(t)borsten ende de zwaerte van den voorvorsche hen opworpen, daerdeur de voorvorsch ommetuijmelt ende de gaeten ongrontbaer maeckt, die men dan met staende waesen schijnt te moeten winnen, met groot hasaert ende cost.

Want als wijlieden den Cleundaert dijckten int jaer vanGa naar voetnoot1) had men voor mijn compste aldaer sulcx gebesoigneert met het toesluijten van de gaeten die over de groesen open laegen deur het bevorschen van den dijckwercke ende spijse, waerdeur, het waeter deur alle gaten bedwongen wordendeGa naar voetnoot2), de gaten soo diepten dat se grootelijcx costen te overloopen ende te overvloeren, deurdien zij soo uuijtschuerden datse schenen ontgrontbaer te worden, niet sonder perijckel oock, soo ons het inconveniënt in de KarckvaertGa naar voetnoot3) bewesen, ende gelijck u de figuere hiervoren claerlijck bewijsen hoeGa naar voetnoot4) het water deur de creken loopen moet.

De gaten soo overvloert en dienen niet langer te liggen, ghij meucht se alle overgaen als ghij reet zijt behalven één gat als ghij de dijckagie verschen wilt.

Alle creken, daer men eenige voorvorschen deur affbringen moet ende daer die derrij bloot leijt oft niet dieper dan een voet oft twee onder slijck, moetenGa naar voetnoot5) overgaen ende gewrocht worden aleer men oock het water deur de creken dwinght deur het bevorschen als voren - oft anders sal u alle het slijck affschueren tot aen de derrije toe, die dan bloot liggen sal - ende voorts in der maniere hier naervolgende. Eerst soo ist van noode dat de voorvorsch zijn saete hebbe ende deurgaens metten berm effendeur gebrocht worde, dezelve berm oft de voorvorsche, in soo verre ghij met rijse wercken moet ende daer geen sooden ontrent en hebt, van drije roeden onder toeleggens, laetende een kiste daerinne wercken van zes voeten breete ende den binnen- ende buijtenberm oock overbermpt ende overvloert in de creke, elcx van een roede breet, laetende tusschen de voorvorsch ende voormelte bermen vier voeten kiste, bringende zoo (de) breete van de voormelte drije bermen ende kisten sal menGa naar voetnoot6) op deurgaens ten minsten gelijck de(n) hoochsten contrelande, twelck alsoo gebrocht zijnde sal de derrije daerdeur gelaeden ende geporstGa naar voetnoot7) zijn, dat deur de zwaerte van den voorvorsch die midden daerop sult brengen niet en sal connen opborsten. Maer ist sake dat ghij zooden oft groesen daerontrent genouch vindt ende dat de derrij op een leechwater bloot valt oft maer 2 voeten onder het leechewater, soo meuchdij dezelve breete van de sate

[pagina 150]
[p. 150]

van de voorvorsch, bermen ende kisten alleenelijcken met zooden wercken, twelckGa naar voetnoot1) meest proffijt zijn sal; moet nochtans wel toesien dat alle het werck te saemen effendeur gewrocht worde, sonder meer d'eene te laden dan d'andere, totdat ghij de hoochte van den conterlande hebt, dan meuchdij uwe voorvorsche vrijelijck opwercken de ses voeten hoochte ende danGa naar voetnoot2) daernaer aen wederzijden aenstorten de breete van uwen dijck, soo suldij sekerlijck wercken sonder opborsten van derrije, maer daer water blijft staende dieper dan de twee voeten es profijt met rijseren bermen opgehaelt ende altijt de kisten daerinne gewrocht - ick hebbe bevonden in de dijckagie van den voormelten Clundert bij Brouwerskeete dat de voorvorsch die wij op eenen droogen derrij deur de creken brochten, deselve derrij voelende de zwaerte van den voorvorsch opborstede ende de voorvorsch nedersonck - ende soo vervolgens oock den dijck aen wederzijden aenwerckende. In sooverre men het werck toegeleijt hadde als voorseijt is en zoude op het derdendeel naerGa naar voetnoot3) zoo veule niet gecost hebben; de bermen oock geleijt en is geen verloren cost, want de binnen-bermen moeten daer wesen ende de buijtenbermen in de creken doen groot proffijt. De figuere naervolgendeGa naar voetnoot4) sal u van de drije bermen, drije kisten ende derrije genouch demonstreren. Ende soo zoude de maniere wesen te wercken op de Hollantsche versche stroomen ende ander landen daerontrent gelegen daert maer uuijten leegenwatere en vloetGa naar voetnoot5) 6, 7 oft 8 voeten hoochte op eenen gemeenen vloet.

Uuijtlegginge van de voormelte kaerte.

Ghij siet bij derselver kaerte hoe dat daer 4 bermen innewrocht zijn met 3 kisten.

De middelste 2 bermen mette kiste dienen daertoe dat, soo wanneer de voorbermen ende de drije kisten soo hooge bijcans gewrocht zijn als het conterlandt, ghij dan uwe voorvorsch daerop maecken meucht ten minsten van drije roeden onder toeleggens, gemeten van den conterlande voorseijt, ende ses voeten hooge, blijvende 3 oft 4 voeten breet.

Dan dienen de binnen-Ga naar voetnoot6) ende buijtenberm mette kiste tusschen de voorvorsch omme de derrij te persenne dat zij niet opborsten en mach, welcken binnenberm moet oock dienen om over te rijdene, soo dat de binnen- ende buijtenbermen welGa naar voetnoot7) met eerde gelaeden werden, ende den buijtenberm beschermpt uwen tee van den dijck.

[pagina 151]
[p. 151]

Nochtans dunckt u dat de derrij zoude genouch geperst wesen ende verdragen mocht dat men de voorvorsch brochte 3 oft 4 (voeten) hoochte boven den conterlande eer men de bermen op heur hoochte brochte, het soude mij wel groot proffijt duncken, opdatGa naar voetnoot1) deur het vallen van (den) waetere van ebbe ende vloede (op) de bermen de derrije niet wacker gemaeckt en worde ende niet op en borteleGa naar voetnoot2). Op een doot stroom mach men tselve wel doen ende soo voorts continuëren ende wercken metterGa naar voetnoot3) tijt, dat de bermen gelaeden mogen worden tegen dat ghij u voorvorsch beswaert, bereet ende hoocht, want dan compter gewichte op den derrij, diewelcke ongeperst niet en zoude blijven liggende, zij slacht den kijvit, het is een licht vogel. Uwe kisten en maeckt niet te wijt want alsse 5 voeten wijt zijn ghij hebt wijte genouch ende niet dan te vele, soo bij experiëntie ick gesien hebbe in September 1571 ter Vere in Zeelandt. Daer was een gat gevallen in den suijpere soodat 't lant ingeloopen was ende hadde de val van den watere binnen ten lande waert een weel gevallen. Die de last hadde van het rijswerck te wercken ende twee bermen deur den weel te bringen hadde de kiste gemaeckt meer dan 12 voeten wijt, soodat de aennemers van den eerdewercke de voorvorsch midden op de kiste gingen maecken bevangende wat den buijtenberm sonder den binnenberm gelijckerhandt te laeden; seGa naar voetnoot4) wrochten ende laeden de kisten soo seere dat dezelve kisten deur dezelve groote breete ende de swaerte de bermen versetten ende principalijcken den binnenberm, die minst gelaeden was, soodat dezelve binnenberm ten weel waertGa naar voetnoot5) int landt innegeschoot ende de voorvorsch sonck inne ende eensdeels viel omme; soo setten sij tlandt deur de breede kiste ende het qualijck laeden teenemael in perijckel. Ick seijde henlijeden terstont de faulte, ende kenden dat zij de kisten te wijt gemaeckt hadden ende de bermen qualijck gelaeden. Zoo zout u oock gebeuren op den derrijgront oft eenige sachte gronden; maeckt smalle kisten ende breede bermen ende werckt altijts zoo vele eerde ende meer op de bermen dan op de kiste, soo mach het werck gelijck zijn saete nemen. Nota bene dat ghij in geen werck u kiste wijder oft breeder maeckt dan 5 oft 6 voeten, wilt ghij sekerlijck wercken. Sulcx meuchdij wercken op de voormelte Hollantsche stroomen ende oock op andere Zeeusche zeewateren ende stromen, daertGa naar voetnoot6) 15, 16, 17 ende 18 voeten hemelsche hoochte op vloijt, hoewel hetselve dangereuser is, behoudens nochtans dat de creecken maer 2 voeten waters op een leechwater diepte en hebben.

Omme nu voorts de diepe gaten te overgaen, die men met geen liggende waesen en mach overwercken ende overvloeren maer moeten

[pagina 152]
[p. 152]

met staende wasen overloopen ende toegeworpen wesen, welcke staende waesen, deurdien men daer geen kiste inne wercken en mach, geen dichticheijt altoos en maecken, wij zullen hier een anderGa naar voetnoot1) resepte ende remedie uuijt (de) apoteckerije bijbringen, te weten: ick zoude wel meijnen ende dat oock het sekerste werck zijn zoude - in sooverre de gaten zeer bequaem liggen daer goede taije sooden te vinden ende ontrent te steken zijn ende deurdien altijt den dijck onder zijn volle sate hebben moet ende het rijswerck soo veule cost alst eerdewerck - dat men onderGa naar voetnoot2) de geheele saete van den dijck metten binnenberm uuijten diepe behoort op te brengen ende te vloerenne ontrent 3 oft 4 voeten beneden het leechwater met enckele vette, goede, taije cleijse sooden, totdat men hetselve gat met liggende waesen op welinge mocht besincken ende mackelijcken bevloeren, bewercken ende overgaen met een kiste tusschen de bermen, omme soo de voorvorsch subijt daerop te brengen ende metter vlucht het gat te worgen ende craegen, dwelckeGa naar voetnoot3) men doen mochte ende d'hooffden aen wederzijden over deerdevloer aenbringen sonder perijckel van ten canaele waert in te schieten deur het goede fondament van de goede eerdevloer onder het water gewrocht als voorseijt is, totdat men hetselve gat ende diepte van drijeGa naar voetnoot4) voeten waeters de lengte met wellingen overscheren ende met een dappere liggende waese op een getijde overgaen, stoppen, worgen ende besincken mach, want het vletten van de sooden seer trage hoochte bijbringht, ende daerom ist rijswerck proffijtelijcker gewrocht. Nochtans meucht ghij de wijte van tgat metten voorhoofden van eerde aengebrocht van wederzijde soo nauweGa naar voetnoot5) naer den eijsch van den water ende groote van den lande, datGa naar voetnoot6) int versen daer oploopen moetGa naar voetnoot7).

Men mochte altijt wel vrouch beginnen mette vletters ende schuijten omme 't aerdewerck ende het vloeren te beneerstigen al waert int beginsel van Januario, soo wij deden aen den houten dam daer nu de meulen staet op den Finertschen dijck, over welcke houten dam de dijck van den Ruijgenhil geraempt was te maecken, aen welcken dam de Hollanders (ende) Alblasserdammers besteet was den vloer ende berm te leggen, deurdien aldaer een groot diep deur plach te loopen ende met jongen aenwasch aengeworpen was, om den dijck daerop zijn zate te nemen buijten tzeewaerts, ontrent Kersmisse eer men in Martio begonGa naar voetnoot8) te dijcken, welcken berm ende vloer sulcx zijn saete allencxkens namp soodat den dijck daer-

[pagina 153]
[p. 153]

deur zijn stantGa naar voetnoot1) hielt, dewelcke bij avontuere zoude van den voormelten houten dam ten diepe waert affgeweken hebben.

Sóó dan en mach u geen perijckel aencommen, die dickwils deur de ondichticheijt van den rijse in eenige dijckagie gebeuren. Zoo sal oock de hollicheijt ende noesheijt van het affgaen van den slijckeGa naar voetnoot2), twelcke aen wederzijden ten canaele affcompt, mogen sekerlijcken bewrocht worden met affgaende hooffden van den lande die u ten diepe niet en sullen affschuvenGa naar voetnoot3), soo ons gebeurde in de dijckagie van de Clundert in de Botcreecke, alwaer het één hooft van der lenghte van ontrent 4 oft 5 roeden metten gewrochten rijserenberm ten diepe waert int canael op eenen nacht geschoten was deurdien het alleenelijcken aen denGa naar voetnoot4) hinck ende geen fondament hebbende, soodat men in den nacht met lichte flambeus moeste wercken van den affgeschoten berm uuijten canael te lande waert eenen nieuwen rijserenberm in maniere van een vingerlinck omGa naar voetnoot5) het gat te sluijten. Ende was het hooft aen d'ander zijde oock in dangiere deur den stroom die daerdeur stroomde van gelijcke te doen. In sooverre het canael hadde met zooden soo voorseijt is overgevloert geweest, beijde dezelffde hooffden zouden hebben daermede gesustententeert ende onderhouden geworden, want het slijck hanght naer het canael ende soo moeten daerdeur de hooffden altijts ten diepe waerts affsitten, deurdien het slijck slibberachtich wesende ende daerop een zwaer hangende gewichte commende nedersinckt.

Die maniere van sulcke gaten te wercken sal u mijn advijs op 't overgaen van de Tonnecreecke in deGa naar voetnoot6) dijckagie van den Ruijgenhil int jaer vanGa naar voetnoot7) met den naervolgenden caertken demonstreren.

Advijs van den rentmeester van Steenberghen Andries Vierlingh, hoe ende in wat manieren men commodieuselijcken ende ten minsten dangiere soude mogen overgaen ende craegen het diepe van de Tonne liggende op den gront van mij(n) genadigen heere den prince van Oraingiën ende marquis van Bergen om daerdeur te beverschenne de dijckagie van den Ruijgenhil.
Eerst moet men considereren dat alle dijckagiën zijn diversch
[pagina 154]
[p. 154]
ende van diversche nature, te weten int sout ende int versche, eensdeels oock deur de diversiteijt van de hooge vloijen ende ebben als oock van der spijse nut ende bequaem totte selve dijckagie.
Gemeenelijcken op de soute stroomen, twelck is (in) Zeelant ende die custenGa naar voetnoot1) van Vlaenderen, ende hoe men verder westwaert compt hoet hooger vloijt, ende hoe men meest oostwert opstreckt hoet min vloijt, altijt uuijtgesteken d'opperwateren die niet dan swinters en gebeuren op groote sneu ende stortinge affcomende van den geberchte.
In de soute stroomen ende dijckagiën en bevindt ghij de spijse soo bequaem niet als wel op de versche uuijtergorsen oft uuijterschorren.
Ende soo consequent zijn oock diversch alle gaeten ende creken ende die maniere van overgaen ende stoppen van dien, want daert hoochst vloijt daer is tmeeste dangier, soo deur deselve vloijen als oock deur de soberheijt van der spijse ende leege ebbe daernaer volgende.
Waeromme men gewoonlijcken is in Zeelandt ende Vlaenderen veul die gaten over te gaene ende te craegen met rijs ende steenen, te weten in gaten die excederen die IIIIe, Ve oft VIe vaedemen dieps waeters op het leech waetere, met staende waesen off aff te worpenneGa naar voetnoot2), deurdien dat de gaten deur het hooch vloijen ende zeer leech ebben te zeere uuijt- ende innestroomen, waerinne het niet mogelijck en zoude zijn eenige liggende waesen met wellinge aff te wercken ende te sincken, welcke staende waesen men niet sekerlijck en can geworpen omme daeraen ende- inne een kiste te brengen, deurdien zij int affvallen seer onseker vallen ende somtijts metten stroom verset worden van de plaetse daer men die gemeijnt hadde te setten. In somme: wadt sonder kiste gewrocht wort, twelcke (men) in gemijenen stijl van dijckagie noempt, ‘met eenen berm deurgaen etc.’ is onseker, soo deselve Andries Fierlingh wel geëxpermenteert heeft wesende naer d'eerste vloet op het gat van de CreeckeGa naar voetnoot3) alwaer, de bermen comende tgat nauweGa naar voetnoot4) ende deurdien zij met geen kisten en waeren, de voorvorsch ende thooft aen de westzijde met de keeten daerop gestelt ende al datter op was wechdreven, daer veel volcx verdroncken.
[pagina 155]
[p. 155]

Commende tonsenGa naar voetnoot1) propooste van de Tonnecreecke, die leet op eenen vorschen grondt ende bequame spijse en niettemin diep is XXI oft XXII voeten op de leechwatere passerende de drije vaedemen, en weet ick niet hoe men diezelve met liggende waesen op die wellinge sonder perijckel sincken zoude mogen ende zekerlijcken craegen ende overgaen, ende principalijck wantGa naar voetnoot2) int nauwe van denGa naar voetnoot3) gate al(s)dan seer uuijt- ende innestroomen sal, omme diversche redenen.
Eerst alsoo men diezelve liggende waesen met de kisten soude moeten aen wederzijden affbringen ten minsten met twee rijsbermen, elck berm van II roeden ende de kiste van 8 voeten, hoe soude men dezelve bermen mette kiste mogen ophalen op een getijde de voormelte XXI voeten hoochte? Ende noch opgehaelt zijnde zoude staen als eenen opgemetsten muijr ongesweept oft ongeanckert.
Ende al waert oock saecke dat men sulcx mochte doen, soo sullen de voorhoofden die men van lande bringen sal, in maniere van eenen voorvorsch gelaeden wesende met eerde, hangen affgaende naer tcanael, dattetGa naar voetnoot4) niet mogelijck en zal zijn dattet de wellingen zullen connen gehouden maer geschaepen (zijn) naer 't canael inne te sincken, tot groote perijckel niet alleenelijcken om het werck te verliesen maer om aen wederzijde van de creke van de Tonne soo veul diepte te maecken als daer nu is int voormelte canael ende meerdere, gelijck d'experiëntie genouch heeft doen blijcken int overgaen ende sluijten van de Botereecke in de dijckagie van de Clundert, daer de voorvorsch aen de oostzijde gelaeden wesende met berm ende al int canael schoot deur de zwaerte ende gewichte van d'eerde daer den berm mede gelaeden was, die onnae de diepte oft wijte en hadde van de voormelte creke van der Tonne, hetwelck deurdien het een seer schoon saijsoen was van dijcken soo van droochte alsoijck van luttel opvloijen men tselve terstont, hebbende tallen geluckeGa naar voetnoot5) het rijs propice, met eenen anderen berm het gatGa naar voetnoot6) moeste omloopenGa naar voetnoot7). Twelck men hier soo bequamelijcken niet en zoude connen gedoen deur die wijte van deselve Tonnecreecke, ende dan dwaeter sulcx met fortse bedwongen zijnde zoude een groote
[pagina 156]
[p. 156]
schuijringe aen wederzijden maecken, dat men bedwongen zoude wesen staende wasen aff te worpen ende het gat oft dezelve Tonnecreecke met staende waesen over te gaene in grooten perijckele ende grooten cost. Ende principalijcken commende metten voormeltenGa naar voetnoot1) waesen soo nae dattet aen wederzijden begonst te stroomen, gemerckt die groote van der dijckagie, te weten meer dan XXXV oft XXXVI hondert gemeten metten creecken inhoudende, zoude geschaepen zijn dattet werck soo int canael gesoncken zijnde oock zoude gaen drijven als deur den affvalle losser wesende van de tuijnen ende weelenGa naar voetnoot2) voorseijt. Ende tvoormelte water van de voormelte groote van landen ende creeckenGa naar voetnoot3) geheelijcken vallende deur 't canael van de voormelte Tonnecreke soude veranderen zijn ebbe ende vloet, in maniere dattet nimmermeer rusten en zoude oft zeer luttel, als debbe gegaen waere dintocht subijt wederomme aencommen zoude, waeromme de kiste, d'welck tprincipaelsteGa naar voetnoot4) is van den wercke, deur het verloopen van de waesen niet en zoude worden gewrocht.
Ende overgaende tgat met eenen berm en hebdij nimmermeer dichticheijt, maer maeckt altijts sinckagie ende leght drije dijcken opeen eer ghij den gront cont verwinnen, gelijck bij experiëntie oock genouch gebleken is bij de naergebueren int overgaen van de creecke tusschen mijnen voormelten genadigen heere den prince ende marquis in de Clundert, genaempt den Vlackenberchschen AmereGa naar voetnoot5), daer dAlblasserdammers aengenomen hadden de voorvorsch te maken, ende gemerckt zijlijeden besproken hadden dat men se eerst overbermen zoude, die dijckgraeff, alsdoen wijlen Gillis Scheijff, hadde heur eenen berm met een bequaem kiste begonst te wercken, maer dezelve Alblasserdammers beduchtende dat de kiste veel aerde slicken zoude en woude de kiste niet hebben, ende wert de creke overgaen met eenen berm deurdien sommige opineerden dattet rijs int slijck sitten zoude. Het gebeurde, twaeter bedwongen zijnde aen de zijde van den Finaert, dat alle dage, wat se wrochten met XV oft XVI oft XX schuijten ende meer, zijlieden niet en wonnen, deurdien het slijck deur het rijs onderGa naar voetnoot6) wechschuerde
[pagina 157]
[p. 157]
Ende en had men niet dapper eenen anderen berm van buijten innegebrocht werckende daeraen een kiste, het stont met sorgenGa naar voetnoot1) dat men het heel werck oft het meestendeel verloren zoude hebben. Veule ende meer andere perijckelen zijn der genouch die hier te lange waeren te verhaelen.
Omme dan te commen tot resolutie hoe men dese creecke oft diepte van de Tonne soude mogen overgaen, craegen oft worgen bij Gods hulpe sonder merckelijcke perijckelen ende verhoeden(de) des voorseijt is, laetende de Zeeusche stroomen aldaer heuren cours hebben van hebbenGa naar voetnoot2) ende vloijen, het worpen van de waesen ofteGa naar voetnoot3), ende regaert nemende op de vloeden ende ebben, daeronder die toecommende dijckagie van den Ruijgenhil subject is, ende bovenal op de goede naturelijcke ende bequaemste spijse die God ende de nature dezelve dijckagie verleent heeft, ende oock geconsidereert dattetGa naar voetnoot4) ter halff ebbe ende ter half vloet luttel uuijt- ende innestroompt in dezelve Tonnecreecke, soude den voormelten rentmeester duncken voor zijn advijs, ter correctie altijt vanGa naar voetnoot5) mijn genadigen heere voornoemt, de heeren dijckgraven ende gesworens van de voorseijde toecomende dijckagie ende andere goede ingelanden, dat men voor d'eerst ende eer men die voorvorschen ende kaeden alomme sal sluijten in stede van Zeeusche wasen eenigeGa naar voetnoot6) barmen oft kiste van beijde de canten aenbrengeGa naar voetnoot7) ten minsten van acht oft negen roeden toeleggens onder int canael, opcommende dijckschaps van der hoochte tot op IIIIe, Ve oft VIe voeten onder tleechwater, boven op de cruijne blijvende ten minsten vijff Putsche roeden.
Welcke diepte oft creke van de Tonne sulcx met goede sooden overbermpt sijnde, en is niet mogelijcken dat hem den gront ontgaen mach oft datter eenige schueringe moge vallen, want het druijpen van den voormelten berm, twelck zijn sal aen wederzijden twee roeden, sal dienen tot eenen stortebedde daerover het waetere, datterGa naar voetnoot8) zoude mogen van ebbe ende van vloede over vallen, zonder eenige vehementie van overstorten soude mogen ten diepe sijnen cours nemen. Men mach
[pagina 158]
[p. 158]
tselveGa naar voetnoot1) oock sulcx bevinden bij experiëntieGa naar voetnoot2) van de voormelte ClundertGa naar voetnoot3) dat, zoo wanneer de voorvorsche ende kaede volmaeckt waeren, de creken hen sulcx diepten dat, hadde gedaen geweest 't advijs van desen remonstrant, de vloeren zouden wel dobbel betaelt hebben geweest, deurdien de creecken hen daer uuijt- ende innestroomende zeer diepten.
ItemGa naar voetnoot4) de voormelte vloer zulcx deur gemaeckt zijnde, die u die natuere eijscht sulcx te avanceren deur die bequaemheijt van der spijse, soo en hebt ghij maer een diep over te gane van VI oft VII voeten diepte, ende principalijcken int sluijten daerinne den meesten hasaert ende perijckel gemeenlijck valt, hebbende eenen gront hert ende vast die u vrij niet en zal ontloopen oft beswijcken.
Dat gedaen ende zoo twater zijn macht benomen zijnde, sal men taensicht mogen thoonen ende wercken aen wederzijden van den cante oft commende ten diepe waert twee bermen met goede rijsere gaerden ende staecken, met liggende waesen uuijten rijsschepen ende van lande op de wellinge gebrocht ende gesoncken, twelcke men den voormelten Alblasserdammers oft eenige van dien wel mach betrouwen, elcken berm (van) 2 roeden breete Puts oft 1½ roeden ten minsten met een kiste van 6 oft 8 voeten wijt, brengende denzelven berm gelijck ten leegewaetere, ende diezelve kisten wel gevult ende gelaeden met goede cleijzooden, want het rijs meer hooppert ende voortgaet dan die zooden, omme dan daerop die voorvorsch met schuijten ende karren subijt te vorderen van de hoochte van 6 voeten boven den contrelande, commende daermede ten canaele waert tot op sulcken breete ende wijte als men met weelen tgat sal mogen overscheren, omme daerop aen wederzijde eene liggende waese te wercken, laetende de kiste van der wijte van 8 voeten voorseijt ende sulcx tselve gat oft Tonnecreecke bij Gods hulpe te sluijtenne.
Welcke voorvorsch men zal mogen doen maecken bij de voormelte Alblasserdammers met schuijten ende metter schacht, houdende elcke schuijte eenen halven schacht, twelck doende niet meer costen en sal dan oft men (tdede) met groot perijckel met rijsbermen ende rijswerckers, die veule rijs begeren te versmoren ende veel honderden te verwercken, principalijcken als zijlieden metter vimmen wercken, ende twater met fortse willen bedwingen op hope van eenige bermen oft andereGa naar voetnoot5) wercken
[pagina 159]
[p. 159]
te verliesen ende sulcx int werck te blijven. Alle waeteren en willenGa naar voetnoot1) met geen fortse gedwongen worden ende daeromme: hoe suldij soeter ende met soeter toompken het waeter connen zijn fortse benemen dan met een viercante zoode, die allencxkens haere plaetsse neemtGa naar voetnoot2) soo int nauwe(n) ende hoogen? Ende twaeter en sal daerdeur niet eens weten dat men uuijt is omtGa naar voetnoot3) een potseGa naar voetnoot4) te spelen ende zijn vleugelen te corten.
Ende in dierGa naar voetnoot5) maniere sal men oock doen in de creke van BreegatGa naar voetnoot6) en de Cleijne Amere ende deGa naar voetnoot7) vloeringh van de diepte aengaende, ende naet d'werck heijscht dezelve oock met rijsbermen ende kisten overwercken.
Men can uuijter natuerlijcke reden wel considereren dat sulcx werckende u voorvorschen stede houden sullen sonder in perijckel te zijne (van) ten canael waert aff te schieten, deurdien twerck onder gesloten sal wesen; uwen ouden bodem van tcanael en sal u niet ontloopen ende gediepen, int sluijten en sal men niet derven sorgen, want het soude vreempt zijn op één getijde te sluijten een diepe van eenendetwintich voeten, ende wat gaten op één getijde niet en worden gevorst staen tot grooten merckelijcken perijckele, ende niet sonder redenen.
Mijn voormelte genadige heere, dijckgrave, gesworens ende innegelanden en zullen niet qualijcken nemen dat ick mijn advijs vermeten hebbe bij geschrifte te stellen, om redenen dat niemant soo en can premediteren metten mondeGa naar voetnoot8) uuijt te leggen de perijckelen ende proffijten der dijckagiën subject zijnde als wel mette pluijme, die allenxkens int overdencken te voren commen ende de voormelte pluijme in memorie setten.

Uuijtlegginge op de voorseijde quaerteGa naar voetnoot9).

Bij dese quaerte meucht ghij aenzien den berm van zooden opgehaelt tot onder het leechwaeter, ende twater loopende over den voormelten berm, daerop aen wederzijden op twee rijserenbermen van den dijck aff-

[pagina 160]
[p. 160]

commende gewrocht is een voorvorsch oft voorhooft tot op het nauwe dat men het gat met wellingen overscheren mach, diewelcke nu mits het ophaelen van den berm van de zooden uuijten diepe opgebrocht niet en mogen te canael waert inne schuijven oft sincken, als vindende een goet fondament daer zij op steunen.

De welinge over tgat geschoren, hoewel daer maer drij geteeckent en staen, is omme de distantie van de plaetssen te onderscheijden, maer men scheert er zoo veule over naer advenant dat de voorvorst oft voorhooffden breet zijn, ende naer oock dat men de liggende waesen breet maecken wil.

Op dezelve welingen leght men rijs op rijs wel dicht aen malcanderen ende de sommige overdwers opdatter de rijswerckers op staen mogen ende wercken, voorts de liggende waesen met staecken, tuijnen, gaerden wel ineengebonden, ende dan hetselve rijs welgelaeden met sooden tot dattet gewrocht rijs gesoncken is gelijck den waetere, laetende de wellinge los van de staecken om soo de begonste wasen te sincken.

Dan wederom van gelijcke daer op gewrocht met rijse, thuijn, staecken ende gaerden totdat ghij den grondt hebt van de opgelaeden zooden ende bermen, nochtans altijts gereserveert de kiste tusschen de twee liggende waesen.

Maer nochtans ick laet mij duncken, al ghinck ghij tgat over met eenen berm ende waese alleenelijcken om het gat terstont toe te hebben, eerst wel met sooden als voorseijt het diep overvloert zijnde, ghij zoudt daermede mogen volstaen, want den gront deur het ophaelen van de sooden ende bermen genouch bewaert sal wesen sonder in perijckel te wesen van uuijt te schuerenne tusschen het rijs ende de zooden deurdien de zooden te taij zijn, maer op eenen sandigen oft slijckigen gront sout groot perijckel wesen.

Soo meuchdij dan zoo te rasser ende eer uwe voorvorsche int gat in zijn hoochte bringen eer het waeter met opwasschen u verrascht ende overcompt.

Gemerckt dat de meeste perijckelen vallen int stoppen van de gaten, guelen ende diepe creken, soo dunckt mij, altijts ter correctiën, dat men alle de opiniën ende advisen van dijckgraeff ende gesworens ende ingelanden de dijckagie geëxpermenteert hebbende behoort te stellen bij geschrifte, eenen iegelijcken zijn goetduncken, ende dan daeruuijt collegeren, raemen ende ordonneren hoe men dezelve gaten, geulenGa naar voetnoot1), diepten ende creeckenGa naar voetnoot2) sal ten profijte beverschen, overgaen, worgen ende craegen, want men en behoort niet soo lichtelijck voort te vaeren, immersGa naar voetnoot3) te veule gelooffs te geven den rijswerckers, die niet en zijn uuijte dan omme veel rijs te versmoren ende veule vimmen te verwercken,

[pagina 161]
[p. 161]

al souder eenen berm oft twee wechdrijvenGa naar voetnoot1), dat zijluijden slechts aentGa naar voetnoot2) werck bleven, een iegelijcken vist geerne op zijn getijde; welcke bermen soo wechdrijvende maecken den gront soo quaet dat men tselve drijedobbel wederom moet verhaelen ende recouvreren, ende daeromme hebbe ick mij verstout mijn advijs hierover te geven omme voortaen dat anderenGa naar voetnoot3) exempel daeraen nemen souden sulcx alst te passe compt te besoingneren ende adviseren, ende niet te volgen den raet van de jongers die bij compere ende commere geaddresseert in de dijckagie worden tot gesworens ende officiers, die gemeenelijcken opineren seggende: gelijck die ende die, te weten die heure geaddresseert hebben, sonder nochtans te weten ende te proponnerenne die redenen waerom.

Een exempel van dien moet ick hier te passe bringen. Soo ick verstaen hebbe soo wasser een raetsheere in 's Gravenhage bij tijden van mijnen heere den president mr. EverardusGa naar voetnoot4) Nicolai van Middelburg, welcke raetsheer gerecommandeert was deur vrienden ende maegen, diewelcke de wijsteGa naar voetnoot5) niet en was van zijn vrienden soo men sach aen zijne dagelijcxe handelinge, want hij altijts met peperkouck was gestoffeert ende broijde pauweneijeren uuijt in zijn brouck; nu het te pas compt dat wij spreken van opineren: in een proces waeren alle de raetsheeren gelijck in conterpartGa naar voetnoot6), dese pepercoucketer was int ongelijck, ende absent wesendeGa naar voetnoot7) daer was gestempt dat men zijn advijs hooren zoude, hij viel met zijn vrienden ende magen sulcx dattet proces deur zijn opinie aen heurder zijde ende van heurder opinie wert gewesen, daer den voormelten president seer inne was belaeden, ende deur de revisieGa naar voetnoot8) wiertet anders verclaert. Deze raetsheere wist hem te dragen ende thoonde de borst sonder iemande te willen aenspreken, ende wandelende eens in St-Romboutskercke te Mechelen, de jonge advocaten daer mede spaciërende wedden onder malcanderen dat zij hem zijn graviteijtGa naar voetnoot9) zoude doen failliëren ende doen spreken, soodat voorbij hem gaende een van deselve advocaten zeijde luijde datGa naar voetnoot10) den voormelten raetsheere hoorde, dat de Gentsche koucken de beste waeren boven de Deventersche oft Zwolsche, daerop den voormelten raetsheere repliceerde: ‘al te sacht’Ga naar voetnoot11), soodat

[pagina 162]
[p. 162]

de voormelte raetsheere daerbij beweesGa naar voetnoot1) ende demonstreerde dat een iegelijcken in zijn handel (behoort) te opinerenneGa naar voetnoot2), de juristen in juribus, kouckeeters in heur koucken, clercken in heur boucken ende soo voorts (een) iegelijcken int zijne, want tes claer ende notoir dat, in sooverre men volgen zoude de opiniën van degene die noijt in dijckagie gehandelt en hadden, principalijcken in dangireuse gaeten, geulen ende diepe creecken, de dijckagiën soude dickwils daerdeur achterblijven.

De Ruijgenhil was genouch eenen Hollantschen stroom maer als wij vorder comen zullen op de Zeeusche stroomen, daert gemeenelijcken vloijt XVI, XVII oft XVIII voeten uuijten leegen watere, welcke hooge vloeden wederom leege ebben maecken, dat en mach niet missen daer zullen wij anders aff disputeren ende een ander maniere soucken om sulcke gaeten sekerlijcken ende zonder perijckel over te gaen, te worgen ende te craegenne. De Zeelanders zij hebbenGa naar voetnoot3) altijt rijs te wercken deurdien zijluijden geen oft luttel sooden en hebben op heur zoute stroomen ende daeromme en zijn zijlieden niet gewent met zooden te vloerenne.

Ick hebbe mij laeten geseggen dat in de dijckagie van den DoeleGa naar voetnoot4) eenige van opinie waeren, dat men tprincipaelGa naar voetnoot5) gat zoude overgaen, sluijten, craegen oft worgen in de kaede d'welck noijt gehoort oft gesien en is geweest, want had men soo te wercke gegaen, soo zouden alle de kaden rontomme de dijckagie, die maer ses voeten hooch en zijn van den hoochsten conterlande, al één gat gebleven hebben. Goede dijckgravenGa naar voetnoot6), die lange dijckagie gehandelt ende geëxpermenteert hebben, doen veel proffijts; daer waren veel lieden van eeren voor officiers die hem oock seer wel verstonden (ende) dezelve sotte opiniën ende raserijen affsloegen, hadde daer jonge gesworens in geweest ende de meeste voisenGa naar voetnoot7) gemaeckt hadde, soo zoude de geheele dijckagie gehasardeert ende in groote perijckel hebben worden gestelt, want hadde het proffijtelijcken geweest in de kaedeGa naar voetnoot8) het gat te sluijten, waerom had men de voorvorsch geordonneert int onproffijtelicxte?Ga naar voetnoot9) Al zijn de gaten dangireus in de kaden ten is van geenen noode dezelve te overgaenneGa naar voetnoot10); men mach(t) met een schaepstal verzien ende ordonneren dat ghij u spijse, totten gate behouffelijck, bequaem ende tot proffijt meucht hebben, maer in de voor-

[pagina 163]
[p. 163]

vorsch moetet altijt overgaen wesen zoude men den dijck oft dijckagie volbringen. Die wel leeren dijcken die behooren in een dijckagie te comen op heuren cost ende zonder gagie te winnen off te stemmenne als officiers, daeromme zoo wat loon de oude vernufte dijckers winnen zij verdiennent wel, ende commen dickwils doppiniën van de oudersGa naar voetnoot1) tot grooten prouffijte. Huijdensdaechs soucktGa naar voetnoot2) men de minste cost maer het compt dickwils tot grooten intrest deurdien een dijckagie wel ten proffijt te volbrengen ende volvoeren geen kinderspel en is maer groote cost, perijckel, moijte, arbeijt, hooftsweer ende ongemackGa naar voetnoot3).

Alle creken en zijn niet proffijtelijcken altijts overgaen metten kaeden want dezelve creken somtijts wel soo veul costen als drije oft vier haechkaeden, ende leggende ende maeckende schaepstallen soo dient de kaede op de creecke commende ende aen de voorvorsch sluijtende voor een haechkaede, ende daer moeten altijt haechkaeden wesen, bovendien oock dienen de opene creken altijts omme op ende aff te vaerenne aen de voorvorschen, daer de meeste dijckerskeeten gemaeckt worden, om sekerlijcx(t)Ga naar voetnoot4) bier, broot, victualie, keethout, achtergangen, cordewagens ende andere nootdruft in te voeren, wesende een van de principale proffijten soo wel voor tlandt als voor de dijckers, ende daeromme heb ick hetselve hier oock wel met een figuere willen demonstrerenGa naar voetnoot5).

VerverschingheGa naar voetnoot6) van de voornoemte quaerte.

Bij deselve quaerte meucht ghij zien dat in creken die open blijven, deur de caeden commende tot aen den voorvorsch, mogen alle schepen ende schuijten aendrijven tot aen den voorseijden voorvorsch daer altijt de meestendeel van de keeten gemaeckt worden, ende zoo sekerlijcken een iegelijcken dijcker in zijn keete bringende lancx den berm van den dijcke al dat zijlieden behouven, want somtijts de specdammenGa naar voetnoot7) soo slijckich zijn deur het berijden van de karren ende peerden dat men seGa naar voetnoot8) qualijcken becommen mach; oock soo ist te verre te draegen van de hootcaede tot aen den voorvorsch, principalijcken bier ende andere zwaerte van gewichte.

De creken zijn somtijts seer diep, ghij hebt soo proffijtelijcken de haechkaeden ende schaepstallen gemaeckt tot veul minderen cost als de creecken overgaen, want zoo doende soudij tweemael groote cost moeten

[pagina 164]
[p. 164]

doen int overgaen van de creecken soo wel in de kaede als in de voorvorsch, twelck drije-, vier- oft vijffmael meer cost dan de haechkaeden ende schaepstallen.

Ende isser eenich slijck oft groese buijten de voormelte kaede oft schaepstalle, dat mogen de dijckers wel uuijthaelen op heur getijden ende alst water gevallen is met 2 oft 3 cordewagens aen den dijck, ende alst waeter hooge is moghen zijlieden binnen de kaede oft schaepstal wercken, zoo en derven de arbeijders nemmermeer leech te wesen; al waert oock dat heur putten metten hoochwatere vol liepen ende ondervloijden, mogen twaeter afflaeten in de diepe creken met cleijn riollekens ende grippelen.

Oock, dat meer is, de creken commen meest te passe omme sooden aen den dijck te vlettenne ende den dijck zooGa naar voetnoot1) zijn volle eerde te hebben, uut welcke creken daennemers, heur werck volmaeckt hebbendeGa naar voetnoot2) eer men de kaede deursteken zoude, mogen heur dijcken bequamelijcken, sonder merckelijcke cost van de zooden verre te haelen (ende) mennene, besetten ende heuren dijck opleveren, want de binnen- ende buijtenbermen zijn voor een iegelijcken gemeijn.

Sulcke keeten aen den dijck sullen meer gemacx hebben dan de stadt van Steenbergen. Dezelve stadt hadde een goede bequame havenne, ende om singulierGa naar voetnoot3) prouffijt van (de) innemers van der dijckagie, die meest al Raden waren van den heere etc., heeft men de stadt ende tlant bedorven uuijten gront mits de toesluijtinge van heur havenne ende vloet, gelijck alst te passe compt hiernaer breeder deduceren sullen. Hebben deselve arme keeten profijt van het openblijven van de creken, wat soudet een geheel lant metter stadtGa naar voetnoot4) proffiteren, mochten zijlijeden heur vloetGa naar voetnoot5) hebben. Daer en is niet een plaetsse van vijff huijsen in Zeeland zij (en) maecken een haven tot grooten cost, ende tot Steenbergen heeft men een schoon havenne, die Godt ende die natuere verleent heeft, tot groot achterdeel toegesloten.

Indien in eenige nieuwe dijckagie vallen eenige gaeten over te gaenne die zeer diepe zijn uuijtgestroompt ende geweelt, passerende acht, negen oft thien vaedemen ofte daerenboven, altijts gemeten uuijten leechwatere, soo en can men dezelve gaten niet overgaen dan met staende waesen. Int afworpen van dezelve staende waesen niet mogelijck en is eenige dichte kisten te wercken deurdien de voormelte waesen int affgaen zeer onseker vallen ende verdrijven, deurdien de waesen gesustenteert van den water geen kracht van gewichte bij en bringen tenzij dat se in den gront vast liggen, ende daeromme eer zij te gronde gaen deur de vehementicheijt

[pagina 165]
[p. 165]

van de stroomen, deur de gaten uuijt ende in stroomende, verschuijvenGa naar voetnoot1) ende verdrijven zij op ander plaetssen dan daer men die gemunt hadde te worpenne, daerdeur ghij onseker zijt het gat mette wasen toegesloten ende overgaen zijnde - deurdien tusschen de waesen ende gront groote gaten blijven dewelcke nacht ende dach uuijt ende inne stroomenGa naar voetnoot2) ende de fondamenten ontgrondenGa naar voetnoot3) - te houdenne, zoo ick bevonden hebbe opt gat van der Creke in Zeelandt in Suijtbevelant gelijck ick verclaren sal hiernaer int derde bouck int recouvreren van de geïnondeerde landen; het compt somtijts te passe een saecke tweemael te repeterenne omme de accidenten die diversch zijn ende vallen mogen.

Omme dan zekerlijeken ende sonder perijckel te besoigneren ende de wasen altijt te houden daer zij vallen ende heure saete nemen zullen, oock omme de fondamenten ende gronden in de diepte vast te houden dat die niet en verdiepen oft uuijt en schueren tusschen de voormelte wasen ende fondamenten, daer geen zooden en zijn te gecrijgenne: ende eerst ende alvoren de waesen aff(t)worpen soude mij geraeden duncken dat men de diepe ende tcanael overginge met uuijtworpinge (van) Vilvorsche schorren ende steenen middelbaer groot, zoo deurgaens maeckende eenen berm ten minsten van vijff oft ses roeden breete ende midden laetende een bequaem kiste van 8, 9 oft 10 voeten breet, diewelcke men met zooden bestorten ende vullen sal op een stil waeter, God geve hoe diere men dieselve becosticht. Welcken berm ende kiste men niet en derff seer hooch optrecken dan alleenelijcken 3 oft 4 voeten hoochte uuijten diepste van den gronde ende canaele, welckeGa naar voetnoot4) men alle tijden op een stil leechwater met een dieploot diepen mach omme te weten hoe de kiste valt ende ofter geen sooden uut en stroomen, ende oft sulcx gebeurde mocht dan de voormelte zooden bewaeren ende laeden met gelijcke Vilvorsche steenen; ende met het voormelte diepen suldij oock weten hoe effen ende hoe hooch de bermen vallen zullen.

Wat waesen ghij dan daer op sulcken fondament van kiste ende berme zijt worpende tot toesluijtens ende worgens toe, sult dezelve behouden, ende wat waeter hoe vehement hetselve over ende weder over stroomende is en mach de gront onder niet ontgronden ende ontgaen, deur dientGa naar voetnoot5) onder deur (de) steenen bermen ende kisten niet stroomen mach maer wel over daer de steenen nijet wech drijven oft schueren, deurdien oock de kiste ende de zooden daerinne geworpen tusschen de steenen bermen benaut, bewaert ende besloten liggen. Had men sulcx op de gaten van Lodijck ende der Creke, alwaer ick alsdoen maer een leer-

[pagina 166]
[p. 166]

jongen en was, gebesoigneert, men zoude het landt zoo mij dunckt metter hulpe Gods wel gerecouvreert hebben, want alle de gaten gevallen deur de dijcken over de groesen werden terstont met voorvorschen gesloten, dwingende sulcx alle de gewichte van den waetere deur de gaetenGa naar voetnoot1), ongebermpt ende onversekert zijnde, te stroommen, die over de groesen ende gaten in den dijck schuerde ende doorliepen, tot solagemente van de voormelte gaten.

Mits sulcke gaten te versienne zoude men oock mogen spaeren den grooten onnuttelijcken cost die dijckgrave ende gesworens nu useren, dat ick noijt bij mijnen tijde sulcx gesien en hebbe, van de wateren deur de gaten stroomende te willen werenne ende houden met cleijne caijkens die sij maecken rontsomme de hooge conterlande, die luttel proficteren deurdien een gat wel overvloert ende het fondament versien zijnde is zeer goet te overgaenne, te worgenne ende craegenne hoe veul waeters daer over ende weder over valt, deurdien hetselve overvallende waeter een stortebedde van ebbe ende van vloede vindt daert zijn cracht op breeckt, te wetenne op de voormelte steenen bermen

Het is oock wel te considereren dat het maecken van sulcken caijdijcxken moet verloren cost wesen, want alle gaten worden gesloten op een uuijre oft twee ten leegewaetere oft als twater begint stil te worden, soo moet er dan nae volgen dat de gorsinge ende de hooge conterlanden bloot van watere zijn; waertoe dient dan sulcke kaijkens gemaeckt? Ick zoude willen sustineren dat die meer intrest doen, want indien daer eenige verloopen quamen van stormen ende opvloijen, de kaijkens overvloijende soude sulcken schueringe maecken int affloopen van den waetere, tusschen de kaijkens benaut zijnde, dat ghij u rijsbermen in de gaeten in perijckel stellen zoudt.

Maer indien deur de dijckagie die ghij concipiëert te maecken eenige stortingenGa naar voetnoot2) van opperwaetere van andere gedijckte landen oft heijewateren deur suveeren ende loopen moeten, welcke stortingenGa naar voetnoot2) van watere van boven affcommende seer vehement somtijts aencommen ende grooten stroom maecken, die int stoppen van de gaeten ende overgaen ende craegen seer hinderlijck zouden wesen ende perijckel bijbringen, in sooverre men sulcke wateren voor het toesluijten ende overgaen van deselffde gaten can affdammen oft houden voor een tijt staende datGa naar voetnoot3) het landt gevorst is, zoude groot proffijt bijbringen, ende men en zoude met soo groot perijckel ende cost niet wercken int overgaen van de guelen ende gaeten als oftGa naar voetnoot4) het selffde opperwaeter niet geschut ende zijnen loop benomen en waere. Al gebeuren de dijckagiën meest zomerdaechs

[pagina 167]
[p. 167]

nochtans can alsdan wel een grooten stortregen commen, waerdeur de opperwaeteren van boven te vehementer ende met cracht aff commen geloopen. NochtansGa naar voetnoot1) moet in zulcken dijckagie beneersticht ende geleijt wesen de sluijs opdat, de dijckagie versch wesende, het voormelte opperwaeter naer de zee zijnen loop hebben mach.

Noijt en heb ickt gesienGa naar voetnoot2), oock men en behoort niet de gaeten ende geulen te craegenne oft over te gaen ende tlant te sluijten ende beverschen op een hoochwater, want ghij het hoochste water int landt houdtGa naar voetnoot3) blijven staende ende moet altijts metten vallenden affstroomenden waeter wercken niet sonder groot perijckel, ende debbe daerenboven gegaen zijnde soo souckt ende neert het voormelte hoochwater van binnen slants tusschen het rijs ende slijck, daerdeur schuerende de gront ende tfondamentGa naar voetnoot4) affnemende, dat ghij op een leechwaterGa naar voetnoot5) u landt schijnt quijt te worden, ende indien het soo quame, des God altijt verhoeden wille, soo compt de vloedeGa naar voetnoot6) wederommestroomende te lande waert inne dattet u haest een laekrintGa naar voetnoot7) oft ontgrontbaeren weel, int Duijtsche geseijt, gemaecktGa naar voetnoot8) zoude hebben, gelijck ick genouch bij experimente gesien hebbe in diversche dijckagiën dat de gaten met staende waesen overgaen zijnde ende 't fondamment onder falliërende ende uuijtschuerendeGa naar voetnoot9) stijl nedersonck ende somtijts oock omtuijmelde - twelck oock wel gebeurt met de ebbe - maer meucht ghij beter versien met sooden van buijten aen de bermkaedegront te worpen ende sincken.

Over alle creken, soo overvloertGa naar voetnoot10) zijnde, moet men van binnen eenen berm ophaelen ende maecken van 1½ roede breet oft ten minsten van een Putsche roede omme de wagensGa naar voetnoot11), plougen ende peerden daerover te vaeren, rijden ende rutschen, van buijten salt hem zelven mettenGa naar voetnoot12) bermen deur den aenwasch ende buijten en valt geen gevaer oft berijtGa naar voetnoot13). De bermslooten worden cant met cant totte voorvorschen uutgeschoten ende gemaeckt naervolgende den bestecke daeraff geconditioneert. Oock moet men bequame wegen leggen hetzij cruijsweghen, bourwegenGa naar voetnoot14) oft andere. Souck wegen tot sulcke bequame plaetssen alst profijt,

[pagina 168]
[p. 168]

tlandt gedijckt zijnde, dat heijscht. Welcke wegen men niet beter raemen en mach dan uuijt de kaert daer men eerst ende vooral van der gelegentheijt van der dijckagie, van de geulen, diepen, creken, waterloopen, slijcken, sanden ende groesen met dat daeraen cleeft maecken moet op zijnen cleijnen voet ende met de conste van geometria, omme uuijt dezelve quaerte, daerinne men het geheel landt oversien mach, te raemenne met oock de waterloopen, de wegen, de bruggen, de heulen ende alls wes daeraen dependeert.

Commende voorts tot het maecken van de heulen omme twater van de wechslooten bequamelijcken te leijden naer den sluijsvliet ende boesemen, ick bevinde dat dezelve heulen, principalijcken die liggen onder de weghen, seer onproffijtelijcken ende tot grooten cost van veel houts daertoe (te) versmoren, daer die timmerluijden die meesteGa naar voetnoot1) raetsluijden inne zijn, gemaeckt worden, hetwelcke dijckgraeff ende gesworens behooren te beletten, de cost te schouwen ende remediëren. Ten is van geenen noode onder de wegen groote heulenGa naar voetnoot2) met groote gebinden gemaeckt commende hooch in den wech, ongeladen, bloot van eerde, die zoo onstucken gereden wordendeGa naar voetnoot3) haestelijcken vergaen al en waert maer deur den regen ende het heet sonneschijn die de plancken optrecken ende doen verrotten, soodat men dickwils in perijckele is van de peerden haer beenen te breken, deur de gaeten die daerinne vallen ende den eenen bauwereGa naar voetnoot4) voor den ander en niet stoppen en wil.

Wie proffijtelijcken wil heulen maecken in de cruijswegen oft wegen commende aen de oude bermen oft nieuwe bermen aen den nieuwen dijck, soo maeck se van vier plancken elcke plancke 3 oft 4 duijm dicke werckende, de breete 1½ voet daechsGa naar voetnoot5), die soo op malcanderen gemaeckt ende gewrocht worden. Ende wilt men omme de stijvicheijts wille aen elcke zijde binnen ende buijten een gebint daeromme wercken dat mach men doen, maer mij dunckt dattet onnootelijcken is. Welcke heulcken genouch het slootwater ten diepe bringen ende losen zal, ende zal daerenboven vredelijcken uuijter sonnenschijnGa naar voetnoot6), uuijt het gerijt, trappen van de peerden ende slijten van deGa naar voetnoot7) wielen ende raijersGa naar voetnoot8) liggen, verducrende alsoo met cleijnen cost meer dan drije andere heulen die tot grooten cost gemaeckt worden, ende soudt wel daerenboven drije heulen voor één maecken, soo ick geprouft hebbe. Ghij sult hiernaer zien de navolgende maniere ende gelijckenisseGa naar voetnoot9).

[pagina 169]
[p. 169]

Voorts van denGa naar voetnoot1) heulen die commen te liggene in diepe creken daer wegen deur loopen oft deur wateringen, die mach men maeeken met gebinden omme de wijtte van den waterloop te hebben; nochtans en worden die niet gemaeckt soot behoort, die timmerluijden maecken se te hooge van houte omme soo veel te meer gelts te bedingen ende om heur stucken ende eijnden van hout te gebruijcken, die oock, alsoo boven niet wel dichte gelaeden zijn met eerde, onstucken gereden worden, vergaen metten sonneschijn ende verrotten scer haest. Sulcke heulen behoort men te leggen eenen voet onder het leechste zomerwaeter als de sluijs zijnen loop gehadt heeft, niet hooger uuijten waetere dan soo het winterwaeter binnenslants hooger staen mach, zoo zullen de heulen boven mogen geladen worden met eerde ende en mogen oock niet meer hoochte van waetere loosen dan soo het (s)winters hooch en staet; wat baetet dan meerder hoochte te hebben dan alleenelijcken tot verloren cost? Maeckt liever de heulen met bequame wijte.

Maer in sooverre men den tijt hadde ofte de wegen gebruijcken mochte binnen den nieuwen verschen bedijckten lande omme calck ende steenen te mennen, sou ick raeden al steenen heulen te maecken, die men met minderen cost becostigen mach dan van houte gebinden gemaeckt, welcke oock langer dueren daer (er) geen verganck aen en is. Naer de groote van de boesemen moet men de heulen breet ende groot maecken, sij en mogen niet te wijtGa naar voetnoot2) zijn, want als de sluijs aent loopen is can zij wel zoo veul waters uuijtlosen alsse verswellegen mach ende maeckt sulcx den boesem dan leech van watere, soo verre de heulen, in de wegen liggende ende corresponderende in de boesems, zoo wijt zijn als den loopGa naar voetnoot3) ende mont van de sluijse, anders moetenGa naar voetnoot4) de wateren deur enge heulkens staen cleesen die de sluijse niet en mogen rasch in den mont commen. Daeromme behooren alle de heulen commende van de boesems naer de sluijsvliet al wijt (te) wesen ten minsten als de loop ende mondt van de sluijse voorseijt, liever ende proffijtelijcker meer dan min, deurdien als de boesemen leech van watere uuijtgeloopen zijn, de sluijs toe zijnde, mogen vervullen wederomme met(ten) watere uuijteGa naar voetnoot5) creecken van den lande deur wech- en bermslooten daerinne vallende, waerdeur het landt drooch wort ende bequaem om te telenne, want het meeste welvaeren van de bedijckte lande is dat men se waterloos maecken mach.

Vooral moeten alle dijck-, bermen- ende wechslooten gebrocht worden in de naeststaende boesemen soodat het water daerinne zijnen cours hebben mach ende soo vervolgens dan wederom den eenen boesem in den

[pagina 170]
[p. 170]

anderen, soodat de leste boesem naest de sluijs ende sluijsvliet liggende moet ook het zijnGa naar voetnoot1) met nieuwe waterloopen te maecken ende te delvenne in de sluijsvliet ende tot de sluijs geleijt worden, soo mach men tlandt drooch leggen. In de dijckagie van den Ruijgenhille was dit een groote faulte dat het int eerste ende als de sluijs aent loopen was niet gedaen en wert, want daerdeur stont het hoochste landt schier onder twater twelck voor tleechste geacht wordt, ende dat deurdien het water eerst de boesems soeckt, d'welcke de sonne uuijtdroogen moeste deurdien zij geenen loop totte sluijs ende sluijsvliet en hadden. Maer soo haest de boesemen d'eenGa naar voetnoot2) totten anderen ende voorts totte sluijs ende sluijsvliet geleijt waeren liep het waeter soo uuijten boesemen dat het leechste het hoochste landt was - anders disputeerde men om een nieuwe sluijs te leggenne - daerdeur sulcken cost verhoet wert. De navolgende figuere sal u de gelegentheijt demonstrerenGa naar voetnoot3).

Een cort vermaen ende uuijtlegginge op de voornoemde quaerte.

Ghij siet midden in de quaerte de lange wech deur tlandt loopende, daer de diepen overgaen moeten wesen met commodieuse, wijde gaten van bruggen ommedatGa naar voetnoot4) water van de boesems beter ende t'eer aen ende in de sluijsvliet loopen zoude mogen, (ende) wederomme de bourwegenGa naar voetnoot5). Welcke wegen hoewel zij nochtans slooten hebben comende in de boesems, nochtans deurdien twater niet bequaem zijnen loop hebben en mach deur de voormelte slooten, mits datterGa naar voetnoot6) altijt deen impessement oft dandere innevalt soo van mendammen oft menheulen die te enge gemaeckt worden ende anders, (de) eerde somtijts van de weghen daer indrijvende, soo en can de sluijse zijn becomste van loopen niet hebben deur de voormelte wechslooten, tenzij dat de boesems twater allenxkens uuijte slooten ontfangen soowel de sluijs toe wesende als oock loopende ende (zijn) bootschap doende.

Ende daeromme moet den eenen boesem den anderen twaeter toegeven tot in de sluijsvliet toe soo ghij bequaemste vint, ende dat bij delven ende nieuwe watergangen te ordonneren ende te maecken hetsij de slooten ende wechdilven te weijdenGa naar voetnoot7) oft aen de bermen te delven, oock te openen ende groot ende wijt te maeckenne ten minsten van der wijte gelijck de mont ende dach van denGa naar voetnoot8) loop van de sluijs is.

[pagina 171]
[p. 171]

Welcke sluijs dan uuijtworpt alle dat de boesems ontfangen hebben, ende midlertijt ende loosGa naar voetnoot1) wesendeGa naar voetnoot2) van den waetere bringen de slooten den voormelten boesemen van nieus toe d'water deur de bermende wechsloot cleesende. Het is oock groot prouffijt een culcke te hebben aen den voormelten sluijsmontGa naar voetnoot3), daeruuijt de sluijs oock te meer heur becompste van water hebben mach, gelijck ghij mede binnenslants aen de sluijse siet liggen, daeraff wij breederGa naar voetnoot4) schrijven zullen hiernaer int leggen van de sluijse.

Vóóral ende bovenal moeten dijckgraeff ende gesworens dagelijcx omgaen ende de dijckagie besichtigen, ende beneerstigen dat principalijcken de hootkaeden, haechkaeden, voorvorsche worden op heur besteck gemaeckt soo in hoochte, breete ende cannedichte volgende dezelve besteck, d'welcke voor veerthien dagen, drije weken oft een maent heur eerste beganckenisse ende visitatie is, laetende oock sommige van de gesworens gaen lancx den voorvorsch omme oock daer ordene op te stellenne, ende dat de binnensloot uuijtgedaen worde ende daeraff het beginsel van den voorvorsch gemaeckt totdat de hootkaede ende de haechkaeden volmaeckt zijn. Dan moet men oock voorts beneerstigen dat de voorvorsch zijn hoochte mach hebben ten minsten van acht Putsche voeten hoochte, twee roeden ende eenen halven in de saete, sonder dat de dijckers (se) mercklijck breet uuijtwercken, waerdeur de hoochte lange gedelaijeertGa naar voetnoot5) wort tot groot perijckel van der dijckagie, deur welcke breete de dijckers in de ooge meijnen een schijn te maecken van vele eerde geleijt te hebben, daerdeur zij meijnen dijckgraeff ende gesworens soo verre te brengen dat se op den ommegange veel gelts mochten ontfangen. Ende deurdien de voormelte voorvorsch heure hoochte soo subijt als men maecken mochte niet en hadde metten eersten aenstaenden stormenGa naar voetnoot6) ende sprinckvloeden, waereGa naar voetnoot7) geschapen de geheele dijckagie in last te comen ende (de) nieuwe voorvorsche als wesende sachte geroerde eerde wech te vloijen ende metten waetere te verdrijven. De voormelte dijckgravenGa naar voetnoot8) moeten wel regard nemen ende heur ooge slaen op de eerde soo uuijtgebereijt (is)Ga naar voetnoot9) ende calculatie maecken op de schachten van der eerde dier geleijt is omme daernaer de betalinge op de ommegangen te ordonneren. Soo commet altijts te passe, soo ick vore geseijt hebbe,

[pagina 172]
[p. 172]

dat een dijckgraeff wat verstants heeft van geometria ende arithmetica, soo en can men hem niet lichtelijck bedriegen, hij mach daerdeur de eerde overmeten ende calculeren oft het VIe deel, Ve deel oft IIIIe deel van de eerde zijn mach van heur bedinght loon, de kaeden niet geëxtimeertGa naar voetnoot1). Daer moet oock toesicht genomen worden dat de kaeden, hoothkaede ende haechkaeden, aen de voorvorsch gesloten worden ende soo samen 't eerdewerck ende spijse gevorscht.

Tot maeckinge van elcke kaede totte hoochte, breete ende aenlegh naervolgende den besteck ghij nimmermeer eenige aennemer van den dijcke en sult connen gebringen, sij en meijnen anders niet dan dat het verloren eerde geleijt is, ende nochtans het wèlvolmaecken van dien het principaelste punt is daerdeur de dijckagie wort geavanceert, want de kaede innegeloopen is de spijse geschent ende de putten staen onder 't water, waeraen men dan moet liggen wercken in 't principaelste van den saijsoenne, daerdeur den tijt seer verloopt eer men de spijse wederomme drooch crijcht. Op de voormelte kaede ende haechkaeden en worden geen taxatiën gemaeckt dan alleen op de voorvorsch van de principaele dijcken, ende dat is de oorsaecke van de voornoemde aennemersGa naar voetnoot2).

Daeromme soude ick wel van den advijse zijn dat het landtGa naar voetnoot3) de kaeden appart bestede te maecken aen veule ende diversche wercklieden ende aennemers die den dijck volgen - laetende de voormelte arbeijders van den dijck de voorvorsch beneerstighen ende op heur bestecke opbringen - besprekende alleenlijck in dezelve bestecken dat dezelve aennemersGa naar voetnoot4) een iegelijcken aen zijn werck zullen moeten onderhouwen totdat heurenGa naar voetnoot5) dijck opgepresen ende opgenomen sal wesen deselve haechkaeden in hoochte, breete, toeleggens, besoodens ende becrammens soo die heur gelevert sal worden, soo meuchdij uwe kaeden houden ende uwe spijse preserveren van het besouten oft inneloopen; want van hondert meesters niet één en sullen haer kaede oft haechkaeden op heur besteck volmaecken, ende soo lange eenige dijckmeestersGa naar voetnoot6) aen den dijck wercken en sal niemant derven treden in heure kaedenGa naar voetnoot7) te maecken, al ist soo dat se de dijckgrave niet en besteet te maecken deur ontsich van sulcke meesters ende heure knechts. Men can wel calculeeren wat roede voor roede costen zoude ende besteden de voormelte meesters den dijck soo veule te min, roede voor roede calculerende wat de kade op elcke roede beloopen mach.

Men moet oock beneerstigen, eer men in de dijckagie begint te wer-

[pagina 173]
[p. 173]

cken, datter gemaect worden huelkens oft goten om in de dijckagie responderende op de creecken te leggen ende te delven, omme het hemelwaeter daerdeure uuijte begonste putten te loopene ende te suërenne ende soo altijts het werck drooch te liggene, men maeckt seGa naar voetnoot1) gemeenlijck lichtveerdich wech van vier deelen oft rachters oft andersGa naar voetnoot2) uuijtgehoolde willigeboomen ende van buijten een hangende deurken tegen het innestroomen van den vloetwaetere, welcke deurkenGa naar voetnoot3) metten vloet wederomme toesluijtGa naar voetnoot4).

Daer moet oock wel regard genomen worden dat alle meesters dach voor dach gemant zijn met loffelijcke werckluijden, cordewagens, laeders, carren ende carrepeerden soo de bestecken verclaren, om soo het werck daerdeur te vorderen dat den dijck opgemaeckt mach worden voor den aenstaenden ougst, omdat alsdan het volck meest verloopt om een iegelijcken zijnen oogstGa naar voetnoot5) te vorderen, soodat wes voor den oogst niet gemaeckt en is wort slappelijck gevordert oock tot grooten cost van den lande deur het onderhouden van dijckgraeff ende gesworens, ende dat erger is tot grooten perijckel van der dijckagie (ende) grooten cost van de kaede ende haechkaeden, overmits men nae den oogst stormen ende opvloijingen (van de) zee is verwachtende.

Omme nu te voorts te comen aen de wegen hoe men die leggen sal, ghij moet se ordonneren ten meesten proffijte midden deur het landt, dat een iegelijcke cavelinge gerieft mach wesen van de wegen, soo oock van de binnenbermen vanGa naar voetnoot6) dezelve wegen, die geleijt moeten worden soo veule ende naerdat het landt diep ende breet is ten minste van de breete van 2 Putsche roeden omme twee waegens malcanderen te mijden, dat oock alle de eerde uuijte wechslooten geschoten moet zijn op de wegen, die men daermede sal hoogen ende op den wech opschieten ende deselve daermede ronden, het sandt boven, soo wel oock op de voormelte binnenbermen aen den zeedijck als an deGa naar voetnoot7) oude bermen aen de voorvorschedijck - welcke slooten (ten) minsten moeten breet wesen acht Putsche voeten, beneden blijvende in den bodem drije voeten ende diepe 3 ende eenen halven voet - met welcke eerde de wech gehoocht moet worden, midden thoochste, aen wederzijden ront aff, het sant boven als voorseijt is, om bequaem te mogen bevaeren ende berijden, blijvende van denGa naar voetnoot8) cant van de slooten anderhalve voet sonder met eerde te bestortenne oft de slooteerde daerop te laeten liggen; vallen der eenige leechten in den

[pagina 174]
[p. 174]

wech d'eerde daerinne carrendeGa naar voetnoot1) soo veul ende soo verreGa naar voetnoot2) men die onder malcanderen van gelijcx hoochte ofte soo nae men can verdeelen mach.

Het en is geen prouffijt veel operellen in eenige dijckagie gemaeckt zoo der in den Ruijgenhille gedaen was geweest, daer alle wegen aen de dijckbermen commende hadden twee opperellen, daerdeur de dijckGa naar voetnoot3) boven op de cruijne ende het buijtenbeloop seer gebroocken wordt. Ende en behooren nergens operellen te liggenne oft gemaeckt te worden dan ontrent de dorpen, daer men kaijen maeckt om te lossen ende laedene, met eenen breeden hoogen buijtenberm, ende daer het gemeijn vlot van de schepen is, welck contrarie in den Ruijgenhil oock gedaen is, daer men de bermen t'erffchijnse uuijt(ge)geven heeft omme te betimmeren int principaelste daer den operelle behoort te liggenne ende gemaeckt te worden omme aen de voormelte kaijen met waegen ende paerden te mogen geraecken.

Ontrent de sluijsen en behoort men ommersGa naar voetnoot4) geene oprellen te maecken maer behoort de sluijsvliet buijten zijn cours te hebben zonder letsel van schepen, diewelcke deurdien d'operelle daer bequaem gemaeckt worden dezelve schepen vast in den mont van de sluijs comen lossen ende laden, blijvende daer liggenGa naar voetnoot5) somtijts 4, 5, 8 oft 14 dagen, belettende daerdeure de sluijsen heuren vollen watertooch ende waterlossinge, daerdeur de landen binnen seer van den waetere belast staen, vercommelt ende vercouwt, want 't water tzeewaerts zijnen uuijtganck niet hebben en mach. Maer in diepen, daer de schepen mogen lossen ende laeden, mach men wel operellen ordonneren int beginsel van de dijckagie om alle stoffen ende materialen totter nieuwe bouwetimmeringe van de nieuwe huijsen ende hovingenGa naar voetnoot6) aen te brengen, daerdeur de omliggende cavelinge mogen gerieft worden, ende dat aen wederzijden van de gaten zoo naerbij datterGa naar voetnoot7) recht den operrelle den dijck opcommende het gat terstont becomen mach worden om soo te min op de dijcken te rijden ende (die) te breken. Al ist saecke dat sulcke diepen met lancheijt van tijde vergaen, altijts hebben sij thiendobbel jae hondertdobbel heur proffijt ende bootschap gedaen, daer de operellen aen de wegen terstont geleijt contrarie doen ende onproffijtelijcken (zijn), diewelcke oorsaecke zijn dat men rijtGa naar voetnoot8) lancx ende dwers alle de dijcken ende groesen in stucken, die aen malcanderen niet en connen geheelen ende gewasschen. Het onproffijt van dien

[pagina 175]
[p. 175]

blijckt genouch want men alle de voormelte opperellen aen de wegen voorseijt heeft wederomme overgenomenGa naar voetnoot1) ende te niete gedaen, tot grooten coste van den lande.

Ende bovenal ende het alderproffijtelicxteGa naar voetnoot2) ende principaelste poinct van der dijckagie is het wèlleggen van de sluijse want daer hanght veul aen, deurdien het hemelwaeter moet zijnen ganck ende loop hebben tzeewaerts oft anders soude het lant geheel verdrincken ende vercouwen, want leght ghij eene sluijs hooger dan op eenen pijl leechwaterGa naar voetnoot3) op eenen oostenwindt, tsomerdaechsGa naar voetnoot4) tpeijl genomen, soo en connen de boesems, creken, slooten ende dilven niet leeger affloopen dan de sluijs, ende te weten lijdt de sluijs eenen voet oft 1½ voet hooger dan tpeijl leechwater soo moetenGa naar voetnoot5) de boesems gelaeden met water blijven staen, dewelcke sluijsenGa naar voetnoot6) op het peijl leechwater liggende soo moeten de voormelte boesems ende creken consequament oock soo leech uuijtloopen; ende als er dan een stortregen overcompt ende de sluijsenGa naar voetnoot7) heur bootschap niet en doen soo moetet landt terstont overloopen ende de vruchten vercouwen ende bederven, want hadden de boesems, creecken, slooten ende leechlanden ijdele geweest van water, soo zouden die het regenwater innegenomen hebben ende en soude 't landt soo haest niet ondergeloopen hebben. Ghij meugt altijts remedie vinden, als de sluijsen op heur bequame leechte liggen, twater int landt te houden, maer als de sluijsen te hooch liggen en condij twaeter nijet quijt geworden.

Daer zijn tweederhande sluijsen als dobbele ende enckele sluijsen; soo ghij bij de navolgende bestecken onderscheijt wortGa naar voetnoot8) wat dobbel ende enckeleGa naar voetnoot9) sluijsen zijn, daeromme laet ick hier om de corticheijt wille daeraff te vermanen ende sullen voorts daeraff handelen naer het verclaeren van denzelven bestecke hoe leech, hoe hooge ende op wat bequaemste plaetsse die geleijt moeten worden.

Besteck van den dobbele sluijs.

Ordonnantie ende besteck daerop den dijckgraeff ende heemraeden besteden te maecken ende te leggen een nieuwe sluijs in de nieuwe dijckagie van etc.
[pagina 176]
[p. 176]

In den eersten soo sal de sluijsch lanck wesen 10 roeden Putsche maete, de roede voor 12 voeten ende 12 duijmen voor de voet gerekent, men sal alle 't ander behalven de voorseijde lenghte meten met de Weselsche houtvoet naer de maete daervan onderhouden binnen Dordrecht.
Deselve sluijs sal wijt zijn 19 voeten tusschen den uuijtercant van den gebinde ende hooch 9 voeten tusschen den nedersten boom ende dat bovendexel, daer zullen wesen 61 gebinden te destribuëren ofte setten tot ordonnantie van heemraet voorseijt, daer de dorpelen aff wesen zullen 9 duijmen dicke ende 10 duijmen breet, de stijlen daeraff 11 duijmen dicke 12 duijmen breet, ende de slooven daerop 12 duijmen dicke 13 duijmen breet, in elck gebint sal wesen eenen middelstijl sesse duijmen dicke ende twelff duijmen breet.
Item daer zullen wesen 70 slijckhouten, dat wesen zullen alle van 14 voeten sonder die te corten, te weten daer de vier deurgebinden op staen, sullen zijn twelff duijmen breet, acht duijmen dicke, van Wesels hout. Die vier (gebinden) sullen gesteken wesen vóór met plancken van twee duijmen dicke wel in malcanderen gegrouft, gesteken, gemost, getart, drije voeten diepe.
Op de voorseijde slijckhouten sal men aen elcke zijde van de sluijse leggen een cloosterhout, elff duijmen breet, acht duijmen dicke. Tusschen die slijckhouten ende cloosterhouten sal men leggen een boomGa naar voetnoot1) van plancken van 7 uuijt den voet, daerop dat leggen sullen gelegert die dorpels van de geldegebinden, die wesen zullen acht duijmen dick ende negen duijmen breet, in de cloosterhouten met een verloop, ende op die dorpels sal men leggen noch een boom van plancken van 7 uuijt de voet, beijde de booms wel dicht aeneen gestreecken ende gedreven. Ende men sal de sluijse aen beijde sijde plancken vier voeten hooge van acht uuijt den voet van d'een eijnde totten anderen.
Daer zullen wesen twee deurgebinden deen int zoute ende dander int vorsche, daer de dorpelen aff wesen zullen 16 duijmen viercant ende die middelstijlen mede 16 duijm breet ende 14 duijmmen dicke ende 23 duijmmen diepe, van één hout al werkelijck gewrocht.
Aan de twee gebinden van de slachdeure sal men aen elck setten een schermplanck van twee voeten breet, drije duijmen dicke, recht opstaende, eenen voet beneden den ondersten
[pagina 177]
[p. 177]
boom van de sluijse, hooch gelijck dat dexel van de sluijse, aen elck deurgebindt vast gesteken, gedreven, gemost, getarretGa naar voetnoot1), getingelt met basten alst behoort, met een ribbe aen de deurgebinden genagelt naer den eijsch van den wercke, die wesen zullen ses duijmen viercants.
In elcke van dese twee deurgebinden sal men maecken twee staende deuren, waeraff de uuijterste zullen wesen twee zoute deuren ende d'ander twee vorsche deuren, daervan die herrebomen wesen zullen negen duijm dick ende 15 duijm breet, daer zullen staen in elcke vijff clampen, 10 duijmen breet ende 6 duijmen dicke, die plancken daeraff sullen zijn van goet gaeffelijck (hout), 3 duijmen dick, aeneen wel dicht gestreken ende gedreven, in elcke planck ende op elcke clampe twee houte naegelen viercant met hooffden wel gearchtGa naar voetnoot2). Die deuren sullen wesen gehangen in haer kolsen ende gesloten, in elcke deur een verstaelde pinne ende een staelen panue alsoot behoort. De acht kolsen zullen zijn 9 duijmen dick ende 14 duijmen breet, langh 6 voeten.
Men sal maecken buijten een schooffdeurgebint, daervan die dorpel hooch wesen sal twelff duijm ende breet vijfthien duijm, daerop staen zullen de stijlen, daeraff de twee zijtstijlen wesen zullen vijfthien duijmen breet ende 13 duijmen diepGa naar voetnoot3), daervan die middelstijl wesen sal vijfthien duijmen breet ende twelff duijmen diep, ende sullen al lanck wesen twintich voeten, daeraff de nederste balck wesen sal acht duijmen dicke ende derthien duijmen breet, werckelijck gewrocht alst behoort.
Dese voorseijde opperste balck sal wesen twelff duijmen viercant, gebonden met carbelenGa naar voetnoot4) in de zijtstijlen ende int midden met twee carbeelen langh wesende 2½ voet, op eenen tant boven ende beneden gesloten met houte nagels alst behoort.
Men sal de drije blockeelen op de stijlen langh (doen) wesen 3½ voet, vijfthien duijm breet, de dickte nae de stijlen, elck blockeel sal hebben twee carbeelen langh nae den eijsch van den wercke, gesloten boven met een pinne ende beneden met eenen tant.
[pagina 178]
[p. 178]

Item daer zullen noch wesen twee windasen liggende beneden tegenGa naar voetnoot1) de deuren, gewrocht alst behoort, de twee windasen zullen wesen negen duijmen viercant, op elck blockeel sal wesen een panneken van ribben van vijff duijm viercant, ende (te) decken tselve met plancken van zeven uuijt de voet.
Noch sal men maecken in de voorseijde schooffdeuregebint twee schooffdeuren, daervan die herreboomen dicke wesen sullen acht duijmen ende vierthien duijmen breet, daer zullen steken in elck vijff clampen, thien duijmen breet ende ses duijmen dicke, gepint in den herreboom, op de clampen sal men strijcken plancken drije duijmen dicke van goede PruijssischeGa naar voetnoot2) houte, elck planck genagelt op elcke clampe met drij houte nagels groot eenen grooten duijm ende aen d'ander zijde gearchtGa naar voetnoot3) alst behoort nae den eijsch van den wercke.
Men sal de sluijsen boven decken met plancken vier duijmen dicke, de plancken tot de hoochte van de helft van de sluijse sullen wesen twee duijmen dicke ende de plancken voorts opwaerts drij duijmen dicke, al de plancken wel gestreken, dicht aeneen gedreven, gemost, getart; en alle dese plancken sal men boven ende aen de zijde op den boom naegelen nae den heijsch van den wercke, ende opgenomen wesende op de voorseijde ordonnantie sal daernaer getingelt worden met basten ende getarret alst behoort.
Rontomme over de deurgebinden sal tusschen elcke vergaeringe geboort wesen een viercante houte nagele voor dat rillen van den waetere.
Noch sullen aen elck deurgebint wesen ses jachtschorren vier gebinden verre reijckende, de jachtschorrenGa naar voetnoot4) zullen dick wesen vijff duijm ende ses duijmen breet, gewrocht alst behoort.
Alle dat voorgaende houdt sal wesen goet Wesels houdt uuijtgeseijt die tzeventich slijckhoutenGa naar voetnoot5), ende sal alle wesen sonder root olm, speckhout, rietschalich, spijnt ende onredelijck falicant langer dan een voet.
Ende is voorwaerde dat men geen houdt wercken en zal sonder eerst gesien te zijn bij dijckgraeff ende heemraeden, ende en sal geen hout aen ende int werck gewrocht
[pagina 179]
[p. 179]
noch gesteken werden tenzij bij dijckgraeff ende heemraeden geloeft ende gepresen.
Daer zullen wesen vier vleecken elck langh een roede Putsche mate, daeraff de slooven wesen zullen van stijlen van blacken, elcke slooff sal hebben zeven paelen van sporen, veerthien voeten langh, wel gewrocht in de slooven ende geplanckt (ende) dicht aeneen gestreken, de seven uuijt den voet, ses voeten hooge, elck slooff met twee intogen ofte lantvesten met cruijcen gepaelt oock van soorteGa naar voetnoot1), elcke intoge lanck een halff spore.
Den aennemer van desen wercke sal tgeheel houtwerck met de plancken op sijnen cost op de put leveren, getimmert om te setten, Meijeavont naestcommende oft bijnnen veerthien daegen daeraen onbegrepen, ende dat in de put setten ende volmaecktGa naar voetnoot2) leveren ses weken daeraenvolgende, op de verbeurte te elcken dach dat hijt telcken tijde laeter doetGa naar voetnoot3) tegens tgemeijnGa naar voetnoot4) landt van twee carolusgulden, aen zijn bedinget loon te corten.
Men sal desen aennemer halff AprilGa naar voetnoot5) oft veerthien dagen daernaer onbegrepen optellen dat derdendeel van de penninghen die hij bevoorwaert, op goede borgen die (hij) daervoren voor den ontfanck setten sal, dat tweede derdendeel sal hij ontfangen als hij de sluijse oplevert volmaeckt sonder eenige gebrecken, ende tlaeste derdendeel BamisseGa naar voetnoot6) daernaest commende, in penninghen daer deen coopman den anderen mede betaelt.
Noch is voorwaerde, soo wanneer die aennemer de sluijse op sal willen leveren, dat hij daertoe binnen zijnen tijdt eenen sekeren dach setten sal die den dijckgraeff ende heemraeden bequaem duncken sal, op welcke dach den meester aennemer tbuijtenvingerlinghGa naar voetnoot7) deursteken sal ende laeten dat water bij tijdenGa naar voetnoot8) van den vloet ende (t)hoochwater commen in de sluijse, omme dan de sluijse gesien (te worden) van binnen bij dijckgraeff ende heemraeden, indien die bevonden wort (met) eenich lexel oft ondichticheijt, soo sal den aennemer dat vingerlinck weder maecken tsijnen coste (ende) die sluijse dichten ende volmaeckenGa naar voetnoot9) alst behoort.
[pagina 180]
[p. 180]

t Gemeen landt sal hem leveren ijserwerck, spijckeren, mosse ende terreGa naar voetnoot1), de put graeven, die sluijse stampen, die put drooch houden, sonder des aennemers cost, ende sal den aennemer gehouden wesen al twerck over te leveren ende te voldoen sonder cost van het gemeen landt.
Alle hout moet int midden ende boven zijn volle maet hebben, ende onder twater sal mentGa naar voetnoot2) passeren alst op één duijm naebij compt.
Voorts wordt expresselijcken bevoorwaert dat, indien men bevindt int delven van den sluijsputte dattet velt oft onderlaege van de sluijse voorseijt swaerder, meerder oft anders oorbaerlijckerGa naar voetnoot3) gemaeckt moeste wesen dan voorseijt is, oft datter eenich werck vergeten waere te ordonneren, oft dat het swaerder behouffde te wesen, sal den aennemer dat maecken naer dat heemraeden ordonneren sullen, ende sulcken overwerck sal men den aennemer betalen tot tauxatie van dijckgraeff ende gesworens ende heemraeden ende alsulcke luijden alsseGa naar voetnoot4) daertoe nemen sullen, hen des verstaende.
Item wie dese sluijs leechste innesettet sal hebben gereet ses carolusgulden.
Item noch is voorwaerde, ingevalle dit werck van iemant aengenomen werdt sal hij gehouden wesen tselve te maecken voor sulcken prijs hij dat aenneempt, welverstaende dat dijckgraeff ende heemraeden haer beraet houden sullen mogen veerthien daegen oft zij tselffde werck gemaeckt willen hebben oft niet, binnen welcken tijt den aennemer bescheijt geseijt sal worden bij den waersman voorseijt oft eer indien het doenelijck is.

Besteck van een inckelle sluijs.

Item in den eersten sal dese sluijs lanck wesen vijff ende een halve roede oft soo veul meer oft min als dijckgrave, penninckmeester ende gesworens bevinden sullen oribaer ende prouffijt te zijne.
Item dese voorseijde sluijs sal hooge wesen van den ondersten cant van den dorpel totten oppersten cant van der sloove vijff ende eenen halven voet, ende ses voeten wijt op den buijtencant van de stijlen, ende die sullen connenGa naar voetnoot5) staen VIIe gebinden op de roe.
[pagina 181]
[p. 181]

Item onder de voorseijde sluijs sal men leggen de slijckhouten XIIe voeten lanck IIII duijmen dicke ende VII duijmen breet, behalve een die comen sal onder tsoutedeurgebint sal wesen dicke Ve duijmen ende VIIIe duijmen breet, ende men sal der leggen IIIIe op de roede, behalven in den last van den dijcke 2½ roede verde sal men leggen ses op de roede. Op dese voorseijde slijckhouten sal commen liggen de nederste boom tusschen de cloosterhouten, gemaeckt van plancken van eenen duijm dicke, wel dicht aengestreken, genaegelt met houten ende ijseren nagelen nae den eijsch van den wercke.
Item noch op dese voorschreven slijckhouten sal men wercken de cloosterhouten, daer de lassen aff comen zullen buijten den last van den dijck, vijff (duijmen) dick ende acht duijmen breet, waer gewrocht zullen worden de dorpels vier duijmen dicke, VII duijm breet, gepint ende gegaet nae den eijsch van den wercke.
Item op dese voorseijde dorpels sal men wercken den tweeden boom, daer de plancken aff wesen sullen eenen duijm dick, wel dicht aeneen gestreken, werkelijck gewrocht naer den eijsch van den wercke.
Item op dese voorseijde cloosterhouten sullen gewrocht worden de gebinden, waeraff de stijlen wesen zullen VII duijm dick ende acht duijm breet, ende de slooven sullen wesen VIII duijmen dick ende IX duijm diep ende al in malcanderen gepint ende gegaet worden, werckelijck nae den eijsch van den wercke.
Item dese voorseijde sluijs sal gepalinckplanckt worden twee ende eenen halven voet hooge met plancken van eenen duijm dicke, werckelijck soo dat behoort.
Item in dese voorseijde sluijs sal men maecken twee deurgebinden, waeraff de dorpels wesen sullen XII duijmen dicke ende 13 duijm breet ende de slooven 13 duijmen breet ende 16 duijmen diep, gepint ende gegaet werckelijck nae den eijsch van den wercke, gemost, getart tusschen de voegen, geslooten soo dat behoort.
Item aen dese voorseijde deurgebinden sal men wercken aen elcke een liggende deure, waeraff den harboom dick sal wesen ses duijm ende thien duijmen breet, waerin zullen comen steken drie clampen vier duijmen dick ende acht duijmen breet, ende dese voorseijde clampen sullen beleijt worden met plancken van twee duijmen dicke van goeden PruijssischenGa naar voetnoot1) oft greijnen hout, wel dicht aen malcanderen gestreken, gemost ende getart tusschen de voegen ende genagelt met houte naegelen, met hooffden gesloten werckelijcken als dat behoort.
[pagina 182]
[p. 182]

Ende men sal de voorseijde deuren hangen op haer kolsen wel dicht aen de voorseijde deurgebinden gestreken soodat se water ende windt zullen wederstaen, ende de voorseijde colsen sal gesloten worden tusschen de stijlen werckelijcken, de groote (ende) dickteGa naar voetnoot1) nae den eijsch van den wercke.
Item aen elck eijnde van de sluijsch sal men wercken een vlogelgebint, daerin gebrocht zullen worden VI stijlen, waeraff den dorpel dick wesen sal 4 duijmen ende 8 duijmen breet ende de stijlen 7 duijmen dicke ende 8 duijmen breet ende de sloove 8 duijmen breet ende 9 duijmen diep, gewrocht aen elcke sijde met een calve. Ende dese vleugelgebinden zullen lanck wesen doorcommende aen elcke zijde van de sluijs 4 voeten, ende op elcke eijnde van de voorseijde vleugelgebinden sal men wercken een intoge commende opt kerffhout met eenen woustaertGa naar voetnoot2) werckelijcken zoo dat behoort; elcke intoge salGa naar voetnoot3) wesen 8 duijmen viercant.
Item in dese voorseijde deur sal men maecken eenGa naar voetnoot4) schooffdeurgebint, waeraff den dorpel zijn sal 8 duijmen dicke ende 10 duijmen breet, ende de stijlen opstaende zullen wesen 10 duijmen breet ende 9 duijm dicke, lanck 13 voeten; ende tusschen dese stijlen sal men wercken eenen balck op de hoochte van (de) gemeen sloove 5 duijm dicke ende 9 duijmen diep, ende den oppersten balck gewrocht boven tusschen de stijlen met twee carbeelenGa naar voetnoot5) aen elck eijnde eene, welcken black wesen sal 5 duijm dick ende 9 duijm diep, ende dese carbeelenGa naar voetnoot5) sullen groot wesen naer den eijsch van den wercke, ende op dese voorseijde stijlen sal men wercken twee windaescoppen, drije voeten lanck ende negen duijm dick, thien duijm hooge, waerop sal comen liggen een windaes van acht duijm viercant, gewrocht met zijn speekenGa naar voetnoot6) soo dat behoort, ende deur dit voorseijde windaes sal men maecken een huijseken naer den eijsch van den wercke, ende in dit voorseijde schooffgebint sal men maecken een schooffdeure, waeraff den herboom wesen sal VI duijm dicke ende acht duijm breet ende de plancken drij ende een halff duijm dicke, van goeden vuren oft PruijssischenGa naar voetnoot7) houte, altsamen werckelijcken gewrocht naer den eijsch van den wercke.
Item de zijdeplancken van de voorseijde sluijs sullen wesen
[pagina 183]
[p. 183]
van 7 uuijt den voet ende de deckplancken twee duijmen dicke, ende alle dese plancken sullen wel dicht aen malcanderen gewrocht ende gestreken worden aen beijde sijden onder ende boven bijsonder tegen die camer, wel dicht gemost ende getarret tegen die deurgebinden, soodattet water ende windt sal mogen wederstaen, met eenen houten viercanten naegel geboort deur de naet van de plancken op de deurgebinden besijden ende boven ende oock deur de onderste boom in het slijckhout, dat compt liggen onder de deurgebinden, welcke nagel is tegent doorlecken van den waetere, altsamen werckelijck soo dat behoort, ende dese plancken genagelt met houte ende ijseren nagelen naer den eijsch van den wercke.
Ende aen elcke zijde van de sluijsch voorseijt sal men wercken een kerffhoudt van vier duijmen dicke ende ses duijmen breet.
Item alnoch sal men wercken boven tsoute deurgebindt, comen liggende op de deckplaten, een sloove van acht duijmen viercant deurcomende aen elcke zijde van de sluijs drije voeten, aen elcke zijde gewrocht met twee stijlen in de voorseijde slooven ende onder in het slijckhout, waeraff aen elcke zijde sal staen eenen stijl wel dicht aen de zijdeplancken tegen tsoute deurgebint, ende de andere stijlen sullen staen opt eijnde van de voorseijde slooven, wel dicht geplanckt soo dat behoort, ende men sal tusschen de voormelte slooven ende de deckplancken met oock tusschen de stijlen ende zijdtplancken wel dicht calffaten met wercke totdat daer geen waetere door passeren en mach.
Ende men sal dese voorseijde sluijs tengelen met tengelen van eenen halven duijm dicke, drije duijmen breet, met mos ende terre soo dat behoort.
Item op elck eijnde van de voorseijde sluijs sal men wercken eenen sonwachter VIIIe duijmen dicke ende IX duijm diepe, gewrocht soo dat behoort.
Item men sal de voorseijde camer wel dicht calfaten buijten ende binnen, onder ende boven, ende de deurgebinden basten ende dicht maecken, soodat twaeter ende windt mach wederstaen, altsamen nae den eijsch van den wercke.
Item alle dit hout sal men wercken van goeden Vlaemschen oft Brabantschen houte sonder rischalich, root olm oft eenige vierige cnoepen, ende dat ten heijsche falicantenGa naar voetnoot1); ende die voorseijde plancken sullen wesen goede Weselsche ende Deventersche oft Brabantsche plancken sonder rischalich, root olm oft eenige vierige cnoepen als voren.
[pagina 184]
[p. 184]

Op de bestecken van de sluijsen soo conditioneert men ommedat de meesteren timmerluijden met malcanderen niet en zouden communeren dat, soo wie de sluijs alderminst op eenen prijs sedt, sal winnen hetsij IIe, IIIe, IIIIe, Ve oft VIe karolusgulden, ende omdat zijlieden timmerluijden deen voor den anderen niet en zoude bekent worden, maeckendeGa naar voetnoot1) heure insettinghen, soo ordonneert men daertoe eenen gesworen secretaris, notarius oft gesworens oft heemraeden, daeraen een iegelijcken secretelijcken zijn insetten compt verhalen sonder dat deen van den anderen ijet weten kan, ende dan, daernae hetselve opgelesen zijnde, wie het minste ende leechste insetten gedaen heeft strijckt het gelt, soo mach men dan voorts procederen tot het leegen van den prijs van der sluijs totdat den slach gegeven wordt, ende den slach altijts gevende in presentie van schepenen, dijckgraeff ende gesworens, nemende daeraff behoorlijcke notulle.

Ordonnantie ende besteck van eenen nijeuwen sluijs in de nijeuwe dijckagie van den Doele te leveren ende (te) maecken soo hiernaer volgt.
In den eersten sal dese sluijs langh wesen acht roeden Kieldrechtsche mate, twelff voet voor de roede ende twelff duijmen voor de voet, maer men sal alle dandere werck behalven de voorseijde lenghde meten met den Antwerpschen houtvoet ende duijmen nae advenant.
Item sal dese sluijs wijt wesen achtien voeten tusschen beijde de buijtencanten van de stijlen, ende hooge acht voeten van den ondercant van den cloisterhouten totten oppercanten van de slooven.
Item noch sal men leggen onder in den grondt vijftich slijckhouten van XL voet houdt sonder die te corten, oft vanGa naar voetnoot2) Brabants oft Vlaemsch hout, acht duijmen dick ende twelff duijmen breet, langh XXIX voeten, ende men sal dese slijckhouten leggen met de viercante zijde nederwaerts, ende sullen de voorseijde XL voeten houte van achteren affgehouden oft affgesaecht worden tot last van den aennemer deurgaens rijerecht, dewelcke slijckhouten verdeelt zullen worden tot ordonnantie ende discretie van dijckgraeff ende gesworens. Hier op de voorseijde slijckhouten sal men wercken eenen vloer oft bodem deurgaens van duijmplancken soo langh als de sluijs is, ende vier duijmen breeder dan de buijtencanten van de cloosterhouten, wel dicht ende vast aen malcanderen gestreken, ende vastge-
[pagina 185]
[p. 185]
naegelt deur elcke plancke op elck slijchout met twee houten ende eenen ijseren nagel, welcke houte nagelen zullen wesen vier duijmen lanck, geboort met een sluijtavegaer, ende men sal dese voorseijde boomplancken op de slijckhouten, die daer commen onder de schooffgebinden ende slachgebinden, aenbrengen over platte ende over cante, met mos ende terre. Ende (men) sal op de voorseijde vier slijckhouten tusschen langnaet boren een gat met een sluijtavegaer vier duijm diep ende daerinne slaen viercante houte nagelen, ende men sal voor elck slijchoutGa naar voetnoot1), die daer comen onder de vleugelgebinden, schooffgebinden ende slachgebinden, op de zijde van de slijckhouten wercken baerden, XXII voeten lanck ende XX duijmen breet, anderhalven duijm dicke; te weten dat zoute vleugelgebint, dat soute schooffgebint ende de twee slachgebinden die voorseijde baerden aenbringendeGa naar voetnoot2) van tzeewaert, ende dat versche vleugelgebint sal men den baert aenbringen van te lande waert. Welcke baerden sullen aengewrocht worden met mos ende terre, wel dicht ende vast genagelt soo dat behoort.
Item op de voorseijde vloer sal men wercken twee cloosterhouten alsoo langh als de voorseijde sluijs is, acht duijmen dicke ende vijfthien duijmen breet, ende sullen van boven ende van binnen gespont worden met een sponde van 1½ duijm diepe opt hout ende anderhalven duijm nederwaerts omme die zijtplancken inne te commen van drije duijmen diepe. Van welcke cloosterhouten men de lassen wercken sal buijten den last van den dijcke twee voeten onder den anderen. In dese voorseijde cloosterhouten sal men wercken vijftich dorpels van de geldegebinden met noch de dorpels van de vleugelgebinden, slachgebinden ende schooffgebinden. Welcke voorseijde 50 cleijne dorpels sullen lanck wesen naer den eijsch van den wercke, dicke 6½ duijmen ende breet 10 duijmen, op beijde die eijnden gewrocht wordendeGa naar voetnoot3) in de cloosterhouten met pinnen ende gaten van 1½ duijm wijt ende dicke, langh vijff duijmen, op elck eijnde gesloten met eenen houten naegel. Ende op de voorseijde dorpels sal men wercken een plaete int midden tusschen beijde de cloosterhouten van vijff duijmen dicke ende breet 10 duijm omme de middelstijlen op te staene, welcke middelplaete op alle de dorpels sal innegelegert worden alsoo diepe als die plaete blijft drije duijmen boven de cleijne dorpels. Ende de voorseijde middelplaete sal van beijde zijde van onder ingespont worden
[pagina 186]
[p. 186]
eenen duijm diep om die vloerplancken onder inne te comen. Ende op dese voorseijde dorpels sal men wercken een vloer deurgaens van plancken acht uuijten voet, wel dicht ende vast aen malcanderen gestreken ende vastgenagelt deur elcke plancke op elcken dorpel met eenen ijseren nagel ende twee houte viercante nagels, geboort met een sluijtavegaer, alle werck gemaeckt alst behoort.
Item op dese voorseijde cloosterhouten sullen staen vijftich geldegebinden, te distribuëren naer ordonnantie van dijckgraeff ende gesworens, gewrocht elck gebint met een middelstijl waeraff de slooven zijn lanck XVIII voeten, dick XII duijmen, breet XIIII duijmen, ende de zijtstijlen daeraff sullen breet ende dick wesen als voren, ende de middelstijlen sullen dick wesen VIII duijmen ende breet XII duijmen. Alle welcke gebinden zullen gewrocht worden onder ende boven met pinnen ende gaten twee duijmen wijt ende dicke, de bovenpinnen zullen lanck wesen vier duijmen ende de onderpinnen drije duijmen, ende men sal de bovenpinnen van (de) buijtenstijlen van achter messelen twee duijmen ende zullen boven worden gesloten deur elcke sloove met eenen houten nagel eenen duijm dicke, al werckelijcken gewrocht soot behoort.
Item op elcke eijnde van de sluijs sal gewrocht worden een vleugelgebint, waeraff de onderdorpels ende sonnewachters sullen langh zijn XXXI voeten, de sonnewachters XIIII ende XVI duijmen viercants, de onderdorpels VIII duijmen dick ende twelff duijmen breet. Ende dese voorseijde vleugelgebinden sullen gewrocht worden elck met vijff stijlen, waeraff de stijlen sullen langh wesen na advenant den heijsch van den wercke, ende de vier binnenstijlen zullen wesen XIIII ende XVI duijmen viercants, ende de middelstijl vant voorseijde vleugelgebint sal dick wesenGa naar voetnoot1) VIII duijmen ende breet wesen XI duijmen. Ende tusschen de twee binnenstijlen van elcke vleugelgebint sal gewrocht worden boven eenen balck van XII duijmen viercant (ende) dat op de hoochte van de andereGa naar voetnoot2) geldegebinden om die eijnden van de vloerplancken op te comen, gewrocht met pinnen ende gaten op elcke eijnde ende met eenen tant van eenen duijm diep, ende de dickte van de pinne als de pinne van de geldegebinden, ende sal worden gesloten op elcke eijnde met twee houte nagelen, ende tusschen de buijten- ende binnenstijlen int midden van den onderdorpel ende sonnewachters sal
[pagina 187]
[p. 187]
gewrocht worden een regel oft calff van ses voeten lanck twelGa naar voetnoot1) duijmen viercants, op beijde eijnden met pinnen ende gaeten van 2 ½ duijm dicke en wijt, op elcke eijnde gesloten met twee houte nagelen. Ende in elck van dese voorseijde twee vleugelgebinden sal gewrocht worden een middelstijl, onder ende boven met gaten ende pinnen, onder gewrocht in de middelplate ende boven in de balcke. Ende dese voorseijde vier binnenstijlen sullen op den eenen houck gespontGa naar voetnoot2) worden alsoo dat se blijven van voren XII duijmen ende van binnen elff duijmen om de zijdtplancken ende vleeckplancken in te comen, ende dese vier groote binnenstijlen wordenGa naar voetnoot3), alsoo dat se mette middelstijl opt zout eijnde zullen gespont worden met een sponde van eenen duijm diep ende drije duijmen opt hout om de eijnden van de palinckplancken inne te commen, te weten van onderen opwaerts IIII ½ voet hooge Ende (van) de vier buijten- ende binnenstijlen van beijde de vleugelgebinden sullen de pinnen wesen op beijde de eijnden, die daer comen in den zonnewachter ende in de onderdorpels, II ½ duijm dicke, ende sullen worden gesloten onder ende boven deur elcken stijl met twee houte naegelen.
Item noch sal men wercken op elcke eijnde van de zonnenwachters een intoge van achtien voeten langh, ende dat groff eijnde sal wesen een worteleijnde van IX duijmen viercants, ende sal boven op teijnde van de sonnenwachters innegeleijt worden met eenen bedeckten woustaert, ende daerdeur slaen eene grooten iseren naegel, ende dat ander eijnde sal worden wel vast genagelt op de buijtenste deckplancken van der sluijs met houte ende ijsere naegelen als dat behoort.
Noch sal men maecken in de voorseijde (sluijs) twee slachgebinden ende zullen gewrocht worden elcx met drije stijlen, waeraff die dorpels zijn langh XVIII voeten, XIII duijmen dicke ende XVI duijmen breet, de slooven XVIII duijmen dick ende XXIIII duijmen breet, de buijtenstijlen XVI duijmen dick ende XVII duijmen breet, de middelstijlen XII duijmen dick ende XVII duijmen breet, de lenghte van de stijlen naer den heijsch van den wercke. Ende de voorseijde buijtenstijlen ende middelstijlen sullen gewrocht worden onder ende boven met dobbel pinnen ende gaeten van drije duijmen wijt ende dicke, ende de buijtenstijlen sullen gemesselt worden op elcke zijde onder ende boven eenen halven duijm. Ende de voorseijde buijtenstijlen zullen gesloten worden op elcke eijnde onder ende boven met
[pagina 188]
[p. 188]
drije houte nagels. Ende de middelstijlen zullen gesloten (worden) op elck eijnde onder ende boven met twee houte naegelen van eenen duijm dick. In dese voorseijde twee slooven sal gewrocht worden boven in de middewegen een grouve van twee duijmen wijt ende diep; in dese voorseijde grouve sal men wercken baerden op haer cant van III ½ duijmen dicke, XVI duijmen breet ende lanck XXI voeten, welcke bovenbaerden op beijde zijden van der sluijs deurschieten zullen anderhalven voet. Ende alsdan sal der noch tot elck slachgebintGa naar voetnoot1) gewrocht worden, buijten aen elcke zijde van de sluijs tegen de zijdtplancken, eenen baert langh nae den eijsch, III ½ duijm dicke ende XV duijmen breet, onder gewrocht met pinnen ende gaten in de slijckhouten die daer comen onder de slachgebinden, ende zullen van boven tot malcanderen in de middelwegen thoeGa naar voetnoot2) innegecavelt worden, tusschen beijden (aengewrocht) met mos ende terre, wel dicht ende vast genaegelt met houte ende ijsere nagelen, alsoo dichte sluijtende aen de zijtplancken als men maecken mach. Ende alle de sijtplancken die daer comen tegen beijde de slachgebinden sullen van buijten aengewrocht worden, elcke plancke ende elcke stijl met vier houte ende vier ijsere naegelen, welcke houte naegelen zullen geboort worden met een bastaertavegaer. Ende alsdan zullen dese voorseijde zijdtbaerden ende bovenbaerden, te weten tzeewaerts, rontsomme getengelt worden wel vast. Ende men sal dese voorseijde twee slooven van boven op beijde de canten innesponden vier duijmen nederwaerts ende ses duijmen opt hout omme de eijnden van de deckplancken inne te commen. Ende in de dorpels van de slachgebinden sal van binnen slants, ende dat op de hoochte van de geldedorpels, gewrocht worden een groufve van 1 ½ duijm diep ende wijt omme de eijnden van de vloerplancken inne te commen. Ende men sal (in) de vier buijtenstijlen van binnen tslants van de cloosterhouten opwaerts, ende dat op de dickte van de stijlen van deGa naar voetnoot3) geldegebinden, wercken een grouffve, eenen duijm wijt ende 1 ½ duijmen diep ende IIII ½ voet hooge, om de eijndenGa naar voetnoot4) van de palinckplancken inne te commen, ende men sal de slachgebinden van binnen de zijdeGa naar voetnoot5) ronsomme tengelen, de buijtencanten van de stijlen met bast, wel dicht ende vastgenagelt, alle werckelijcken gewrocht.
[pagina 189]
[p. 189]

Item noch soo sal men tot elcke van dese voorseijde twee slachgebinden wercken tot gebint twee staende deuren, waeraff de herreboomen sullen wesen IX duijmen dick ende XV duijmen breet. Daer zullen staen in elcke deure vijff clampen, 10 duijmen breet ende ses duijmen dick, langh nae den eijsch, welcke voorseijde clampen zullen worden gesloten in de herreboomen elcke clampe met drije houte naegelen. Hierop sal men wercken plancken drije duijmen dick van goet PruijssischeGa naar voetnoot1) hout, seer dicht aen malcanderen gestreecken, wel vast genagelt deur (de) plancken op elcke clampe met VIe houte naegelen, ende de canten van de plancken die daer coomen aen de herreboomen sullen aengewrocht worden den eenen cant met mos ende terre seer dichte. Ende dese voorseijde deuren zullen worden gehangen in heur colsen, in elcke deure een verstaelde pinne ende een panne wel dichte aen de slachgebinden aengewrocht, om alst tijt is ten hoogen waetere op te gaenGa naar voetnoot2) ende heuren dienst te doen, de eene twee deuren het een getijde ende de twee ander het ander getijde.
Noch soo sal men maecken een schooffgebint waeraff die buijtenstijlen zullen wesen XV ende XVI duijmen viercants, de middelstijlen XII ende XVI duijmen viercants, lanck XXII voeten, ende den onderdorpel is lanck XVIII voeten, XI duijmen dicke ende XVI duijmen breet, ende sal van voren ende van binnen innegrouft worden, ende dat op de hoochte van de dorpels van de geldegebinden, met een grouve 1 ½ duijm wijt ende diep omme die eijnden van de vloerplancken inne te commen. Ende dese schooffstijlen zullen gewrocht worden met dubbele pinnen ende gaten. Hier in dese stijlen sal gewrocht worden een sloove van XVIII voeten langh, vijff duijmen dicke ende XIII duijmen breet, ende sal op beijde de buijtenende middelstijlen innegelegert worden met voerlove ende zwaluwestaert, ende sal soo diep innegesoncken worden als dat hij blijven sal een duijm van de grouve van de schooffdeure, ende dat op de hoochte van de geldegebinden, om de eijnden van de deckplancken op te commen; in dese voorseijde drije schooffstijlen een hangereel gewrocht met eenen blinden tant, eenen duijm diep. Dese hangereel sal zijn vier voeten lanck, acht duijmen dick, thien duijmen breet, ende op dese hangereel sal gewrocht worden een balcxken XVIII voeten lanck, VII duijmen dicke ende XIII duijmen breet, met pinnen ende gaten om de andere eijnden van de deckplancken op te commen. Ende dit balcxken met de andere voorgaende balcken aldus gewrocht
[pagina 190]
[p. 190]
ende innegelegert wesende, sullen op elck eijnde ende te midden deur de schooffstijlen met eenen ijseren bant tsamen bevangen worden, met schijven ende scharssen wel ende vast gesloten. Ende die balcke die onder de coppe comt, daer die schooffdeuren aen hangen sullen, sal gewrocht worden op elck eijnde met pinnen ende gaten ende oock eenen tant eenen duijm diep. Dese balcke sal wesen 10 duijmen dicke ende XVI duijmen breet, ende sal van onder gewrocht worden met vier carbeels, twee aen de middelstijl ende (twee) aen elcke uuijtstijl, ende onder ende boven met pinnen ende gaeten ende oock eenen tant. Ende dese voorseijde balck, aldus gewrocht zijnde met haer carbeels, sal gesloten worden op elck eijnde met drije houte nagelen, ende sal op elcke eijnde van de buijtenschooffstijlen deurgeboort worden ende vastgesloten met eenen iseren bant met crammekens, weermoer ende nagelen. Ende de middelstijl van dit schooffgebint sal van onderen gewrocht worden in de voorseijde balck met pinnen ende gaeten sulcx dat daer maer twee coppen gewrocht zullen worden op de buijtenstijlen, welcke coppen zijn lanck elcx drije voeten, XVI ende XVII duijmen viercants, de asse hierop XXII voeten lang, XIII duijmen viercants, ende dese asse sal op elck eijnde gewrocht worden met twee lange deurgaende speecken, de lenghte nae den eijsch. De nagels daer de spannekensGa naar voetnoot1) op staen zullen langh zijn XVIII voeten ende ses duijmen viercants. Hierop zoo zullen staen vijff spannekensGa naar voetnoot1) (van) vier duijmen viercants ende sullen gedeckt worden op elcke zijde met twee plancken, elcke plancke anderhalven voet breet ende anderhalven duijm dicke, ende de groufven van de schoofstijlenGa naar voetnoot2) daer die deuren inne comen zullen wijt wesen drije duijmen ende drie duijmen diep, ende (de) schooffstijlen sullen aen beijde de zijden innegegrouft worden met een grouffve eenen duijm wijt ende anderhalven duijm diep, te weten van onderen opwaerts IIII ½ voeten hooge om die eijnden van de palinckplancken inne te commen, alle wercken gewrocht soo dat behoort.
Noch soo sal men wercken van te landewaerts tegens dat schooffgebint twee schoren, elcx XVIII voeten langh, thien duijmen viercants, gedeelt op de vijff steken staende onder op de deckplancken, gewrocht in een schoe ende boven in de schoffstijle gewrocht met pinnen ende gaeten, twee duijmen wijt ende dicke, ende oock eenen tant van eenen duijm diep, gesloten boven elcke schore met drije houte naegelen.
Item in dit voorseijde schooffgebint sal men wercken twee
[pagina 191]
[p. 191]
deuren, waeraff de herreboomen zijn lanck naer den eijsch, acht duijmen dick ende XII duijmen breet. Ende in elcke van dese deuren sal men wercken vijff clampen, vijff duijmen dick ende acht duijmen breet. Hierop sal men wercken goede eijcken plancken drij duijmen dick, wel vast aen malcanderen gestrekenGa naar voetnoot1), elcke plancke in elcke clampe met ses houte nagels; endeGa naar voetnoot2) elcke clampe sal worden gesloten van onder int hooft met drije houte nagels, ende die plancken, die daer comen zullen aen de herreboomen, sal men aenbrengen de canten met mos ende terre seer dichte, ende de deuren op haer plaetss aen te vougen, werckelijcken gewrocht alst behoort.
Noch soo sal men dese sluijs decken van het een eijnde totten anderen met plancken vier duijmen dicke, behalve dat over wederzijde de uuijterste plancken zullen dicke wesen (in) den uuijtercant ses duijmen om de zijtplancken in den dicken cant te nagelen. Welcke voorseijde deckplancken sullen aen malcanderen gestreken worden met een schave wel dicht sluijtende, ende op elcke langsnaet sal men leggen eenen tengel van eijcken hout vier duijmen breet ende eenen cleijnen duijm dicke, wel gemost ende getarret, dichte ende vaste genagelt als dat behoort.
Noch soo sal men dese sluijs van beijde de zijden van buijten becleeden met plancken drije duijmen dick van het een eijnde tot het ander, ende sullen dicht aen malcanderen gestreken worden; ende tegen de cameren van de sluijs, zes gebinden voorbij het versche slachgebint ende ses voorbij tzoute slachgebint, sal men de plancken op haer canten mossen ende terren, ende drije gebinden op elcke zijde van de deurgebinden sal men de zijtplancken op haer plat mosGa naar voetnoot3) ende terre aenbringen ende wel dicht ende vast naegelen, welverstaende dat tegens de camers geen plancken en zullen gewrocht worden dan van XXXIII voeten lenghte, dezelve te verwisselen, al tot ordonnantie vanGa naar voetnoot4) dijckgraeff ende gesworens. Ende men salGa naar voetnoot5) alle de langsnaeden ende dwersnaden wel accorderen ende tengelen op de voorseijde lenghte met looden tengels, ende de reste voorts zal getengelt worden met houten tengels als voren van de deckplancken geseijt is.
Noch sal men de schoiffstijlen van 't voorseijde schooffgebint becleeden van beijde zijden met plancken drij duijmen
[pagina 192]
[p. 192]
dicke, ende dat soo hooge nae den eijsch, ende zullen aen malcanderen worden gestreken ende vaste genagelt, op elcke naet getengelt met eenen houten tengel, gemost ende getart als voren.
Noch soo sal men de vleeckplancken van beijde de vleugelgebinden aen elcke zijde van de sluijs becleeden met plancken II ½ duijm dicke ende alsoo breet alst behoort, gestreken, gemost, getart, getengelt als boven.
Noch soo sal men dese sluijs van binnen aen beijde zijden palinckplancken van dat een eijnde tot het ander, te weten van onder opwaerts IIII ½ voeten hooge, ende de middelstijlen sal men palinckplancken aen beijde de zijde van het versche slachgebint tzeewaerts op gelijcke hoochte als boven, met plancken eenen duijm dicke, aen malcanderen gestreken, wel dicht ende vast genaegelt zoot behoort.
Noch soo sal men op alle buijtenstijlen van de slachgebinden ende in de buijtenstijlen vant schooffgebint van buijten in de langsnaeden boren een gat met een sluijtavegaer ses duijmen diep, ende daerinne slaen eenen viercanten houten naegel.
Item den aennemer sal gehouden wesen te leveren alle dit voorseijde houdt, uuijtgeseijt de slijchouten, van goeden Brabantsche oft Vlaemsche houte, niet speckig, rietschalich, (met) doove quaesten oft onloffelijcken falicant, tot dijckgraeff ende gesworens prijse. Behalven de schooffgebinden, slachgebinden, vleugelgebinden, de deuren met haer gevolge, ende (de) XVIIIe gebinden, staende in den last van den dijck, sullen wesen altsamen viercant eijcken hardt gesaecht.
Item onder de deckplancken, zijtplancken, cokerplancken ende vleeckplancken en sullen geen plancken gelevert worden, die op het smalste eijnde smalder zijn dan 12 duijmen viercant, hart, sonder scheuren, wel vast ende dichte voor thoofft gesloten alst behoort.
Item soo wanneer d'aennemer zijn werck sal volmaeckt hebben sal gehouden zijn tselve te stellen gelijck alst in den put sal gestelt worden, om tselve bij dijckgraeff ende gesworens ofte die zijluijden daertoe kiesen sullen gevisiteert te worden, ten minsten ses oft acht dagen eer hij hetselve werck sal willen aen tnieuwe landt bringen, ende bij soo verre eeneGa naar voetnoot1) onloffelijcke werck daerinne bevonden uuijtgekeurt wordt, sal den aennemer ander werck tzijnen coste daerinne moeten stellen ende wercken; ende sal gehouden zijn tselve werck ende plancken te leveren op den put Meijeavondt naestcommende oft uuijterlijck XIIII daegen daernae. Ende voor het voldoen van desen wercke sal
[pagina 193]
[p. 193]
daennemer gehouden zijn borge te stellen binnen acht daegen, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevreden zijn ende tlandt mede bewaert is, oft bij gebreke van dien sal men datselve werck andermael uuijtroupen tot zijnen schade ende slants profijt.
Item den aennemer sal tot zijnen coste tvoorseijde werck op den put leveren al gereet om leggen oft setten, naerdat tselve ter plaetsse daer hijt wercken sal gekeurtGa naar voetnoot1) ende gepresen sal wesen, om alsdan bij dijckgraeff ende gesworens noch besichtichtGa naar voetnoot2) te mogen worden, ende tselve binnen een maent daernaer volmaeckt opleveren, op de verbeurte van elcken dagh dat hij in gebreke blijft tegen tgemeen landt (van) vier carolusgulden tsdaechs, te verhaelen aen zijn bedinght loon oft aen zijn borgen; ende tot welcken dach hij zijn werck sal gereet hebben sal den dijckgraeff ende gesworens versoucken om zijn werck op te geven, dewelcke alsdan zullen gehouden zijn tvingerlinck te doen deursteken ende laeten de wetGa naar voetnoot3) in de sluijs commen; ende indien men daerinne eenige ondichticheijt bevindt sal gehouden zijn tselve te remediëren met oock tvingerlinck, al tot zijnen cost.
Item alle dit voorseijde hout ende plancken sal hebben zijn besproken lenghde ende dijckte, blijvendeGa naar voetnoot4) den taer van de saege tot laste van den aennemer.
Ingesedt bij Maximilliaen Servaes woonende tSinte-Aechten ende Sijmon de Roo woonende tot Mechelen voor zevenendedertichhondert karolusgulden; Jacob de Hop van Gent voor drijendertichhondert karolusgulden; Jasper Antonisz. woonende tot Antwerpen voor IIm IIIc karolusgulden; Meerten Jansz. van Breda voor IIm VIIIc LXI karolusgulden; Wouter Verhalen tot Antwerpen voor IIIIm karolusgulden; Jan Tack cum suis wonende tot Ziericzee voor IIm VIIIc karolugulden.
Deze sluijs voorseijt is op de voorseijde conditiën ende voorwaerden ingeset bij Jasper Anthonisz. woonende tot Antwerpen voor drijentwintichhondertGa naar voetnoot5) carolusgulden van twintich stuvers tstuckGa naar voetnoot6), daerop dezelve als leechste insetterGa naar voetnoot7) den opslach is gebleven. Bij Jan Jansz. van Couwerffve als dijckgrave, Cornelis Werckendeth Lievensz. ende Jan Adriaensz., Adriaen Jacob Johannisz., ende Joris van Steijnemolen ende mr. Jacob van Gelre geswooren, ter presentie van Sr. Robert van Haeften
[pagina 194]
[p. 194]
gelande. Welverstaende dat dijckgraeff ende gesworens ende gelanden bij consente van den voorseijden Jasper Anthonisz. heur beraet hebben een maent naestcommende oft zijlieden begeren de voorseijde sluijs gemaeckt te hebbenne dan nijet. Indien men begeert dezelve sluijs gemaeckt te hebben, de voorseijde maent van beraet ommegecomen zijnde, sal den voorseijden Jasper Anthonisz. voor tselve consent hebben voor bedinght loon drijentwintichhondert ende vijventwintich carolusgulden, de thienGa naar voetnoot1) carolusgulden voor tleechste setten daerinne begrepen. Maer indien men de sluijs alsdan niet en begeert gemaeckt te hebben, sal den voorseijden Jasper Anthonisz. voor tselve beraet ende consent gegeven te hebben ontfangen ende genieten van den lande voor een gratuijteijt oft geschenck de somme van vijftich carolusgulden, insgelicx de voorseijde thien carolusgulden voor tleechste insettenGa naar voetnoot2) daerinne begrepen, mits dat in zulcken gevalle daermede dese aenneminge doot ende te niet sal wesen. Welverstaende dat de voorseijde Anthonisz. zal gehouden zijn tvoorseijde beraet te commen vraghen ende antwoorde haelen ten huijse van Sr. Robbert van Haeften.
Aldus gedaen binnen der stadt van Antverpen in den Dobbelaer den XXIen Octobris XVc zevenendetsestich.

Visitatie van thoutwerck van de voorseijde sluijs gedaen bij timmerluijden.

Volgende het versouck van dijckgraeff ende gesworens der nijeuwer dijckagie van den Doele met heuren aencleven hebben wij ondergenomineert desen thienden Maij anno LXVIII ons gevonden op het werck van Jasper Anthonisz. timmerman binnen Antwerpen, ende aldaer besichticht sekere sluijs volgende den bestecke, bij Meester Jacob Pietersz. van Geldre als gesworen van de voorseijde dijckagie (van) pointe tot poincte voorgelesen, ende naer lange visitatie ende aenschouw genomen hebbende, op allen tgene ons gepresenteert ende vertoont wordt rijpelijcken naer onse beste wetentheijt gelet, hebben het voorseijde werck ons in der maniere voorseijt verthoont soo op zijn hoochte, lenghde ende wijte loffelijck bevonden, uuijtgenomen drije gemeene slooven met een middelstijl die niet en waeren conform den bestecke, die wij daerom als onloffelijck werck uuijtgekeurt hebben, ende aengaende de deckplancken, sijtplancken ende boomplancken die ons verthoont werden, hebben wij voor
[pagina 195]
[p. 195]
goet gepresen als oock mede het PruijsischGa naar voetnoot1) hout, daervan hij seijde dat de deuren gemaeckt zouden worden; ende vorder en zouden wij niet connen attesteren.
Actum endeGa naar voetnoot2) onse naemen hieronder gestelt als voren.
Onderteijckent: Cornelis Fransz. ende Jan Goedeij.

Nu oft men dobbele oft ijnckele sluijsen leggen sal: daer moet eersten geconsidereert ende overleijt worden hoe groot het landt binnen themelsbreete van gemeettale valt. Ist maer van de groote van duijsent gemeten hemelsbreete, soo mach men tselve lant met een ijnckel sluijs wel diennen ende waeterloos leggen, ten waere andere diversche landen daerdeur waeteren moesten, in sulcken gevalle moet daerop regart genomen worden, ick en spreke maer alleenelijcke van hemelswaeteren. Ende waer het landt dat men dijcken wilde van de groote tusschen de XVc ende de XXc (gemeten), soude wel heijsschen een middelbaer dobbel sluijs voor het hemelswaeter alleene, elck gat van acht oft negen voeten dachs, want (bij) XVI voeten lenghte en zoude de balcken niet mogen verdragen het viercant van den dijck ende (de) swaerte van de aerde zonder middelstijlen. Daer zijn nijeuwe bedijckte landen, die principalijck aen Brabant bedijckt worden, liggende uuijter zee aen een leeger landt, diewelcke daerenboven belast worden met mager opper-heijwaeterGa naar voetnoot3), vallende van seer verre ende van hooge hoochte in een leechte, seer scherp ende kout, waerdeur de nieuw bedijckte landen soo worden vercommelt ende vercout dat se daerdeur veule t'erger zijn, ende daerenboven hebben zij daertoe te dragen heur selffs hemelwaeteren, daerdoor dezelve landen commers ende last van waeter genouch hebben, principalijcken op groote stormen als de sluijsen in drije oft vier getijden niet open en gaen ende heure bootschap niet doen en mogen, soo men daegelijcx bevindt onder Steenberghen, Cruijslant, Oudt- ende Nijeuw-Gastelle, Hildernisse, Woonsdrecht, Ossendrecht, Santvliet ende Lillo ende ander landen ontrent Brabant innegedijcktGa naar voetnoot4), die de heijewaeteren seer subject zijn. Want soo wanneer de sluijsen door groote stormen van winden oft opvloedingen van waetere in IIIe, IIIIe, Ve oft VIe getijden belet worden open te gaenne ende heur behoorlijcke bootschappen te doen, de waeteren van boven commende, nacht ende dach loopende ende niet rustende te daelewaerts te vallen, op sulcke landen behoort men goet regardt te nemen, wildij uwen gront goet ende drachsaem hebben, vele ende groote sluijsen daerinne te leggen oft dat sulcken opperwaeteren eenen anderen wech daerdeur het landt

[pagina 196]
[p. 196]

te suuërenne geleijt te worden, waerop men wel behoorde vóór de dijckagie te preaviserenGa naar voetnoot1).

Hadden die van den Cruijslande bij Steenbergen, Nijeuw-Gastelle, Hildernisse ende andere sulcke landen de sommige in tween ende dandere van malcanderen gedijckt geweest, sij en souden niet veule meer gecost hebben te dijckenne, want de dijcken dije men geleijt zoude hebben aen wederzijden zouden allenxkens geweest hebben cleijne dijcxkens van toelegge oft bastaerdezeedijcxkens die niet veule costen, daerdeur het landt van de heijwaeteren niet en zoude hebben overvallen ende bedorven geworden ende te langer drachsamiger gebleven, twelck thiendobbel innegebrocht zoude hebben. Deselve van Nijeu-Gastelle hebben drije sluijsen tegen één moeten leggen ende becostigen twelck al niet en holp soodat, willen sij van den waetere bevrijt ende onbeschadicht blijven, waere van noode noch meer sluijsen geleijt. Ende nochtans als de sluijsen thoe zijn als voorseijt is, ofter IIIIe, vijff, ses oft thien zijn zoo salt alleleensGa naar voetnoot2) wesen ende en zullen anders niet proficteren dan (dat) als de sluijsen opengaen het water te eer ende subijter affloopen ende tlant verlaten sal, maer op de voormelte stormen ende de sluijsen toe zijnde moet het lant onderloopen van de opperwaeteren. Soo moet dan eenen iegelijcken dije proffijtelijcken dijcken wil toezien die maegere heije- ende moerwaeteren soo veul als men can van tlandt aff te werenne ende tselve niet subject inne te dijckenne, al soude men veul lants buijtensluijten ofte in tweenGa naar voetnoot3) dijcken als voorseijt is, nietjegenstaende dat zulcke heije- ende moerwaeteren contribuëren wouden int onderhoud van de sluijsen, sluijsvlieten ende waeteringen.

Daerom suldij wel oversien ende begaen de geheele situatie van het landt binnen de geheele dijckagie vallende, omme te weten waer het leechste van erve van het landt is, want het waeter altijts naer het leechste loopt ende sackt, ghij en hebt noijt gesien het waeter tegens berch op loopen, ende alsoo de sluijs int leechste van den lande geleijt sal het voorseijde leech lant eenen vanck oft culcke wesen ende dienen zoo omme de voormelte sluijs het waeter in den mont te brengen.

Nochtans sal het van noode wesen grooteGa naar voetnoot4) wijde culcken aen de sluijsen geordonneert oft gedolven binnenslants, in sooverre dezelve sluijs verde van de groote wijde boesems geleijt moeste worden, reserverende altijts voor onsen propooste ende raminge dat men de sluijsen ontrent de wijde boesems leggen moet, want het water sackt altijts in de voormelte culcken oft boesems als de sluijs toestaet ende maeckt de sluijs wederom gereet werck als twaeter aent loopen is - twelcke lange bijcomen zoude

[pagina 197]
[p. 197]

loopende van verre deur een enge sluijsvliet sóó dat hetgeene, dat uuijt de culck oft boesem geloopen is ende de voormelte sluijs, maer mette enge sluijsvliet met water gespijst en worde - ende (soo) de sluijs toegaet, soo blijft nochtans het waeter van den sluijsvliet zijnen loop houdende een ure oft anderhalve naer het toegaen van de deure tot de culcken oft boesems voorseijt heur becompste hebben, waerdeure het waeter van den opperlande seer leegen moet als luttel tijts wesende sonder loopen. Sijnder oock eenige creken ontrent de sluijsen, waer oock proffijt open gelaeten omme het waeter daertoe te schicken, nietjegenstaende dat onse Steenber(ch)sche dijckgrave die culcken die de nature de sluijsen gegeven heeft (heeft) laeten toecarren ende daer landt aff maecken, twelckGa naar voetnoot1) in geen redelijckheijt gefondeert en is, maer behooren de dijckgraven arbitralijck gecorrigeert te worden, want in stede dat een lantman mach winnen een halff gemet erffve verdrinckenGa naar voetnoot2) daerdeur ende setten int waeter over de vijftich gemeten, jae dat meer is en weten niet wat schaede zij doen; wij dijcken aen de tafele ende om een gelach wijns zien wij deur de vingerGa naar voetnoot3); nochtans omdattet een van de treffelijcxte poincten is van het welvaerenGa naar voetnoot4) van een bedijckt landt en hebben niet connen gelaeten dat hier te resumeren.

Vele dijckgraven ende gesworens, dijckers ende lantmeters maecken groote zwaricheijt in(t) leggen van de sluijsen dat dezelve niet te hooge oft niet te leech geleijt en worden, twelck de minste wete oft subtijlheijt is van de geheele dijckagie, want ghij hebt een bewijs ende voordicht aent waeter, te wetenne debbe. Ghij sult daeromme u vougen naer een leechste ebbe op eenen oostenwint, dat sal u pijl wesen, soodat den bovencant van den bodem van de sluijs, daer staende deuren innewrocht worden sal wesen gelijck het leechwaeter, sidt deselve sluijs oft gaet de camerdeure eenen voet oft eenen halven voet hoochteGa naar voetnoot5) ten can niet schaden, beter twee voeten te leech dan eenen voet te hooch, want het binnenwaeter en sal nijet verderGa naar voetnoot6) oft leeger uuijtloopen dan het leechste water van ebbe uuijt en is. MenGa naar voetnoot7) zoude de sluijsen wel hooger mogen leggen om tzomers waeter int landt te houden, maer deurdien het proffijt is dat men alle creecken, diepen ende slijcken alsdan drooge mochte crijgen omme daeraff ende dat te leech is om saijenne totten weijden te mogen bringenne, soo moeten de sluijsen heur bequame diepte hebben op het peijl leechwaeter met een somerschen oostenwinde, anders zoude deselve slijcken, creken ende leech-

[pagina 198]
[p. 198]

landen onnuttelijcke ende zonder prouffijt daeraff te hebben altijt onder het waeter liggen. Wilt men het waeter somers int landt houden zoo mach men van binnen een schoofgebintken oft schuijvende deure ordonneren niet hooger wesende dan soo men twater binnen mach houden staende, lichtveerdich gewrocht, soo en brenget int opwinden geen groote moijte bij, maer de sluijs te hooge liggende en condij twaeter niet doen springen over den bodem van der sluijs.

Ist saecke voorts dat sluijsen gemaeckt worden ende gedient met liggende deuren, soo moet den voormelten bovencant van het bedde oft vloer soo leech liggen, als de herreboomen van de liggende deure daer bij gevoucht ende de nussicheijt van sulcke deuren op een bedde om het haest opheffene verdraegen moegen, ende dat sóó de deuren gelijck de voormelte ebbe liggen moegen, twelck naer mijne beste wetentheijt bij de anderhalve voet diepeGa naar voetnoot1) delvens meer behouven sal dan mits werckende de staende deuren. De voormelte staende deuren zoude ick prijsen, naer mijn opinie proffijtelijcker ende beter heur bootschap doende dan de liggende deuren, want dezelve liggende deuren van vuijren hout gemaeckt zijnde nemen veul waeter inne, daerdeur zij zwaer zijn ende niet lichtelijck op en willen tenzij saecke eerst met cracht van waeter twelck lange te lande waert inne loopt; de grondt oft vloer ofte bedde van de sluijs moet te leeger geleijt worden als voorseijt is, soodat ghij met het sincken van de sluijs altijts den bodem onder twaeter hebt, soodat daerdeur als men de sluijsen drooch wil hebben veele moet uuijtooijsenGa naar voetnoot2), oft int wercken van de sluijsen moeten de werckluijden altijts totten gate toe int waeter staen.

Daer ghij staende deuren in een sluijs werckt, maect de sluijs eenen halven voet te wijer voor de dickte van de deurenGa naar voetnoot3), soo behoudt ghij u ruijmmen dach van den loop vant waeter (ende) moochtGa naar voetnoot4) uwen bodem soo veule te hooger leggen, soodat denzelven bodem wesende twee duijmen onder twaeterGa naar voetnoot5) om het hout goed te maecken, soo meuchdij deselve altijt becommen ende met cleijnen coste drooch leggen ende bequamelijcken bewercken ende repareren ende setten achter de staende deuren eenige clampenGa naar voetnoot6), opdat die deuren soo naer den wech van de sluijs niet en drucken maer wat noes scheppens waeter achter de deuren ontloopen mach, oft in stede van de clampen maeckt men stuenverenGa naar voetnoot7) van goeden taijen ijsere, die mij duncken seer proffijtelijck te wesen. Want als het waeter binnen seer hooch es het dwinght de voormelte stuenveren tot aen

[pagina 199]
[p. 199]

de sijplancken open te mogen gaene, daerdeur de sluijs zijnen geheelen dach houdt behoudens alleenelijck de dickte van de deuren, dwelck te clampen niet en doen maer nemen veule waterloops soo mits heure dickte ende dat zij de deuren noesch setten, soo haest ten is niet soo wanneer dezelve deuren gevoelen het innedringen van den waetere te lande waerts zij en zijn mede aent volgen ende toesluijten, twelckGa naar voetnoot1) de liggende deuren mits heur zwaerte niet doen en connen tenzij eenen grooten stroom te lande waerts inne loopt. Men can uuijter naeture wel considereren dat alle dingen die liggen swaerder zijn op te heffenGa naar voetnoot2) dan staende dingen om te draijen: neempt een exempel aen de liggende vensters oft staende vensters, waer datGa naar voetnoot3) de staende vensters met een cleijn windeken toeslaen en sal de liggende venster met eenen grooten windt niet connen toewaijen oft opheffen.

Op het leggen van de voormelte sluijsen vallen veule disputen ende diversche opiniën. Ick heb gehoort datter eenen dijckgraeff is die wat wesen wil van verstande in materie van dijckagie, die de sotste argumenten voorbringht ende sustineren wilt ende daerbij blijvende in grooteGa naar voetnoot4), te weten op het hooch ende leech leggen van de voormelte sluijsen: hij woude sustineren dat een sluijs die hooch leet moet eerst opengaen ende lest toesluijten; wantGa naar voetnoot5) eerst opgaen ende lest toesluijten moet in alle sluijsen naer de natuerlijcke redelijckheijt alleleens zijn, want als de binnenwaeteren hooger zijn binnenslants dan de buijtenwaeteren tzeewaerts, soo doen(t) de hoochste waeteren deur heur cracht, al en schillet maer eenen duijm oft halven hoochte, met datGa naar voetnoot6) de deuren terstont naer den gront van den bodem van de sluijs wijcken, nochtans dezelve deuren indien het liggende deuren zijn maer soetkens open en gaenGa naar voetnoot7) drijvende op twaeter, (ende) zooveul de cracht van den waetere van binnen vermuegetGa naar voetnoot8) ende (de) vehementicheijt van den uuijtloopenden waetere bijbrengetGa naar voetnoot9) heur bootschap doende. Ende zijnt staende deuren, soo sullen deselve deuren geheel ende wijt opendrijven soo haest eenige hoochte van waetere daerdeur loopt. Nochtans en sal der maer één hoochte van waetere oft het staende oft liggende deuren zijn deur loopen. Daer ghij aen considereren meucht wat proffijt de staende deuren meer innebrengen dan de liggende, al waert dat den bodem van de sluijs drije voeten beneden het leechwaetere geleijt waere, van gelijcken en sal oock twaeter min oft meer

[pagina 200]
[p. 200]

crachten doenGa naar voetnoot1) dan oft dezelve bodem van de sluijs drije voeten boven het leechwaeter lachGa naar voetnoot2).

Int uuijtloopen zullen soo de deuren vervolgens opengaen wijder ende wijder telcken twater buijten leech valt, te weten de vallende deuren, totdat d'ebbe gegaen is. Ende alst wederomme vloijt, ende ter contrariën als de vloet ende twaeter buijten hoochsteGa naar voetnoot3) wort eenen vinger dan het binnenwaeter, soo zullen, te weten de leggende deuren, metten waetere wederom opdrijven gelijck sij nedergedreven zijn geweest van den binnenwaetere ende dan met de cracht van den waetere binnenslants loopende wederomme toesloten worden, soodattet niet en isGa naar voetnoot4) daer en loopt mette liggende deuren soudt waeter int landt maer met de staende deuren zeer luttel, want die terstont wercken ende heur bootschap doen. Ende soo zullen alle sluijsen heur waeter niet eer losen ende wederom toesluijten, al waert oock saecke dat deen sluijs drije voeten hooger oft leeger waere dan d'andere. Maer die waeteren die beneden den bodem van de sluijs liggen oft blijven staende en zullen over den dorpel niet connen climmen als de sluijs te hooge geleijt is, want niemant en sal connen geseggen dat se oijt gesien hebben waeteren op leerenGa naar voetnoot5) climmen maer wel van (de) hoochte nedervallen, soo doen oock sulcx de crachten van den waetere hetzij van binnen oft van buijten, de macht hebbende, de sluijsen open ende toe gaenGa naar voetnoot6), die de stercxte is verwint ende zoot een gemeijn zeggen is: ‘Godt helpt altijt den stercxten’, ende niet oft de sluijsen te hooch oft te leech geleijt waeren. Leght een sluijs boven op den dijck ende set de deuren open, zij zullen lange open blijven, ende doet se toe zij sullen lange toe blijven, maer het crachtichste waeter tsij van binnen oft van buijten moet het werck doen; al waer een sluijs gesoncken tot op den oppercant van den dach van de sluijs, soo moet nochtans het stercxte waeter tsij van binnen oft buijten uuijtloopen ende opbortelen ende daertegens wederom de deuren toe doen gaen, het waeter van buijten het binnenwaeter verwinnende.

Denselven dijckgraeff woude oock sustineren ende daerbij blijven dat

[pagina 201]
[p. 201]

de sluijsen die hooch liggen laeste toegaen moeten, het zijn seer sotte opiniën mits redenen vorenverhaelt, ende dat erger is alle de creken, leege landen ende blicken, dieGa naar voetnoot1) in nieuwe dijckagiën in den dijckGa naar voetnoot2) ende in oude landen altijts leech blijven, en meuchdij somerdaechs niet drooch leggen maer moeten blijven verdroncken, in soo verre ghij de sluijsen boven tpeijl leechwater op eenen somerschen oostenwint legt oft werckt. Dat is al het proffijt dan dat u van 't hooch leggen comen mach, maer indien ghij het water somerdaechs tot gerieve van de beesten begeert int landt te houden, soo is daer remedie tegen dat ghij de schooffdeuren meucht laeten vallen. Ende in sooverre de sluijs te hooge gelcijt is soo en isser anders geen remedie tegen dan de sluijs op te nemen, de slijckhouten uuijt te graven, den put dieper te delven, wederom te leggen etc. Considereert ende overleght welck van beijde de minste cost is. Hieraff (is) hiervoren genouch geseijt, nochtans omdattet grootelijcx boven andere poincten toucheert het welvaren van den lande soo moet ick u hetselve wederom in u memorie ververschen.

Om u te demonstreren de cracht van den waetere op tgene des ick voren verhaelt hebbe om een sluijsbodem twee voeten oft drije voeten onder het leechwater te leggene, neempt exempel aen de fonteijnen die somtijts Xe oft XII voeten opspringen, dat doet de cracht van de opperwaeteren die sulcx de waeteren deur de pijpen bedwingen dat se van onder d'eerde opspringen moeten, jae welGa naar voetnoot3) soo hooge, onder diepe rivieren geleijt wordendeGa naar voetnoot4), dat se op één waterpas hoochte souden moeten springen gelijck van daer de waeteren voorseijt van de hoochte heuren oorspronck nemen. In de dijckagie van den Doele, int jaer van XVc LXVIII gedijckt, heeft men een sluijs soo hooge geleijt dat se bijnae soo veule prouffijts doen zoude oft (se) op den solder geleijt waere, sij gaet laet op laet toe, want daer qualijcken waeter deur suuëeren en can, soodat de achterlanden die daerdeur waeteren moeten ende leeger zijn dan het landt van den Doele, daertoeGa naar voetnoot5) dezelve sluijs leech genouch geleet was, moeten liggen verdrincken ende vercouwen. Voor een generale (regule) repetere ick u hier noch eens dat het beter is een sluijs twee oft drije voeten te leech geleijt dan eenen voet te hooge, ende is minderen cost een schooffgebint te laeten vallen om het versch waeter tot commoditeijt van de beesten int landt te houden dan een sluijs geleijt zijnde op te breken ende wederom leeger geleijt, omme de leege landen te dienen tot suuëeringe van heuren belasten binnenwaetere.

De gronden daer men de sluijsen leijt, den put gedol ven zijnde, vallen seer diversch, den eenen gront (zijnde) van andere natuere dan de dan-

[pagina 202]
[p. 202]

dere, den eenen gront heeft eenen harden santbodem, andere hebben drijffsant, sommige gronden zijn van harde derrije, eenige gronden zijn van harden spier van cleije, andere hebben drijvenden moock met cleije gemenght, twelck het soberste fondament is. Omme op dezelve gronden een weijnich te lettenne ende de sluijsen sekerlijcken te leggene, soo moeten wij een iegelijcken apaert zijne natuere daeraff verclaeren ende de remedie setten.

Eerst op eenen harden santbodem vallen luttel disputen oft zwaricheden te maecken, want het fondament goet is ende en can u niet ontsincken, nemende ende maeckende recht u pijl op het leechste somerwaeter ende ebbe op eenen oostenwint als voorseijt is.

Op een drijffsandige wellende gront condij qualijcken u slijckhouten op heur waterpas leggen want, alsser een oft twee geleijt zijn, eer ghij voorts noch twee, drije oft vier cont geleggen, soo worden de eerste drijvende ende deur de wellendeGa naar voetnoot1) drijffsant uuijt haer ordere ende waeterpas gestelt. De remedie daertegens en vindij anders geen omGa naar voetnoot2) hetselve te verwinnen dan zulcke gronden deurgaens met drooge derrije eenen voet dickte overleijt ende wel gestampt, waermede de wellenGa naar voetnoot3) worgen ende tdrijffsantGa naar voetnoot4) verwinnen sult, soo meuchdij dan bequamelijcken de slijckhouten in ordene ende heur waterpas leggen ende houden liggende. Het is mij gebeurt in de dijckagie van de Zijpe int jaer van LIII int leggen van twee sluijsen in den Slijckerdijck, die te voren den lande ontdreven waeren, dewelcke sluijsen mij geordonneert waeren te verleggen, ende comende zoo verre dat ick meijnde mijn fondament met het leggen van de slijckhouten te nemen, soo vonde ick den gront soo wellende ende santachtich dat dezelve slijckhouten geen continuatie en costen houden. Tallen gelucke vant ick daer liggen opt sant gedreven seer groote stucken van derrije, die op Pontianivloet inGa naar voetnoot5) tjaer daer te voren aen den dijck van Schaegen ende opt sant metten stroom waeren commen drijvende, die een jaer daer hadden liggen droogen ende mij seer wel te passe quamen. Ick namp den voormelten droogen derrij ende dede die wel cleijn ontstucken breken om te bet drooge te hebben, twelcke ick wel dichte stampte tusschen de slijchouten op de wellen ende tdrijffsantGa naar voetnoot6), waermede ick den gront verwan, want de drooge derrije nat zijnde sweltGa naar voetnoot7) suijgende tegens de voormelte slijckhouten en tdrijeffsantGa naar voetnoot8) gelijck een lampraije aen een hout suijcht. Ende soo leijde ick dezelve sluijsen die daer alsnoch liggen ongeschent.

[pagina 203]
[p. 203]

Soo zuldij zulcke gronden verwinnen. De sommige spotten daermede aldaer ontrent woonachtich, maer ick sach wel dat se dier saecken aengaende luttel verstants hadden, deurdien sij in stede van goeden droogen derrije namen sij droogen koijendreck oft koijeschiete, dewelcke de nature niet en hebben als de derrije soo int suijgen ende swellen als andersins, deurdien de derrije wel drooch gestampt zijnde ende daernaer nat wordende compt wederomme in heur oude nature ende in een heel stuck, houdende wel taije aen malcanderen. Wel vaert oock het houtwerckGa naar voetnoot1) dattet niet lichtelijcken en vergaet met zijn zilticheijt. Den dijckgraeff die te voren de last hadde gehadt omme de voormelte twee sluijsen te leggen in den selven Slijckerdijck, deur onwetentheijt oock van de timmerluijden, hadde de balcken van de sluijse drije oft vier voeten aen elcke zijde over de sluijs laeten schieten tot in den dijck, meijnendeGa naar voetnoot2) datGa naar voetnoot3) een vasticheijt soude zijn tegen het doordringen van de sluijsen voormelt, ende ter contrarie wast een geheel quaet werck, want de zwaerte van de eerde ende viercanticheijt van den dijck dede de sluijsen sitten ende sincken int midden in de camerGa naar voetnoot4) ende contrarie de ooren van de balcken hielde dandere eerde omhooge, maeckende soo eenen ondichten dijcke, waerdeur de sluijs voor melt op eenen hoogen vloet uuijtvloede. Den timmerman ende dijckgraeff waeren in dat stuck al even wijs. Int verleggen bij mijn van dezelve sluijsen dede ick de oore affsagen ende de sluijs effen viercant maecken gelijck eenen teerlinck. Ende soo moeten alle sluijsen geleijt ende gemaeckt worden opdat dezelve sluijsen gelijck metter eerde cant et cant sitten ende sincken moghen, soo hebdij geen gaten oft hollicheijt in den dijck, ende de slijckhouten in d'eerde gestampt, de naegelen van den bodem daerdeur geboort, de slooven in de derrijeGa naar voetnoot5) daeraen vast gemaect, oock de gewichte van d'eerde op de sluijs geleijt ende aen den dijck verheelt, sullen wel maecken dat de sluijsen niet deurdringen en zullen, want tgewichte van waetere daertegens oock compt te staenne. Omme u te demonstreren de viercanticheijt van de sluijs sult mogen sien 't naervolgende figuerkenGa naar voetnoot6).

Uuijtlegginge op de voormelte figuere.

Ghij siet bij de voormelte figuere dat de sluijsen moeten effen zijn gelijck eenen teerlinck, opdat dezelve sluijs tsaemen ende gelijck sitten mach mette slijckhouten, sonder eenich letsel oft impediment te hebben met uuijtstekende balcken oft slooven, ende dat dezelve balcken oft sloo-

[pagina 204]
[p. 204]

ven effen affgesaecht zijn diewelcke nochtans, hoewel dezelveGa naar voetnoot1) in de figuere bloot uuijtgestcken worden, (worden) met zijtplancken becleet ende bedeckt, ende hoe de slijckhouten langer uuijtsteken hoe beter ende hoe dat oock deur dien de sluijs min sinckt.

Daer en is geen onderscheijt tusschen de dobble ende enckele sluijsen aengaende die effenheijt anders (dan) dat in de dobbele sluijsen middelstijlen commen ommeGa naar voetnoot2) te helpen draegen den last van den dijcke, deurdien anders de balcken te lange ende te zwack vallen zouden, ende daernaer worden oock de slachgebinden int soute ende int versche gemaeckt dobbele ende met twee gaeten ende loopendeGa naar voetnoot3) met twee paer deuren.

De gronden daer men herde derrije vint, hardt in malcanderen gewasschen, daer soude ick wel derven een sluijs op leggen ende versekert zijn dat de sluijs niet sitten oft sincken en zoude, want een derrije die niet bloot en leet maer met goede eerde ende corenlandeGa naar voetnoot4) geladen zijnde aen wederzijden en zal u nijet lichtelijcken opborsten, te meer oock want de slijckhouten - de plancken daerop liggende ende principalijcken de palinckplanckenGa naar voetnoot5) buijten ende binnen ende oock aen de zoute ende versche slachgebinden wel dichte in malcanderen gegrouft ende diepe innegeheijt ende vast aen de slijckhouten genagelt - sullen wel prescaveren dat de derrije tzeewaerts noch te landewaerts noch aen deen zijde oft aen d'andere zijde en sullen commen uuijtsouckenGa naar voetnoot6) oft uuijtdrijven, ende voorts het gewichte van de sluijs ende d'eerde daerop liggende sal oock benemen het opborsten van dezelve derrije ende persen die in den gront, maer daer moet inne versien wesen dat de plancken op de slijckhouten wat dicker zijn dan de gemeene betplancken ten minsten van twee duijmen ende een halff oft twee duijmen.

Aengaende voorts de spierige, sachte cleijegronden ende voorts de moerachtige, moeckige ende gespierige gemengde gronden, sijn wel de dangereuste ende perijculeeuste om sluijsen daer op te leggen ende te houden liggen sonder sinckinge ende merckelijcken te ontsittenne. Alsulcke gronden zijnGa naar voetnoot7) menige van der opiniën dat men pijlen zoude, regard nemendeGa naar voetnoot8) op (de) fundamenten van huijsen, die men in Hollandt oft elders in andere landen opbout, op welcke gronden (se) houdenGa naar voetnoot9) staende zonder merckelijcke sitten oft ontsitten. Maer het is verre van daer fundamenten van sluijsen (oft) watermeulens oft speuijen te leggen, die

[pagina 205]
[p. 205]

dagelijcx van ebbe ende van vloede wercken moeten ende het waeter van buijten oft van binnen houden staende somtijts 6, 9, 10 oft 12 voeten hooger dan de andereGa naar voetnoot1). Waeromme icktGa naar voetnoot2) geensins met pijlen goet en vinde maer seer periculeus, ende en wilde u niet versekeren twerck op pijlen te houden staen; ende dat mits dese redenen: een sluijs, watermeulen oft spuije soo wanneer zij aent loopen, aent maelen oft aent wercken zijn, soo suldij merckelijck bevinden dat alle het werck hetzij van houtwerck, metselrije oft andere sal staen dreunen, soodat in sooverre sulcken werck boven staende druent ende verandert, soo moetenGa naar voetnoot3) per consequens oock de pijlen in den gront, twelck het meeste fondament is, oock staen dreunen ende verroeren, in voegen ende maeten dat de gront ende d'eerde aen den pijl nimmermeer zijn saete (ende) dichticheijt hebben en mach, soodat met lanckheijt van tijde deselve gront mette pijlen zoo los worden dat het besloten ende bedwongen waeter, twelck listich is, zijnen loop onder begint te loopen ende int uuijteijnde den heelen hoop omverre worpt, waerdeur de landen geschaepen waeren te inonderenne ende al te bedervenne, soo ons d'apparentie genouch geble(e)cken is bij den waetermeulen van Bergen op den Soom ende andere die gepijloteert waeren.

Nu zijn der sommighe binnen corte jaeren herwaerts metsers die hebben gevonden de parpijnnen te souckenGa naar voetnoot4); het is al goet om fondamenten daerop te maecken van huijsen, slooten oft casteelen, maer om fondamenten te leggen daer waeter tegen gehouden wort ende dagelicx daerover wercken ende loopen moet en prijs ick geensins om redenen, die ick allegeren salGa naar voetnoot5) hiernaerint leggen ende maecken van de steenen sluijsen.

Nochtans als men sulcke gronden heeft soo moeten die nochtans verwonnen worden, ende voor mijn opinie, altijts ter correctie, zoude ick raeden ende goetvinden dat men zulcken moeck zoo leech uuijtdolveGa naar voetnoot6) als men emmers mochte ende dan denzelven gront wederomme opgehaelt metGa naar voetnoot7) enckelen droogen derrije, elck(e) lage van vier oft vijff duijmen dickteGa naar voetnoot8) telcken wel hardt ende dichte gestampt bringende, ende soo van vier off vijff duijmen dickteGa naar voetnoot9) (de) derrije op malcanderen soo gestampt als voren, totdat ghij de hoochte hebt om lofflijcke berrijen daer-

[pagina 206]
[p. 206]

op te wercken, houdende meer elcke santplaete groote breete dan hoochte ende diepte van houteGa naar voetnoot1) - breede plancken van drije oft vier duijmen dicke zoude genouch suffisant zijn om sulcke daeraff te wercken - ende dat gedaen nu wederom eenenGa naar voetnoot2) grondt tusschen de berrijen wel dichte ende effen gestampt ende geëffent. Op welcke berrijen ende effen gront ghij uwe slijchouten bringen sult soo dicht ghij iemmers meucht ende datter maer spatie en blijve dat men deselve met derrije besluijten mach. Op welcke slijckhouten ghij wercken sult dicht aen malcanderen geschaefteGa naar voetnoot3) plancken ten minsten van twee oft drije duijmen dicke twelck soo u fundament sijn sal, ende daerop sult beginnen u slooven ende sluijs te wercken. In sulcker voegen ist te hoepen dat de sluijs niet en sal ontsitten oft ontsincken, ende sult eenen dichten gront maecken, ende (de) drooge derrije sal hardt gestampt zijnde suijgenGa naar voetnoot4) tegen 't moeck ende spier als het water begint te gevoelen. DeGa naar voetnoot5) pijlen oft perpeijnnen soude lange vertouven eer sij sulcken cracht zoude thoonen maer ter contrariën maecken niet dan ondichte gronden op gaende oft staende waeteren. Nochtans gereserveert dat het onderste bedde oft berrije wel loffelijcken met kaerdenGa naar voetnoot6) dicht in malcanderen gegrouft versien worde, die diepeGa naar voetnoot7) in den grondt geleijt moeten worden nae den eijsch van den wercke, principalijcken achter ende voor ende onder de slachgebinden.

Nu voorts om u uuijter fantasijen te helpen vant sitten van de sluijsen, ende deurdien de meeste swaricheijt compt in ende op de cameren daer de meeste gewichte ende viercanticheijt van eerde op compt, dwelckeGa naar voetnoot8) seer zwaer is deur de natticheijt, want zij buijtensdijcx uuijtgehaelt wordtGa naar voetnoot9), zoo suldij moegen uwen dijck opbringhen ende, het beloop binnen ende buijten in stede van (met) eerde (te) bewerckenGa naar voetnoot10), hoogen uwen dijck (in) het viercant op de cameren voorseijt met riet wel dicht omstucken gestampt tot op twee oft twee ende eenen halven voet van de hoochte en de cruijne van den dijcke, ende dan daernaer dezelve hoochte opgehaelt van de hoochte gelijck dander dijcken met goede taije drooge zooden voor het rijden van de wagens, soo en sal de voorseijde sluijs zonderlinge geen groot gewichte op der cameren hebben, oock en sal se niet sincken gelijck offGa naar voetnoot11) zij terstont met versche swaere

[pagina 207]
[p. 207]

natte eerde gelaeden wierde. Dit soo gewrocht dunckt mij het expediëntsteGa naar voetnoot1) om sluijsen te verhoeden voor 't sincken. Ick hebbe tselve gesien useren int leggen van de sluijsen in den Briele bij der stadt vast aen der poorten geleijt, d'een van steeneGa naar voetnoot2) d'ander van houte, twee neffens den anderen int jaer XVc LXVI, daer zijlieden 't in stedeGa naar voetnoot3) van eerde oft derrije met rijet gestampt aen de zijden ende oock boven ophaelden, twelck altijt even drooch blijft. Maer vooral prijse ick de derrije wel drooge gestampt - ick spreke alleenlijcken van het leggen van de sluijsen in de nieuwe dijckagiën - in de gronden geleijt daer die grondeGa naar voetnoot4) noijt versocht en zijn geweest ende onzeker zijn, die men voor het eerste met houten sluijsen behoort te versienne omme de lichticheijts wille ende andersGa naar voetnoot5) oock geene. Bij het figuerken hiernaer zuldij zien het laden van de cameren met gestampt rijetGa naar voetnoot6) tegen het sinckenGa naar voetnoot7).

Verclaringe op de voormelte figuere.

Ghij siet bij dese selve figuere dat midden int viercant van den dijck ende wat vordere gestampt riet geleijt is, ende is het gene dat uuijt den gelen siet, twelck het meestendeel van den gewichte van de eerde beneempt op der cameren, soodat in sooverre den dijck sitten ende sincken wil soo en can den dijck ende de camere niet dieper uuijten waeterpas sitten oft sincken dan den dijck uuijterGa naar voetnoot8) cameren ofte de bermen en doen, anders in sooverre ghij de cameren oft het viercant van den dijcke opbringht ende laedet met zwaere versche eerde, soo zullen u de cameren ontsincken ende ontsitten ende sal de sluijs buijten ende binnen opborsten deur het voormelte sincken van de cameren, dattet niet mogelijck en mach zijn dat de loop van den waetere bequaemelijcken zijnen cours hebben mach.

Ende het meeste inconveniënt datter noch aff comen mach is dat de deuren van deGa naar voetnoot9) sluijs niet bequamelijckenGa naar voetnoot10) open ende toe gaen oft dichte sluijten en mogen.

Ghij en derft niet sorgen als er soo eerde op het gestampt riet leet gelijck ghij sien meucht, den dijck en sal wederstaen eenen slach van waetere, behoudens nochtans dat ghij die met goeden coreneerde laetGa naar voetnoot11)

[pagina 208]
[p. 208]

ende versiet, ende daerop wel loffelijcken gesoot ende gecrampt, ist noot, oock dat ghij die onderste slooven som stedenGa naar voetnoot1) deurboort ende met eenen goeden houten naegel in de slijckhouten naegelt tegen het dringen van den waetere indien ghij daer sorge voor hebt, des ghij nochtans niet en derft. Soo doende meuchdij den gront ende sluijs heur sincken ende sitten benemen, emmers dattet uuijt de screve gaen zoude mogen, oock mach soo allencxkens de sluijs heure saete nemen sonder met fortsen dezelve sluijs te persenne ende allencxkens heur volle gewichte van eerde geven met dat het riet wat vergaet ende smelt.

Ende om het werck noch beter te versienne ende dat de sluijsen niet op en heffen deur de groote stormen ende opvloijinghen van waetere soo sommighe sustineren willen, daertegens meuchdij wercken aen de slachgebinden soo aent versch ende soute ende aen elcke zijde boven op de sluijs eenen balck bringende, daerinne met wouwesteerten gewrocht vier stijlen van goede dickte ende breete die ghij oock met wouwestaerten aen de slijckhouten innewercken sult, welcke slijchouten ghij watGa naar voetnoot2) langer deur sult laeten schieten onder den dijck naer ouder gewoonte. Ende voorts van gelijcken suldij noch wercken twee balcken met gelijcke stijlen ende wouwestaerten gewrocht, d'een int midden van den buijtenbeloope van den dijcke ende d'andere int middenbeloopGa naar voetnoot3) binnendijcx, alle de wouwestaerten voormelt wel genagelt met goede stercke ijseren naegelen. Alsoo doende suldij de sluijsen wel houden liglende sonder op te drijvene, waertoe noch proffijtelijcken zullen zijn gewrocht noesch afcommende sekere steeckschorenGa naar voetnoot4) gelijck hiernaer volght.

Men mach aen de sluijse kerffhouten werckenGa naar voetnoot5) soo langh de sluijs isGa naar voetnoot6), boven op de sluijs ende op de balckenGa naar voetnoot7), elcken balck innegelaeten in de kerffhouten voorseijt ten minsten van drije duijmen - voor alle sittende ende sinckende sluijsen souden sulcke kerffhouten wel te pas comen - in welcke slijchouten men mochte diversche stijlen wercken met wauwesteerten als voorseijt is ende daermede bevangen zoo veule slijckhouten alst oorbaerlijcken waere ende de saecke ende gelegentheijt van den gront eijscht om de sluijsen tegens het opheffen te verhoedenne. Voorts tot meerder versekertheijtGa naar voetnoot8) sal men daertegens oock wercken diversche steeckbalcken oft steeckschoren (die) in de kerfhouten voorseijt gewrocht

[pagina 209]
[p. 209]

ende gevangen zullen worden, soo en derff ghij immers niet sorgen voor het opheffen van de sluijse, want de geheele eerdeGa naar voetnoot1) van den dijck liggen sal op de slijckhouten voorseijt, die niet en zullen mogen verporren sonder den geheelen dijck op te heffenne, ende daeromme suldij seven oft acht dobbel slijckhouten uuijt laeten steken omme daeraen te wercken alle de stijlen die de voormelte kerffhouten ende steeckschoren bevangen. Dat is den middel om sulcke sluijsen te versekeren soo u de naervolgende figuere demonstreren salGa naar voetnoot2).

Uuijtlegginge op het voormelte figuerken.

De raeme van de sluijs soo ghij zien meucht is maer alleenelijcken int cleene ende sonder maete gemaeckt, opdat ghij zien meucht hoe dat men de balcken met wouwestaerten in de kerffhouten wercken zoude, wel genaegelt met goede ijseren naegelen.

Voorts dezelve balcken zoude men oock bringen met wouwesteerten ende slijckhouten ende oock met goede naegelen genagelt tot vier, vijff oft ses blacken toe naerdat de sluijs langh is. Op welcke slijckhouten commen steeckbalcken ofte steeckschoren, soo men die heet, op de slijckhouten ende balcken noes innegewrocht met eerde ende pinnenGa naar voetnoot3), welcke steeckschoren oft steeckblacken steken zullen tegens 't zout eijnde oft tzeewaert opdat, alst waeter met grooten gewichte aen den dijck compt te staenne, tegens 't waeter steken ende weerGa naar voetnoot4) bieden mogen, datGa naar voetnoot5) hem de sluijs voren tzeewaerts niet op en heffe daer het meeste perijckel vallen sal, - van binnen en salt geen last lijden.

De geheele gewichte van den dijck sal comen te liggen op de slijckhouten, die ghij wat lange meucht laeten uuijtsteken, te weten van drije oft vier voeten oft meer ende naer den heijsch ende sachticheijt van den gront, soo en sal de sluijs, wat waeter daer tegens compt te staen, niet mogen wijcken oft opheffen, ende hoewel met het gestampt riet geen wichte op de camer en compt sal nochtans tbeloopGa naar voetnoot6) binnen ende buijten tgewichte van eerde op de sluijs brengen. Men moet in noot list soucken want een sluijs die midden leech ontsinckt is dangereux ende en dient nergens toe. Soo moet men sachte gronden met soeticheijt verwinnen, ende uwe sluijs nochtans niet in perijckel setten, want het riet sal soo rontsomme becleet worden met goede stortselen van cleijde met paerdenGa naar voetnoot7)

[pagina 210]
[p. 210]

gecarreertGa naar voetnoot1), ist mogelijck om doene, ende boven 2 oft 3 voeten geëerdt tegens trijden van de waegens.

Aldus verde hebben wij gesproken ende getracteert van houte sluijsen te leggen in nieuwe bedijckte landen ende dijckagiënGa naar voetnoot2), daer men int eerste den grondt niet en kendt oft versocht en heeft oft se sitten zalGa naar voetnoot3) oft stede houden ofte niet, want het zijn gemeenelijcken rauwe aenwasschen die noijt met zware gewichte alsGa naar voetnoot4) de dijcken geperst oft gedruckt en zijn geweest. D'experiëntie leert ons dagelijcx dat in nieuwe dijckagiënGa naar voetnoot2) alle dijcken jaerlicx sitten ende leegen d'eene min d'andere meer naer dat de grondt is; sommige dijcken hebben heur gronden dat se deur de binnen- ende buijtenbermen ten halven dijcke toe comen opgepuijlt, in sulcke gronden ende nieuwe dijckagiënGa naar voetnoot2) en mach men voor d'eerste anders niet leggen ende wercken dan houte sluijsen, ende dat deurdien, hoewel het saijlandt niet en is gelaeden met nijeuwe eerde, nochtans deur het baenen ende cultiverenGa naar voetnoot5) soo bevint men dattet binnen (een) heventijt, twelck is seven jaeren, soo leecht dattet bij de twee voeten leeger wort dan het buijtenlandt.

Maer in oude dijckagiën die gedijckt zijn geweest over de twee, drije, vier oft vijff eventijden, en zoude ick niet raeden voor proffijt andere houten sluijsen daerinne te doen leggen oft wercken vernieuwenGa naar voetnoot6), maer wel goede loffelijcke steenen sluijsen naer gelegentheijt van de groote van de landen, hetzij dobbel oft enckel sluijsen. Ick hebbe over de jaeren twintich ende meer daeromme geroupen ende ben teloken overstempt geweest van de gelanden, principalijcken van degenen die minst verstant daeraff hebben ende de meeste gemeetgetalen uuijtbringenGa naar voetnoot7), heurluijden daerop fonderende ende seggende dat onse ouders sulcx genouch geüseert hebben ende wijs gehouden zijn geweest, daerbij noch voegende dat se heurluijden wouden reguleren naer de advijsen van de timmerluijden, met welcke timmerluijden dijckgraeffven ende gesworens hen mede bijvouchden als met malcanderen verstant hebbende. Deen parthije, te weten de timmerluijden, raeden opentlijcken houten sluijsen te maeckenne omme heur neringe int landt te houden. Hebdij oock oijt gehoort dat rentmeesters, dijckgraven ende andere officiers hebben oijt geraeden steenen bruggen te maecken? Ick meijn wel neen ghij, want van steenen bruggen en valt geen overschot, geene spaenderen in de keucken, somtijts oock overschot van balxkens die hier ende daer te passe comen,

[pagina 211]
[p. 211]

soo en doet nietGa naar voetnoot1) van steenen sluijsen, diewelcke niet dan vuijlicheijt aff en worpen, van houten sluijsen crijcht men somtijts een nijeuw casijnkenGa naar voetnoot2) voor een oudt versuftGa naar voetnoot3), ende sulck gelijcke.

Nochtans nae veul vermaen ende langh vervolchGa naar voetnoot4) hebbende de saecke in deliberatie gebrocht tusschen timmerluijden ende metsers, omme te weten ende te calculeren wat van beijde, te weten van de houten ende steenen sluijsen te leggen, meest costen zoude, ende bevonden hebbende dat eene houten sluijs soo veule gecost heeft als eene steenen van blauwen NaemschenGa naar voetnoot5) orduijn bedragen zoude mogen, soo hebben onse ingelanden betercoop gegeven te meer dat aen eenen steenen sluijs nimmermeer verganck en is ende 10 oft 20 (houten) sluijsen verduijren mogen, daerenboven dat een houte sluijs maer 5 oft 6 jaeren gelegen hebbende gelapt ende versien mochtGa naar voetnoot6) worden, ende leetseGa naar voetnoot7) voorts langer schijnt middelertijt eerseGa naar voetnoot8) vijffendetwintich jaeren haelen mach noch een nieuwe sluijs daeraen te verlappenne, ende en weet die nergens bij te gelijckene dan bij eenen houten ouden corenmeule daer men altijts een lappensGa naar voetnoot9) aen t'achter is. Daeromme is de resolutie genomen ende beste prouffijt te wesen eenen nieuwen steenen sluijs geleijt te worden, soo wij voorts hiernaer van de profijten van de steenen sluijsen ende onprouffijten van de houten sluijsen, daer bij voegende alle de bestecken zoo van de houten bedden, steenen, orduijnen, staende soute ende versche deuren, cameren, schooffgebinden, stortebedden, vluecken, verclaeren zullen.

Sommige sijn van den advijse ende willen den grondt van de steenen sluijsen met parpeijnen fonderen ende opmetsen - deurdien dat gemeenelijcken de diepten comendeGa naar voetnoot10) in den drijffsande qualijcken te verwinnen zijn deur het opdrijven van den sande, die gemeenelijck oock weelen opworpen - ende dan daernaer ordonneren voorts op de perpinnen op tmetsenne vijer oft vijff voeten hoochte met steenen, ende daerop sterckenGa naar voetnoot11) geleijt voor het loopen van den waetere. Mij en dunckt niet, ter correctiën, dattet goet werek maecken mach anders dan in fondamenten van torens, casteelen, stadtmuijren oft huijsen ende diergelijcke, ende niet daer staende waeteren tegen moeten gesteijgert ende geschut worden gelijck in sluijsen daer het water van den vloet somtijts X, XII, XIIII oft XVIII

[pagina 212]
[p. 212]

voeten hoochte tegens gesteijgert staet, welck staende water soo geschut ende wederstaen wesende zouckt seer nauwe listen, ende de perpeijnen en condij soo effen aen malcander niet innebringen hoe viercant ghij die maecken meucht sij en hebben eenich reecxkensGa naar voetnoot1) ende hollicheijt tusschen beijden ende in den gront. Ende oock al waert datter eenen thoren gefundeert waere gelijck den thoren van Mechelen oft Antverpen ende ander diergelijcke ende dat daer twaeter tegen gesteijgert wacre, in sooverre twaeter maer en hadde een gaetken van een spellehootGa naar voetnoot2) dickte, soo is het water van dier natueren dattet onder den thoren aen de leege zijde van den lande wederom opborsten ende bortelen sal ende met lanckheijt van tijde alleijncxkens den gront soo mineren ende uuijtscheuren, dat int eijnde het waeter den geheelen thoren omworpen zoude, soo sout oock doen in den vloer ende fundamente van de sluijse ende stellen het geheel landt in perijckele. Soo ist oock van gelijcke van watermeulens ende wangen ende sulcxdiergelijcke wercken het waeter geschut zijnde. Ick hebbe hiervoren zeer daeraff gehandelt int leggen van de houten sluijsen int leggen van de bedden oft vloeren van de sluijse, ende nochtans en can ick niet gelaeten hier wederomme wat te verhaelen om daeraff oock verseckert te wesen int maecken ende leggen van eenen steenen sluijs, die wel moet int eerste versien wesen, want in sooverre dezelve sluijs qualijcken geleijt worde men en can die steenen sluijse zoo niet verbeteren ende verleggen als een houte sluijs. Aen een steenen sluijs en is geen verganck ende soo mach men int eerste daer wel cost aen doen omme wel geïnformeert te zijne, want eens wel gedaen altijts wel gedaen. Ghij sult weten ende gelijck ick wel geseijt hebbe dat alle fundamenten oft gronden in eenige oude dijckagie, daer (se) over XXX, XL, L, LX ende meer jaeren oude dijcken leggen hebben, goetGa naar voetnoot3) moeten wesen ende vast, want den ouden dijck sulcx den gront geperst ende gedruckt heeft tot in dandere werelt bij maniere van spreken, ende int leggen van uwe sluijs en derffdij niet sorgen voor eenich sitten oft sincken.

Voorts al ist dat ghij diepe moet graeven ende comen moet aen de wellende, drijvende santgronden soo en derffdij niet sorgen nochtans van sitten ende sincken, want ghij vindt uuijter natueren dat een drijvende wellende sant in zijn selven hardt is. Maer wildij veul daerop staen luetelen ende roeren met eenige instrumenten gelijck ghij die perpijnnen daerinne sinckt, soo sult ghij se wel op doen drijven ende los maecken, maer tsant dat daer uuijtdrijven sal sal terstont zijn hardicheijt nemen, maer ghij sout u selven daerinne sincken soodat int uuijteijnde ghij daer niet uuijt te crigen en sout wesen, wat trecken dat men trecken mochte, dan met stucken, sóó zoude dat sant innesuijgen ende wederomme toesluijten.

[pagina 213]
[p. 213]

Item moet daeraff hier een avontuere bijbringhen, gebuert bij Breda op den wech naer het dorp van der HeijdenGa naar voetnoot1) een mijle van Breda. Daer waeren twee jongens, sij quamen in een wellenden gront ende soncken daer soo diep inne dat zij niet uuijt te crijgen en waeren wat men daeraen trock, men soude se eer in stucken getrocken hebben, ende verdroncken onnoselijcken doen den vloet wederom opquamp. Eenen simpelen lantman gaff den raet naedat se verdroncken waeren, dat men een tonne nemen soude ende slaen de bodems beijde inne, welcke tonne men stolpte over de kinderen ende werde die soo lange int sant geruert dat se in den gront welde, daer doenGa naar voetnoot2) het sant soo tegens sloech ende welde dat de kinderen, van selffs opborteldenGa naar voetnoot3) ende men die zoo uuijt creech. Soo ist oock dat den gront in zijn zelven hardt zijnde men die wel hardt houden mach leggendeGa naar voetnoot4) daerop een houte bedde ende santplaete wel lanck ende breet, de groote dickte en behouft ghij niet, ende indien u eenige wellen zouden letten, worpter een ossenhuijdt op wel gelaeden met eerde rontsomme aen alle canten wel dicht, de welle en sal u niet letten.

Voorts de slijckhouten oft santplaeten, die in den drijffsande zouden worden drijvende, suldij voorts terstont met droogen derrije doen stampen tusschenbeijden. Als ghij IIIe, IIIIe, oft Ve slijchouten oft santplaeten geleijt sult hebben ende sulcx verwonnen hebt, soo is de meeste zwaricheijt gedaen, deen sal dander helpen stede houden ende aen malcanderen verdragen. Het stampen ende drucken gelijck vore oock geseijt is.

Menige disputen heb ick gehoort in mijn leven vant sincken van de gronden daer men de sluijse leggen zoude soodat, nietjegenstaende datter over de jaeren LXXX eenen dijck gelegen hadde in een dijckagie van ontrent VIm gemeten groot ende men een sluijs innebrengen zoude neffens een andere sluijs daerbij liggende, welcke oude sluijs seer wel te passe lach van hoochte ende leechte ende niet beter liggen en mochte, was ick van opiniën dat men op tselve peijl soude de nieuwe sluijs in den ouden dijck oock leggen ende dat de gelanden wel versekert mochten wesen, dat de sluijs niet éénen duijm en vermochte te sittenne ende te sincken ende dat deur het perssen van den ouden dijck. Maer een quidam, die zijn aensicht int vossenGa naar voetnoot5) wist te setten ende genouch van authoriteijt (was), was van contrarie opinie ende sustinerende dat men de sluijs voormelt eenen voet hooger leggen zoude tegens het sitten ende sincken. Dandere luttel verstants hebbende ende gelijck hier-

[pagina 214]
[p. 214]

voren van den pepercouck geseijt isGa naar voetnoot1), volgdenGa naar voetnoot2) die opinie, soodat de sluijs noijt proffijt gedaen en heeft want dezelve sluijs niet éénen duijm geseten en was. Hadde zijn opinie geweest eenen voet leeger, soo en hadde denzelven quidam met zijn adherenten niet qualijcken geopiniëert. Ende liever soudeGa naar voetnoot3) ick eenen sluijs twee voeten te diep leggen dan éénen voet te hooge. Deselve sluijs, die soo eenen voet te hooge lach, en const zijn sluijsvliet buijten niet open houden, soodat ick soo lange vervolcht hebbe als voorseijt is dat die vernieuwt is met eenen nieuwen sluijs.

Veule te disputeren op gronden, daer oude dijcken gelegen hebben over de jaeren XXX, XL, L, LX als voorseijt is, dunckt mij wesen een groote sotternije, nochtans zijn der veule die haer laeten duncken dat se zeer wijs zijn dat se eenige zwaricheden moveren connen, het is tegen der natueren gearguweert ende schijnt dat eenen dijck, die daer te voren lachGa naar voetnoot4), aen een zijden draeijkenGa naar voetnoot5), zoude anders den gront onder morgenGa naar voetnoot6) mogen wesen. Nochtans zulcke suijselbollen moesten den gront geboort hebbenGa naar voetnoot7) omme te zienne wat eerde datter was onder in den grondt, sij mochten wel dincken dattet onder geen waeter en was. Ende oft sant en waere oft cleije oft derrijegront waere, altijts moest den grondt geperst ende gedruckt zijnGa naar voetnoot8) met(ten) ouden dijck ende groot gewichte ende eerde, twelck daer soo menigen tijt op gelegen (ende) menigen slach ende stoot van waetere gedraegen hadde sonder sitten, sincken oft scheuren. Ende mij zoude duncken, zoude ick daeraff veule questiën voortsbringen, ghij mocht mij oock houden voor sulcken swarenhooft, soodat ick alsnoch vooral seggen ende sustineren wil dat daer eenen ouden dijck soo lange gelegen heeft geen noot en is te twijffelen, dat een sluijs die hol is ende min gewichte bijbringht dan den vollen dijck van eerde sitten oft sincken sal, ick spreke alleenelijcken van gronden daer houten sluijsen op gelegen hebben, maer in gaeten van ouden sluijsen van houte deurdien de steenen sluijs zwaer is moet menGa naar voetnoot9) regard (nemen) op den gront ende wat stercker met een houte bedde versekeren.

In Hollandt sijn diversche en veule sachte gronden van bruijsderrie

[pagina 215]
[p. 215]

oft moeck, diewelcke niet seer loffelijckGa naar voetnoot1) en zijn omme zware gewichte op te brengen, nochtans hebbendeGa naar voetnoot2) daer op gelegen eenen zwaren dijck die zijn saete genomen heeft, moechdij wel met een goet bedde van houte den gront verwinnen ende goet maecken ende daerop sluijsen maecken oft metsen, want een bedde van houte perst gelijck oock den dijck gedaen heeft, ende men mach den gront sulcx doende niet ontsittenGa naar voetnoot3), behoudens dat het gewichte niet meerder ende zwaerder valt dan den dijck.

Wij zullen dan voortsvaeren ende verclaeren dattet proffijtelijckste is voor sluijsen, van steenen gemaect ende die tgewicht ende hoochte van den waetere dragen ende tegenshouden moeten, een bedde loffelijck van houte gemaeckt ende de wellen ende drijffsanden verwonnen met goede gedroochde derrije, tusschen de slijckhouten, santplaeten ende ander houtwerck wel hardt ende neerstelijcken gestampt. Welcke derrije suijgen sal aen de voormelte santplaeten ende slijckhouten ende het houtwerck al even goet ende versch houden soo lange die onder 't waeter liggen, welcke derrije oock seere, als de drijffsanden suijgende ende aenhaelende zijn de voormelten drooge gestampte derrije, wederomme zijn cuerenGa naar voetnoot4) met suijgen daertegen spelen sal ende soo een iegelijcken van benluijden om terijgelste, soodat ghij soo vaster, dichter, sekerlijcker ende bequamer gront maecken sult dan met perpeijnen oft veule hooge metsens ende veule beterencoop, soo ghij bij den navolgenden bestecke van den houten grondt ende bedde sult mogen verstaen.

Besteck van een loffelijck vingerlinckGa naar voetnoot5).

Daer moet eerst ende vooral, eer men een spit eerde van den dijck neempt oft rooft, een goet, sterck ende loffelijck vingerlinck gemaeckt worden, waerop het landt versekert sal wesen tegens alle verloopen die in den winter zouden mogen opcommen, diewelcke somtijts wel somerdaechs overcommen soo men wel gesien heeft. Ende want gemeenelijcken voor den mont van de sluijse diepten vallen ende een langh vingerlinck daerom buijten genomen loopt tot grooten cost - ick hebbe altijts dijckers hooren prijsen: ‘veul lants ende luttel dijcx’ - sult daeromme wercken soo nae de sluijs alst mogelijck is int canael oft waterloop twee rijseren bermkens, lichtelijcken getuijnt met om oft V tuijnenGa naar voetnoot6) elcken berm, ende breet elcken berm anderhalff roede, ende de kiste sal wesen van een roede,

[pagina 216]
[p. 216]

tsamen drije ende een half roedeGa naar voetnoot1) int canael, welcke vierdalveGa naar voetnoot2) roeden sullen gelijcx den conterlande opgebrocht worden ende opgelevert, op welckeGa naar voetnoot3) vier roeden d'aennemers gehouden zullen zijn een vingerlinck daerop te brengen van drije roeden in de saete, tpeijl genomen van den voorseijden conterlande, laetende aen wederzijden eenen berm van drije voeten, te weten binnen ende buijten tzeewaert, om op te lossenne ende te laedenne.

Tselve vingerlinck sal hooch wesen X Putse voeten ende boven op zijn cruijn houdende acht voeten breete, buijten druijpens een roede ende binnen een roede vier voeten, oversoot binnen ende buijten met een goede cleijsoode van ses duijmen dicke, loffelijcken geset, sluijtendeGa naar voetnoot4) vast aen wederzijden van den dijck metten voormelten vingerlinck, op welck vingerlinck ick mij wel betrouwen zoude al waert lant IIe, IIIe oft IIIIm gemeten.

In veule vingerlingen heb ick gesien dat men de bermen in den canaele niet gemaeckt en heeft, ende is al quaet werck, sommige loopen oock seer verre buijten omme, twelck seer moijelicken valt om lossen ende laeden daertoe u den berm seer wel te passe comen sal, ende naerbij het vingerlinck geleijt is oock gereet om lossen ende laedenne ende de zwaere stucken van thout ende steen in den put te brengen. Ende zoo wanneer ghij oock geen bermen int vingerlinck en werckt oft en maeckt is perijculeus voor tlandt, deur het innecalven van den vingerlinge voormelt intGa naar voetnoot5) lossen van de schepen die tegens den vingerlinck aen drucken, liggen ende stooten, twelck de buijtenberm beschutten sal, ende op den binnenberm meuchdij thout ende de steenen gemackelijcken swaijen ende draijen, ende daerenboven maecktGa naar voetnoot6) oock een vasten voet.

Daennemers zullen gehouden zijn dit vingerlinck kannedicht op te leveren ende voorts kannedicht te houden soo lange de metselrije duijrt ende het vingerlinck wederom geopent wort, ende insooverre daennemers in gebreke zijn oft waeren van eenige van den puncten t'achtervolgen ende volvoerenne, soo salt den dijckgraeff tot heuren cost doen doen, hetzij in dachgelden oft bij bestedingenGa naar voetnoot7), ende innen zijn gelt op anderhalff schat naer dijckrecht oft tweeschat, drijeschat oft vierschat naer dat de coustume van den lande is.

Volcht hier het figuerken van het vingerlinckGa naar voetnoot8).

[pagina 217]
[p. 217]
Expressie oft verclaringe van het vingerlinck, ende want daeraen dependeert een geheele dijckagie oft landt, soo sal ick voorts daeraff int lange uuijtlegginge doen.

Ghij siet bij der figueren dat fondament van een vingerlinck int canael van de sluijsvliet geleijt wordtGa naar voetnoot1) op een rijseren bermken, met een kiste daerinne gewrocht met zooden ende eerde om de dichticheijts wille, laetende aen wederzijden eenen berm van drije voeten breete voor laeden ende lossen ende om de sekerheijts wille tegens het innesetten oft innecalven ten canaele waerts, ende omme tperijckel te schouwen, want in soo verre een verloop uuijter zee overquaeme geduijrende tleggen van der sluijs ghij waert geschaepen tlandt quijt te worden, want het voormelte canael hout een groot gewichte waters, daertegens men wel lijff van dickte ende stijffte behouft.

Op het conterlandt, daer de drije roeden breete op commen, en leijtGa naar voetnoot2) van den gewichte van den waetere soo grooten last niet maer behouft alleenelijcken de hoochte, ende daeromme thien voeten gemeten van den hoogen conterlande oft meijlande is een tamelijcken hoochte om een verloop te wederstaenne, de breete boven van acht voeten geeft hem oock goede stijfte dat, oft er een verloop quame, het vingerlinck niet en zoude wesen te swack in zijn lancken ende soude mogen een stoet wederstaen.

Daer zijn der veule die vingerlingen ordonneren met staecken ende horden sonder tselve behoorlijcke breete in zijn saete te geven, gelijck in Hollandt ende daerontrent. Sulcke vingerlingen costen veule ende is thout, staecken ende ijserwerck veul verloren want een iegelijcken sleept geringe wat naer huijs als ment opbreeckt, oock en heeft het vingerlinck geen stijfte op een verloop.

Het voormelte vingerlinck sulcx als behoort (is) wel toncostelijcxteGa naar voetnoot3), het is om V, VI oft VIIm mutsaerts te doen twelc men int canael behoeft, ende als tselve vingerlinck opgenomen wort compt den mutsaert goet voor de aennemers, twelck al meest arme calissen zijn, ende is om Gods wille gegeven ende d'arme kinderen mogen hun daerbij wermen tegens den couden winter - d'eerde in den canael zoude meer costen dan het rijseren bermkenGa naar voetnoot4).

Ghij en behouft geen heijen oft pijlen, daer de timmerluijden groote dachgelden inne winnen, het ijserwerck ende houtwerck cost oock veule.

Oock als men tvingerlinck opent soo houdt het rijs deGa naar voetnoot5) canten van den ouvre, (dat) die niet innesitten oft -calven en mogen, ende

[pagina 218]
[p. 218]

de vliet, bij den mont van de sluijs open gedaen II voeten wijder dan deselve mont, maeckt te beter schueringe.

Geheel de dijckagie ende het geheel landt dependeert aent leggenGa naar voetnoot1) van een goet vingerlinck. Ick ben eens gecomen in een dijckagie oft landt groot meer dan sesduijsent gemeten, daer men een nieuwe inckele sluijs inne leijde, tvingerlinck en was niet hooge boven den conterlande, geen vier Putse voeten, ende int canael soo armelijcken gestelt dat 't lant in duijsent perijckelen was. Daernaer quamp ick noch eens over tvingerlinck omme 't argumentGa naar voetnoot2) te zienne want het mijn welvaert mede raeckte, soo vondeGa naar voetnoot3) ick dat d'aennemers van den voormelten vingerlinge ende van de put om die drooch te maken hadde een schipperspompe in den put gestelt, deurborende het voormelte vingerlinck sóó nae dat de lere lapGa naar voetnoot4) deurt vingerlinck stack, ende soo op een leechGa naar voetnoot5) water stopten zij tgat metGa naar voetnoot6) een zoode. Mijn haer stont mij overeijnde bij maniere van spreken dat ickt sach, ick creech een verschrickinge, want hadden zijlieden aennemers eens gefailliëert de zoode wel dicht toe te trappen ende datter maer een mouwespelleGa naar voetnoot7) dickte leecks aen hadde geweest, tlandt hadden wij quicte en waere verloren geweest. Overpeijst diegene, die geen verstant en hebben, in wat sorgen tlant (daerdeur) gestelt wordt; oft er een cleijn verloop gecomen hadde, hoe zoude de zoode int gat getrapt den storm wederstaen hebben? Ende dat deur eenen dijckgraeff die noijt eenige dijckagie gehandelt oft gesien en hadde ende niet en woude raets plegen oft onderwesen worden, beduchtende dattet zijn eer te nae gaen zoude. Ick adverteerdeGa naar voetnoot8) daeraff den Raet, mij dochte ick en hadde anders niet dan quade woorden, ick en weet niet oft sij soo wijs in dat stuck waeren als den dijckgraeff oft dat zijlieden te zeer den voormelten dijckgraeff faveur drougen, tselve laet ick oock God ordeelen.

Waeraen hanght somtijts een landt ende dat aen eenen on verstandigen dijckgraeff, twelck meest de schult is van de Mat. ende andere groote meesters. De Mat. en salt mijnen grijsen baert niet qualijcken affnemen, daffectie die ick hebbe doet mij stoutelijcken uuijtseggen. De voormelte Mat. doet verhueren den meeste biedende de dijckgraeffschap, de groote meesters geven heur officie van drossaert-, bailliu- ende schouthampten (aen) die heur geadresseert worden, diewelcke oock dijckgraeff zijn moeten. Zij comen d'een uuijt WesterwoltGa naar voetnoot9), dandere uuijt Wals-Brabant oft Kempen,

[pagina 219]
[p. 219]

ende weten al soo veule van verloopen, zeewaeteren oft dijcken als een sochGa naar voetnoot1) (van) met lepelen (t)eten, ende eer sijt leeren brengen de voormelte Mat. ende heeren daermede tlandtGa naar voetnoot2) in grooten cost ende perijckele ende in soberen regimentGa naar voetnoot3); den armen huijsman moetet al meest becoopen.

Ende in sooverre men de Raeden tselve te kennen wil geven daernaer de heeren luijsteren ende die gehoor geven, soo weten zij eenige officiers diet lange gehandelt hebben tegen den heere te vermaecken, deurdien een iegelijcken van henluijden dofficiers gecreërt hebben dragen willenGa naar voetnoot4), ende soo heur negligentie ende onwetentheijt bedecken voor heure (heeren). Overpeijst eens wattet gecost zoude hebben hadde een lant (van) VIm gemeten geïnundeert deur sulcken gat, wat diepte datter gevallen zoude hebben, hoe menigen schamelen huijsman (sijn) coijen ende beesten versmoort zouden hebben, huijsen omgevallen, coren ende graenen bedorven, soo dat in schuijren lach ende datter gesaijt was. Ende dat noch erger zoude hebben geweest: menich goet edelman, borger ende huijsman zoude bedorven hebben moeten wesen, want als een landt dat omgekeertGa naar voetnoot5) is geweest inundeert op de zoute stroomen, en cantGa naar voetnoot6) niet wederom in den dracht comen in VIII, IX oft thien jaeren deur de silticheijt dat het landt inneneempt, twelck mettertijt het versch regenwater ende heete sonneschijn wederom uuijtterenGa naar voetnoot7) moet. De silticheijt slaet somtijts uuijt opt landt soo wit als crijt, hoe soude daer coren oft ijet inne connen gewasschen?

Ick hebbe menige perijckelen gesien int maecken van de vingerlingen. Int jaer vanGa naar voetnoot8) wierde in St-Maertensdijck een sluijs vernijeuwt, het vingerlinck en was geenen voet boven den conterlande, ick reedt daerover ende tselve siende adverteerde daeraff den bailliuGa naar voetnoot9) dat hij wel toesien soude. Ick en was soo haest tot Steenbergen niet gearriveert, in dezelve nacht quamp er in den zomer een verloop soodat (men) de clocke dede storm luijden tot St-Meertensdijck, het volck vluchte (met) coijen ende beesten op den dijck, met bedden ende huijsraet, hadder zoo goeden were niet geweest zij hadden tlandt quit geworden; daer connen tsomers wel verloopen uuijter zee oprijsen, een iegelijcken behoort sorge te draegen, want zij zouden tlandt qualijcken wederom gerecouvreert hebben. Geen meerder perijckele dan een landt te inunderenne deur de sluijse, want de

[pagina 220]
[p. 220]

val van den waetere soude den gront te zeer uuijtschurenGa naar voetnoot1), principalijcken op soute stroomen daert seer hooge vloijt.

Wederomme in de dijckagie van Sevenbergen bij de Blauwe Sluijs liep het vingerlinck overe ende het geheel landt van den prince van Oraigniën inundeerde, maer deurdien het aldaerGa naar voetnoot2) vorsch waeter is ende niet hooch en vloijde en dede soo grooten schade niet, dan zij hadden grooten cost omme tlandt wederomme te recouvrerenne.

Noch hadden eenige aennemers van den vingerlinge, daer zij de pompe inne staecken als voorseijt is, metten dijckgraeff gepractiseert int opendoen van denzelven vingerlinge, omme deerde eer quijt te worden, dese subtijle maniere, te weten: de nieuwe sluijs geleijt zijnde, die noch niet geseten en was ende deerde niet vast in malcanderen gedruckt, tempelden de sluijs open ende lieten twaeter int lant loopen, soodat de luijden daerontrent niet anders en wisten tlandt en was geïnondeert, maeckende in der nacht groot ramour, meijnende de notable dijckgraeff (ende) zijn geswoorens alsoo alst landt vol waeters geweest hadde de schoofdeuren te laeten vallen omme teerGa naar voetnoot3) buijten het vingerlinck wech te schuijren. Ende hadde tlandt te voren in groot perijckel geweest het was het tweede inGa naar voetnoot4) noch meerder, want de sluijs lach noch onseker ende losse ende bol, als d'eerde niet geseten (zijnde), zoodatterGa naar voetnoot5) lichtelijcken gaetkens inne zouden hebben gevonden geweest. Soo besoingeerden onse officiers uuijt WesterwoltGa naar voetnoot6) ende Kempe voorseijt.

Gij heeren, ghij dijckgraeff ende gesworens, neempt u exempel aen andere, want die hem aen een ander spiegelt die spiegelt hem wel, ende en wilt mijn vermaen niet qualijcken affnemen. Ick raede u: versiet u altijts van goede, vaste vingerlingen, op zijn keure opgelevert, eer ghij een spit eerde van uwen dijck rooft oft laeten rooven, ende en siet geen cost aen, want als tlandt wel gedient is geweest sonder tzelve in perijckel te stellen, men sal u niet connen berispen oft achterhaelen ende daer op spreken wat u vingerlinck oft ander werck gecost heeft, maer wel in sooverre eenige landen deur quaden toesicht in perijckel quamen zout (u) grootelijcken daerinne geweten worden ende daerenboven in grooten last commen. Sijdij oock jonck, schaempt u niet te vragen de ouders diet lange gesien ende de dijckagie geüseert hebben, vragen en isser geen schande al ist dat menighe onverstandige ende opgeblasenGa naar voetnoot7) menschen tselve schande achten. Ende eer ghij iet besoigneert laet het kint, uwen loon, eenen naem hebben oft ghij sult er qualijcken mede vaeren, gelijck

[pagina 221]
[p. 221]

ick gevaren hebbe: alst werck voldaen is ende (ghij) van heeren oft gemeente loon moet verwachten, het compt al spaerlijcken bij, principalijcken daer Raeden zijn ende uwen meester niet en mach weten van uwen dienst dan deur henluijden, sij behoeven de botere al tot heuren coecke ende asscriberen heur alle d'eere ende danck ende alst qualijcken vaert: ‘tu videris etc.’

In alle manieren hiernaer geschreven soo hebben deur tbegeeren van dijckgraeff ende gesworens van den Cruijslande Adriaen Cornelis Jans Diricxz. (ende) Jan Heijndricxz., timmerluijden, gemaeckt een ordonnantie ende besteck van een grontwerck van de sluijs, diewelcke mijn heeren van meeninge zijn te doen maecken van steen achtervolgende sekere gronden (daer)van geteeckent ende onsiuijden getoont.
In den eersten dat men sal leggen onder elcke slachdorpel een slijckhout ende een onder het schooffgebint, lanck XXXVII voeten ende XII duijmen dicke, ende die santplaeten sal men wercken aen de slijckhouten, dat se dichte blijven, 8 duijmen binnen recht gelijck het slijckhout, dit sal men mossen ende terren om aldaer de plancken van 37 voeten wel dicht op te naegelen, noch sal men de dorpels spongenGa naar voetnoot1) van die zoutzijde 2 duijm diep om aldaer den oppersten bodem in te schieten.
Item sal tot proffijt van dit grontwerck onder de santplaeten geleijt worden tot drije plaetssen toeGa naar voetnoot2) palinckplancken, te weten onder de schootdorpelsGa naar voetnoot3) ende aen beijde de vloijdorpels, ende breet geplanckt tot den buijtencant van de sluijs. De palinckplancken zullen lanck zijn vijff voeten ende dick drij duijmen, de breete nae den heijsch, ende dese palinckplancken zullen dobbel voor malcanderen schieten, te weten dat voor elck vergaderinge noch een palinckplanck wesen sal, dicht aen den anderen gewrocht ende tegens den oversten bodem met mos ende ter wel dicht aengewrocht ende genaegelt.
Item noch sal men legeren op dese palinckplancken over elcke zijde van de sluijs, daer de wegen op comen zullen, vier santplaeten ende van gelijcke midden, daer die tonge comen sal, oock vier. Dese santplaeten sal men wercken alsoo lanck
[pagina 222]
[p. 222]
als de sluijs lanck sal zijn, met die vleugels gelast met haecklassenGa naar voetnoot1), alle dezelve zal den aennemer moeten leveren van volle 50 LuijcxseGa naar voetnoot2) voeten.
Item op dese santplaeten sal men leggen bodemplancken, dick 6 duijmen, lanck 37 voeten, ende desen bodem sal oock lanck wesen als de sluijs metten vleugel. Alle dese bodemplancken sal men wel dicht aen den anderen wercken ende strijcken. Ende desen bodem sal men naegelen met wervennaegelenGa naar voetnoot3) op de santplaeten, deur elck slijckhout 12 nagelen, te weten verbant in de santplaeten, ende alle die naegelgaeten welgeboort, werckelijck gewrocht nae den heijsch. Ende alle dese voorseijde bodemplancken te moeten leveren van suijver eijckenhout, kaersrecht, ten minsten breet van elcken plancke anderhalven voet, sonder quaesten oft quaestgaten, quade scheuren ende reethen oft koucken, ten harden scherpen cante.
Item tusschen dese voormelte santplaeten sal mentGa naar voetnoot4) wel dichtstampen met goede drooch eerde ende derrinck tot drije duijmen aen den bovencant van de santplaeten, ende voort dat verhoogen met ouweerGa naar voetnoot5) van (de) hoochte tot den ondercant van den bodem.
Item op desen bodem sal men wercken twee slachdorpelsGa naar voetnoot6), waarvan elcken slachdorpel lanck sal wesen XXXIII voeten, groot 12 en 20 duijmen, wel dicht op den ondersten bodem gewrocht ende gedreven met mos ende ter, ende gelast.
Item de schotdorpelGa naar voetnoot7) zal sijn van grooterGa naar voetnoot8) lenghten ende swaerte als de slachdorpels mits dat men daerin sal wercken een rabat daer die scho(f)t inne vallen sal, ende dit sal men werckelijck wercken naer den heijsch van den wercke.
Item op desen onderbodem sal men wercken den tweeden bodem, commende tusschen beijde de steenwercken, alsoo lanck als den ondersten bodem. Dese bodemplancken sullen dick wesen twee duijmen, ende dat van goet eijcken hout gesaecht tot harden scherpen canten, wel dicht aen den anderen gestreken,
[pagina 223]
[p. 223]
ende tegensGa naar voetnoot1) de slachdorpels ende schotdorpelsGa naar voetnoot2) weld icht aengewrocht ende genaegelt voor den dorpel, ende op die eijnden van de plancken op elcke planck twee wervennagels ende oock met ijseren naegelen genaegelt nae den heijsch van den wercke, ende die gaeten altijts wel innegeboort tegens tsplijtenGa naar voetnoot3).
Item die deurgaende slijckhouten, die comen zullen aen wederzijden onder de vleugels van de voorseijde sluijs ende onder de slachgebinden, zullen lanck zijn XXXVI voeten ende breet doorstekende 6 voeten, ende men sal leggen onder de voorseijde slijckhouten aen wedereijnden twee balcken van die oude sluijse oft stijlen, van die beste ende stercxte.
Item noch sal men wercken buijten aen den zouteijnde een stortebedde, ende sal zijn (lanck) 12 voeten, breet 28 voeten, ende sal aen dat voorste eijnde éénen voet beneden de sluijs leeger geleijt worden, ende sal teijnden gepalinckplanckt worden als de slachgebinden.
Item in dese sluijs sal men wercken vier staende swaijendeGa naar voetnoot4) vloijdeuren waervan de haerreboomen sullen dick wesen 9 duijmen ende breet 18 duijmen, al van Brabants oft Wezels hout.
Item in dese harreboomen sal men wercken in elcke harre vier plancken (clampen), waervan elcke clamp sal groot zijn ses ende thien duijmen, dichteGa naar voetnoot5) aen den anderen gestreken, ende op elcke plancke clamp gesloten met drije houte naegelen, gehooft ende wel geaestGa naar voetnoot6), ende voorts met ijseren naegelen genaegelt, naeGa naar voetnoot7) den heijsch vant werck, oock Brabants oft Wezels hout.
Item noch sal men wercken opt sout eijnde twee schooffdeuren daervan de herreboomen zullen dijck zijn 9 duijmen ende breet 14 duijmen, ende in elcke harreboom sal men wercken 5 clampen ende sullen groot zijn, elcke clamp, ses ende thien duijmen, ende op dese gebinden sal men decken met eijcken plancken van drije duijmen dick deur elcke planck, ende in elcke clamp sal men sluijten eenen ijseren bout gesloten met schijff ende sloot ende voorts met ijseren naegelen nae den heijsch vant werck, al van goede Wezelsche oft Brabantschen houte.
[pagina 224]
[p. 224]

Item omGa naar voetnoot1) dese schooffdeuren op te winnen ende te schieten sal men wercken een gebint waervan de onderste dorpels, daer die schooffstijlen op comen te staen, sullen lanck zijn vierthien voeten ende groot 12 ende 14 duijmen, ende op dese dorpels sal men wercken drije schooffstijlen, op elcken dorpel een, ende sullen lanck zijn 30 voeten, die buijtenstijlen (sullen) zijn 14 duijmen viercant ende de middelstijl sal zijn 14 ende 18 duijm. Ende op dese gebinden sal men wercken een slooff met vier crebelkensGa naar voetnoot2) van de dickte nae den heijsch vant werck, ende oock van Wesels oft Brabants hout.
Item noch sal men wercken uuijt de onderste dorpels een steeckschore, tegens elcken stijl twee, buijten ende binnen aen de stijlen gewrocht ende onder int dorpel ende in (de) schooffstijlen gewrocht met pin ende gat op eenen tant naer den heijsch van den wercke.
Item op dese schooffstijlen sal men wercken drije coppen, te weten op elcken stijl een, om de windassen daerinne te leggen, waeraff de assen zullen dick zijn acht duijmen viercant, ende decken tschooffgebint met een huijseken, spannagieGa naar voetnoot3) ende speecken, al van eijcken hout, wel overeen gevoucht soo tselve werck heijscht.
Item alle dit voorseijde werck sal den aennemer gehouden zijn te leveren ende te maecken naer den Brabantschen houtvoet, van goet zuijver eijckenhout, te weten van elck stuck voren verclaert, sonder rootGa naar voetnoot4) vierich oft rottich oft quaede, roode, doove koecken ofte rijdtschalich oft eenich gebreck dienaengaende als van den bodemplancken vooren verhaelt is, ende alle dit hout sal zijn ten harden scherpen cante, uuijtgenomen de santplaeten ende alle werck die altijt moeten aen den anderen gewrocht worden.
Item de oude sluijse sal den aennemer geheel volgen soo die staet behalve (dat) die tot dat nieuwe bedde verwrocht sal worden als voorseijt is, te weten die reste.
Tlandt sal den dijck op doen graeven dat de sluijse bloot staet, ende voorts sal den aennemer de sluijse uuijtdoen ter behoorlijcker tijt alst hem geordonneert sal worden oft bij gebreke van dien sal tlandt die op zijnen cost uuijtdoen, ende tlant sal den put drooch houden ende voort het werck doen stampen, graven, ossenGa naar voetnoot5) soot behoort, tot discretie van de
[pagina 225]
[p. 225]
officiers ende innegelanden ende tot oirbaer van den werck ende proffijt van denzelven lande.
Item sal noch toehebbenGa naar voetnoot1) den PruijtschenGa naar voetnoot2) steen, die tlant toebehoort ende nu die hanget in de nieuweGa naar voetnoot3) sluijse.
Item ter behoorlijcker tijt, hiernaer verclaert, sal dit werck opgelevert worden, te weten thout alle opt werck ende daer gevisiteert ende goet gekeurt, ende oft er gebeurde meer dan één visitatie dat sal wesen op des aennemers cost ende ter discretie vanGa naar voetnoot4) dijckgraeff ende gesworens, ende den aennemer sal thout vrij sonder tol mogen leveren opt werck, tlant sal (en) vrijenGa naar voetnoot5).
Item oft de aennemer thoudt op den dijck gelevert ende gespreijt hadde ende bij den put gevisiteert ende gekeurt wesende hem daeraff eenich hout ontdreve, affhendich ontdragen werde oft ontvloijde, dat sal wesen tot des aennemers cost ende last dat weder te vullen sonder eenich weergelt daeraff te hebben, ende alle wat hout ende plancken die uuijtgekeurt sullen worden van desen wercke sal weder bij den aennemer voldaen ende terstont ander gemaeckt ende gewrocht leveren, zonder contradictie ende dat 't landt daerbij niet geïnterresseertGa naar voetnoot6) en zij.
Item daennemer sal dit voorseijde werck op den put gereet hebben ende te moeten wesen den eersten April anno LXXI naer gemeen schrijvenGa naar voetnoot7), ende alle tselve werck, behoorlijcken gekeurt zijnde, geleijt ende gewrocht te wesen in den put halff April daernaer, die daegen van betalinge te wesenGa naar voetnoot8): een derdendeel St-JacobGa naar voetnoot9) anno LXX - ende als den aennemer alsdan borge souffisant, daer dijckgraeff ende gesworens mede te vreden ende tlant bewaert sal wesen, gestelt sal hebben voor tselve derdendeel ende oock voor tgeheele werck op te leveren ende goet (ende) loffelijck te maecken - ende tweedeGa naar voetnoot10) derdendeel als twerck op de put alhier gelevert ende vonnislijckenGa naar voetnoot11) goet gekeurt sal wesen, ende tleste derdendeel zoo wanneer alle tselve werck int geheel voldaen opgelevert ende vonnislijcken gepresen sal zijn.
[pagina 226]
[p. 226]

Conditie ende voorwaerden aengaende de leveringe van den blauwen steen, die men behouven sal tot de sluijs die men mae cken sal tot Steenberghen int Cruijslant.
Item in den eersten soo sal den aennemer gehouden zijn te leveren alle den orduijn grondtsteen, van goederGa naar voetnoot1) sonder scheuren, spletenGa naar voetnoot2) oft raedelspaenen, die men totte voorseijde sluijs behouven sal, te weten omme dander stuckGa naar voetnoot3) drije voeten, gestert, ende ten minsten van twee voeten langh, ende den orduijn tusschen beijden van anderhalven voet, gesteert, al ten winckelhaecken van voren tot achterdoor gelegert, al dick zijnde eenen voet ende gestootvoecht, al achtervolgende het patron daeraff gemaeckt zijnde.
Item de tonge sal den aennemer gehouden zijn te leveren al gheel perpijnnen, ende beginnende aent soetGa naar voetnoot4) eijnde twee voeten dicke ende van daer voorts allenxkens verdickende tot aen de camer op drije voeten dicke, ende van daer voort naer tsout eijnde naer advenant, al achtervolgende het patron, ende dat al op de dickte van eenen voet al wel te verbande over malcanderen bindende.
Item het welffsel sal den aennemer gehouden zijn te leveren al heel penanten, hooch zijnde eenen voet ende een vierendeel, oock al het patron achtervolgende ende verdereGa naar voetnoot5) die men den aennemer leveren sal.
Item aengaende de welffselen boven de vier deuren in de cameren, sal den aennemer gehouden zijn oock te maecken naer het patron dat men daervan geven sal.
Item de meeten, daer de schooven incomen zullen, sal den aennemer gehouden zijn te maecken op alsulcke plaetse daer men hem ordonneren sal.
Item sal noch den aennemerGa naar voetnoot6) gehouden zijn al dit voorseijde werck te trecken ende oock te vergaren elck bij tsijne, ende dit ter plaetsse daer men tselve verwercken sal, ende eenen steenhouwer aldaer continuëlijcken op hebbenGa naar voetnoot7) te houwen totdat deselve werck al gestelt, gemaeckt ende al opgemetselt zal zijn, dewelcke steenhouder wel gade te slaene ende te bewae-
[pagina 227]
[p. 227]
ren (heeft), al tot last ende perijckel van denGa naar voetnoot1) aennemer soo verre daer eenige stucken verloren oft verhandelt worden, sulcx dat tlandt daerdeur in geen cost oft last en comme.
Item al dit voorseijde werck sal den aennemer gehouden zijn vollevertGa naar voetnoot2) te hebben tusschen dit ende Paesschen annoGa naar voetnoot3), op de pene dat tlandt tweemael soo veule intrest tot last van den aennemer sal verhaelen alst lant geledenGa naar voetnoot4) sal hebben.
Item alle dit voorseijde werck sal moeten gemaeckt wesen van goeden, harden, leverbaeren grontsteen, ende sal men tselve werck meten metten Antverpschen voet, ende dat van voren in de hoochte ende lenghde al dat men siet ende niet vordere alst opgemetselt ende gewrocht is.
Tvoorseijde steenwerck sal gekeurt worden op den put alhier, ende sullen de dagen van betalinge wesen: St-Jacob anno LXX naestcommende als de aennemers oock borge gestelt zullen hebben, het tweede derdendeel als alle (steenwerck) aen tlandt ter plaetsse daer ment verwercken sal op de put alhier behoorlijcken gekeurt ende opgenomen sal wesen, ende tleste derdendeel als datzelve steenwerck van de sluijs vollevert gemaeckt ende loffelijck goet gepresen opgemaeckt sal wordenGa naar voetnoot5).
Aengaende de leveringe van alle den voorseijden steen sal den tijt precijse gestelt worden Dinsdach naer bloockenGa naar voetnoot6) Paesschen op de naeste schouwe.
Materialen totter sluijs.
Item in den eersten blauwwerck Vm IXc voeten, thondertGa naar voetnoot7), (compt) IIm IIIIc LXXVIII karolusgulden.
Item dobbelen Hollantschen steen IIc XXV duijst, het duijst XXIIII stuijvers, compt IIc LXX karolusgulden.
Item calck Ic LX vaerden, de vaert XX stuijvers, compt Ic LX karolusgulden.
Item tarrasGa naar voetnoot8) LXXX tonnen, de tonne XVI stuijvers, compt LXIIII karolusgulden.
Poinctz et conditions touchant le livrement des pierrez bleues que on aura affaire pour l'escluse, qu'on fera prez de Steenberghes ou terroir de la Croix ou Cruijslandt.
[pagina 228]
[p. 228]

Premieremant sera l'entrepenneur dudit ouvrage tenu de livrer tout l'orduijn qu'on aura affaire pour ladite escluse de bonne pierre dure sanz nul lay ou mauvaise vaine, assavoir les boutis du premier tacq de trois pietz et trois quaerts de bonne joincture, souffisant derrier comme devant, et l'autre piedt et trois quaerts de ladite queue a queue d'arondeGa naar voetnoot1) comme la platteforme la demonstre et entre iceulcx boutis furny d'ordons etGa naar voetnoot2) quatre piedts de long ou environ suyvant toutGa naar voetnoot3) la platteforme d'ungh piedt et trois quartzGa naar voetnoot4) de plain lith et plaine joincture que pour furnier a l'encontre des boutis, et touts lesditz ordins et boutis de l'espesseur dung piedt.
Et le second tacq quon mectraGa naar voetnoot5) le tacq dessusdit sera l'entreprenneur (tenu) de livrer les boutis de deux pieds et demy de queue et aussy de deux piets de face par dehors et ung quart de bonne joincture suffisant derrier comme devant, entre iceulx boutis furniez d'ordonsGa naar voetnoot6) de quatre piets de loing ou environ suyvant toutGa naar voetnoot3) la plate(forme) et d'ung piet et ung quart de plain lith et aussy plaine joincture que pour furnier a l'encontre des boutis, et touts lesdits boutisGa naar voetnoot7) et ordons de l'espesseur dungh pied, et ce tacq anssy mis on mectra ladessuz ung des premiers tacqs de quoy les boutis sont de trois et d'ung pied de queue et les orduyns d'ung pied et troiz quartz de queue et de plain lith, et ansy continuant ces deulx cortes de boutis et des orduynsGa naar voetnoot8) jusques a la haulteur de la voulsure.
Item le pennen du mitant sera l'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsures tout entiersGa naar voetnoot9) de la haulteur d'ung piet et ung quart et la joincture apres la telle tant dessoubz comme dessus, enGa naar voetnoot10) tout suyvant les patrons et (reliefs) qu'on livrera a l'entreprenneur.
Item encore sera l'entreprenneur (tenu de) tout les ouvragesGa naar voetnoot11) marcquier et assembler chascun aupres du sien, et ce au lieu ou on les mectra en oeuvre, et illecq continuellement sur ses despans
[pagina 229]
[p. 229]
tenir un tailleur de piere jusques atant que ledit ouvrageGa naar voetnoot1) entierement sera achevé, lequel tailleur ou charieuxGa naar voetnoot2) sera obligé de bien soigneusement garder toutes lesdites pieres a la charge et péril dudit entreprenneur, et en cas que aulcunes pieres furent perdues ou alienées, aussy sy aucunes pieres qui ne fussent pas suffisantesGa naar voetnoot3) audit oeuvreGa naar voetnoot4), sera tenu de les porterGa naar voetnoot5) des autres, et tout ce a la charge et péryl dudit entreprenneur, tellemant que a cause de ce le terroir ne tombe en nul dommagie.
Item ledit entreprenneur sera tenu (de) tout les ouvrages duGa naar voetnoot6) avoir livréGa naar voetnoot7) sur le place ou lieu la ou on fera la besoigne de cy au premier jour de may lan XVc LXXI prochain venant, sur paine de double de l'intrest et a la charge de l'entreprenneur et sur luy a recouvrerGa naar voetnoot8) que ledit terroir aura souffert et ce a la déclaration de gans scavans.
Item tout les ouvragesGa naar voetnoot9) doibventGa naar voetnoot10) estre faictsGa naar voetnoot11) de bonneGa naar voetnoot12), dure et livrable pierre, et sera la-mesme mesuré par le pied dAnvers et ce par le face de dehors en telle haulteur et loingeur comme la platteforme et le relief le desmo(n)stre et non plus avant, et ce quand l'escluse sera entieremant achevéeGa naar voetnoot13).
Item le ouvrage de piere sera veu et visité par gans ce cognoissans sur leGa naar voetnoot14) lieu de ladite besoingne, et ce devant que nulle piere soit mis en oeuvre pour scavoir silz sont souffisantesGa naar voetnoot15) oudit terroir, et seront les jours du payemant, ascavoir un tier a St-RemyGa naar voetnoot16) l'an septante prochain venant, ayant l'entreprenneur mis caution et pleige, laquelle caution l'entreprenneur sera tenu (de) mectre deuement et souffisant devant leGa naar voetnoot17) premier jour dAougst prochain venant, sur le paine de derechieff marchander dudit ouvraige, et ce a la charge et despans
[pagina 230]
[p. 230]
dudit entreprenneur; le deuxiesme tier quant tout ledit ouvraige de piere sera deuemant livré et visité sur la place ou qu'on mectra l'escluseGa naar voetnoot1), sera totalement massonnée et achevéeGa naar voetnoot2) et qu'on aura mesuré toute la livrance de l'entreprenneur.
Item ceulx dudit terroir pouront a leur choix prendre le plus apparent entreprenneur du moindre priz, et sera et demourera le mesmeGa naar voetnoot3) obligé jusques au temps de la visitation cyapres declairé, nonobstant que par aucuns aultres l'ouvraige seroytGa naar voetnoot4) pour encores moins ouffert ou entreprins avecqGa naar voetnoot5) lequel le terroir ne seroit poinct bien gardé ou asseuré d'avoir de bonne dure piere souffisant audit ouvraige ou besoingne.
Item ledit terroir ne sera tenu de donner ou payer aulcunsGa naar voetnoot6) deniers ou vins autant que ladite visitation des carrierez des entreprenneurzGa naar voetnoot7) sera fait, et la caution deuemant mise a la discrétion de ceulx dudit terroir.
Naervolgende de voorseijde poincten ende conditiën soo heeft Johan Michon als wesende den minsten ende leechsten innesetter over de leveringe van den blauwen orduijnsteen, dienende totter nieuwe sluijse geconcipiëert in de Cruijslandt, den behoorlijcken opslach ontfangen van elck hondert voeten te leveren ende maecken voor 36 Karolusgulden, ter presentiën van Jan Berck, stadthouder ende substituijt van joncker Willem de Roovere dijckgraeff, Andries Vierlingh gecommitteerde, meesterGa naar voetnoot8) Godert Roelants quartiermeester, Adriaen Engelss., Jan Anthonisz. gesworens van denGa naar voetnoot9) voorseijden Cruijslande, meester Claes van Berge Anthonii voor de heere van Herbays, Louijs de Kachel ende Rochus Aertsz. ingelanden.
Actum tot Antverpen in de Jonge Zwaenne den 13en Julij anno XVc 70, des toirconden hebben onse naemen in de margine van desen gestelt.

Onse ingelanden int Cruijslandt waeren vervoert int raemen van tleggen van eenen steenen sluijs, int jaer LXXI geleijt, van den geheelen

[pagina 231]
[p. 231]

vloer onder te maecken van steene, de parpeijnnen onder int innewellende santGa naar voetnoot1) oft driefsantGa naar voetnoot2) gewrocht ende daerop gemetst vijff oft ses laegen goeden klinckaert in terras, overmits zij zorchdenGa naar voetnoot3) dat de zijdemueren schueren zouden. Ick segge noch dat ick niet en can verstaen wat zij veurGa naar voetnoot4) heur nemen ende waervoor sij besorcht zijn: een sluijs te leggen op het stael van eenen ouden dijck ende daer den dijck bij de tachtentich oft tnegentich jaeren geporst heeft, ten is niet mogelijck het moet een hardt ende goet fundament zijn. Oock en derft men niet sorgen dat het waeter onder tusschen de parpeijnen deur zouckenGa naar voetnoot5) zoude, deurdien de lenghte van een sluijs is ten minsten van een LXXX, LXX oft L voeten lenghte. Tselve is oock goet te precaverenne ende te verhoedenne in den bodem van dezelve sluijs: men moet wercken balcken met sponden daer de soochdeurenGa naar voetnoot6) inne vallen off daer de slachdeuren aen slaen, men mach dan daeraen wercken goede lange baerden oft paellinckplancken, wel lanck ineengegrouft ende diep in den gront geheijt die de dichticheijt wel maecken sullen, ende daeromme is het steenen bedden het beste, langh duerende ende daeraen men niet om en derff zien. Maer omme spuijen te maecken tot schuijringe van eenige haven buijtensdijcx, daer men den gront niet en kent (ende) noijt dijck gelegen en heeft, waerdeur den gront noch raeu, bol, sacht ende groen is, soude ick geraden vinden dat men die maeckte ep een goet hout bedde oft treffelijcke slijckhouten, wel werckelijcken gewrocht, om soo de zijdemueren eenpaerlijck te zittenne ende zijn vasticheijt te nemenne, onder gestampt met goeden droogen derrije die metten gront- ende houtwerck aen malcanderen heelen sal. Ende soo mach men oock de houte bedden maecken op holle, bolleGa naar voetnoot7) ende bruijssigeGa naar voetnoot8) gronden gelijck in Hollandt vele zijn, maer in Brabant, op sandige gronden, soude ick die perpinen ende steenen gronden ende bodemen prijsen, wel diep int drijeffsant ende daerop goeden klinckaert ende tras gewrocht als voorseijt is.

Uuijtlegginge van de voormelte figuereGa naar voetnoot9).

Ghij meucht considereren bij derzelver figuere dat dese steenen sluijsen sonderlijcken bequaem gewrocht worden tot losinge van den waetere, want de deuren worden gewrocht in cassen oft rabatten noes affcomende van den sout eijnde, soodat de voormelte deuren geen waterloopen beletten

[pagina 232]
[p. 232]

ende houden altijt zoo veule vrijtsGa naar voetnoot1) sonder aen de sijtmuijren te slaenne, ende dat se altijt reet staen om heur bootschap te doen van toe te sluijten, deurdien twaeter innestroomende achter de voormelte deuren oock zijnen cours neempt ende daerdeur de deuren terstont maecken gaende, gelijck u de roode linie demonstreert ende de deuren beteeckenen.

Het bedde gewrocht van houte opte voormelte bestecken siet ghij oock de maniere, te weten de houten gaende overdwers sijnGa naar voetnoot2) de dicke slijckhouten oft plaeten wel dicht aeneengevoucht ende geschaeft, ende dandreGa naar voetnoot3) plancken lancx loopende zijn de dinne deckplanckenGa naar voetnoot4) die boven de slijchouten liggen wel dichte oock aengenagelt omme daerover het waeter te loopen ende te schuijren, dieGa naar voetnoot5) metten loope van den waetere verslijten, dinnen ende vergaen, die met lanckheijt van tijde vernijeuwt moeten worden, dat men doen mach met cleijnen cost, dwelck men aen de santplaete niet en zoude connenGa naar voetnoot6) doen, diewelcke over 't waeter liggendeGa naar voetnoot7) ende soo bewaert zijnde van het slijten nimmermeer en sullen vergaen, ende soo wanneer zij vanGa naar voetnoot8) redelijcken droogen hout gewrocht worden sullen de groeven dicht aen malcanderen zwellen.

Voorts ziet ghij oock het versche ende zout(e) gebint met de slachgebinden die wel loffelijcken met blauwen orduijn gemaeckt worden, daer geen verganck aen en is. Ick salGa naar voetnoot9) voorts naervolgende die ander maniere van sluijsen u describeren ende daerop verbaliseren, die mij dunckt dat beter fatsoen wesen sal, laetende hier tselve genouch wesen, ende dan generalijcken achternae describeren ende verclaeren wat onderscheijt datter is tusschen steenen ende houten sluijsen.

Naerdat eerst deGa naar voetnoot10) steenen sluijs is geraempt geweest geleijt te worden, de bestecken daeraff gemaeckt ende volgende dien soo wel het houtwerck als het steenwerck besteet, zoo heeft men difficulteijten gevonden in den slach van de zoute ende versche deuren, te wetenne dat op de thien voeten wijte de sponde, ja oock besonder de staende deuren, den slach niet en zoude connen verdraegen, deurdien men vreesde dat de sponden van den blauwen steen deur die zwaerte ende cracht van den slach van de deuren affspringen oft affschelveren zoude, twelck soo de sluijse seer ondicht zoude maecken. Ende hoewel men daertegens mochte ordonneren in elcke wijtte van de sluijs een houte stercke rame, van

[pagina 233]
[p. 233]

boven inneschuijvendeGa naar voetnoot1) deur een splete int welffsele van der sluijse gewrocht, in sponden in de blaeuwe steenen ende zijmueren gewrocht, opdat de deuren hout aen hout wercken ende heur bootschappen doen zouden mogen, nochtans diversche timmerluijden daerop gehoort zijnde en vermaten hem niet, te wercke gaende, (de) staende deuren soo vast ende sterck te maecken dat sijluijden zouden daermede versekeren tlant in geen perijckelle daerdeur te mogen comen mits het deurgaen oft het breecken van den druenGa naar voetnoot2) van de voormelte werckende staende deuren, te meer daert hooge vloijt, sonder dat eenigeGa naar voetnoot3) opperwaeteren jegens de deuren van binnenslants aenslaende dezelve deuren zoude mogen sustenteren ende tegens de zwaere slach wat bijstandicheijt doen, emmers dat die zoo subijt ende met vehementie ende cracht niet aenslaen en zouden, soodat men dickwils bevint dat int aenslaen van de deuren het soo dreunghtGa naar voetnoot4) dattet schijnt datter een groot geschut affgaet met deen vóór dander nàer toegaende; zoo dan om sekerheijt wille van den lande zijn de gaten van de voormelte sluijse gemindert ende verencktGa naar voetnoot5), elck op 8 oft 8½ voeten daechs elck gat, ende is oock nochtans dienniettegenstaende de houte raeme geordonneert te maecken, die niet oft onnaeGa naar voetnoot6) soo zwaer wesen en derff als de soute oft versche slachgebinden gemeenlijcken in houten sluijsen gemaeckt worden, want diezelve raemen hebbe die vasticheijt, stivicheijt ende sterckte van de cassen daer se inne gewrocht zijn ende oock van het geheele blauwe steenwerck daertegens aendringende ende aensteunende. Ick geloove wel dat in Hollandt daert soo hooge niet en vloijt veule sluijsen wijder gemaeckt worden gelijck op Sparrendam ende andere bedijckte landen, daeraff het besteck hiervoren beschreven is, maer in Zeelandt ende Vlaenderen daert zeer hooge vloijt, te weten in sommige plaetssen 14, 15, 17 ende 18 voeten uuijten peijl leechwaetere, daer zoude de slach sterck, crachtich ende zwaer vallen, twelck de staende deuren niet en zouden mogen verdraegen, maer de liggende deuren moetenGa naar voetnoot7) wel wat meer crachts lijden dan de staende deuren, want de voormelte liggende deuren mettertijt ende metten vloijewaetere allenxkens opdrijven ende metten wassenden waetere soetkens opgaen daer wel mette liggende deurGa naar voetnoot8) onder twaeter compt eerst toeslaen, soodat daerom dezelve liggende deuren het vierde deel min slach bijbringen. Ter contrariën de staende deuren soo haast de vloet oft twaeter

[pagina 234]
[p. 234]

innestroompt ende dezelve staende deuren de vloet innegaende oft stroomendeGa naar voetnoot1) gevoelen, soo moeten dezelve staende deuren terstont obediëren ende metten waetere toeslaen als gewrocht zijnde met staelen pinnen in staelen pannen gaende, dewelcke oock daerdeure veul eer ende lichtelijcker openen ende toegaen dan de liggende deuren, die met houte groote draijende pinnen in den herreboom gewrocht in houten oogen draijen, gelijck ick vore oock genouch verhaelt hebbe ende nochtans hier wel dient gerepeteert, wantet op de zwaerte ende cracht van slach ende diversiteijt van den wercke van de deuren oock te passe compt. Het houte bedde van de voormelte sluijseGa naar voetnoot2) is oock verandert geweest overmits dat men beduchte, aengesien de zwaerte van de sluijs ende het steenwerck, tselve bedde in zijn besteck wat te lichte was, ende want principalijcken een bedde van een sluijs wel geleijt moet worden ende met neersticheijt versekertGa naar voetnoot3) ende wel veurzienGa naar voetnoot4) soo van de baerden, slijckhouten ende bodemplancken, soo heeftGa naar voetnoot5) men tselve bedde aengenomen te wereken in dachgelden ende tot slants cost, soodat ick daervan hier een besteck hebbe bijgebrocht, deurdien men tselve beddeGa naar voetnoot6) in dachgelden zoo zwaer ende dick van houte maecken mach als oorbaerlicxste ende proffijtelijcxste is; het is oock veere uuijt voor den lande het beste geraeden, want de timmerluijden soo neerstich niet en zijn de baerden wel viercant in de schroeven in malcanderen in heijenGa naar voetnoot7) te voegenne noch oock de slijckhouten ende bodemplancken ende andere wercken.

Eenige nochtans op het wercken van de houte bedden van de sluijsen seggen ende allegeren dat men het werck in dachgelden maeckendeGa naar voetnoot8) soo goedencoop niet en maeckt als besteetGa naar voetnoot9) zijnde op een behoorlijck besteck. Ick segge daerop dattet beter is het bedde sekerlijcken geleijt ende gemaeckt, al costet wat meer, dan onsekerlijcken met minderen cost voortsgevaeren, te meer want de timmerluijden zijn allegaer grootelijcx tegen het leggen van de steenen sluijsen overmits heure neringe daermede gemineert ende verachtert wort, soodat men niet wel versekert en is dat, in sooverre den aennemer timmerman een bouve woude wesen, hij mochte int leggen van den voormelten houten bedde zulcken boeverije spelen dattet al verloren cost zoude wesen dat men aen de steenen gewrocht hadde, opdat zijluijden daerdeur in heur opinie van houten sluijsen

[pagina 235]
[p. 235]

te maecken mochten gehoor ende geloofGa naar voetnoot1) hebben als heur opinie van houten sluijsen te maeckenne ende leggen de beste opinie endeGa naar voetnoot2). In dachgelden het bedde werckende mach men het oude hout van de houten sluijse, daer de slijckhouten noch goet ende gaeff aff zijn, met alle het hout dat onder twaeter licht verwercken ende te passe brengen, leggendeGa naar voetnoot3) daermede de slijckhouten te dichtere, tusschen elcke nieuwe slijckhout een oude, twelck al wel doen ende premediteren zouden ende alle perijckelen verhoeden de dijckgraeff ende gesworens indien deselve dijckgraeff (ende gesworens) geëxpermenteert ende verstandich in feijte van dijckagie waeren ende heuren eet daerinne queten.

Daeromme segge ick alsnoch dattet een seer dangereux ende schadelijcke saecke is dat de gelanden oft geërffde van eenige landen onder de dijckagie liggendeGa naar voetnoot4) niet en mogen gehoor hebben de Co. Mat. oft andere vassaelheeren te presenteren drije verstandige personen van henluijden omme daeruuijt, zijne Mat. ende andere vassaelheeren reserverende heur hoocheijt, eenen tot dijckgraeff te denominerenne ende kiesenne, die hunluijden dencken nut ende bequaem te zijne. Soo mochtGa naar voetnoot5) comen, zij sullen heure officiers zoo wèl denomineren oft presenteren als andere want de gelanden sullen iemanden denomineren daer se heur betrouwen inne hebben, overmits zijluijden niet geerne heur thien deelenGa naar voetnoot6) versuuijmmen ende verloren laeten gaen zouden, zij en zullen oock voor het XI deelGa naar voetnoot7) van den Coninck oft andere vassaelenheeren mede sorge dragen deurdientGa naar voetnoot8) henluijden thien deelen meest toucheert ende aengaet, altijts onder reverentie gesproken. Ick ben des wel teGa naar voetnoot9), hadde optGa naar voetnoot10) stuck ende tleggenGa naar voetnoot11) van de voormelte sluijse een verstandtlijcke dijckgrave geweest in den eersten raemen vant leggen van de voormelte steenen sluijse, het soude tlandt meer dan IIIIm gulden geprofiteert hebben, eensdeels daer se, lanck over de 104 voeten, sou derven met de twee ende vijftich voeten lenghte wel gepasseert hebben, volgende mijn verclaren in deGa naar voetnoot12) twee steene sluijsen hiervoren, sonder oock het

[pagina 236]
[p. 236]

noesch werck ende de cameren te maecken. Ende dat voorts in de bestecken grootelijcx versuuijmpt ende geabuseert is (is dat daer) veele in zijn ontboden, daerdeur veule vacatiën ende dachgelden gemaeckt zijn, daeruuijt spruijtedenGa naar voetnoot1) veule maeltijden, eeterijen ende bancketten te schencken int visiteren van steenen sluijsen in andere gedijckte polders liggendeGa naar voetnoot2), al tot laste van Jan VermetGa naar voetnoot3). Het is seer dangereux ende costelijcken in een lant eenen dijckgraeff te hebben die op zijn eeterijen toeleijt, want deur de groote giericheijtGa naar voetnoot4), zijluijden dijckgraven studerende anders niet, versuuijmmen sij ende laeten voorbijgaen slants proffijt te vorderen, ende bovendien en willen niet dat eenige gelanden hen verstaende in feijte van dijckagie daerinne spreken hebben oft slants proffijt beneerstigenGa naar voetnoot5), besorgendeGa naar voetnoot6) dat heure eterijen ontdeckt zouden worden, allegerende onder 't dexelle van dien heure hoocheijt ende authoriteijt die zij seggen te hebben unijt saecken van heurder officie. Ende hoewel de gelanden tselve te kennen geven daert behoort te wordenne, men steeckt se voor thooft bij de Christoffels die deselveGa naar voetnoot7) dijckgraeff(ven) te hove hebben oft met giften maken, seggende: ‘ghij zijt altijts in de schiltGa naar voetnoot8) van de officiers ende ghijluijden en cont met hen nimmermeer accorderen’, ende soo blijft mijnen dijckgraeff voorts etende ende oock te hove gevende tot laste van de gelanden.

Daeromme tselve aenmerckende bij eenige geërffden in bedijckte landen ende binnen mijnen tijt, als hebbende eenige toesicht in de vloet van Alderheijligen anno XVc LXX, hebben gesolliciteert ende met groote zwaricheijt bij middele van goede heeren ende vrienden mede gegoetGa naar voetnoot9) vereregen dat zij souden moghen de voormelte presentatie doen, daeruuijt de Mat. eenen dijckgraeff ordonneren (zoude), bij provisie geduijrende den tijt van drije jaeren doen naestcommende, anders zouden d'ingelanden groote schade, last ende intrest hebben (gehad) boven noch dat se meer dan drijeduijsent gulden beschadicht waeren int wercken ende beverschen ende int sluijten van den lande. Nu moet ick vraegen wat onproffijt die Mat. daerbij haddeGa naar voetnoot10), principalijcken van tgroot verlijes van zijn

[pagina 237]
[p. 237]

arme onderzaetenGa naar voetnoot1): anders niet dan dat eenige dienaers, raeden, commisen ende andere officiers, principalijcken van de smalle heeren, daerdeur is benomen dat se heur wille ende authoriteijt niet en mogen gebruijcken, giften ontfangen van het adresseren tot eenige digniteijt van offitiën, niet aensiende het perijckel ende in wat groot verlijes zij steden ende landen stellen noch oock de eterije die op den schamelen lantman oft huijsman gebeurt, want hoe daer meer in een landt costen vallen ende meer schade geschiet hoe daer meer geschoten vallen, daerdeur practiseren oock sulcke gierige dijckgraeff(ven) met uuijtlegginge te hebben ende wort heur eterije met twee schat oft drijeschat uuijtgeleijt, twelcke voor zijne Mat. schamelle ondersaéten als voorseijt isGa naar voetnoot2), soo ick breeder hiernaer int vijffde bouck ende in de generale ordonnantie op het feijt van der dijckagie sal beschrijven, daerinne voorts nerrerende zekere advijsen. Al gae ick hier wat buijten mijn materie het dient nochtans hier wel geallegeert.

De voorgaende dobbele steenen sluijs is gemaeckt met cameren gelijck men de houten sluijsen gewoonlijcken is te maecken, ende hoewel dingelanden alleenelijckGa naar voetnoot3) nijeuwe practijken hebben toegelaeten ende geconsenteert eene steenen sluijs te maecken voor een houten, nochtans en willen sij niet heel achterlaeten de opiniën, seggende: onse ouders hebben midden int viercant van den dijck de sluijsen met calveren gewrocht. Soo heeft men onder Steenbergen int vernijeuwen van de houten sluijse in de steene de cameren noch soo moeten maecken (ende) ordonneren, maer het waer proffijtelijcker de deuren gewrocht ende gemaeckt, te weten de soute deuren int sout eijnde voren tzeewaerts, dat dezelve deuren buijten opengingen slaende tegens de vleucken ende dat om diversche redenen.

Eerst, de sluijsen en zullen maer halff soo veul metsen costen ende steenen behouven, ende alser wat aen de deuren te maecken oft te repareren is soo meuchdij dezelve deure beter becommen, gbij meucht se alst u belieft uuijt ende op den dijcke winden mmoe die wel te versienne, laetende daerentusschen de binnendeuren heur bootschap ende werck doen.

Ten tweeden, ghij meucht de deuren optempelen alst u belieft sonder groote moijte, maeckendeGa naar voetnoot4) alleenelijcken eenen ijseren haeck aen de vleecken buijten met een ijseren ooge in de deuren, daermede ghij de deuren openhouden meucht omt waeter int lant te houden, oft waert u te seer lastich dat (ghij se) het geheel gat innetrecken zoude, meucht een

[pagina 238]
[p. 238]

cleijn deurken maecken ende practiseren van alleenelijcken een dele breete, dat men gemeenlijcken van buijten open setten zoude, laetende niettemin de deure oft deuren voorts wercken.

De binnendeuren souden commen te slaen op de uuijterste boge binnenslants waert, maeckende ende werckende daeraen op den dijck een cokere, wat hoochachtich, opdat het waeter alst hooge opvloijt niet op en springe ten landewaerts inne, deur welcke cokere ghij oock altijts de sluijsen mogen visiteren ende soo lange wercken, al waeren de deuren beijde toe, totdat ghij sekerlijck vinden meucht alle gebreecken want een timmerman werct altijts met vrese endeGa naar voetnoot1) sorge, ofter een verloop opquame ende de deuren beijde subijt toesloegen, hij waere daerdeur zijn lijft quijte ende daer en waere geen helpen aenne, zoot in Zeelandt eertijts gebeurt is, ende oft soo quaeme mach altijt doorGa naar voetnoot2) de voormelte cokere uuijt de sluijs comen.

De bruggen binnen daere geleijt bringen veule lichts in de sluijsen, ten cost soo veule welffsel niet ende moochtGa naar voetnoot3) oock de bruggen soo effens den wech maecken zonder hooge optoogen oft affdaellingen te hebben, twelcke de peerden zeer travailliëert als de waegenen welgelaeden zijn.

Ghij sult oock u schooffgebint hooge int midden van den dijck brengen, opdat ghij u stroomen ende hooge vloeden daeraen meuchtGa naar voetnoot4) om deselve gebinden dienst te doen doenne met het valleneGa naar voetnoot5) van de schooffdeuren. Onse ouders hebben dezelve gebinden doen maecken soo leege dat, alser een verloop compt, degene die weijndenGa naar voetnoot6) zouden willen zouden wel moeten tot over thooft int waeter staen omme de deuren te laeten vallenne. Ende nochtans blijven veele bij heur ouders opinie, ende mochten d'ouders het wercken nu zien, zij zouden wel van andere goede opinie wesen.

Voor de schooff-vallendeuren soud ick van opiniën wesen te maeckenne schuijvende deuren op metaelen schijven lichtveerdich uuijt- ende innegaende, die uuijt (de) gemetste cokers souden toe geschoven worden gelijckGa naar voetnoot7) men nu veule begint te useren ende bewijsen sal met(te) figuere hiernaer int capittele van haevenen te schuerenne ende te diepenne.

De figuere naervolgende sal u van als verstant geven.

Expositie op de voormelte figuere.

Ghij condt bij dezelve figuereGa naar voetnoot8) wel zien dat, oft de deuren binnen int

[pagina 239]
[p. 239]

viercant van den dijck open ende toegaen, dat compt alleleensGa naar voetnoot1) ende zullen al even rasch wercken; sóó de deuren werckendeGa naar voetnoot2) meuchdij één sluijs met minderen cost becostigen dan hier vore de dobbele sluijs (in) Steenberghen gemaeckt is, overmits ghij de helft min lenghte hebt.

Oock soo meuchdij, indien ghij een dobbel sluijs hebt teGa naar voetnoot3) maeckene, uwe tonge recht wercken van NaemschenGa naar voetnoot4) orduijn ten waeterloop toe, de hoochte voorts met harden clinckaert, want de meesters leveraersGa naar voetnoot5) maecken groote zwaricheijt de tonge soo noes aen wederzijden ter camere inne te wercken voor het opengaen van de deuren, overmits men tot elcken stuck een patroon van houte oft berderen maecken moetGa naar voetnoot6) ende int vergaeren nemet veul tijts ende hooftsweer; de sluijs zoude bijcans de helft min costen; wat hebdij met veule steenwercx te doenne twelck niet te passe en compt?

Buijten tzeewaert en behouffdij oock geen bermen ende daerdeur hebdij zoo veule min gerijtGa naar voetnoot7), ende oock de schepen en connen niet lossen ende laeden in de sluijsen die veule waterloops benemen, in den sluijsvliet liggende, de schoofgebinden comen oock hooch op den dijck die op alle stormen ende winden becommen meucht.

Uwe deure meuchdij oock altijts besien, sonder u nat te maecken, op ebbe ende vloet, hoe zij wercken ende heur lesse wel connen ende heur bootschap doen. Ghij meuchse oock uuijtwinden, toe- ende opentempelen, soo u geraeden dunckt, meucht er oock cleijne deurckens inne maecken die ghij open laet staen omme versch waeter inne te laeten als tlant te drooch is twelck ghij, de slachdeuren binnen int viercant van den dijck maeckende, niet en cont doen.

De deuren buijten tzeewaerts gewrocht, soo meuchdij int leste van de deuren, soo en heeft het waeter geen grooten val daerinne, werckenGa naar voetnoot8) sulke vallende deuren gelijck dit figuerken uutwijst, ende dezelve met een keten optrecken om versch waeter int lant te laeten somerdaechs op groote droochte ende laeten die wederomme neervallen wanneer ghij wilt, sonder groote moijte ende perijckelle, ende van gelijcke oock in de versche deuren binnen die ghij deur de cokere oft brugge optrecken meucht, toesluijten ende begaen, dat ghij niet en cont doen in de deuren der cameren dan elcke reijse met groote moijte ende niet sonder perijckelle.

Daerom heb ick dit figuerkenGa naar voetnoot9) hier wel willen stellen, want laet ghij de

[pagina 240]
[p. 240]

deuren vallen (twaeter) sal se van selffs toedrucken met cracht, ende en derff (se) oock niet langer open laeten staen dan ghij en wilt.

Voorts wilt ghij het versch waeter int lant houden tempelt die versche deuren toe, het vallende deurken sal oock reciproche metten binnenverschwaetere dat uuijtstroomptGa naar voetnoot1) wel toedrucken ende sluijten.

Daer zijn noch veel meer circonstantiën die u te passe mogen commen maeckende uwe sluijse dobbele oft inckele op het voormelt patroon, die hier te lange te verhaelen zouden wesen, ende hebbe alleenelijcken hier gestelt de principaelste ende meestGa naar voetnoot2) militerendeGa naar voetnoot3) proffijtelijcke redenen.

Daeromme ist betere ende nuttere u met meerder proffijt ende verclaeringe van dien te tracteren, ende principalijcken hebbende diversche ordonnantiën ende bestecken van houte bedden, leveringe van blaeuwen Naemschen orduijn, teras, steenen, timmerijen ende metserijen, hebbeGa naar voetnoot4) u daerom daervan wel willen deelachtich maecken, opdat ghij daeruuijt meucht colligeren de beste ende bequaemste wercken, opiniën ende eonditiën soo wij onder Steenberghen gedaen hebben. Elcke plaetse en is niet van één natuere van gronde oft gelegentheijt, soo van winden, stromenGa naar voetnoot5), hooch vloijen ende leech ebben als andersins, ende daeromme heb ick hier veule ende diversche gestelt omme u daernaer in eenGa naar voetnoot6) ijegelijcke plaetsse naer zijn gelegentheijt ende diverschiteijt te mogen reguleren.

VolgenGa naar voetnoot7) nu voorts diversche ordonnantiën ende bestecken, op de steenen sluijs ende thoutwerckGa naar voetnoot8) van de bedden gemaeckt.

Ordonnantiën ende voorwaerden waerop de hooghe heemraeden van RijnlandtGa naar voetnoot9) besteden willen het vlot oft houtwerck te maecken, daer men die groote open sluijse oft spuije int toecommende jaer tot Sparrendam op maecken sal, mitsgaders de deuren ende valbrugge, die daerinne ende over commen zullen, op Rijnlantsche voeten, in ponden, schellingen ende penningen van veertich grooten Vlaems tpontGa naar voetnoot10).
Die voorscreven sluijs sal lanck zijn Ic XXI Rijnlantsche
[pagina 241]
[p. 241]
voeten ende XXIIII gelijcke voeten wijt binnen heure mueren, daervan de streckemuerenGa naar voetnoot1) aen wederzijden dick zullen wesen VIII der voorseijde voeten, hebbende aen wederzijden VIII pileeren, daervan de uuijterste zoo ter Yewaerts als ter Sperenwaerts lanck zullen sijn XXI voeten ende dick buijten die streckmueren VI voeten, ende dandere ses sullen wesen ses voeten int viercant.
Op den gront sal men legerenGa naar voetnoot2) 41 slijckhouten houdende op tsmal eijnde 10 duijmen cants, soo verre van den anderen dattet middel van dien drije voeten van den anderen sal comen te liggen.
Van welcke slijckhouten de 24 lanck sullen wesen 53 voeten die men onder de pileerens legerenGa naar voetnoot2) sal, te weten over die eijnderste 8Ga naar voetnoot3) ende onder de middelste pileerens 3, welverstaende dat men die middelste van dien int middel sal mogen lasschen, mits dat de lasschen 4 voeten over malcanderen sullen schieten ende met twee tanden (ende) eenen houten nagel wel vast ineen getant ende genaegelt sullen wesen, ende dander zeven(tien) die men tusschen de pilaerens legeren sal sullen lanck zijn 41 voeten.
Over dese slijckhouten sal men leggen 7 streeckhoutenGa naar voetnoot4), die men met zwalusteerten oft voorlogenGa naar voetnoot5) daerinne wercken sal alst behoort, die lanck sullen zijn Ic XXI voeten, welverstaende dat men die van 3 oft 4 balcken houdende op tsmal eijnde eenen voet cants sal lasschen in de maniere als voren.
Van welcke streeckhouten aen wederzijden twee geleijt zullen worden, sulcx dat de eene comen sal opt eijnde van de corte slijckhouten ende dandere soo verre innewaerts, dat de twee buijtencanten 9 voeten van malcanderen comen zullen, waerop de streckmueren gemetselt zullen worden.
Ende de binnencanten van (de) twee binnenste sullen soo wijt van malcanderen liggen als de sluijse wijt wesen sal, binnen welcke spatie men dander 3 leggen sal bij gelijcke ende egale distantie van den anderen.
Ende op die eijnden van de slijckhouten, daer men de pileerkens op metsen sal, sal men een dwershout van zulcken dickte als die streckhouten op wercken van dier lenghte dat die eijnden aen wederzijden eenen voet overstrecken, dat aen de eijnden met
[pagina 242]
[p. 242]
zwalusteerten ende int midden met voorlogen ende slijckhouten gewrocht sal worden.
Ende over elck slijckhout sal men noch eenen bant maecken van 8 oft 10 duijmen breet ende dick naer den heijsch, die met zwalusteerten wel gesloten sal wesen int voorseijde dwershout ende int IIe streckhout ende int midden met voorlogen.
Van gelijcken sullen aen wederzijden de twee streckhouten over die corte slijckhouten gebonden worden.
Soo sal men dan aen wederzijden alle die gatenGa naar voetnoot1) van de roosters tusschen de twee uuijterste ende gebonden streckhouten ende oock van de pileeren vol else palen heijen, van sulcken dickte ende lenghte als men daerinne sal connen crijgen ende de gront met het werck vereijsen sal.
Van gelijcke sal men wel met elsen paelen heijen daer den bodem van de sluijs liggen sal voor ende achter die twee eerste regulen, ende oock die twee regulen daer die kespen leggen zullen, daer de deurenGa naar voetnoot2) tegens over slaenGa naar voetnoot3) sullen.
Dit aldus gedaen zijnde, sal men over dese streckhouten noch leggen van voren tot achtere, soo lange als de sluijse wesen sal, balck aen balck, wesende 9 duijmen dick ende wel aen malcanderen gewrocht ende met houten (naegelen) op de streckhouten vastgenaegelt, uuijtgesondert alleen daer die kespen van de deuren liggen sullen, alsoo de voorseijde balcken dicht tegen de kespenGa naar voetnoot4) die 3 int getalle zullen wesen gewrocht moeten zijn naer tbehooren, ende dit al ten meesten hout oorbaerGa naar voetnoot5).
Ende sullen dese balcken strecken aen wederzijden over dat heijwerck daer die mueren ende pileerkens staen zullen, die opt een eijnde gelaest sullen wesen op die streeckhouten, mits die lasschen verschietende nu aen d'een nu aen d'ander zijde naer den oorbaer vant werck.
Op theijwerck beneden in den bodem, daer die deuren sullen comen staen, daer sal men die kespen leggen om die deuren beneden tegens te slaen, die men twee oft drije duijmen in deGa naar voetnoot6) streeckhouten laeten sal.
Welcke kespen lanck wesen zullen XXVI oft XXVIIIGa naar voetnoot7) voeten om aen wederzijden een oft twee voeten onder de streck-
[pagina 243]
[p. 243]
mueren te comen, die hebben zullen XVIII duijmen verhevens ende voorts dick wesen XXI oft XXII duijmen ende breet vier voeten, waerinne gemaeckt sullen wesen coppen van clockspijse daer die harrenbedenGa naar voetnoot1) in gaen zullen.
Dese grondt ende bodem aldus gemaeckt zijnde, sal men daerop setten het steenwerck ende sullen alsdan tusschen de streckmueren van de sluijse van voren tot achteren geleijt worden goede ende gave eijcke plancken van 4 duijmen dick, wel aen malcanderen gestreeken ende oock wel gespijckert ende genaegelt met houten naegelen.
tVloer ofte gront van dese sluijs sal men soo diep leggen als men gecrijgen sal connen tot judicature van de heemraeden.
Ende sal den aennemer dit voorseijde vlot oft rooster gereet moeten hebben voor Lichtmisse naestcommende, op een boete van 20 ℔ te verbeuren tegens den dijckgraeff van RijnlantGa naar voetnoot2) tot discretie van heemraeden, twelck hij binnen der stede van Haerlem maecken sal ende tot coste van der stede tot Sparnedam aen den binnendam gebracht sal worden, naer tselve bij de heemraeden gevisiteert sal wesen oft men dat sulcx in den put sal mogen leggen.
Daennemer sal oock gehouden zijn tot zijnen cost de palen in den gront teGa naar voetnoot3) doen heijen, ende becostigen alle tgunt het heijwerck aengaet, uuijtgesondert alle de treckers van den heije.
Sal oock gehouden wesen geen hout te corten ofte doen saegen dan int bijwesen van den gecommitteerde van de heemraeden oft zijn gemachtigdeGa naar voetnoot4), wijens advijs hij gehouden sal wesen te volgen.
Ende alle thout dat men saegen sal sal gesaecht worden tot costen van der voorseijde stede, des sal den aennemer gehouden wesen tselve hout te beslaen, te scrijvenGa naar voetnoot5) ende op de scraegen te helpen.
Item (in de) lenghte van dese sluijs sullen wesen drije paer deuren die ingaen zullen in rabatten soo diep, dat dezelve deuren binnen in de sluijse niet en hinderen, welcke deuren lanck ende breet zullen wesen naer den heijsch van den wercke, waervan die achterherrenGa naar voetnoot6) oft stijlen dick sullen wesen 12 duijmen ende breet 14, die boven- ende onderste clampen van gelijcke dickte ende breete, die middelclampen sullen dick wesen X duijmen
[pagina 244]
[p. 244]
ende XII breet, ende die voorherren oft stijlen die te middewege van de sluijs comen zullen dick wesen 13 duijmen ende breet 14 duijmen, ende zullen dese deuren becleet wesen met plancken van 2 duijmen dick wel over malcanderen gerabat ende in deGa naar voetnoot1) herren, boven- ende onderste clampen 2 duijmen innegespont, wel daerop gemost ende gespijckert alst behoort, hebbende elck paer deuren een clincketGa naar voetnoot2) ende zullen dese deuren gaen beneden in een copGa naar voetnoot3) van clockspijse ende boven in ijseren ringenGa naar voetnoot4) dick ende breet naer den heijsch van den wercke, ende zullen de voorseijde deuren van binnen van onder tot boven gevoert worden met plancken van 1½ duijm dick ende wel genaegelt met houten naegelen.
Welcke deuren soo naeGa naar voetnoot5) te zeewaerts als ter Sparrenwaerts en oock te mitswegeGa naar voetnoot6) gestelt sullen worden naer believen van de heemraeden.
Voor 't voorste paer deuren ter zeewaerts zal men eenen balck van 15 duijmen cants met een caepstant voor mogen winden, welcken balck in eenen houten coker leggen ende over metalenGa naar voetnoot7) rollen gaen sal (om) over ende weder terugge gewonden te mogen worden.
VoorGa naar voetnoot8) tmiddelpaer deuren, die men in tijde van noode besigen sal, sal eenen dwersbalck van XV duijmen cants geleijt worden int gewichte op een ijsere penne, om die lichtelijcken voor die deure te mogen draijen, om die deuren daertegens te steunen.
Over dese sluijse sal men maecken een dobbelle valbrugge breet zijnde 13 voeten, die men soo zwaer sal maecken als twerck vereijschen sal, ende onder elcke valdeure sal men maecken een halff cruijs van den eenen houck tot aent eijnde van den middelstijl, dat men daer wel in wercken can tot steuninge van twerck.
Dese valbrugge sal te middenwege met stijve overslaegen, die wel met bouten ende veren onderdeure gevesticht zullen wesen, boven met een hangent slot, daerdeur wel gesloten worden.
Ende de voorseijde valbrugh sal opgaen in twee binten, hooch boven het steenwerck 15 voeten, waervan de stijlen dick wesen zullen 14 duijmen cants, die beneden in deGa naar voetnoot9) zijde-
[pagina 245]
[p. 245]
mueren van de sluijs in een viercante sponde daelen ende gevesticht zullen wesen, die men met coperen plaeten becleeden sal, ende zullen neffens de stijlen int steenwerck gaeten maecken van eenen voet viercants ende 5 oft 6 voeten diep, daer men een stuck houts van eenen voet kants inne setten sal om daeraen ende aen de stijlen een eijnde balcx te wercken, om een carbeelGa naar voetnoot1) tegens die stijlen te vougen. Off men zoude op elcke zijde van de sluijs in den streckmuer neffens d'eerste tweeGa naar voetnoot2) pileerens 2 gaeten maken van eenen voet viercants ende 6 voeten diep, omGa naar voetnoot3) een stuck houts van eenen voet cants inne te setten, ende aen beijde zijde van de pilarens 2 paelen heijen ende 2 slooven daerop te wercken van 1en voet cants om die binden daerop te wercken ende te vestigen, ende tusschen die stijlen sal men eenen dorpel leggen van eenen voet cants om die hengelissen van de valbrugge daeraen te vestigen.
Over de voorseijde binden sal men leggen twee wippen, lanck ende dick naer den heijsch van den wercke, om de voorseijde valbrugge met keetenen op te haelen, die over eenen iseren bout oft metGa naar voetnoot4) een asse leggende in twee blockeels opende nedergaen zullen.
Alle tvoorseijde werck sal den aennemer gehouden wesen te wercken, daertoe de stadt alle de materialen leveren sal, des zal dezelve stadt aen haer behouden de fragmenten daervan comende.
Ende in sooverre (in) het werck eenige veranderinghe bevonden worde tot meerderinge oft minderinge, sal staen tot verclaeringe van de hooge heemraeden van RijnlantGa naar voetnoot5).
Daennemer sal gehouden wesen dit besteck te volcommen op zijn behoorlijcken tijt ende continuëlijcken te wesen int heijwerck, daer hij gehouden sal wesen met 2 heijen te wercken oft meer tot discretie van de heemraeden, opdat het werck daerbij niet verachtert en wort, ende soo menigen dach hij uuijt het werck blijft sal verbeuren tegen den dijckgraeff 10 ℔ behalven d'intrest dat de stede daerbij lijden sal, twelck hij betaelen sal tot discretie van de heemraeden, voor alle twelck hij gehouden sal wesen borge te stellen ende oock voor de penningen die opt werck ontfangen sal, te betaelen een derdendeel van de penningen van de aenneminge op de handt, een derdendeel als het heijwerck volmaeckt is ende 't andere derdendeel als alle twerck opgemaeckt ende gepresen is.
[pagina 246]
[p. 246]

Heeft aengenomen op de voorwaerden hiervoren Jan Aelbrechtsz. Clock woonende tot Amsterdam voor de somme van 950 ℔ van 40 grooten Vlaems tpont, ende zijn voor hem borge geworden Adriaen Pietersz. houtcooper ende Dirick Jacobsz. timmerman beijde woonende tot Leijden.
Actum op der stadt huijs tot Haerlem op den 4en Novembris XVc LXVII ter presentie van ons, onderteijckent: J. van der Schoten, O. Stalpaert ende A. de Zwiete.
Besteck daernaer den blauwen hertsteen gelevert sal worden tot de nijeuwe Sparnedamsche spuije, gemaecktGa naar voetnoot1) op Naemsche voeten, houdendeGa naar voetnoot2) elck elff duijmen, welcke duijmen elcx juijst zoo zijn als de RijnlantsscheGa naar voetnoot3) duijmen.
Eerst drije dorpels oft kespen die lanck zullen zijn XXX voeten als 26 voeten 2 duijmen, al voluuijt schoon gewrocht, behalven de onderste zijde sullen breet zijn 4 voeten 4 duijmen ende dick 18 duijm daervan de sponden diep zullen zijn 5½ duijm, ende sal tpunt uuijtsteken 3 oft 4 voeten soodat die staertspondingen sullen houden eenen voet 4 duijmen, ende sal op elcke eijnde soo blijven ongespont soo veul alst noodich is tot die coppen.
Sullen de strecksteenen lanck zijn ten minsten twee voeten drije quart, soodat die al deen deur d'ander sullen comen op 4 voeten, sullen breet zijn X oft XI duijmen emmers niet min dan thien duijmen, ende zullen diep oft hooch zijn eensdeels eenen voet eensdeels vijff quart ende eensdeels 1½ voet, ende indient den vercooper hem proffijtelicxst dunckt sal een lage mogen leveren van eenen voet ende drije quart.
De bouts- oft petijtse steenGa naar voetnoot4) sullen diep oft hooch zijn als voren, sullen breet zijn naer (den) heijsch van twerck ende sullen lanck zijnGa naar voetnoot5) achteruuijt gesteert, te weten vóór buijten twaeterGa naar voetnoot6) tot achter aen den backsteen 3 voeten emmers niet min dan een quartGa naar voetnoot7), al met wouwestaerts oft stootvoegenGa naar voetnoot8) in de voorseijde strecke steenenGa naar voetnoot9) gesloten, soodattet wel ende
[pagina 247]
[p. 247]
ten besten sal zijn gesloten, ende zullen die steerten buijten die voorseijde wouwestaerten niet seer smal uuijtloopen maer houden achter gelijcke dickte bijcans, emmers niet dan de derde paert smalder zijnde.
De spondingen zullen diep zijn 13 oft 14 duijmen, die uuijt zullen loopen met zulcke loopen als den grontGa naar voetnoot1) oft figuerlijck besteck verclaert, ende zullen diezelve spondingen al zijn van houck- oft egsteenen.
De decksteenen zullen breet zijn drije voeten ende eenen voet dick.
De decksteenen ende dorpels zullen in den anderen commen.
Sal dese sluijse lanck zijn honderttweeendedertich voeten, ende hooch ontrent zeventhien oft achtien voeten.
De houcksteenen zullen gewrocht worden naer den voorseijden gront oft figuerlijck besteck.
Sal al dit werck zijn van goede Naemsche steen sonder scheuren, spleten oft raeckelspaerten.
Item is bijsonder bedongen dat dit werck wel sal zijn gewrocht ende gelevert in de winckelhaecken ende laegen, van sulcke gelijcke dicte datter in de vougen geen stoppingen van backsteen, tegelen oft anders behoevenGa naar voetnoot2) maerGa naar voetnoot3) dat (t)zelve zij conforme ende gelijck het beste werck van gelijcke natuere binnen Hollant.
Sal die vercooper al desen steen leveren tot Dordrecht ende betaelen die vracht, ladinge met alle dander costen tot Sparnedam aen de plaetinge, des de schippers met heur knechts mede heur uuijterste moijte sullen doen met haer lijff ende gereetschap, maer zullen die dorpels gewrocht worden tot Haerlem onder de craen.
Sal desen steen gemeten worden alse op de aerde gelevert is tot SparrendamGa naar voetnoot4) ende anders nergens.
Indien verstaen wort dat die drempelsGa naar voetnoot5) oft kespen moeten zijn 6 voeten als 4 voeten aenslachs off punts, sal tselve moeten leveren maer zal mogen zijn in zulcken gevallen van zeven stucken.
Sal dit werck begonnen worden te stellen te Paesschen naestcommende, daertegen den aennemer zijnen steen gereet sal moegen maecken, ende sulcx al ende aenGa naar voetnoot6) leveren soo dat men daer geen verleth bij en lijde.
[pagina 248]
[p. 248]

Al dit besteck sal voldaen worden, oft sal die stede hemGa naar voetnoot1) mogen corten tweemael soo veule als die stede ter verclaeringe van degenen hen des verstaende voor intrest daerbij geleden sal hebben.
Ende sal gehouden wesen tweeduijsent voeten steens, oft soo veul meer als den aennemer believen sal, te leveren vóór de maent van November eerstcommende, die men den aennemer alsdan sal betaelen.
Op welcke besteck aennemer geworden is mr. Jan Lambillon, ende is met de burchmeesteren der stede van Haerlem geaccordeert dat hij hebben sal van elck hondert voeten negenthien gulden thien stuijvers, ende indien hij hetselve besteck vollevert ende volcompt alst behoort, soo sal hij hebben thien stuijvers meer op elck hondert voeten, als te weten van elck hondert voeten twintich gulden.
Actum den XXIIIen Julij XVc LXVII. Des ten oirconden hebben Borgemeesters der stede van Haerlem, besteders van wegen derselver stede,Ga naar voetnoot2) ter eenre ende Jan Lambillon coopman van Naemen, aennemer van tgunt voorseijt is, dese geonderteijckent op den XXIIII dach (van) Julij XVc LXVII in tegenwoordicheijt van Cornelis Geertsz. metselaer ende Jan Jansz. steenhouwer, poorters tot Haerlem, die tot alle meerdere kennisse dese mede geonderteijckent hebben ten daege voorseijt.
Onderteijckent: Dirick Jacobsz., N. van der Laen, La. Roosvelt, de par moy Jan Lambillon, Cornelis Geeritsz. ende Jan Janssz.

Gij hebt hiervoren genouch bestecken ende ordonnantiën omme houten bedden ende steenen sluijsen te maecken, soodattet van geen noode en sal wesen, dunct mij ter correctiën, hier naerder en breeder daeraff te schrijven om die corticheijt wille, want uuijt diezelve bestecken meucht ghijluijden uselven behelpen omme die t'emploijeren naer gelegentheijt van den lande ende saecken.

Hiervoren hebbe ick u alle de bestecken gestelt, soo van houten ijnckelle ende dobbele sluijsen, ende van gelijcke oock van steenen sluijsen mette bedden daer nootelijck toe zijnde. Ghij hebt oock verstaen die verclaeringe van de parpeijnnen ende andere materialen daertoe behoorende. Nu voorts sullen wij onse materie continuërende describerenGa naar voetnoot3) ende verclaeren het tusschenscheijt van tproffijt van de houten ende steenen sluijsen met dies daer is aenclevende, ende soo voorts vervolgenGa naar voetnoot4) totten eijnde van de nieuwe dijckagie toe.

[pagina 249]
[p. 249]

Ghij hebt bij de voorgaende patroonen gesien het leggen van eene steenen sluijse van LII voeten lanck, de deuren buijten opengaende, tschooffgebintGa naar voetnoot1) int midden van den buijtenbeloope van den dijck, een deur binnen ten halven beloope van den dijck met eene steenen koker opgemets(t) tegen het opsteijgeren van den waetere, ende deur welcke cokere men op tijt van noode ende stormen zoude mogen begaen sonder perijckel de deuren, toe of open zijnde, binnendijcx zoude een brugge geleijt worden corresponderende opten binnenberm omme daerover te vaeren ende rijden met waegenen ende peerden, welcke sluijs soo veule prouffijts bijbringen (sal) jae meerGa naar voetnoot2) als de steene sluijs hiervoren oock gespecificeert van meer dan hondert roeden lenghte doen zoude; het schilt veule dat de helft van de costen bedraegen soude. De slachgebinden oft slachdeuren zijn geordonneert in de sluijs van de voormelte hondert voeten lenckte midden int viercant van den dijck, twelck onnootelijck is ende is gevolcht de oude maniere van de houten sluijsen, welcke houte sluijsen soo gemaeckt moeten worden om de caemer gelaeden te worden met zwaert(e) ende gewichte van de aerde, daer alle de last van den waetere tegen staet, (om) niet op te lichten, nijet te wijcken ofte te verdrijvenneGa naar voetnoot3). Twelck de steenen sluijsen sulcx niet en eijschen, want eenen steen int waeter sal sincken te gronde ende een hout blijft drijven op het waeter, ende soo is de geheele sluijs één camere. De tonge van de voormelte sluijse soo gemaect zijn zeer swaer ende behouven veel berderen om den steenhouwer daer naer te werckenGa naar voetnoot4). Oock zijn se zeer difficijl ende behouven veel tijts omme de stucken te vergaederen daerinne daenneemers veel zwaricheijt maecken. De deuren en condij oock niet becomen noch oock (soo) gemackelijcken reparerenGa naar voetnoot5) als de deuren buijtensdijcx oft binnensdijcx op de uuijtersteGa naar voetnoot6) gemaeckt worden, wantGa naar voetnoot7) sulcke deuren meuchdij daegelijcx besichtigen ende beoogen ende deen voor dander naer op ende uuijtwijnenGa naar voetnoot8) ende met cleijne moijte ende cleenen dachgelden repareren, versien ende dicht maken. Het leggen van eene steenen sluijs is proffijtelijcken, geduerich ende sonder ommezien overmits dat men de enckele sluijse soo wijt zoude mogen maecken als men proffijt bevont te zijne ende, naer datter veule waeters deur zuweeren moest, met effene zijdtmueren deurgaende zonder belast te zijne

[pagina 250]
[p. 250]

met eenige middelstijlen, daertegen het waeter uuijtloopende deurdraijen moet, daerinne werckende groote wijde staende deuren buijten tzeewaerts aengewrocht, daeraff dwerck off zijdemueren buijten gewrocht zouden worden noesch affcommende in de maniere van vleken, laetende nochtans de muer over de helft tegen de deuren viercant wesen opdat de deuren open zijnde daertegens rusten ende steunen zouden mogen. Welcke deuren altijt ses voeten noesicheijt aen de muer hebben zullen, waerdeur dezelve het waeter terstont achter zouden mogen vatten, dwelck ghij alsoo in de houte sluijsen niet en vermeucht te doene maer moet de deuren opentempelen met houten clampen, omdatGa naar voetnoot1) de deuren wat noesicheijts hebben souden omme twaeter te vattenne. Voor zulcke houte deurenGa naar voetnoot2) soude ick raeden stercke ijsere steunveerenGa naar voetnoot3) te maecken, opdat het waeter zijnen ganck ende cracht benomen zijnde int uuijtebben de deuren bedwongen worden nuesch te staen tegen dat het waeter innestroomen zoude ende soo te eer toe te slaenne. Welcke steunveerenGa naar voetnoot3) oock toegeven als het waeter met cracht buijten uuijtvloijt dwingende soo de deuren vast aen de sijtplancken van dezelve sluijs.

Voorts, want men dagelicx siet dat, zoo wanneer eenige sluijsen ondicht worden ende gerepareert moeten wesen van ouderdom, waertoe men behouft altijts deur de canaelen vingerlingen te leggen, die groot gelt costen ende soo (oock) van wederom wech te doen, sout prouffijt wesen buijtendijcx soo hooch als eenen vloet soude connen vloeden, emmers dat den dach van de sluijs ende het viercant besloten wierdenGa naar voetnoot4), te maecken staende schuijvende deuren comende uuijt kokers, in den dijck gewrocht soo hooghe als men die begaen soude mogen op stormen ende grooten onweder, gaende onder op metaelen schijven om dezelve schuijvendeGa naar voetnoot5) deuren te dienen in de plaetsse van schooffgebinden oft schooffdeuren, welcke schuijvendeGa naar voetnoot5) deuren men lichtelicken ende bequamelicken toeschuijfven soude, met meerder versekertheijt van den lande dan de voorseijde schooffdeuren. Oock zoude (men) daermede spaeren de groote excessive costen van de vingerlinghen, daertoeGa naar voetnoot6) zoude de voormelte (deuren) uuijter sonnen, sonder te beschijnen metter zonnen, bewaert wesen.

Ick hebbe beleeft diversche inundatiën ende op veele ende diversche stormen geweest op den dijck ende gesien tot diversche reijsen, dat alle de schooffgebinden die in diversche polders ende sluijsen gemaeckt waeren soo veul proffijts deden oft zij der niet geweest en hadden, want dezelve schooffgebinden soo leech aen den dijck gemaeckt zijn geweest ende noch

[pagina 251]
[p. 251]

dagelijcx worden op den buijtenberm van den dijcke dat, soo wanneer eenich cleijn verloop overcompt, dezelve schooffgebinden tot boven het capken ondervloijen, soodat men daerdeure het landt niet en can bewaeren oft in noot oft perijckel versekeren, soodattet maer en dient voor een chijpherGa naar voetnoot1). Ende onse dijckgraven, nu volgende doude manieren, hem excuseren altijts op de ouders sonder t'aenmercken de voorgaendeGa naar voetnoot2) perijckel ende dangiere die daer zouden mogen comen. Zijlieden en connen niet overpeijsen ende uuijt het natuerlijck verstant, twelck in dijckagie veelGa naar voetnoot3) doet, considereren datterGa naar voetnoot4), veul landen bedijckt wordendeGa naar voetnoot5), de zeegaten dagelicx langer ende langer wijdenGa naar voetnoot6), soodattet naervolgende moet hoogerGa naar voetnoot7) vloijen ende steijgerenGa naar voetnoot8) van waetere.

Willen sommige emmers blijven bij heur ouders oude oppiniën van houten sluijsen te leggen in oude dijckagiënGa naar voetnoot9), daer oude sluijsen uuijtgenomen worden ende den dijck zijn saete genomen heeft, soo soude ick u raeden dat men buijten het schooffgebint van de sluijse twelck maer en is ende en dient voor een waterloop, op dese maniere wrochte, te wetenne: dat men (wrochte) sommige wijtegebinden tot 2 oft 3Ga naar voetnoot10) toe wijt met 2 oft 3 slijckhouten, die men met loose wercken alsoft een stortebedde waere zoude maken ende leggen de plancken overdwers contrarie dandere, ende dat om oorsaecke als de sluijsen ondicht vielen dezelve totter aerden toe ende ter zijden uuijtgenomen (worden) mochtenGa naar voetnoot11), ende zoo een kiste eerde aen eerde brengen ende sluijten, om soo een cort vingerlinck sonder deur den canaele te moeten loopen te maecken ende op te brengen, want de vingerlingenGa naar voetnoot12) deurdien het uuijtstroomen van den waetere buijten altijts diepen maecktGa naar voetnoot13) soo meuchdij daerdeur geen vingerlinck brengen dan tot grooten cost, blijvende daeromme verde van de sluijse overmits het vingerlinck incalven soude ten diepe, ende in stede dat een vingerlinck costen zoude een paer hondert guldens oft meer, sout een vingerlinckGa naar voetnoot14) costen ende nochtans een landt bewaert (te) wesen mogen maken om twintich oft vierentwintich gulden. Lange vingerlingen zijn seer periculeeus voor de landen op verloop van hooge vloeden.

[pagina 252]
[p. 252]

Ende nietjegenstaende dat de vingerlingen veel costen, nochtans soo dickwils de sluijsen ondicht vallen - principalijcken in der cameren ende voorts onder in den bodem, welcken bodem ten minsten eenen voet oft eenen halven voet onder twaeter geleijt (moet) worden - alsoo daer liggende deuren inne gewrocht worden, soo en can men dezelve sluijse oft ondichticheijt niet vinden oft remediëren sonder eerst de sluijs uuijtgegrouft ende drooch gemaeckt te hebben ende tzeewaeterGa naar voetnoot1) met vingerlingen daer uuijt te weren. Alle timmerluijden maecken geerne dachgelden ende vermeten heur wel sluijsen dicht te maecken sonder eerst volbrocht zijnde des voorseijt is; ende als zij veul dachgelden gemaeckt hebben ende veule onnutte costen gedaen dan daeruuijt scheijden, zoo bevint men dickwils dat de sluijsen ondichter zijn dan zij te voren waeren, oft hebben zij eenige dichticheijt zoo en duert dezelve niet lange. Daeromme op het vermeten van de timmerluijden en derft men niet zeer achten, zij slachten in dat stuck de schaliedeckers die haest begeerenGa naar voetnoot2).

Dat men veule raets nemen wille aen timmerluijden oft (men) steenen sluijse maeken wille of niet, het is al verloren moijte ende waeter gedorschen deurdien dat, steenen sluijse geleijt, is tegens heur neeringe ende gewin. Maer wildij emmers heurlijden hooren soo moetij oock metten metsers communiceren. Veele timmerluijden allegeeren dat sout waeter bederftGa naar voetnoot3) ende mineert den steen metGa naar voetnoot4) lancheijt van tijde, maer seggen niet dat soo haest eene houte sluijs geleijt is soo begint het houtwerck te vergaen gelijck een jonckgeboren kint opter weerelt gecomen zijnde begint te sterven, sonder te allegeren dat eene steene sluijs van goeden blaeuwen orduijn, met terras ende Brabantsche calck gemetst, in hondert jaeren geen omsien ende reparatie en behouft. Eene houten sluijs ter contrarie moet ghij ten minsten alle dertich oft vijftich jaeren vernieuwen ende middelertijt (is) daer zoo veul aen verloren als eene halff steene sluijs costen zoude, daer eene steene sluijs in tweehondert jaeren geen vernieuwinge en behouft dan alleenelijcken somtijts de laegen, die met den loop van den waetere uuijt mogen schueren ende mineren, wederom met calck ende terras te vullen ende te bestrijckenne, als int eerste vant leggen van de sluijs men wel toesietGa naar voetnoot5) dat het bedde wel geleijt worde ende dan van buijten de zijdemueren ende welfselen met grooten blaeuwen arduijn loffelijckGa naar voetnoot6) gemetst.

In de steenen sluijs commen de staende (deuren) zeer wel te passe deurdien zij in cassen gewrocht worden als voorseijt is ende soo geen water-

[pagina 253]
[p. 253]

loop en schutten, daer in houten sluijsen elcke deur bij een voet waterloops beneemptGa naar voetnoot1).

De steene sluijsen en zijn niet onderworpen het ondicht maecken ende deurgraven van de crabben, die geerne ontrent den derrije daerinne de sluijs geleijt ende bewaert wort nestelen, ende aen de steenen sluijsen en vinden zij niet dan scherpe steenstucken ende bitteren calck dwelck heur het deurgraeven beneempt; de steeckpileeren benemen u oock den deurganck van de crabben. Ick hebbe bevonden in het verdichten van de lexsemenGa naar voetnoot2) van de sluijse dat de crabben gaten ende holen gemaeckt hadden voorbij de zoute deuren tot indt midden van den camere, hadde het langer geduert zoo souden zij die versche deuren hebben mogen passeren ende alsoo het landt doen inunderen ende bezouten.

De steene sluijsen mach men ordonneren ende daernaer diep leggen dat merGa naar voetnoot3) met cleijne scheepkens oft groote schuijten zoude mogen deur vletten ende vaeren sonder perijckel, slaendeGa naar voetnoot4) de zoute deuren buijtenende de versche deuren binnen 's dijcx, d'welck men in de houte sluijsen niet en vermach te doenne sonder groot perijckel van den lande, want de twee deuren in de houte sluijsecameren niet vorder oft wijderGa naar voetnoot5) van malcanderen disteren (dan) een middelbaer schuijte ende zoude die beijde te meer openGa naar voetnoot6) houden in sooverre sij daerop oft -tegens bleven sitten.

Ghij vermeucht oock wel in oft aen steene sluijsen vingerlingen te maeckenne van buijten op de steenen vlueckenGa naar voetnoot7) tegens de zoute deuren. Want steenen van eerde gemaect worden ende een materiael oft element is twelck men aen hout soo veul niet en derff betrouwen; daer isser die zoo wijs willen wesen dat zijlieden bespreken, eer zijlijeden eenen dijck van eerde zouden willen brengen aen eenen steenen muer, deselve muer eerst zoude moeten deurhoudenGa naar voetnoot8) wesen totter eerde toe om soo te voegen eerde aen eerde: het zijn al beuselingen ende fantasijen want eene steene sluijs moet rontomme in de eerde liggen, zoude dan steen aen eerde niet sluijten, de steene sluijsen en zouden geen waereGa naar voetnoot9) wesen oft proffijt geleijt. De wangen endeGa naar voetnoot10) waetermeulens die twaeter hooch houden staende tegen de mueren, commen die niet aen deerde gemetst? Ende andere mueren ende poorten van steden, daer de dijcken aen gesloten worden, moet deerde oock die niet dicht maecken? Maer ick bevinde

[pagina 254]
[p. 254]

datterGa naar voetnoot1) sommige zijn die sulcke fantasiën oft fisenollen voortsbrengen omdatGa naar voetnoot2) de simplen meijnen zouden dat zulcke wel geëxpermenteert ende voorsichtich waeren, gelijck daer eenen geleerden abt was liggende in zijn sieckbedde, daer de medecijn tegens zeijde hem denoterende sijn quaet regiment: ‘malum regimen generat morbum, morbus autem mortem’, den abt woude oock wat voortbrengenGa naar voetnoot3) (ende) antwoorde den medecijn: ‘mortem autem cruces’; soo doender veuleGa naar voetnoot4) allegerendeGa naar voetnoot5) woorden niet ter materiën dienende.

Het leggen van de steene sluijsen is proffijtelijcken overmits dat nu het hout soo dier is ende daerdeur eene houte sluijs loffelijck gemaeckt ende geleijt soo veule costen sal als de steene sluijs oft meer. Een houte sluijs moet binnen de 30 jaeren vernieuwt worden als voorseijt is sonderGa naar voetnoot6) dat men noch midlertijt een halve sluijs daeraen verlapt, ende contrarie de steene sluijs en derff men in 200 jaeren ende meer niet vernieuwen noch in 50 jaer niet verlappen, onderhoudende dezelve alleenelijck met wat bestrijckens als voren. Nochtans vinde ick dagelicx van dese oude gesellen die noch al blijven bij de houte sluijsen, maer ick dencke dat se wat zeggen willen gelijck den abt voormelt.

Nu wij soo veule van de sluijs verseijt hebben, soo eijscht oock de redeneGa naar voetnoot7) wel dat wij spreken ende beschrijven de gelegentheijt ende tmaeckenGa naar voetnoot8) van de sluijsevlieten oft waeterloopen, want een sluijs sonder eenen bequaemen sluijsvliet oft waterloop is gelijck een munninck zonder cappe, twelck beijde niet staen en mach. De sluijsvlieten oft waeterloopen, die men delven moet ende bringen aen de binnenmont van de sluijs, moetenGa naar voetnoot9) ten minsten wesen wijder dan den mont oft dach van de sluijse van drije voeten aen elcke zijde ende deurgaens diep van achter tot vore 2 voeten onder den dorpel, van den boven-ondercant van den bodemstijl nederwaerts gemeten, dezelve sluijsvliet oft waterloop altijts wel schoon ende claer houdende van de ruijchte ende wassende groensel van riet, segge oft anders opdat het waeter zijnen loop sonder empechement aen de sluijs hebben mach. Daer moet oock goede toesicht ende scherp regard op genomen dat de visschers geen fuijcken off andere aelcorven en leggen in de voormelte vlieten ende waeterloopen om palingen ende andere visch te vangen, twelck het waeter seer zijnen loop ende affganck beneempt ende daerenboven de voormelte sluijsvlieten ende

[pagina 255]
[p. 255]

waeterloopen doet vervuijlen, aenwasschen, ende ondieper worden, de visschers (houden) oock zeker hout oft anderenGa naar voetnoot1) steen tusschen de deuren in de sponden, daer zij tegens slaen ommedat het waeter die deuren toe zijnde wat innestroomen zoude, naer welck geclanck van den waetere de palinck zijnen loop neempt, oft zij maecken ondichticheijt in de sluijse soodat daerdeur de deuren scheeff worden ende soo het lant in perijckel stellen, waernaer sommige dijckgraven niet zeer en letten oft letten en willen deurdien de zode vischGa naar voetnoot2) in de keucken compt; waeromme het proffijt waere dat seGa naar voetnoot3) ijsere geerden oft andersGa naar voetnoot4) traliën dede maecken ende slaen overdwers van den sluijsemonde eenen voet oft halven van het hoochste binnenwaeter soo het swinters staen mach, opdat nijemant in de sluijs cruijppe oft met schuijten daerinne vaere, ende sulcx hen den aenganck van de voormelte sluijse ende tot de deuren benomen worde.

De sluijsvlieten buijten moeten oock wijderGa naar voetnoot5) gemaeckt worden ten minsten 7 oft 8 voeten aen wederzijden danGa naar voetnoot6) de sluijs ende sluijsmont, ende dat om deser oorsaeke: in sooverre ghij die (soo) wijt delft, deurdien daer van buijten aenwasschen aencommen soo moet ten minsten uwe stijlen oever vanGa naar voetnoot7) 3, 4 oft 5 voeten druijpens aenwasschen, ende soo salGa naar voetnoot8) de sluijsvliet van binnen zijn wijte ofte loop behouden; graeft ghij dan den buijtensluijsvliet niet wijder dan de mont van de sluijs, soo sal het stijl ouverGa naar voetnoot9) deur de schueringe van den waeterloop onder uuijtschueren ende zoo nedervallendeGa naar voetnoot10) uwen voormelten sluijsvliet ende waeterloop stoppen ende vervullen.

In sooverre oock de sluijse den waeterloop oft sluijsvliet buijten niet en connen open houden overmits de lenghte van den waeterloop, ende oock deur die groote aenwasschen die dagelicx ontrent de sluijs(en) ende buijtenvlieten hen aenworpen, - daerdeur waeterloopen ende vlieten verslijmen, ende principalijcken op stormen ende vehementie van winden uuijten westen, zuijtwesten ende noortwesten, die de stroomen van (den) waetere drijven ende dwingen over de buijtenslijcken ende soo eensdeels dezelve slijcken mede in de sluijsvlieten werpen, daer de waeteren ende baeren de hollicheijt van den canael van den vliet vindendeGa naar voetnoot11) tende tegen deen

[pagina 256]
[p. 256]

oft dander cant stuijtenGa naar voetnoot1), soodat daerdeur veel slijcx ende vuijlicheits in den vliet moet blijven liggen - soo salt van noode wesen dat men tegen de voormelte west-, zuijtwesten- ende noortwestenwinden legge eenen duijckeldam dat tegens den voormelten duijckeldamGa naar voetnoot2) de baeren ende zeegangen gebroocken mogen worden, ende dat den voormelten dam ten diepe toe uuijtcomme ist mogelijcken. Soo sal het slijck mette voormelte zeebaren ende zeegangen verdreven zijnde tegen den voormelten duijckeldam blijven sitten zonderGa naar voetnoot3) den voormelten sluijsvliet daermede (te) belasten. Welcke duijckeldam moet hooch wesen ten minsten gelijck den hoochsten meijegorse oft conterlande, van (den) dijck oft meijlande afcommende, gevende denselven duijckeldam wat bots ende noescheijts van de voormelte winden loopens waeter omme denGa naar voetnoot4) minsten last te lijden van den voormelten waetere, werckende den voormelten duijckeldam over denGa naar voetnoot5) conterlande voorseijt een roede oft twee roeden lengte tegen het ommestroomen van den waetere. Ende want de waeteren suweerende ende loopende uuijten sluijse geen macht meer en hebben alse commen geloopen deur de nauwe sluijsvlieten, soo sal van noode wesen dat men den voormelten duijckeldam soo naer den loop van den waetere bringe dat hetselve waeter het spreijen benomen wordeGa naar voetnoot6), al soude men aen dander zijde oock eenen gelijcken dam uuijtbrengen ten diepe toeGa naar voetnoot7), die verheelende ende brengende aen de caeden van den spuijenvanck die men tot schueringe van denzelven sluijsvliet metter spuije maecken sal.

Op dander zijde van den voormelten sluijsvliet ende waterloop aen de oosten-, noortoosten- ende noordenzijde waereGa naar voetnoot8) oock proffijt geleijt ende gemaeckt een spuije met een spuijevanck, de spuije ten minsten van 6, 7 oft 8 voeten daechs ende waeterloops oft meerder naer dat den uuijtganck van den waeter lanck is ende het slijck buijten zeer aenwast ende de natuere ende heijsch van dien dat sal uuijtwijsen, in sooverre daer luijden op commen hen dies verstaende ende dat geen pantoffeltredersGa naar voetnoot9) en zijn. Hoe het begrijp van den vanck ruijmer, wijder ende veerder is als men daertoe commodieuse plaetsse heeft, hoet beter ende proffijtelijcker is want de spuije, hebbende veul bedwongen waeters int opengaen, lanckGa naar voetnoot10) zijnen waterloop houden mach. Het waere oock proffijt de spuij noesch geleijt metten waeterloop uuijtgaende tzee-

[pagina 257]
[p. 257]

waerts, overmits als de spuije recht geleijt wort ende aen tloopen is, soo stuijt oft valt het water aen de ander zijde van den buijten vliet oft waterloop, blijvende zoo wat duerende eer het aent uuijtloopen commen mach, ende worpt soo mettenGa naar voetnoot1) neer het waeter metten slijcke voren in den mont van de sluijse, gelijck mij gebleken is in sommige polders daer de spuijen onverstandelijcken geleijt waeren ende ook te zeer naerGa naar voetnoot2) den voormelten mont van de sluijs, twelcke toecompt dat men de onwetende timmerlieden te vele gelooffs geeft. Den dijckgraeffs officie behoort toe daer op zijn ooge te hebben, regard ende goet toesicht (te) nemen, want men zulcken werck dagelijcx niet en can verleggen. Een spuijeGa naar voetnoot3), lancx den uuijtganck oft buijtenvliet oft waterloop vervolgende geleijt zijnde zoo noesch ende ten besten ende soo veule men can, maeckt den loop subijt uuijtloopende sonder wederstoot oft rencontre te vindenne, ende den stroom soo uuijtloopende is veule stercker ende vehementer int schueren. Maer oft soo geviele dat ghij de spuije leggen wout om lancx de bermen van den dijck te schuerenGa naar voetnoot4), te lossen ende laeden van de schepen, soo behoort ghij nochtans uwe sluijs eenen anderen waeterloop op de voormelte spuije uuijtcommende te maecken ende te wijsenne, oft andersins zoo zoudeGa naar voetnoot5) de loop van den voormelten spuije, die crachtiger bijcompt dan de sluijse voorseijt, elcke reijse den loop van de sluijsmont met slijck beworpen ende deselve sluijs heur waeterloop benemen. Uuijte naervolgende figuere met de uuijtlegginge daerneffens gemaeckt sullen u believen het heel verstant te begrijppenneGa naar voetnoot6).

 

Want wij hiervoren getracteert ende gehandelt hebben dat alle sluijsen behooren bequaemeGa naar voetnoot7) sluijsvlieten te hebben, ende hetwelcke oock het principaelste is van een dijckagie, soo hebbe ick hier wel willen maecken een groote kaerte omdat ghij te bedt soude mogen considereren ende overmercken tleggen van de sluijsvlieten ende waterloopen buijten ende binnen.

De sluijsvliet van binnen siet ghij genouch dattet nut en bequaem is, dat die wijdere zij dan den dach ende mont van de sluijse, ende al waert dat dezelve sluijsvliet eenen boesem oft culcke hadde wijt ende groot, het zoude groot proffijt wesen van den lande, maer daert niet en is moet men daermede de paciëntie hebben. Nochtans die de boesemen voor de sluijsen hebben enGa naar voetnoot8) behooren de dijckgraven die niet te laeten

[pagina 258]
[p. 258]

vervuijllen ofte te niete maecken, soo men in diversche plaetsschen gesien ende gedaen heeft. Sulcke dijckgraven, diet gedoogen, en zijn niet weert dijckgraeff te zijne.

Uuijt dezelve quaerte ziet ghij oock dat de sluijsvliet uuijt eenen boesem behoort heuren loop ende coeurs te nemenne.

Buijtensdijcx, al ist dat de sluijsvlieten wijt gedolven worden, nochtans en sal der niet meer waterloops blijven dan van der wijte van den mont oft dach van de sluijs, nochtans moet men de sluijsvliet wijder delven omme hetGa naar voetnoot1) innecalven van de steijlouveren te verhoedenne.

Ghij meucht oock considereren het leggen van de spuije, die wat noesch liggen moet wijsende den stroom, uuijte spuije, open gewondenGa naar voetnoot2) zijnde, vallende, van den mont van de sluijs ten diepe waerts uuijt te stroomenneGa naar voetnoot3), zoo en can de neer niet in den mont van de voorseijde sluijs neren ende draijen.

Als het slijck hem buijten wijt extendeert ende breet wort, soo zoude het waeter hem verspreijen over tslijck, ende daeromme moet het waeter uuijt de sluijs ende spuije suweerende bedwongen ende benaut worden met duijckeldammen, gelijck ghij oock bij deselve figuere considereren meucht.

De duijckeldammen benemen u oock het inneworpen van den slijme, ruijchte, vuijlnisse ende slijck twelck tegen de duijckeldammen moet blijven liggende, dat daertoe gedreven wort uuijten west-, west-noortwesten-, noortnoortwesten- ende noordenwinden, gelijck u de winden op dezelve quaerte gefigureert ende affgeteeckent worden.

In somma: wildij twee sluijsen op eenen sluijsvliet oft waeterloop leggen, soo moet ghij uwe sluijsvliet buijten soo wijt maecken als beijde de monden oft daegen van de sluijsen sijn, gevende noch daertoe elcke sluijswijte ses voeten meer wijte in den sluijsvliet oft waeterloop. Ick hebbe gesien dat men in den buijtenwaeterloop van eene sluijs heeft geleijt een ander sluijs, ende nochtans den dijckgraeff en nampGa naar voetnoot4) daer geen regard op dat de buijtensluijsvliet behoorde hebben gewijt ende gebreet geweest. Ende soo worden de costen vergeeffs gedaen, want beijde sluijsen en costen niet meer waeters quijt geworden dan één sluijs te voren gedaen en hadde. Ick moetet noch daegelijcx sien ende den dijckgraeff ende gesworens blijven noch even bot, daeromme en zijnt niet alle cocx die lange messen draegen.

Men moet oock dapperlijcken toezien datter geen schepen en lossen oft en laeden in de sluijsen, diewelcke blijven III, IIII oft V getijden in den mont liggen ende beletten soo lange den waeterloop dattet waetereGa naar voetnoot5)

[pagina 259]
[p. 259]

niet en mach suërenGa naar voetnoot1) ende uuijtloopen, daerdeur de landen binnen blijven onder twaeter staen vercommelende ende vercouwende.

Het is wondere dat sommige soo slechtGa naar voetnoot2) zijn dat se schooffdeuren willen blijven maecken in spuijen, die men maeckt tot schueringe van de sluijsvlieten oft eenige haevenne, deurdien dat men de schooffdeuren niet bequamelijcken mach doen gaen dan met grooten arbeijt ende met cost, besonder als ghij groote wijdeGa naar voetnoot3) deuren van X oft XII voeten daechs maecken moet naer den heijsch ende lange loop van den waetere. De windaesen, de touwen, de kettenen ende de schooffgebinden costen veul te onderhouden, dickwils en condij de deuren niet opwinden, besonder als de touwen met ketenen noesch moeten coemen overdwers deur het draijen van (de) spillen in hetGa naar voetnoot4) repareren. Oock en meuchdij de gaeten oft waeterloopen van de schooffgebinden niet bequamelijcken wijt maecken deur het gewichte van de deuren, want wijde deuren moeten wegen, nochtans de wijtte van den val van den waetere moet de schueringe maecken ende brenght cracht bij, soodat ghij in een spuije sout mogen maecken de schuijvende deuren van XX, XXII oft XXIIII voeten daechs: sulcken loop zoude schueringe maecken. De schueringe moet meteenen bot ende subijt toegaen want het cleesen van den waetere deur een cleijn gat van 4, 5, oft 6 voeten daechsGa naar voetnoot5) en brenght geen swaeren val, fortse oft macht bij. Soude men eenichsins mogen allegeren van eenich perijckelle, daer is minGa naar voetnoot6) perijckelle in dan in schooff- oft vallende deuren die dickwils onclaer vallen, ende al waert saecke dat het waeter somtijts aen de schuijvende deuren viele, sootGa naar voetnoot7) doegetGa naar voetnoot8) wel dickwils op eenen verloop over de kaeden rontsomme, de spuijevanck ende de schuijvende deuren hebben heure stortebedden binnen ende buijten de schuijvende deuren ende hebben sonderlinge oock geen hoochte ende is om ses voeten te doen, want in sommige plaetssen boven de zes voeten niet en vloijt, nochtans meuchdij dezelve schuijvende deuren maecken van 8 voeten hoochte om te meer waeters te schutten op een verloop ende hooge vloet, bijsonder als de kaeden onderloopen.

Oock volcht men daegelijcx de oude maniere van ons ouders meijnende dat die wijsere geweest hebben dan nu veele vernuffte ende suptijleGa naar voetnoot9) geesten zijn, zoo men daegelijcx ziet de weerelt suptijlder te wesen, men

[pagina 260]
[p. 260]

ordonneert alnoch in de voornoemde spuije schooffgebinden ende schooffdeuren, het is al quaet werck ende onbequaem om op ende toe te winden. Deen maeckt de deuren met ketenen ende windaesen dander met touwen deur rollen te gaen, hoe ment maeckt daer moet groote fortse gebruijckt worden, de ketenen breecken, de touwen verrotten, ende als de deur begint omhooch te comen soo loopen de touwen noesch deur de schijven ende soo clemmenGa naar voetnoot1) zij opeen, dat men daermede achterwaerts noch voorwaerts en mach, ende is altijts cost om de touwen ende ketenen te vernijeuwen ende tschooffgebintGa naar voetnoot2) te onderhouden. Ende (de) deuren hangen tsomers ende verdraijenGa naar voetnoot3) ende vergaen met heete sonneschijn endeGa naar voetnoot4) nimmermeer dicht en zijn. De schuijvende deuren op metalen schijven en connen niet verbeeteren, één man doet se uuijt- ende innegaen ende schuijven. Maer willensse ommers doude maniere volgen, ick wil se in heur oude opinie laeten, mij geeft wonder dat se heur oude fatsoen van cleeden niet en onderhouden als van (een) cappruijnken voren ende achter opene ende ter zijden niet met allen. Van de schuijvende deuren sullen wij uliedenGa naar voetnoot5) hiernaer breeder schrijven ende verclaeringe doen, dit hebbe ick hier alleenelijcken te passe gebrocht deurdien wij verclaert hebben hoe wij de sluijsvlieten open houden zullen die op vette stroomen ende dicke waeteren, principalijcken op somerdaegen als de sluijsen luttel waeters uuijtworpen, beslijmen ende vervuijllen souden, welcke slijmen ende slijcken zouden met een heet sonneschijn liggen hart worden ende verstijven, soodat die achternaer qualijcken souden zijn om te doen ruijmmen, ende waere geschaepen dat men die met spaeden zoude moeten uuijtschieten. Daerom moet men int beginsel in de weer wesen met een breede, wijde spuije omme daerdeur (de) vehementicheijt van waetere te doen loopen die haest daerdeur een ruijme schuereGa naar voetnoot6) gemaect sal hebben, ende principalijcken met een schuijvende deure die men wijt genouch maecken mach, ende dewelcke soo haest dezelve wat innegewonden is, soo doet de cracht van den waetere dezelve deure van selffs inne- ende openschuijven deur de gladdicheijt van de metalen schijven, die onder in een balck ende daerinne een rabatte gemaeckt draijende zijn. Ick en hebbe niet connen gelaeten u hier oock een figuerken te stellen omme die memorie te ververschenGa naar voetnoot7).

 

Ghij meucht sien bij de figuere hiervoren hoe dat de deure geschoven

[pagina 261]
[p. 261]

wort uuijt eenen cokere, uuijten caedijck gewrocht, gelijck een slecke uuijt haer huijsken compt, twelck gemackelijcken ende sonder moijte gedaen wort, ende een schooffdeure gaet seer moijelijcken op besonder als de deuren niet gelijck en hangen maer noesch, soodat zij daerdeur tegens de sponden clemmenGa naar voetnoot1) dat ghij schijnt al omstucken te windenne datter nae ende bij is.

De windaesen en derven soo zeer groot niet wesen die men totte schuijvende deuren behouft, ende het winden van de schuijvende deuren meuchdij met eenen jongen, de touwen achterdeur latendeGa naar voetnoot2) gaen soodat se maer tweemael oft drijemael om het windaes en dervenGa naar voetnoot3) gaen, soo meuchdij oock de touwen telcken int drooge laeten draeijenGa naar voetnoot4).

De deure in de cokere open zijnde en sal niet lichtelijcken van der zonne opgehaelt worden, ende alsse toe zijn soo staen dezelve deuren met waetere gelaeden.

Sommighe useren ende practiseren maeckende duijckeldammekens van den lande oft van den groese ofte meijlande, affcommende aen wederzijden van den buijtenloop oft buijtenvliet soo naer den canael, op de wijte bijnae van den dach van de sluijs, waermede zij het waeter benauwen ende bedwingen dat hem tselve niet en mach uuijtspreijden oft verbreeden dan alleenelijcken deur het canael, twelck soo bedwongen wesende schuert het canael te betere op ende maeckt bequaeme diepte, want een waeter dat eenichsins sterck uuijtstroompt ende hem naerGa naar voetnoot5) verbreijden mach soo is hem de cracht van het schueren benomen, compter dan op een leechwaeter het spuijewaeter te hulpe totte opperwaeteren uuijte sluijs suërende, soo en macht niet falliërenGa naar voetnoot6) het (en) moet de buijtenvliet seer diepe houden omme het waeter bequaemer uuijt te loopenne. Siet daerom oock dit figuerckenGa naar voetnoot7).

 

Bij het voormelte figuerken meuchdij sien dat het waeter, uuijte sluijs commende ende hem verbreijdende op het slijck, geen schueringe maecken en can, daertegen worden de duijckeldammekens noesch uuijtgesteecken omme het waeter deur het canael te dwingenne. De noescheijt van de uuijtsteeckende dammekens maecktGa naar voetnoot8) meer strooms ende twaeter voecht hem snelder ten diepe waert dan oft de dammekens recht laegen, tegens welcke rechte (dammekens) alle waeteren bedwongen blijven steijgerende. Ende teijndenGa naar voetnoot9) de duijckeldammekens, soo over wederzijden

[pagina 262]
[p. 262]

geleijt noesch als voorseijt is, dwingenGa naar voetnoot1) den stroom int midden van den canaele, ende het een waeter van de dammekens vallende ende schuijvende dwinght het ander voort soo tzeewaert, daerdeur een sluijsvliet in behoorlijcke diepte gehouden mach worden. Twaeter en can soo oock niet terugge wederom naer de sluijs neeren, want de noesicheijt van de voormelte dammekens dwingtGa naar voetnoot2) twaeter altijts voorwaerts uuijt ende van den eenen dam tot den anderen.

Als dan een dijckagie ten goeden effect gebrochtGa naar voetnoot3) ende gemaeckt is, soo moet men oock uuijtzien om te vorderen het proffijt ende commoditeijt van de inwoonders ende baenders van den lande omme heur timmerhout, stien, calck, stroij, riet ende andere materialen dienende tot timmeragie ende tot bouwinge van de huijsen bequamelijcken aen tlant te mogen brengen, want sonder huijsen ende schueren, bergen, peertstallen ende anders tlant niet en can gebaent worden. Oock als de vruchten opt lant gewonnen zijn, gedorsen, gewant ende geoorbert ende op solder gebracht zijn, soo moet men die mercten ende voeren ter plaetsse daer se vercocht worden, oft wildijse bij huijs vercoopen ghij en sult daertoe geen cooplijeden vinden oft dezelve cooplieden moeten weten hoe bequamelijcken die aff te schepenne ende te vervoerenne. Ende daerom moet men wel uuijtzien omme bequaeme haevene te ordonneren ende te maecken die ten diepe mogen uuijtcommen, welcke haevenne nochtans bewaert moeten worden jegens die westen-, zuijtwesten- ende noortwesten-, principaelste ende dangereuste, winden met een uuijtstekende hooft ende eenen dam lancxter haevenne liggendeGa naar voetnoot4), omme daerachter de schepen gebracht te mogen blijven tegens de voormelte westen-, zuijtwesten- ende noortwesten-, principaleste ende dangereuste, winden, ende wederomme int arriveren gemackelijcken in te commenne, oft anders zijn dezelve schepen geschaepen alle reijse op stroom ende onweder int innecommen van der haevene opt lant te steken ende te bedervenne. Het proffijtelicxste dat men voor een plaetsse maecken mach is een goede haevenne ende een uuijtstekende hooft, waerdeur alle schepen een goede reede mogen hebben, twelck oock tprincipaelste is daer alle schippers naer wenschen om tegens avont, nacht ende onweder een goede reede mogen vinden daer zij lijff, schip ende goet bergen mogen. Ende want het oock een van de principaelste poincten ende saecken is, de dijckagie geëffectueert zijnde, dier nootelijcken zijn moet, soo moetenGa naar voetnoot5) wij wat meer moijte nemen om daeraff eensdeels int lange te schrijvenne, te meer tot vermaninge van degenen die de heeren geraeden hebben haevenen van landen, steden ende dorpen om heur singulier prouffijt toe te sluijtenne, over te gaen ende te

[pagina 263]
[p. 263]

craegenne, benemendeGa naar voetnoot1) daermede lant ende stede heur welvaeren negotiatie ende trafficque van coomenschap; daerenboven oock verdrincken alle corenlanden daer ontrent sulcke gesloten ende gecraechde haevenen liggende. Neempt maer exempel wat schaede zulcke raetslieden doen connen, want daer en is niet een gehuchtkenGa naar voetnoot2) in Hollandt van vijff huijsen, men en maeckter te grootenGa naar voetnoot3) cost haevenen ende vlotten om sulcken gehuchte met schepen ende schuijten te mogen besoucken. Soo moetentGa naar voetnoot4) dan wel Kempenaers ende uuijt de Kempen zijn die (met) zulcken vermeet voorstellen landen (ende) steden die goede bequaeme haevenne hebben toe doenGa naar voetnoot5) stoppen ende craegenne. De heeren sulcx raedende van saecken daerinne zij niet expert en zijn, het is heur te vergevenne want zij niet en weten wat zij doen, maer nochtans en behooren sulcke raetslieden, aenmerckende de evidentelijckeGa naar voetnoot6) schaede die zij daerdeur gedaen hebben ende allen menschen claer ende notoir is, deur heur opiniatricheijtGa naar voetnoot7) niet te belettenne dat zulcke schaeden ende intresten niet en worden gerepareert, gereïntegreert ende in heur eerste staet gestelt. Daeromme behooren uw Mat. ende andere heeren wel daerop te letten wat ghij voor commissarissen in dijckagiën uuijtseijnt omme reden, soo ghij nae hooren sult ende soo mijnen persoon in sulcke oft gelijcke saecken ontmoetGa naar voetnoot8) is.

Een haevenne dan sal men leggen, maecken ende ordonneren op eenige diepten oft creken soo verre westwaerts als men eenichsins can ende daer men bevint steijl oeveren te zijnne, wesende een teecken dat daer de stroom van waeter meest uuijt- ende innestroompt, waerdeur evidentelijck uuijteroogen blijcktGa naar voetnoot9) dat daer geen aenwasch en is, soodat de haven niet lichtelijcken verslijmen oft toeworpen en sal. Behoudens nochtans dat ghij aen de weste- noortweste- oft zuijtwestezijde eenen dam uuijtsteken sult over tgors oft slijck te moeten gaendeGa naar voetnoot10) de westen-, noortwesten- oft zuijtwestenwint, ende daer teijnden aen een hoot uuijtsteeckenGa naar voetnoot11) van rijse ten diepe toe, wat draijende nae den oosten, noortoosten ende zuijtoosten naer dat het landt ende haevenne gelegen is, opdat de mont ende het innecomen van de haevenne liggen mach uuijten voormelten westen-, noortwesten- ende zuijtwesten-, vehementsteGa naar voetnoot12) ende sterckste, wijnden.

[pagina 264]
[p. 264]

De voormelte duijckeldamGa naar voetnoot1) zoude wel behouven te wesen onder in zijn zaete ten minsten van 3 Putsche roeden, gemeten van den hoogen conterlande, ende dat het slijck naer advenant meer beloops hebbe gelijck de leechte uuijtheijscht, boven op zijn cruijne 3 voeten, twelck achternae tonneront worden zal, hooch een hemelshoochte deurgaende tot aent rijserenhooft 6 voeten gemeten van den hoochsten conterlande voorseijt, het druijpen aen doostzijde van 6 voetenGa naar voetnoot2), ende de reste van II roeden oft 9 voetenGa naar voetnoot3) aen de westen-, zuijtwesten- ende noortwestenzijde. Welverstaende nochtans dat in tslijckGa naar voetnoot4) ende leechte aen de oostzijde, naer advenant dat de zaete van den dam meer toeleggens heijst, wij rekenen maer de III roeden ten hoochsten conterlande oft ghij moest den dam opt slijck op eenen berm leggen soo hooge als het conterlandt is.

Ende omdat ghij de zaecke des te beter verstaen meucht ende een groote zaecke is voor een dijckagie, soo hebbe ick u hetselve oock wel willen demonstreren met een cleijn figuerken, daerbij ghij sien sult de winden, het hooch conterlandt ende het leech slijck met het rijserenhooft daernaer volgendeGa naar voetnoot5).

Een cleen uuijtlegginge op de voornoemde kaerte.

Soo alle dijckagiën havenen hebben moeten, soo ziedij bij dezelve kaerte dat op de diepen de bequaemsteGa naar voetnoot6) havenen vallen, in sooverre nochtans die bequamelijcken liggen omme de schepen op alle winden gebercht te mogen zijn ende inne ende uuijt te vaeren, ende daer gemeenelijcken steijle oeveren vallen daer en valt geenen aenwasch als voorseijt is.

Ende daer het slijck soo wijt ende breet is eer de diepte aencompt, soo salt van noode wesen twee rijserenbermen gewrocht met een kiste midden van X oft XII voeten wijt, omme den dam daerop zekerlijck te mogen wercken ende de voet (te) houdenne tegen het swalpen van den waetere, brengende de voormelte rijserenberm sco verre ten diepe totdat ghij thooft bequamelijcken uuijten waetere haelen meucht dat de schepen op een leechwaeter daerop mogen vloten. Ende hoewel wij de kiste soo breet ordonneren dat mach wel wesen, want daer geen gewichte van eerde op en compt; ende soo moetGa naar voetnoot7) gedistingueertGa naar voetnoot8) worden vantGa naar voetnoot9) overgaen van de diepen daer men de kisten soo cleijne maeckt ende naeuwe,

[pagina 265]
[p. 265]

deurdien daer veule gewicht van eerde op comen moet die de bermen ter zijden deurtGa naar voetnoot1) gewichte van der eerde wel uuijtdrijven zoude, soo ghij naer verstaen sult. Ende al en is de diepte metten eersten soo diep niet, deurdien teijnden de hooffden neeren vallen het sal hem haest gediept hebben, (ghij) moet nochtans wel toesien dat de kiste oock sooGa naar voetnoot2) verre uuijtwaerts gecontinuëert worde alst mogelijck is, overmits ende omme te belettenne het onderdeur schueren mits tsant en rijs, waerdeure u het hooft ontsincken zoude mogen.

Daer geen diepen en vallen in de dijckagie omme de haevenen te mogen ordonneren maer plat velt is, suldij moeten een haevenne van nieus graeven van de breete ende diepte dat de schepen daerin vaeren, zwaijen ende draijen mogen. Ende want wij hier int lange in ons IIIe bouck van maeckinge van haevenne, diepten ende onderhoudinge van dezelve tracteren zullen, soo laeten wij daeraff hier breeder verclaringe te doen, want het de dijckagie niet soo seer en toucheert ende mits dattet nieuwe wercken zijn buijtensdijcx vallende, daer veule op sal vallen te narreren ende bij geschrifte te stellen, soo suldij int maken van alle havenen ende onderhout van dien goet bescheet vinden daernaer ghij u sult mogen reguleren. Ende niettegenstaende dat hiervoren genouch verhaelt is van de sluijsvlieten te maeckenne ende te onderhoudenne, twelck bijcans een materie schijnt te zijne van havenen, nochtans suldij tzelve diversch vinden ende van andere natuere ende bestecke, soo ghij int selve bouck onderricht zult worden. Sullen daerom voorts onse materie van der dijckagie eenpaerlijck vervolgen ende uuijten.

De sluijs zoude dan wel dienen (geleijt) aen de oostzijde ende de spuije aen de west-, noortwesten- ende zuijtwestenzijde, daer men de vanckput doen maecken sal van de buijtenkaede, ende brengende ende heelende dezelve kaede aen de naestaenstaende haechkaede, maeckendeGa naar voetnoot3) dan uuijt de havene een puije oft caije omme de schepen daer te lossen ende te laedenne opdat de sluijsvliet altijts zijnen loop vrij hebben mochte. Dese spuije sal men moegen vrij wel recht leggen schuerende lancx de voormelte kaije, opdat de schepen daer op het leechwaeter heur bequaeme saete hebben zullen mogen, laetende tusschen de sluijs ende sluijsvliet een eijlandeken om soo het slijck van der sluijs te weeren, bringendeGa naar voetnoot4) den sluijsvliet noesch affcommende in de voormelte haven ten minsten 4 oft 5 roeden oft soo men bevinden sal dat de natuere dat heijscht ende uuijtwijst, soo u de navolgende figuere dat demonstreertGa naar voetnoot5).

[pagina 266]
[p. 266]

Uuijtlegginge op de voormelte kaerte.

Ghij meucht zien uuijt dezelve quaerte hoe (de) sluijs disterendeGa naar voetnoot1) van de spuije geleijt moet worden ende dat tusschen beijde het eijlandekenGa naar voetnoot2) blijft liggende, twelck belet dat het spuijewaeter tsant oft slijm in den mont van de sluijs niet en mach werpen. Oock soo leechtGa naar voetnoot3) den loop van de sluijs schuetich tzeewaert soodat tachterste waeterGa naar voetnoot4) uuijt de spuije comende tvoorste deurjaecht, dattetGa naar voetnoot5) geen draijende neren can achterwaerts terugge maecken als en hebbendeGa naar voetnoot6) geen opstaeckelle van denGa naar voetnoot7) oeuvre van den lande daer het zelve water tegen gestuijt worde, welcke stuijtinge ofte gemoet van den lande altijts neren ende draijen maken.

MoochtGa naar voetnoot8) oock considereren ende uuijter oogen zien dat de schepen aen den berm mogen lossen ende laeden sonder den mont van de sluijs oft den uuijtloop te empecherenne ofte belettenneGa naar voetnoot9).

Ick hebbe geëxpermenteert ende bevonden in diversche landen daerse spuijen geleijt ende gemaeckt hadden aen sluijsen tot schueringe van de sluijsvlieten, dat dezelve spuije bijcans soo veule quaets dede int uuijtloopen ende schueren als deuchden, want zij te recht geleijt waeren ende heuren waeterloop oock soo linierecht tegens (t)lant stuijten moeste, soodat de spuije metten neereGa naar voetnoot10) ende draije in de sluijs soo veule sants wierp ende slijck dat men dezelve sluijs voren den mont met spaeden moeste uutruijmen, ende al waert saecke dat het sant noch niet geleth en hadde, des jae, soo is daerdeur claer, evident ende notoir dat het draijende ende neerendeGa naar voetnoot11) waeter te landewaerts inne zoude moeten loopen, soodat de sluijs zijn rechte uuijtschueringe ende loop van den waetere niet wel hebben en mach.

Daer ghij u haevenne op een ander maniere maken wilt dan het kaertken voorseijt uuijtwijst, soo moet ghij altijts gedoogen dat de schepen in uwe sluijs ende sluijsvliet tijde op tijde blijven liggen ende soo beletten den uuijtloop van den waetere tot grooten bederffenisse van den lande, want tlant, dat niet wel zijn waeter loosen ende suëren en mach, moet blijven staen vercouwen ende vercommelen metten waetere soo datter geen oft luttel goede vruchten naer en volgen.

[pagina 267]
[p. 267]

Ghij en sult u niet laeten verdrieten dat ick op elckeGa naar voetnoot1) diversche kaerte maecke, ick hebbe hetselve wel willen doen omme soo die niet veule dijcx oft dijckagie gesien en heeft oft gehandelt en hebben niet te travailliërenneGa naar voetnoot2) met zwaricheden ende confusie van veule verstants ende uuijtlegginge in één kaerte ende op malcanderen te embrouëlliërenne tverstantGa naar voetnoot3) te mogen begrijpen, twelck degenen wel zouden verstaen ende vatten die de dijckagie wat gehandelt hebben.

Oock meuchdij zien hoe dat het waeter, uuijter spuije comende vallenGa naar voetnoot4) op het eijlandeken lanx den berm van den dijck oft kaede daer de schepen lossen, terstont zijn keer neempt naer het diep van de haevenne sonder de sluijse oft sluijsvliet te beletten, schuerende desniettemin lancx ende fancxGa naar voetnoot5) de saete van de schepen aen de voormelte bermen ende caden. Daeromme is bovenal sulcken eijlandeken aen de voorseijde sluijse van noode omdat het waeter van de spuije, die anders onder deGa naar voetnoot6) sluijs ende sluijsvliet vallen (soude), geen empesement van opworp van sande ende slijck in den mont van de sluijs en doen.

Het hooft ziet ghij oock liggen ende gemaeckt draijende ten noortoosten opdatGa naar voetnoot7) de schepen uuijten westen-, zuijtwesten- ende noortwesten, vehementste, winden geborgen mogen leggen en een goede loffelijckeGa naar voetnoot8) saete hebben gelijck vorenGa naar voetnoot9) genouch verhaelt es.

Int uuijtvaeren van de schepen mogen de schepen oock, daer aen thooft liggende, (hem) gereeden tseijlen ende seijllage maecken, twelck zij sonder hooft niet bequamelijcken claeren zouden connenGa naar voetnoot10), ende soo ghij voorts int derde bouck, daer wij tracteren sullen van haevenne te maecken ende onderhoudeneGa naar voetnoot11), breeder verstaen sult.

En spaert geen gelt aen spuijen, maeckende die ten minsten van 8 oft 9 oft 10 oft 12 voeten daechs, want de schueringe moet met machte van uuijtvallende waeter geschien, ende uuijt een enge cleijne spuije moet het waeter daerdeur staen cleesen zonder macht bij te brengenne ende schueringe te maeckenne, soo ghij oock verstaen zult daer wij tracteren zullen van onderhout van haevenen, spuijen, sluijsvlieten ende spuijevlieten hiernaer int derde bouck. Maer want dit eenGa naar voetnoot12) is van de princi-

[pagina 268]
[p. 268]

paelste poincten van de proffijten van der dijckagie, soo hebbe ick dit ulieden wel noch eens int lange willen repeterenGa naar voetnoot1).

Nu wij hiervoren int lange getracteert hebben van de dijckagie ende maeckinge van den dijcke, soo ist oock redene dat wij cock spreken van (de) zooden twelck is een harnasch ende wapeninge van denzelven dijck, soo behoort dan oock het besteck van de zooden te wesen ten minsten van 6 duijmen dickte van goeden cleijeëerde gesteken op een begroest, hart velt, ten minsten oock van 10 duijmen viercants, ende gesteken nae den heijsch van den wercke, ende dezelve soo geset aen den beginnendenGa naar voetnoot2) uuijt den innespoorsel opwaerts gaende ende eenpaerlijck lancx den dijck streckende ende loopende, op zijn verbant geset gelijck oft zij gemetst waeren, sonderGa naar voetnoot3) dezelve zooden te seer te trappenne ende te verpletteren. Daer zijn veule dijckers die henzelven daerinne misgaen, stekende sooden op een sacht leech velt boven de 3 oft 4 duijmen niet dicke, ende dezelve zooden aen den dijck settende zoo nat zijnde soo verpletten zij de zooden met uuijtkappenGa naar voetnoot4) om die te te doen extenderen in de breete, dat ghij maer een papiere borstweeringe tegens de zee en hebt. Op zulcken werck ende werclieden behoort men wel dapperlijck regard te nemen ende sulcke zooden uut den dijck te keuren.

Omme u voorts dan t'informerenne wat een roede zooden soo loffelijck aen den dijck geset costen zoude, soo extimeer ick elcke roede viercants op dese weereltGa naar voetnoot5) op 6, 7, oft 8 stuijver de roede naerdat dezelve zooden verre ofte wijt te haelen zijn, ende daernaer meuchdij u calculatie maecken op de streckroede, te wetenne: heeft eenen dijck buijten beloops 4½ roeden ende boven op de cruijne een roede facit 5 roeden 6 voeten, facit tot 6 stuijver de viercante roede 33 stuijver, op de 7 stuijvers 8 oft 39 stuijvers, in somma op zulcken beloop van dijcke is de gemeene ganck een croon voor elcke streckroede ende soo dander naer advenant. Die sulcken werck aennemen te maecken hebben seer goet loon al ist saecke dat zij met de schuijten sulcke zooden moeten aenvletten ende verre moeten haelen, maer die de zooden met karren, buijten de kaeden gesteken, aen mogen brengen ende zoo op den dijck lossen, die en behooren maer te hebben voor de streckroede op sulcken beloop van dijcke als voorseijt is XXV, XXVI stuijver ende niet hooger dan tot de XXX stuijver.

Daer zijn nu dijcken, die leggen op zulcke gewesten ende raijen

[pagina 269]
[p. 269]

loopende deur raeuwe landen ende groenten van seggen, hiempte oft riet, daer in verde (ende) naer geen herdeGa naar voetnoot1) sooden te gecrijgen en zijn oft daer men met geen schuijten aen vletten en can oft met eenige karren deur de sachticheijt van den gronde, over carren en mach. Sulcke dijcken zoude ick wel getroost zijn het beloop buijten ende boven op de cruijne te oversettene met goede taije ende dicke spetelingen, met hempt-, segge- oft rietspeten geset op zijn verbant als voorseijt is.

Noch zijn der oock dijcken die leggen over santplaeten oft santpoocken daer men noch cleije noch rietspeten en vintGa naar voetnoot2), die zeer dangereux zijn principalijcken als zij leggen intGa naar voetnoot3) noortwesten-, suijtwestenende westenwinden, welcke dijcken men behoort veel beloop ende hoochte te geven meer dan de andere, ende die te besetten ende te besooden met een dobbele soodeGa naar voetnoot4), elcke zoode van zes duijmen dicke, ende oft soo gebeurde dat men daeraen niet en cost bevletten, soo waert proffijt van 100 roeden tot 100 roeden een loode gedolven om de zooden daerdeur aen den dijck te vletten oft de zooden van andere contreijen, den dijck volmaeckt zijnde, boven over den dijck aen den voormelten santdijcke te kerrene. Ende nochtans zulcke dijcken, zoo gesoijt zijnde met de soodeGa naar voetnoot4) als voorseijt is, waer danGa naar voetnoot5) noijtGa naar voetnoot6) wel loffelijcken overcrampt van onderen opwaerts ten minsten van twee roeden hoochte beloop opdat, de gemeene vloet dagelijcx daerop vloijende ende affebbende, de zooden niet uuijt en vloeden, want alsser een gat compt oft valt in (sulcken) santdijck soo en isser geen houdens meer aen ende mineert denselven dijck van boven neerwaerts affvallende, waerdeur veule dijckagiën in perijckel commen op groote verloopen ende stormen van winde.

Het besteck van de crammen moet zijn ende gemaect worden dat elcke aennemer, oft het zij dat ghij het cramsel in dachgelden doen maecken oft niet, wel loffelijcken denGa naar voetnoot7) dijck overspreijt met goede terwegleu oft gersten- oft haverenstroij oft met rouw riet ende daerop gecrampt met goede loffelijcke taije poten van terwengleu oft haeverenstrooij, drie cramselen op den voet int viercant soo in hoochte als breete, maeckende maer van elcke pote eenen steeck ofte cramselle opdat soo de zooden te diepere gemaeckt mogen werden.

Nochtans zulcke santdijcken, soo gewapent ende geharnast zijnde, in zooverre ghij bevint dat die niet en mogen resisteren oft wederstaen de voormelte noortwesten-, westen- ende zuijtwestenwinden zonder dagelijcx de zooden oft het cramsel deur te breken, te mineren ende te putten, soo

[pagina 270]
[p. 270]

salt van noode wesen sulcke dijcken te overleggenne ende te bewaerenne met Vilvorsche schorren, steenen ende cattebollen ten minsten van de tweeGa naar voetnoot1) beloops opwaerts, beginnende te settenGa naar voetnoot2) van boven neerwaerts dat elcke steen bevangen worde contrarie een schaliëndack, opdat de stroom oft slach van dienGa naar voetnoot3) geene rencontre oft wederstoot en crijge maer effens oploopen mach ende soo te min machts gebruijcken om de steenen te versetten. Want soo ick voren geseijt hebbe dat het water met geen cracht wederstaen en wil wesen maer wel met suptijlicheijt ende soeticheijt, daeromme zoudet oock grootelijcx profijteren dat ghij 't voormelte beloop van den dijcke eerst overleijt met dunne viercante steenen, die wel uuijt de put vallen effen in zijn verbant, daerop ghij dan de groote oneffene hoeckgewijsde steenen zouden leggen, soo en souGa naar voetnoot4) het waeter door de steenen vallende uwen dijck niet connen mineren oft natte putten uuijtschueren, welcke schueringe dickwils de steenen versetten besonder als die niet zeer dick op malcanderen geleijt worden.

Noch zijn der wel gronden zoo leech datter al niet baten en zoude het zooden, het crammen ende beleggen van de steenen voormelt, deurdien de saete ende tee van den dijcke op een sacht lant leijt daegelijcx affstromende oft -schuerendeGa naar voetnoot5), zoodat ghij gehouden zult zijn rijserebermen daeraen te maecken soo hooch van rijs opgewrocht als den gemeenen conterlande daerneffens aen wederzijden aenliggende, betuijnende dezelve bermen loffelijck met dichte tuijnen, dewelcke oock met steenen gelaeden zullen moeten wesen met Vilvorsche steenen ende cattebollen als voorseijt is, brengende van den dijck affGa naar voetnoot6) duijckeldammen oft duijckelzeeweringen, hetsijGa naar voetnoot7) van zooden gemaeckt oft van rijseren, met steenen gelaeden, liggende van ebbe en oock van vloede omme de stroomen te werenne ende te keerenne van den voormelten bermen opdat zij heur fondament behouden mogen ende niet en ontgronden.

Voorts omdat deze materie wat duijster ende quaet om te verstaen is, soo zullen wij de moijte nemen om tselve u met een figuerken te demonstrerenGa naar voetnoot8).

Ick en zoude niet raden te dijckenne (een) nijeuwe dijckagie daer veule steendijcx vallen soude, want het steenen van den dijcke cost meer dan het maecken van den principalen dijck, soo ghij naer hooren sult als wijlieden daeraff comen te tracteren.

 

Ghij meucht bij dezelve kaerte zien de meijninge van ons voorgaende

[pagina 271]
[p. 271]

schrijven, hoe dat eenen dijck op een leech stael liggende behoort onderhouden te worden, dat is te weten dat men denzelven dijck becrammen sal ten halven beloop van den dijck daer hijGa naar voetnoot1) wat uuijten slach van den noortwesten-, westen- ende zuijtwestenwinden leet ende daer wat groesen voor leggen, ten waere nochtans oft ghij gevoeldet dat tzelve crammen niet en zoude connen tegenhouden, soo mach men bezien hoe hooch het gebreck waer ende leggent soo met steenen om uuijt den perijckeleGa naar voetnoot2) den dijck te houdenne.

Daer geen voorlant op het sant en is moet ghij maken eenen berm van rijse ten minsten soo hooge als tmeijlant daernaest gelegen, breet oock ten minsten een roede, welcke berm oock met steenen gelaeden moet wesen ende dan oock soo voorts het beloop van den dijcke ter halver hoochte toe de steenen geleijt op zijn verbantGa naar voetnoot3), vervallendeGa naar voetnoot4) deen den anderen tegens het oprijsen van de steenen bij de baeren van den waetere, die veule crachts bijbrengen soo men dagelijcx zien mach aen tHontboschGa naar voetnoot5) in Hollandt, te Westcappelle in Zeelandt daer groote zercken met den waetere ten halven dijck bij crachte van de zeewaeteren gedreven worden, ende elders.

Die uuijtstekende duijckeldammen, gecrampt ende van eerde gemaeckt, uuijt de principale winden geleijt om de cost te schouwen, ende dander op de winden leggende, van rijse ende steenen, zullen u niet alleenelijcken den grondt behouden maer zullen den neer van den waetere ende (de) zeegangen beletten, dat uwen gront ende saete aen den berm van den dijck niet en sal affschueren ende diepen, ende principalijck op zulcke hooffdekens, duijckelsGa naar voetnoot6) ende duijckellezeeweringen sal de cracht ende hollicheijt van den waetere die aen den voormelten berm vallen zoude gebroocken worden, zoodat uwen berm daerdeur oock te min last lijden sal. Ende daerdeur zullen oock de steenen op den berm ende aen de dijcken geleijt rustelijcken heuren stant ende plaetsse mogen houden sonder dat die met de zeebaeren verset sullen worden, want dezelve berm ende steenen beloop van den dijck niet vordere hollicheijt van waetere en sal te draegen hebben dan als de uuijtstekende hooffden ende bermen heuren top oft cruijne onder haelen.

Den dijck ziet ghij voorts beset ende gesoot met zooden op zijn verbant gelijck de metsers heure muer metsen, twelck niet alleenelijcken de zooden te beter maeckt houdenGa naar voetnoot7) maer zij wortelen ende begroijen be-

[pagina 272]
[p. 272]

quamelijcker aen malcanderen, ende op sonneschijn ende droochte soo en connen zij soo niet opgehaelt worden van de sonne als oftGa naar voetnoot1) zij geen verbant en hadden ende aen malcanderen niet en sloten. Den principalen tijt van zooden te zetten is in Martio, April ende tot halff Meije; wat vóór d(i)en tijt niet gesoijtGa naar voetnoot2) en is, soo droogen de zooden zoo zeere van de eerde van den dijcke dat men se mackelijcken met handen uuijtnemen mach, ende op een verloop en mogen diezelve zooden geen waeter wederstaen ende en connen oock niet begroesen oft bewortelen eer den winter aencompt, daerdeure den dijck perijckelleGa naar voetnoot3) van breken subject moet wesen.

Ick hebbe van deselve kaerte(n) gemaect diversche met schepen opdat ghij te bet overpeijsen ende mediteren meucht, dat daer meer schepen liggen diepte wesen ende stroomen gaen moeten, soodat daerdeur den dijck groote last lijdt ende draecht op tverloop van winde, soodat als ghij den cost eens gedaen hebt van de dijcken met steenen te beleggen ghij jaer voor jaer te min te geldenne hebt.

Tcompas wijst u den westenwint plat op den hals van den dijck ende bermen, ende de zuijtwesten- ende noortwestenwint wat schuetich ende loopens wintsGa naar voetnoot4), maer nochtans lijden de dijcken daerdeur groote last op leech staelen van vóórlanden, deurdien de baeren van den waetere ende (de) zeegangen lancx (den) dijck gedreven worden met de vehementicheijt van de winden, die int wederom van den dijcke ten diepe vallenneGa naar voetnoot5) de meeste fortse ende crachte doen moeten ende principalijcken op de ebben, soodat se somtijts schijnen een halven dijck wech te nemen deur de zwaerte van den waetere, dwelck dan de steenen wel geset en het cramselle wel dicht gecrampt beletten ende tegenhoudenGa naar voetnoot6). Soo ende omme d(i)e redenen dan moet men de dijcken versien ende tlant uuijt den perijckelle gehouden zijn.

Daer zijn sommige die maecken den berm verre van den teen van den dijcke twelck ick niet goet en vinde om veule redene.

Ende eerst: daer ghij den teen aenGa naar voetnoot7) den voormelten dijcke behoort te gevenne ende te maeckenne een goet hooch stael, daer blijffdij een leechte behoudenGa naar voetnoot8) tusschen den berm ende den voormelten tee van den dijcke; waer leechte is daer moet de hollicheijt ende crachte van den waetere, te weten tusschen den tee van den dijcke ende berm, geschut wordenGa naar voetnoot9), dwelck dan onder deur het rijs deurloopen moet ende soo den berm ontgronden overmits dat trijs sonder kiste niet en dicht.

[pagina 273]
[p. 273]

Ende bovenal soo behouft ghij meer steenen aen den dijck, want de hoochte van den rijse ende dat uwen berm dicke is ende hooch ten minsten van 3 voeten hoochte beneempt u soo veule steens, ende die hoochte moet ghij lancx ende fancxGa naar voetnoot1) van onder den tee aff becleeden ende beleggen met steenen.

Het cramwerck hebbe ick tanderen tijden besteet met het leveren van de stroo, twee roeden hoochte, de streckroede om 2 stuijvers, 2 stuijvers min een ortken ende soo voorts vervolgende. Wat het nu costen zoude: men moet het verloop van de weerelt ende tijde oversien ende ofter veule ruijchte gewasschen is oft niet, daernaer men hem oock reguleren moet.

Nu wij aldus veule gesproken hebben van dijckinge, soo moet ick alnoch verclaeren hoe men proffijtelijcxtGa naar voetnoot2) dijcken sal, te wetenne: hebdij 1 roede dijcx op elck gemet soo en sal uwe dijckagie de proffijtelijcxste niet vallen besonder op deese weereltGa naar voetnoot3), want een roede dijcx Putse mate ten minsten compt u te staenne, het westen, noortwesten, zuijt ende zuuijtwesten gecompenseertGa naar voetnoot4) metten noort- ende zuijtoosten- ende oostenwinden daer den minsten toelegh van dijcken gemaect wordtGa naar voetnoot5), op 36 carolusgulden, coopt ghij dan u gors om 20 carolusgulden 24 oft 25, staet u tgemet op (56), 60, 61 karolusgulden sonder de costen van de officiers ende andere extra-ordinaris costen van rijs omme de gaten over te vloerenne, rijsewerckers, wegen te maecken ende te effenenGa naar voetnoot6), wechdilven te schietenne ende anders diergelijcken. Maer meuchdij op het gemet maer hebben 8 voeten oft 9 voeten (dijcx) soo zoude de dijckagie wat bij mogen commen, want het zoude u altijts een derdendeel oft vierendeel aen de costen schillenGa naar voetnoot7) ende profijteren. Ende soo suldij uwe calculatie maken eer ghij u gheeft tot eenich lant te bedijckenne.

Daer zijn veule die oock niet en calculeren ofte en overleggen dat zoo veule roeden dijcx op het gemet costen veule jaerlijcx te onderhouden; ende principael int eerste heb ick veule dijckagiënGa naar voetnoot8) gehandelt daerGa naar voetnoot9), overmits den dijck niet geseten oft verstorven en was, deur diversche dappere stroomen ende opvloijingen van waetere die daerop quaemen de dijcken soo braecken ende ramponeerden, dat men 3 jaeren lanck daeraen repareren ende schieten moeste op elck gemet 2, 3 ende 4 karolusgulden: als mentGa naar voetnoot10) al te samen bijeenbrengen zoude, soo

[pagina 274]
[p. 274]

zout ghij veule lants coopen ende uselven in geen perijckel stellen.Ga naar voetnoot1).

Vooral is u prouffijt toe te zien wat roede men u leveren zal int meten ende leveren van den lande, men dijckt mette dijckroede ende (op) tlant is een anderGa naar voetnoot2), corter bij de twee lantvoeten, soodat ghij naer uwe mate van den dijck op het gemet de zeste roede meer hebt. Daer zijn diversche lantroeden, deen cleender dan dandere, ende evenveul moet ghij geven van snijden, maijen, picken als van het grootste gemetGa naar voetnoot3), daer luttel regard op genomen wert. Soo brengen wijlieden de goede luijden aent dijckenGa naar voetnoot4) soo veule opt gemet, maer ghij hebt hetGa naar voetnoot5) gemet, gerekent voor een Putsche roede XIIII roedenGa naar voetnoot6), op elcke roede XIIII voeten; daer worden veule mede bedrogenGa naar voetnoot7).

Hiervoren hebt ghij oock gehoort int beginsel van het IIe bouck de profijten ende inconveniënten van dijckenne, ende daeromme en ist van geenen noode deselve te repeterenneGa naar voetnoot8), maer zullen voorts vervolgen te uuijtenne ende verclaerenne hoe men de raijen sal (leggen) int leggen van de dijcken op nijeuwe dijckagiën.

Ghij sult soo veul mijden als ghij cont de westen- ende principalijcken de noortwestenwinden, dat die niet plat opt lijff van den dijck en vallenGa naar voetnoot9) oft staen stormen, maer in soo verre ghij de westen- en noortwestenwint niet en cont ontgaen oft mijden, sult met een raije raijende deen wat nae denGa naar voetnoot10) zuijden d'ander commende naer tnoortwestenGa naar voetnoot11) wat lancx tswaeters leggenGa naar voetnoot12) ende ordonneren. Want ten is nijet te seg-

[pagina 275]
[p. 275]

gen wat proffijt het bijbringht het noortwesten schotich ende lancx swaeters te hebbenne, hoe luttel dattetGa naar voetnoot1) oock zij het brenght veul proffijts bij, want als den noortwestenwint plat op den dijcke waijt soo blijven de baeren daerop draijende ende mogen tzeewaerts niet affloopen deur de rencontre van dandere die subijt metten anderen, daer terstont deur vehementicheijt van (den) winde op comende, tegengehouden worden, maer als de raije wat lancx swaeters schuetich leet soo drijft de achterste baere de voorste lancx voorbij de dijcken.

Ghij moet oock zien dat ghij niet veule crompte en maeckt want de houcken, winckelenGa naar voetnoot2) ende triangulenGa naar voetnoot3) maecken u veule dijcx ende luttel lants, in voegen dat het lant, dat binnen de voormelte houcken, winckelen ende triangulenGa naar voetnoot3) vallen zoude mogen, zoude u soo veul costen één gemet als twee gemeten, daertegens hebdij meer dijcx te onderhoudenne daertoe ghij oock veule spijse ende lant moet rooven. De kaerte die ick u daeraff oock gemaeckt hebbe, te weten de roodeGa naar voetnoot4) strepen sullen u de rechticheijt ende oock de blaeuwe strepen de houcken ende winckelen decernerenGa naar voetnoot5) ende uuijtwijsen, den passer is van 100 roeden lengte. Soude ick u hier de metinge stellen van de houcken ende winckelen, wij zouden slantmeters officie ondergaen ende wij zouden oock 't bouck te lanck maecken. Dit gedaen zijnde ende mij God spaert, sal daeraff maecken een tractaet appart; sult u wederomme laeten genougen met de corticheijt mijns schrijvens omme onse propoost te mogen vervolgen.

Uuijtlegginge op de voormelte kaerte.Ga naar voetnoot6).

Ghij siet bij dezelve kaerte de roode strepe, twelcke de raije van den dijck zijn zoude, hoe recht die behoort te gaene ende geleijt te worden mijdende veule slijcx, sant oft ondiepte van lande ende cleije.

De blaeuwe strepen zijn de crompten die zommige innenemen meijnende dat se veul lants binnensluijten ende niet en bedenckendeGa naar voetnoot7) op de costen van den dobbelen dijck te leggen.

Oock hebdij uwe winden waeruuijt ghij oock zien meucht de raijen van den dijcke, hoe die te winde liggen, neempt een draijkenGa naar voetnoot8) ende vesticht hetselve draijken int midden van het compas, doijetGa naar voetnoot9) op ende neder, soo suldij uuijten compas uwe winden decernerenGa naar voetnoot5) ende kennen.

[pagina 276]
[p. 276]

Het principaelste is eenen goeden lantmeter te hebben die een caerte maecken moet, daeruuijt de plaetsse gevisiteert zijnde ghij best uwe raminge maecken moechtGa naar voetnoot1), het prouffijt beter overleggendeGa naar voetnoot2) danGa naar voetnoot3) op de gorsingeGa naar voetnoot4) sullen uwe dijcken, slooten, wegen ende de plaetssen van het leggen van den roppeGa naar voetnoot5) ordineren; in somma een goede kaerte op eenen cleijn(en) voet gemaeckt is het principaelste beginsel van der dijckagie.

Dit al gedaen, soo moet uwe lantmeter het kielspit ordineren ende maecken daer den dijck liggen sal, hij moet eenen iegelijcken dijckerGa naar voetnoot6) zijn spijse affleggen; het stael van den dijck, de bermen, de speckdammen moet hij oock behoorlijck affmeten ende met poten van stroij affteeckenen oft anders de potedijckersGa naar voetnoot7) en zouden daeraff niet maecken dat deugen zoude.

Bij de figuere meucht ghij oock zien dat men niet te gierichGa naar voetnoot8) en moet zijn van lande, gelijck op sommigeGa naar voetnoot9) soo ghij gehoort hebt gebuert is, laetende altijts voorlant genouch voren liggende, twelck u altijts te passe compt voor weijden, ende hebt op alle verloopen (die) de dijcken breken mogen spijse omme uwe dijcken te repareren.

Ick hebbe dickwils gesien dat (men) in sommige bedijckteGa naar voetnoot10) landen, daer men seer gierich hadde geweest, de spijse heeft moeten coopen ende met schuijten aenhaelen. Rekent hoe duerGa naar voetnoot11) tselve staen moeste, oft u lant buijten dijcx liggende niet genouch betaelt en werdeGa naar voetnoot12). Ende zijt versekert altijts den dieren coop te moeten maecken intGa naar voetnoot13) repareren, als ghij geen voorlandt en laet, ende int uuijteijnde int perijckel uwen dijcke inne te moeten trecken oft innelaegen te maeckenne oft u landt te abandonnerene. Neempt daeromme voor een sententie: weest niet te gierich int dijckenne.

Hiervoren is genouch geschreven van de conditiën ende voorwaerden van der dijckagiën, hoe men de dijckers sal houden in bedwanck van heur

[pagina 277]
[p. 277]

aengenomen werck te volmaecken, welcke conditiën ende voorwaerden in allen heuren poincten behooren geobserveert ende geachtervolcht te wordenne, daertoe men ordonneert zeven gesworens als schepenen omme dezelve conditiën bij vonnisse te doen effectuëren, die de dijckgraeff ende gesworens moeten zwerenGa naar voetnoot1). Het officie van den dijckgraeff is anders niet dan een bailliu oft schouteth ende een maenderGa naar voetnoot2), dewelcke geheel den last ende regard heeft op de dijckers wie eenichsins dezelveGa naar voetnoot3) conditiën te buijten gaet oft (se) niet en onderhout, dengenen contrarie doende te doen verdachvaerden voor de gesworens ende daer pertinentelijcken heijsch te doene tot voldoeninghe van de ordonnantie ende bestecken voorseijt. Waerop dan de gesworens heure sententie, partije ofte de dijckers gehoort zijnde, uuijten ende verclaeren. Ende en is in de macht van eenen dijckgraeff oft gesworens niet dezelve ordonnantie te buijten te gaenne dan bij expresse ordonnantie ofte advijs van de gelanden, die dezelve ordonnantie collegialiter ende met gemeenen voise gesloten ende gemaeckt hebben ende bij de Mat. oft heeren van den lande geconfirmeert zijnGa naar voetnoot4). DienGa naar voetnoot5) nietjegenstaende ick bevinde dagelijcx dat den dijckgraeff, twelck gemeenelijck groote dijckersGa naar voetnoot6) ende gesellen zijn, (de) ordonnantie bij heur gesworen niet en onderhouden, diewelcke daerdeur bij de dijckers oft aennemers overtreden worden tot grooten achterdeel, schade ende groote cost van de ingelanden ende bedijckers. Ende principalijcken in mijnen tijt soo hielt men ende achtervolchde de conditiën soo scherpelijcken gelijck een artijckelbrieff van de crijchsliedenGa naar voetnoot7), besonder int tauxeren van der eerde die de dijckers aen den voorvorsch ende nijeuwen dijck leijden, sonder regard te nemen op eenige daghgelden. Ende en sult oock niet bevinden dat in alle de conditiën eenichsins van de dachgelden vermaent wordt maer altijt van de tauxatie van der eerde die daer aen de voorvorsch oft nijeuwen dijck geleijt is. Als den lantmeter niet wel en cost deur de diversiteijt vant stortenneGa naar voetnoot8) van der eerde aen den voorvorsche zekerlijcken gemeten, soo liet men denzelven lantmeter de uuijtgedolven putten tusschen de voorvorsch ende kaede overmeten ende overslaen, ende daernaer maecktenGa naar voetnoot9) de dijckgraeff ende gesworens heure tauxatie van betalinge op de ommegangen; ende zoodoende moecht ghij uwen dijck goedencoop opmaken.

Nu soo dencken de dijckgraven ende gesworens dat zij soo wijs zijn als Salomons veesten, met oorlooff geseijt, ende letten op de dachgelden

[pagina 278]
[p. 278]

die daer dagelijcx gewrocht worden, hoe veule knechts de meesters hebben werckende, ende tselve is een bederffenis van een dijckagie. Niettemin de nieuwe gesworens, die noijt in dijckagiën gehandelt en hebben, stemmen metten dijckgraeff, welcken dijckgraeff en ruchtGa naar voetnoot1) als hij zijnGa naar voetnoot2) loon heeft hoe den dijck volmaeckt wort. Het tauxeren van der eerde bij de dijckers aen den voorvorsch geleijt is wat odieux ende moijelijcken, hoewel den dijckgraeff (ende) gesworens hebbenGa naar voetnoot3) tselve naervolgende de conditie te doen doenne ende te volvoerenne, ende behooren oock de gesworensGa naar voetnoot4) sulcx te wijsenne oft anders zijn zijlijeden alle meijneedichGa naar voetnoot5) want hadde onse voorouders goetgevonden (de) dijckersGa naar voetnoot6) met dachgelden te doen wercken, sij en zouden heur hooft niet gebroken hebben omme ordonnantiën, bestecken ende conditiën te maecken, dijckgraeff ende gesworens te stellenne ende heur groote gagie te gevenne omme dezelve te doen effectuëren, soo doen-daennemers die ingelanden-dijckers groote injurie ende intrest omme redenen naervolgende.

Eerst, ick hebbe het dickwils bevonden dat, soo wanneer de heeren te wetenne dijckgraeff ende gesworens ommegingen omme de geheele dijckagie te visiterenne, twelck dijckgraeff ende gesworens met heur hellebardiers alle dagen schuldich zijn van doenne, zoo hadden de meesters, alsoo daer altijts knechts loopenGa naar voetnoot7) lancx den dijck omme werck te souckenne, twee oft IIIe cordewagens leech staende, diewelcke zijlijeden van sulcken int werck stelden. Ende zoo wanneer die heeren van der dijckagiën voorbij waeren schoncken zij meesters haerluijden tonbijtGa naar voetnoot8) ende daermede waeren zij vrij. Ende sulcken dachgeit wert dan betaeltGa naar voetnoot9), te wetenne voor een halff ure werckens eenen geheelen dach. De knechten laeten oock t'eer twerckGa naar voetnoot10) als de dachgelden opgeschreven worden, ende alsser een onwillich knecht twerckGa naar voetnoot10) laet, dander volgen, soodatse somtijts wel een uuijre tsavonts laeter ende smorgens vrouger wercken zouden, waerdeur de geheele dijckagie geretardeert wort tot grooten achterdeele, want een dijckagie die voor den ougst niet opgemaeckt en is cost naer den oostGa naar voetnoot11) het derdendeel meer overmits het volck dan dagelijcx thuijs naer zijnen oost vertreckt.

Ten tweeden, als de dachgelden opgeteeckent waeren, soo en wrocht

[pagina 279]
[p. 279]

den meester niet meer voor dien dach maer saeten ende droncken, tuijsschtenGa naar voetnoot1) ende speelden sonder de knechts int werck voorts te stouwen, te annimerenneGa naar voetnoot2) oft moet te geven.

De knechts dochten: oock al wercken wij qualijcken ende slappelijcken onse dachge den moeten betaelt werden, jae dat noch tergsteGa naar voetnoot3) is van alle, al waeren der meesters die wel begeerden te wercken, de knechts dreijchden die te slaen ende te smijten: ‘wat gagetGa naar voetnoot4) u aen? onse dachgelden ende de uwe zijn opgeteeckent, den heere (sijn) gelt moet den dijck maecken, het en is van den uwen niet’. Oft als de dachgelden gemeenelijcken zijn VIIe oft VIII stuijvers, de meesters huijrden leckers ende jongers die niet machtich en waeren een cordewagen te cruijen omme 4 oft 5 stuijvers, ende wierden int schrijven al mede gerekent op 8 stuijvers daechs.

Ende dat noch het quaetste ende schadelijcxste van allen is: daer is uuijt gecomen het boijen, want de meesters seggen ende oock willen, gemerckt ghij dijckgraeff ende gesworens op de dachgelden gelet hebt, dat ghij boven alle de diverijen die zij u gedaen hebben noch boijen moet met groote sommen, twelck een excessive dieverije is, want zij weten te proponnerenne dat de dachgelden bij ulijeden dijckgraeff ende gesworens opgeschreven is. Soo weet dan wel: watter gewrocht (is) is halff gewrocht halff gestolen. In mijnen tijdt dat ick eerst in de dijckagie hanteerde en wist men van boijen noch dachgelden te schrijvenne oft te betaelenne niet, cock egeene conditiën en stonde zulcx inne. Hoewel ick dickwils dit oft andere sulcke saecken repetere ende verhaele, het is proffijtelijcken gedaen opdat daerop zeer geleth mach worden.

Wat van noode ist conditiën te maecken als men die niet en wilt achtervolgen, observeren ende onderhouden? Hadden doude dijckers goetgevonden de dijcken in dachgelden te maecken, soo mocht men op elcke X bestedingen eenen bedrijff setten dat goede luijden zouden wesen, sonder de bouven ende rabouwen, dieven ende schellemen meesters te maeckenne van uwe geltkiste ende twerck te betrouwenne.

Maer isser iemant van de meesters die qualijcken zijn debvoir doet met werckenne, set die terstont uuijt den dijck naervolgende uwe conditie ende voorwaerden, stelt er eenen anderen inne zonder den slackaert eenich gelt te gevenne, ende daerenboven noch dapperlijcken te corrigerenne. Waertoe dienen uwe hellebardiers, die dagelijcx groot gelt costen van onderhouden, dan om ontsicht te maeckenne? Maer dezelve worden oock bij compere ende commere gestelt. De dijckgraeff heeft er een voor zijn deel die hem dient, de gesworens elcx een, soodat se niet en worden ontsien, ende daerdeur en worden de ordonnantiën niet achtervolcht. Soodat, ten ontdede de eterije, men zoude beterencoop dijcken.

[pagina 280]
[p. 280]

Maer omdat wij niet en zouden achterhaelt worden dat wij zoo seer staen van dachgelden niet te gevenne, het is nochtans somtijts nootelijcken met dachgelden in een dijckagie te wercken, te weten int overgaen, int craegenne, worgen ende stoppen van de diepen ende geulen, die tlantGa naar voetnoot1) eerst met dachgelden uuijte perijckelen behoort te besorgenne ende te doen maeckenne, stellende daerop eenen gesworen ende dapperen bedrijff hem verstaende van dijckagie omme de werckluijden, rijswerckers, carreluijden ende anders te adresserenne, te wijsen ende te wercke (te) stellene op de getijde ende alst noot is. Ende soo wanneer het werck zoo verre gemaeckt is dat de gaeten uuijten perijckele zijn, soo sal men die voorts besteden tot vollen dijcke te brengene op zijn bestecke, conditiën ende voorwaerden sonder dan voorts meer op dachgelden regard te nemenne.

Dat ick hier soo breet daeraff schrijve, ick hebbet bevonden in de dijckagie van den Cleundaert bij SteenberghenGa naar voetnoot2) die men dijckte int jaer vanGa naar voetnoot3), daer men sóó liberael was gelt uuijt te geven van de dachgelden dattet schande was, maer dat onderGa naar voetnoot4) BergenGa naar voetnoot5) lach cost men wel de conditiën, voorwaerden ende tauxatien van eerde volgen. Deerste betalinge dede ick bij prijseringe van de eerde ende volgende de conditiën ende voorwaerden, ick en vont doen maer een oft twee rebellen die naderhant noch blijde waeren dat zij gelt ontfingen, maer doen men begonst met dachgelden, doen was het liedeken uuijt. Ick geloove datGa naar voetnoot6) de Prince van Oraengiën over de 40000 karolusgulden schaede meer dan zoo hij int eerste heure tauxatie gemaeckt hadde. Daer waeren dijckgraeff, jonge gesworens ende penninckmeester die tsamen mij overstemdenGa naar voetnoot7), seggende dat die dijckagie nemmermeer opgecomen en zoude hebben met betaelinge in prijseringe van de eerde. Soodat van SevenbergenGa naar voetnoot8) (ende) van den Clundert de geheele desordere voortgecomen is, ende tenzij datter wederom deur gebroken wort ick en raede nijemant veule te dijckenne. Dat ick justificeere de 40000 karolusgulden: ick neme voor de desoordere op elcke bestedinge II gulden daechs, voor hondert bestedingen (facit) tweehondert carolusgulden, ende de dijckagie van Meerte tot uuijtgaende September facit meer dan IIc dagen XLm gulden, sonder noch andere diergelijcke abuijsen.

Mijn heeren allegaeder en dijckt niet daer men dachgelden opschrijft, maer maeckt ghij conditiën, laet die achtervolghen.

[pagina 281]
[p. 281]

Voorts als eenige werckluijden, aennemers, dijckers, heur werck oft dijck opleveren willen, soo moet men heur besteck daer zij een dobbel (aff) hebben oversien ende, naer hetzelve besteck elck poinct overslaen zijnde, doen vermeten zoowel de hoochte, de saete, het druijpen binnen ende buijten, de breete van de cruijne, het sooden, de binnensloot, binnenberm ende buijtenberm, ende dat bij de gesworenGa naar voetnoot1) lantmeter van der dijckagie daertoe gereedt zijnde, ende hebbende voorts den dijckgrave daerop de verclaeringe van den voormelten lantmeter sal den voormelten dijckgraeff maenen de gesworensGa naar voetnoot2) oft die bestedinge opgenomen ende opgepresen sal worden, naer welck verclaeren van den lantmeter zullen dezelve gesworens heur vonnisse uuijten gelijck zij met heuren eet verantwoorden willen; hoe zouden dan dezelve gesworens regard nemende op het schrijvenGa naar voetnoot3) van de dachgelden connen heuren eet quijten ende de goede luijden ende geërff(den) voldoen? Wat ist van noode eene lantmeter op zijnen eet te manen als men dachgelden betaelt? Dijckgraeff ende gesworens mogen den dijck met dachgelden soo hooch, soo breet, soo swaer maecken alst hun belieft.

In sooverre dan een bestedinge dijcx opgenomen ende volpresenGa naar voetnoot4) wort, soo sal men daer roupen de soetelaers bij de betalinge van de meesters, opdat dezelve soetelaers van heuren coste ende soetelen vergolden mogen wesen, oft anders en zouden de soetelaers aen heur betaelinge niet connen geraecken, want de rabauwen dijckers zoudent heur ontstelen daer zij costen oft mochten, waerdeur de geheele dijckagie verachtert zoude worden want niemant en zoude daer willen soetelen.

Als dan een nijeuwe dijckagie volmaeckt ende geëffectueert is, naer datter veule inne dijckenGa naar voetnoot5) soo set men het lant in cavelinge, een iegelijcken soo veele meetgetaelen als een ijgelijck in de groote toecomen mach, oft de heeren oft ambachtsheeren vercoopent te dijckene met den hoop oft met houven lants, elcke houve van de groote van 75 gemeten, zoo ghij hiervoren in diversche uuijtgeven van gorsen, uuijtergorsen oft landen gehoort meucht hebben. Het cavelen gaet nu wat vreempt te werck, hier voortijts hebbe ick weten useren dat men het landt in drije estimeerdeGa naar voetnoot6) oft prijseerde, te weten: de goede harde groese was het hootlandt; nijeuwe jonge segge, hempt oft riet, wat dinne van cleije zijnde, was het middel lant; de blijcken oft santplaeten die binnen der dijckagie vielen waeren het volgerlant; in effectte soo wert het landt in drijen gecavelt ende soo wert het lant geleken ende geëxtimeert zoo na men coste, dat bijcans een iegelijck innemer ende bedijcker even goet lant bequamGa naar voetnoot7). Maer

[pagina 282]
[p. 282]

nu en useert men maer twee soorten van lande int cavelenGa naar voetnoot1), te weten hootlandt ende volgerlant, voegende het middellant aen de hootcavelGa naar voetnoot2), soodat een hootcavelGa naar voetnoot2) somtijts geheel middellantGa naar voetnoot3) valt ende uuijtgedeijlt wordt voor hootlant, waerdeur int cavelen deen cavelenGa naar voetnoot4) somtijts een groote merckelijcke somme beter is dan d'andere, soodat degene die zulcken middellant voor hootlant hebben moet ende te deele valt, deurdien hij alle zijn gereet (gelt) daeraen gehangen heeft, somtijts daermede geschent is, want de jonge seggeGa naar voetnoot5), hempt oft rietlant, dun van erffve, oft rauwe slijcke, al sijnse wat diep van cleije, dezelve terstont gebroken zijnde met den plouch en brengen geen vruchten voort die duegen ende zijn met het brecken een langen tijt geschent ende gepostponeert van heure vruchten. Die prouffijt van sulcke jonge landen doen wille moeten tselve laeten beweijden met beestkens oft schaepkens ten minsten vier oft vijff jaeren lanck geduerende tot dattet een vaste huijt gecregenGa naar voetnoot6) sal hebben. Dat men nu sulcx in twee caveltGa naar voetnoot7) wordt gedaen omme de hootcavelGa naar voetnoot8) aen een groot stuck te hebbene maer ten deijlt niet gelijck, als het gesaijt is ende den ougst aencompt ende tlandt gerooft wort van vruchten, soo siet men waer de beestenGa naar voetnoot9) noijt geweest en hebben. De cavelinge gebeurt in dese maniere: men stelt beginnende van den eenen houck oft van den anderen al in ordenne metten nombre van Ie, IIe, IIIe etc., ende dan soo veule namen aen dander zijde alsser cavelingen zijn, ende worden sóó uuijtgetrocken gelijck in de loterije.

Naer de caevelingeGa naar voetnoot10) moet een iegelijcken zijn lant doen grippelen oft slooten. Int opperlantGa naar voetnoot11) oft de hooge groessen leijtGa naar voetnoot12) men die met bedden ende gemeenelijcken breet Ve roeden oft 4½ roeden al van 12 voeten de roede, te weten lantvoeten, (in) het middellant ende twelck leeger ende jonger is leijt men (se) op 4 roeden oft 4½ roede nae dat lant hooch is. De meedilffkensGa naar voetnoot13) moeten ten minsten wijt zijn twee Putsche voeten, in den bodem blijvendeGa naar voetnoot14) eenen voet, diep twee spetenGa naar voetnoot15) oft 2½ voet, ende deerde uuijten meedilffkens commende geworpen oft

[pagina 283]
[p. 283]

gecarret midden op de mebeddenGa naar voetnoot1) omme het lant midden daermede te berondenne, oft ghij meucht karren in de pannen ende leechte, twelck wel soo veule prouffijts innebrengen sal, want in sooverre de pannen niet worden met andere goede coreneerde gevuldGa naar voetnoot2) en zullen de voorseijde pannen heur bootschap niet wel doen van vruchten voort te brengene.

De creken, binnen de landen gevallen, sal men soo nae vullen met eerde commende uuijtteGa naar voetnoot3) wechslooten endeGa naar voetnoot4) scheijtdilven als men eenichsins mach, maer vooral suldij (u) moeten wachten de creken te zeer aff te valicantenGa naar voetnoot5), want met falicanten bederffdij deen deel van tlandt, het wert daerdeur rauwe ende de creke en condij zoo daermede niet gevullen dat ghij saijent lant daeraff maken meuchtGa naar voetnoot6); daerom maeckt u keeren ende wenden van de peerden op de canten van de creken, dezelve alleen aff valicantende datter egeen steijloever en zij ende dat de peerden bequaem alleenelijcken daer op ende affcommen mogenGa naar voetnoot7), maeckende de keeren ende wenden soo nae op de slijcken ende creken uuijten waeter liggende als de sluijs tselve affloopen can. De creken voormelt moet ghij mettertijt verwinnen voerende daerinne alle ruijchte van stroo, wijtselGa naar voetnoot8), raepstroo ende andere vuijlte. Ende int poten oock van de meede wort daerinne soo versien dat dezelve mede (soo) gepoot moet worden dat, als men die uuijtdelven sal, de voormelte creken aen wederzijden toe ende aengedolven (worden); de meede wilt ontrent de creeken op het hooch lant seer wel wassen, want als de meede int wassen is en begeert zij niet dan droochte, dwelckeGa naar voetnoot9) liggende in een eijlandeken tusschen creken daer waetert tlant seer wel aff.

[pagina 284]
[p. 284]

Wij hebben hiervoren beschreven de gemeene wijte ende diepte van de meebedden, nochtans zoude ick prijsen voor tbeste de medelven gemaeckt van drij Putsche voeten wijt, diepe anderhalven voet, onder blijvende 1½ voet. Ick hebbe tselve zien useren in den Ruijgenhil, twelck ick wonderlijcken goet vont. Daer valt veule eerde uuijt die te passe compt om tlant te rondenne, pannen, leechten ende creken te vullen, het cost wat meer effenne ende carrenne maer de cost wort het eerste jaer wel betaelt. De meedilven zoo wijt gemaect mogen wat langer dueren ende open blijven. Anders soo moet ghij alle drije jaeren de enge dilven vervagen ende ruijmen, ende al zijn de dilven de drije voeten wijt, eer de 3 oft 4 jaeren ommecommen en hebben zij maer het besteck van 1½ voet wijt.

Siet oock wel toe (dat) ghij alle uwe meebedden leijt ende afftreckt soo nae zuijden ende noordenGa naar voetnoot1) loopende als eenichsins mogelijcken is, opdat de sonne uuijt den zuijden twelck het heetste sonneschijn is lancx de bedden inne schijnen ende ten noorden uuijt zijn cunstGa naar voetnoot2) geven mach, want lecht ghij uwe bedde oost ende westelijck soo en sal de zonne maerGa naar voetnoot3) de zuijtzijde van de bedden beschijnen, ende daer de sonne int noorden niet en mach zijn hitte uuijtdeijlen ende den gront verwermen en wasschen onnae zoo goede vruchten niet. Daeromme leggende de meebedden zuijden ende noorden, zoo hebdij den geheelen dach lanck de voormelte bedde aen wederzijden de zuijdensonneGa naar voetnoot4) Ick hebbe bevonden dat de mede aent noorden, daer de zonne niet comen coste, op de helft nae zoo goet ende vroom niet en was als aent zuijden. Wij hebben hier dus veule wel willen seggen van de meedilven, want zonder twijffele het is deerste ende principaelste werck dat men doen moet eer men saijen mach ende vruchten winnen sal, want het water van de bedden aen wederzijden twee roen ende een halff sit nae de medilffkens, de medilffkens gevent voorts de scheijdilvenGa naar voetnoot5), van de scheijdilven commet aen de wechdilven ende van daer voorts nae de sluijs.

Ghij sult uwe huijse, schueren, buetenGa naar voetnoot6) ende stallen bouwen ende timmeren naest ende ontrent den zeedijck, daer gemeenelijcken buijtensdijcx uuijtergorsen vallen, in de magerste pleckeGa naar voetnoot7) van uwen lande, laetende daer ontrent van uwen huijse wat weijelant oft weijen soo luttel als ghij cunt, diewelcke ghij van het onnutste lant maecken moet, omme als de peerden hongerich uuijtgespannen worden wat te verslaenne oft weijden totdat mense anders oft an de gorsenGa naar voetnoot8) jaegen mach. U huijs

[pagina 285]
[p. 285]

meucht ghij hooch werffven, ten minsten van vijff oft ses voeten hoochte, gravende dan twee voeten diepe soo meuchdij eenen kelder daerin maken van 6 oft 7 voeten diepe zonder van den waetere gequelt te wordenne; daer ghij niet en werft daer en meuchdij geen kelder maken ende zonder keldere can men in den nijeuwe bedijckten landt tsomers geen suijvel ten prouffijte bewaeren. Het huijs gewerft is gesont voor de pachters die te langer int leven blijven, want deur de rumatijcheijt ende siltige gront wort erGa naar voetnoot1) veule sieck ende suchtich. Ghij sult wel doen terstont daerop te makene een goede groote schuereGa naar voetnoot2) omme het coren daerinne te brengen ende te schuerenne in vougen dat ghij elck coren meucht alleen tasschen, te wetene de schoonste, beste saijterwe alleen, de winter- ende somergeerste oock apart, soo meuchdij(t) tot uwen bequaemste ende proffijte doen dorschen ende elck op zijnen tijt tot saetcoren beoorberen. De bergen sijn wel goet ende prouffijtelijcken maer ghijGa naar voetnoot3) en cont (t)coren in de bergen niet getasschen dan deen op dandere daer ghij niet bij en meucht als ghij wilt. Men tast meer in de bergen ende zijn prouffijtelijcker voor de muijsen dan de schueren, want rontomme de bergen delffdij eerde potten doende daerinne halff vol waeters, de muijsen diet in deGa naar voetnoot4) bergen niet houden en mogen zij (en) moeten drinckenGa naar voetnoot5), zoo loopense in de potten soodat ghij se met vier- oft vijffhondert op éénen nacht versmoort daerinne vindt liggende. De voormelte bergen meuchdij oock het stroij rontom met een scherpe grave noesch affsteken dat die muijsen, die om drincken willen uuijtloopen, nietGa naar voetnoot6) wederomme in den berch commenGa naar voetnoot7) oft claveren en connen. Daertegens hebt ghij wederomme dat int dorschen van den coorne het gluij buijten liggen moet dwelck meestendeel bederft: tsedert dat ick in den Ruijgenhil gesaijt hebbe, twelck maer en is geweest ontrent de vier jaeren, is mij wel de weerde van een schuere stroos bedorven sonder te rekenen het caffGa naar voetnoot8). Valt uGa naar voetnoot9) de schuere te cleene, meucht eenen berch oft twee daer bij doen maecken naer dat ghij veul lants baent oft teeltGa naar voetnoot10), oft in sooverre ghij sin hebt bergen te maeckenne maeckt liever vier cleene bergen dan IIe groote, soo meuchdij het coren elck apart ende diverschelijcken tasschen omme elcx op zijn bequaem saijsoeneGa naar voetnoot11) te dorschenne, ende in den eersten berch die uuijt is meuchdij bequamelijcken u stroij bergen.

[pagina 286]
[p. 286]

Int saijen van u lant sult ghij u voughen te eeren mette cleenste sneden als men mach ende soo ondiep als ghij cont omme het landt alle jaer dieper erende te vernijeuwen, nochtans de sneden soo cleen oft ondiep niet zij en moeten op malcanderen stolpen, tusschen welcke sneden alleenelijcken de geerste wascht ende wort int eggen gedeckt mette cantkens dierGa naar voetnoot1) scherp boven vallen; midden op de snede comtGa naar voetnoot2) spaerlijcken bij dat geerste wasschen wil ten waere oft seer regenachtich weer waere, soo regent se haer selven in de eerde maer het compt selden bij. Voortsal snijdt cleijne sneden soo windij goede geerste.

Voor de eerste saijinge saijt men altijt in nijeuwe bedijckte landen somergeerste, dewelcke men saijen mach tot uuijtgaende April beginnende in Martio, de geerste in Martio gesaijt is gen ouch als halff wintergeerste; hoe men langer met saijen vertouft hoe de geerste lichter is, vrouch gesaijt maeckt de vroomste geerste, in Meije saijt men (se) wel noch tot OdulffijGa naar voetnoot3) toe maer zij valt zeer licht. Geerste te saijen is een gereede noteGa naar voetnoot4) alsse wel tijertGa naar voetnoot5), want (in) de acht, negen oft thien weken hebdij de gaerste wederom in den sack nae dattet wel somert. Oock in de nijeuwe bedijckte landen, als die tweemael gesaijt zijn geweest ende metten regen wat ververscht, tiert de meede zeer wel want in plaetsse daer ghij maer in oude landen en delft 18, negentien, twintich, hondert pont opt gemet, soo hout nochtans de meede aen in de nijeuwe bedijckte landenGa naar voetnoot6) 20, 30, 40, 100 ℔ opt gemet ende meer nae dat het lant goet ende versch is ende liggendeGa naar voetnoot7) hooch uuijten waetere, want de meede soo ghij voren gehoort hebt en begeert geen vochticheijt oft cauweGa naar voetnoot8) teersten zij int wasschen is, ende hoe den zomer drooger is hoe de meede meer gewichts uuijtbringht.

Men moet, ende is behoorlijcken, alle seven jaeren de dijcken te pijlen heure hoochte, gelijck het landt in Zeelandt alle zeven jaeren verhevent wort, opdat de dijcken in heur hoochte onderhouden mogen werden, het pijl te nemen altijts buijtenslants want het buijtenlandt jaer ende jaer meer hoocht daer groesen zijn dan het leecht, ende in sooverre u dochte datGa naar voetnoot9) buijtenslants u affliep, soo zuldij moeten binnenslants pijlen slaen, met cruijsbandenGa naar voetnoot10) boven beslaegen, daer ghij u pijl op haelen meucht.

Dat ghij niet te gierich en meucht zijn van lande als hier voren eens geseijt is segge ick alsnoch, omme redenen die hier beter te passe com-

[pagina 287]
[p. 287]

men sullen om uuijt te leggen ende te verclaeren. Eerst suldij aenmercken: waer steijl ouver is soo meuchdij u hootkaede wel op denGa naar voetnoot1) steijl ouvre maecken, treckendeGa naar voetnoot2) niettemin uwen dijck innewaerts dat uwe spijse metten stroom, die gemeenelijcken innestroompt daer steijl ouver is, niet aff en loope, want hoewel ghij uwe dijcken maecken meucht mette spijse tusschen de kae op de steijl ouveren liggende ende de voorvorsch van den dijck, soo moet ghij nochtans overpeijsen dat den dijck alle jare als hij bij stormen breeckt spijse behouven sal.

En leght oft en maeckt oock uwe hootkaede niet int leechste van den slijcke ende u voorvorsche opt uuijterste hoochte van den lande omme alle het hooch lant binnenGa naar voetnoot3) te dijckene, want de kaeden zoo geleijt in een leech stael en can men niet wel opbrengen ende volmaken dat uwe voorvorsch daermede bewaert mocht wesen ende principalijcken op stormen ende verloopen van onweder, soodat daerdeur den dijck verachtert wort ende schijnen de arbeijders genouch te doene te hebbene met het maecken ende repareren van sulcke kaeden, oock al ist dat de dijck volmaeckt is. Ende een jaer ofte twee daernaer eenige stormen oprijsendeGa naar voetnoot4), daerdeure de dijcken zoozeere breken dat men die moet repareren ende vernijeuwinge van kaeden (doen) om het werck drooch te houden, soo nioet men in de leechte altijts kaeden maecken tot grooten cost ende tot grooten perijckel, oft ghij moet wercken sonder kaeden op de getijden, ende soo werckende winnen darbeijders geheel dachgelden ende en werken maer halff daegen, in vougen dat het landt dat deur groote giericheijt binnengedijkt is compt te staene X oft XX gemeten voor één, soot genouch gevoelt hebben de innedijckers van de Heijsche schorrenGa naar voetnoot5) bij Steenbergen, die de raijen, die de dijckgraven gesteken hadden, nederwaerts aff brochten int leechste ende int sachste van den lande deur ingeven van eenige onverstandighe.

Voorts omme te sluijtene de redenen van mijn IIe bouck van der dijckagiën, soo en can ick niet gelaeten hier noch te schrijven dat mij verwondert, dat men de goede luijden travailliëert met dijckvellinge te moeten betalenne van de binnenbedijckte polders, twelck mij dunckt seer onredelijck te zijne want oude bedijckte polders bij de nieuwe dijckagieGa naar voetnoot6) niet en verbeterenGa naar voetnoot7) maer wel verargeren, omme redenen naervolgende.

Eerst, daer zijlieden innewoonders schoon voorlant hadden ende

[pagina 288]
[p. 288]

weijden tot heuren beesten, daerdeur zij veule mischGa naar voetnoot1) maecken tot grooten avanchement van heuren ouden lande, moeten deur het bedijcken van den nijeuwen lande heure achterlanden vermageren, want zijluijden de uuijtergorsinge bedijckt zijnde geen beesten, schaepen oft runderen meer gehouden en cunnen oft zij moesten heur saijlant eensdeels tot weijden leggen, twelck geen prouffijt en waere. Ten tweeden, dat daerGa naar voetnoot2) zij heur coopmanschappen duer deden deur het arriveren van de schepe, moeten zij ontbeeren ende tot grooten cost heur grijnen niet en connen bruijckenGa naar voetnoot3) op zijnen behoorlijcken tijt ende alsse wel te gelde staen; heure opperwaeteren, dwelckeGa naar voetnoot4) terstont in zee plachten teGa naar voetnoot5) zuuëren deur die creken, moeten verwachten dat de voorlanden-waeteren eerst heuren loop nemen moeten eer d'andere volgen mach; moeten daerenboven noch int onderhout van eene nijeuwe sluijs ende waterloop mitsgaders in de nijeuwe sluijsvlieten contribuëren ende gelden, ende soo dickwils de achterlanden vercommelen ende verdrincken; voorts de dijckgraeff ende gesworens van den nijeuwen bedijckten voorlande sijn oock meester van hun waterloopen, die hun prouffijt eerst vorderenGa naar voetnoot6). Ghij en condt anders niet allegeren tot heuren proffijte dan dat de achterlanden veule dijcx affgenomen wordt twelcke de zee niet subject en is, het schijnt wat te wesen maer het en is niet veul dat heur schoont, want daer sulcke groote voorlanden oft hoochschorren zijn daer breeckt den dijck seer selden ende men en dijckt geen nijeuwe landen zij en hebben een hooch voorlandt ende hooch stael. Maer soo ick mij laet voorstaen, de giften van de commissarissen, die de nijeuwe bedijckte landen hen geven om goet advijs ende faveur te hebben, doen dat sommige daerinne wordtGa naar voetnoot7) ongelijck gedaen ende dijckvellingeGa naar voetnoot8) sonder reden moeten betaelen.

Omme voorts particulierlijcken hier te beschrijven wat een dijckgraeff ende gesworens telcker reijse als zij ommegaen behooren te besoigneren ende uuijt te rechten, dat sal ick generalijcken in busselen binden ende met één woort besluijten, dat is: dat se behooren op heuren eedt tachtervolgen ende te observeren ende te doen achtervolgen ende opserveren van poincte tot poincte alGa naar voetnoot9) de conditiën, voorwaerden ende bestecken daerop den dijck besteet wordt, sonder in eenige poincten die te buijten te gaenne oft eenich faveur oft dissimulatieGa naar voetnoot10) daerinne te

[pagina 289]
[p. 289]

commiterenne ofte te doen, soo meucht ghij meesters van de dijckers zijn ende een goede dijckagie volbrengen, soo zijlijeden anders doenGa naar voetnoot1) het is heuren eet verre te buijten gegaen.

De meeste faulte, die ick oijt in dijckagie gevonden hebbe inGa naar voetnoot2) onse dijckgraven, dat is dat se noijt en hebben geleth op het pijlen van der hoochte van de dijcken, daer nochtans een geheel dijckagie ende landt aen hanght ende dependeert, gelijck genouch gebleken is in de dijckagie van den Ruijgenhil dieGa naar voetnoot3) daerdeur geïnundeert is op de vloet van Alderheijligen anno LXXGa naar voetnoot4), daer dijcken waeren dieGa naar voetnoot5) (op) sommige steden geen VIII voeten hoochte en hadden soo onsen wijsen dijckgraeff self verclaert heeft, diewelcke wel behoorde daerinne versien te hebben met een spuijeGa naar voetnoot6) oft zeebeckGa naar voetnoot7) daer bij te stellen. Wat ick riep omme de dijcken te pijlenne, ick en hadde geen gehoor, maer mij dunckt de dijckgraeffvenGa naar voetnoot8) veule de faulte toegeschreven wordt dat eensdeels de landen inunderen; hadden de dijcken in den Ruijgenhil X voeten hoochte gehat wij en souden tlant niet verloren hebben, de voormelte dijckgraeffvenGa naar voetnoot8) sien nergens nae dan de dijcken moije ende propre te maeckenne ende te palerenne met afflegginge (ende) schoon beloop int ooge, sonder eens te dinckene op de hoochte daeraen alle de welvaert van den lande dependeert. Deur faulte dat men de dijcken niet gepeijlt en heeft is tlandt van Zuijtbevelandt geïnundeert geweest int jaer XXX op St. Lenerts vloetGa naar voetnoot9) ende blijft alsnoch verloren, ende zoo sijnder noch veule meer landen als: Noortbevelandt, Strijen. Ende want hoe ghij de dijcken meer beloop geeft hoe ghij dezelve met meerder hoochte moocht versienGa naar voetnoot10); dat doet de vlackigheijt van den dijcke ende tgroot beloop want daer heeft het water speelen op, ende daerdeur de hooge oploop. Steijle dijcken en zullen niet haest overloopen maer dezelve breken gemeenelijcken in den half deure soodat tlant inunderen moet. Dexperiëntie van dien hebbe ick genouch geprouft ende dickwils gesien, maer ick prijse de hoochte van den dijcke endeGa naar voetnoot11) dat men daertoe elcke voet hoochte geeft tzeewaerts ses voeten druijpens, dat is een gemeen reguel omme tlandt wel te bewaerenne; de dijcken en sullen van selffs niet hoogen maer mineren dagelijcx deur

[pagina 290]
[p. 290]

het rijden van de waegens ende tsomerdaechs door het affstuijvenGa naar voetnoot1) ende stouwen van de beesten.

Een iegelijck sieGa naar voetnoot2) voortaen toe zijn dijcken te pijlen ende meer dan zijn oude keure van hoochte op te maecken, ick advertere u dattet groot noot is sulcx te doene, hebbendeGa naar voetnoot3) uwe dijcken op 12 voeten hooge besteet zij worden min dan op de XI voeten opgenomen. In de eerste dijckagie maectse hoogeGa naar voetnoot4) op XIIII voeten mits daerop brengende eenen seebeck oft huijve, soo verre het beloop is genouch solventGa naar voetnoot5) ende den dijck boven 12 voeten breete heeft ende op den eenen voet hoochte 6 voeten druijpens ende dat voormelte beloop geheel ende wel gesoot is, al valt het druijpen van deGa naar voetnoot6) zeecappen wat steijl ende maer elcke voet hoochte vier voeten druijpens ende heeft, ten schaetGa naar voetnoot7) niet, want het water binnen in den buijck van den dijcke meest zijn fortse doet, ende soo en can het resterende waeter, datGa naar voetnoot8) van tachterste opgejaecht wort, de steijlte van de zeecappe niet hinderen, maer vindende de steijlte soo moetet terugge wederom slaen ende tzeewaerts keerenGa naar voetnoot9), gelijck int vijffde bouck van de inundatie daer merckelijcken aff geschreven staet ende int lange getracteert wort.

Te meer moet ghij aenstellen voor alle werck uwe hoochte te maeckenne ende te hebbene die ghij condt, overmits dat deur de vloet van Alderheijligen LXX veule landen geïnundeert sijnde dezelve nu wederom daernaer hoogen ende versijenGa naar voetnoot10) een iegelijck om thoochste, gelijcxse op andere vloeden oock gedaen hebben tot viere toe die ick beleeft hebbe. Wee nu voortaen degene die den leechsten dijck heeft! Want sulcken lant sal eerst aenstaen. Op gelijcke inundatiën twater tegens natuere subijt valt, deurdien als er landen inunderen het hem derwaerts verspreijt, veule landen daerdeur blijven vorsch ende onbesouten sonder inneloopen. Als nu de dijcken alomme gehoocht worden meer dan op andere voorgaende vloeden, soo sal twaeter bedwongen wesen noch hooger te vloijenne op inundatiën dan hetselve oijt gedaen heeft totdatter wederom landen inunderen daerdeur het vallen wederom gebeuren mochte, dat is een: God bescherme ons meer van sulcke plaegen! Ende is claer ende notoir dat alle vloeden altijts hooger waeren dan de voorgaende, ende dat deurdien een iegelijcken hem bewaert ende versietGa naar voetnoot11) met hoochtenGa naar voetnoot12) de vloeden

[pagina 291]
[p. 291]

gegaen zijnde, ende sóó als 't calff verdroncken is vult men den put. Daeromme sieGa naar voetnoot1) een iegelijcken wel toe ende maecke zijn dijcken soo hooch ende sterck dat ghij gerust moecht slaepen, ende en slacht niet dese onnachtsame dijckgraeven die niet en weten anders voor heur excusen te allegerenne dan: wij hadden des gemeijnt. In mijn Ve bouck suldij vinden de maniere hoe ghij tselve ten minsten cost sult mogen doen.

Tpijlen van den dijck doet men in deser manieren, te weten: omme de hoochte van alle dijcken rontsomme op heur waterpas een hemelsch hoochte te brengenne, soo ist van noode dat men alle de grontdammen ende mengaetenGa naar voetnoot2) liggendeGa naar voetnoot3) in de binnenbermslooten deurgrave, omdat het waeter in de ronde al ineen commen mach ende dat soo de dilven gelijck van den waetere staen mogen, waeruuijt dat de naem genomen wort ende genaempt het waterpas, twelck het minst is, dan neempt diversche pijlen ende teeckent die even gelijck van boven nederwaerts ende soo set die oft slaetsse met een slegge op den buijtencant van derGa naar voetnoot4) even gelijck van hoochte uuijten waeter staende, boven suldij de paelen beslaen met ijsere opdat het opperste niet en verrotte ende daerdeur en minere ende en leegeGa naar voetnoot5); als de paelen soo deurgaens geset zijn soo is het pijl geset soo lange de pijlen dueren.

Daerop set ghij dan uwe roede ende neempt de hoochte van den vroomsten ende hoochstenGa naar voetnoot6) dijck, ende soo veule voeten ghij die hooge vindt wort geteeckent. Dan soo vervolgende set uwe roede voorts op eenen anderen peijl, dan suldij weten oft dien dijck daertegenovere leeger oft hooger is dan dandere voorgaende die ghij gepeijlt hebt, ende dan zoo meuchdij rontsomme gaen. Maer ick zoude voor het beste pijl houden: genomen buijtensdijcx op den hoochsten conterlande naest aen den berm liggende, principalijcken daer tlant aenwast, want als het landt hoocht soo moetGa naar voetnoot7) uwen dijck leeger gevonden worden dan het voormelte hoochste conterlandt, ende soo hoocht ghij quant et quant uwen dijck vervolgende daer het conterlandt hooger wortGa naar voetnoot8). Op eenen affgaenden gront is het peijl proffijtelijcker ende het sekerste genomen van binnensdijcx op de paelen als voorseijt is. Ende hoewel ick van gelijcke hiervoren (van) geschreven mach hebben, nochtans dient hier dit int leste van dit bouck gerepeteert overmits de geheele dijckagie daeraen hanght, ende dat het is het principaelste poinct om eenen dijck te onderhoudenne in zijn hoochte.

[pagina 292]
[p. 292]

De Zijpe.

Nu wij hier noch in de materie van nijeuwe dijckagie te bedijckenne zijn, soo wil ick u hier verclaeringhe doen van een vremde extraordinaris dijckagie.

Ick hebbe geroupen geweest int jaer LIIGa naar voetnoot1) in den somer naer Pontianijvloet in de begonste dijckagie van der Zijpe bij het Hontbosch in Hollandt, naedemael dat de goede heere NiclaesGa naar voetnoot2) daeraen veul verloren cost gedaen hadde ende bijcans het geheel concept van der dijckagie verswijmpt was, maer nietemin int beginsel van den toelegh niet gehoortGa naar voetnoot3), want hadde ick in de eerste communicatie daer mogen wesen eer men eenigen cost daeraen geleijt hadde, ick soudetGa naar voetnoot4) naer mijnder macht ontraeden ende ontseijt hebben. Commende te SchagenGa naar voetnoot5) daer ick beschreven was vondeGa naar voetnoot6) ick den canonickGa naar voetnoot7) van Uijtrecht SchoorleGa naar voetnoot8), dewelcke de last hadde mij de dijckagie te wijsenne ende omme te leijdenne. Wij trocken van SchaegenGa naar voetnoot9) tot KeijnsGa naar voetnoot10) toe daer de dijckagie begoste, daer ick binnen dezelve dijckagie int water vant een gorsken genouch van bequaeme hoochte, welcke water hem extenderede westzuijtwestwaerts op tot voorbij Crabbendamme, rontsomme hebbende hetselve gorseken een steijl ouver, deur welcke waeter begonst was te maeckenne een voorvorsch van eenen dijck, ende en was hetselve water nochtans soo diep niet menGa naar voetnoot11) voer der met peerden deure ende werde het volck met pramerkens overgeset. Commende teijnden de voorseijde voorvorsch, die lanck mochte wesen bet dan 300 roeden, daer ons de waegens quaemen haelen, ende meijnende dat het voormelte water anders niet en was dan een doorgaendeGa naar voetnoot12) diep oft creecke, meijnde ick teijnden de voormelte slijckervoorvorsch te vindenne een geheel fraije gorsch, gelijck ick een stuck int water gesien hebbe, maer ick en sach voor mij uuijt teGa naar voetnoot13) westwaerts ende noortwaerts anders niet dan (een) vliegende duijnsant wesende zeer lanck,

[pagina 293]
[p. 293]

diep ende breet, bevindende in denzelvenGa naar voetnoot1) slijckervoorvorsch twee sluijsen nijeuw geleijt die eensdeels deurgescheurt waeren, waeraen ick mij wel liet duncken datGa naar voetnoot2) het beginsel van der dijckagie was. Nochtans en cost ick niet gelaeten deselve Schoorle te vragen oft wij verre van der dijckagie waeren, daerop hij mij antwoorde gaff dat wij op de dijckagie stonden ende dat sij het sant innedijcken wouden, waeraff ick mij seer verwonderde, van hem begeerende te weten wat sij metten sande maecken wilden. Maer bij ons de wagensGa naar voetnoot3) hebbende die deur het water gecomen waeren, vielen wij uijten propooste ende reden soo lancx de strande daerGa naar voetnoot4) hier en daer ende op diversche plecken de voorvorschen van sande in maniere van dijcken begonst waeren, deene disterende van den ander Ic roeden andere L, XXX ende XX roeden van malcanderen, sonder ordinantie van dijckagie oft bestecken daerinne geuseert hebbende van deen aen des anders hoot te moeten stortenne maer laetendeGa naar voetnoot5) ende maeckende van één open zeegat veule ende diversche cleijne gaeten, daertusschen de vloet oft oploopinge van waetere heur cracht getoont soude hebben, soo datter geschaepen was tusschen elck gat een weel te vallenne ende een diep te schuerenne. Ende soo vervolgens en saegen wij anders niet dan sulcken desordere ende ongeregeltheijt van dijckagie. Tsavons wederom tSchaegen commende en wist ick niet hoe in sulcke saecken te raedenne oft aen- oft aff te slaenne de voormelte dijckagie, deurdien daer te grooten cost aen geleijt was. Ick moeste nochtans van den voormelten Schoorle het uuijterste finael weten, waertoeGa naar voetnoot6) sij de dijckagie volbracht hadden, wat prouffijt zij metten sande maecken wilden. Hij antwoorde mij dat hij des getroost was ende dat ick anders nergens toe ontboden en was dan (om) ordenne in de dijckagie te stellene ende te providerenneGa naar voetnoot7) de aenstaende perijckelen, welcke antwoorde mij seer aengenaem was.

Int volvoeren van der voormelter dijckagie en vonde ick sonderlinge geen perijckel want het water oft vloet in 8, 9 oft 10 getijden niet eens aen den dijcke quamp, het moesten groote verloopen zijn eer zij eenige schaede aen den dijck zouden hebben connen gedoen. Die int beginsel daer geweest hadden ende wat van onse dijckagie gesien, hadden, God zij gelooft!Ga naar voetnoot8), daer groote lenghte van kaeden begost te maeckene buijten de voormelte santvoorvorschen verder ten stranghewaerts met horden, hoij ende stroij ende sant daerop, daerinne zij groote onnuttige cost gedaen hadden, dewelcke soo veele proffijteerden alsoft zij te Hoo-

[pagina 294]
[p. 294]

boecken op de heije gelegen hadden, want binnen dezelve voorvorsch lacht diepe van sande van 4 oft 5 voeten, soo dede buijten de voorvorsch tzeewaerts,Ga naar voetnoot1) soodat prouffijt soude geweest hebben dat deselve voorvorsch zijn bootschap gedaen hadde voor een kaede, ende dat men alle de spijse van binnen, te weten het sant totten sandijck, boven van de cleije affgenomen hadde.

Nochtans wat putten dat men van binnen uuijtgecarret hadde ende de wint oostelijcken oft noortwestelijcken oft oock zuijtoostelijcken gewaijt hadde, zoo zoude alle de voormelte putten wederomme vol gewaijt, gedreven ende gestuijft hebben op een drooch weder ende sonneschijn sóó effen ende vol, dat soo wie daer op gecomen hadde die zoude daerinne versmoort hebben, welck sant soo bleeff liggende tot datter eenen dapperen reghen compt daerdeur dan dat hardt wordt. Ende daeromme compt hier wel te passe het seggen van mijn heer heer Jan doude, heer van BergenGa naar voetnoot2), gevracht zijnde van coninck PhilipsGa naar voetnoot3) wat hij voor een landt hadde, antwoorde Zijne Mat. deze woorden:

 
C'est le pays de tureluyre,
 
quandt il pluist il y faict dure,
 
quandt il est secq il est molleGa naar voetnoot4),
 
au grand vent il s'envoleGa naar voetnoot5);

dat is:

 
het is het lant van tureluijre,
 
alst regent soo ist hart van nature,
 
alst drooch is soo ist sachte,
 
het verwaijt bij dage bij nachte.

Omme nu voorts te volvoerenne mijn commissie ende de begonste sandige dijckage een oochGa naar voetnoot6) te doen hebben, soo ordineredeGa naar voetnoot7) ick dat men alle de gaten deurgaens zoude besteden van ses voeten hoochte, drije roeden onder toeleggens in de saete, boven tonneront, aen elcke zijde even veul beloops gelijck het sant vallen zoude, want ghij geen viercant daerop en zout hebben connen bestorten, opdat alsoo alle de begonste dijcken aen malcanderen souden geheelt ende gestort worden. Omme twelcke te doene dede ick billetten van bestedinge alomme uuijtzeijnden, soodat ick in corten tijden meer dan duijsent peerden in het werck creech, nemende alle het sant van binnen, wel wetende dat men de dijckersGa naar voetnoot8)

[pagina 295]
[p. 295]

daer vrintschap aen dede dat men henlijeden het sant van de cleije voerde, ende oock mede van buijten.

De carren die wij daertoe hadden laijden en losten haer zelven, ende waeren maer breede plancken van 2½ oft 3 voeten breet ende 4 voeten lenghte, in maniere van een tafele, in de lengthe voren scherp gemaeckt ende wat hardt geborntGa naar voetnoot1), daerinne gewrocht IIe iseren ringen bijcans bij het aeleijnde, daer de paerden aen gespannen waeren ende trocken, hebbende achter eenen steert in de midden van de plancken, die men ophieff omme soo het scerp int sant te drucken totdat de plancke vol gehoopt sant was, ende soo liet men den steert sincken ende slijepten de peerde soo datselve sandt aen den voorvorsch oft sandijck, ende daer wesende hieff men den steert omhooge, ende met een coorde die onder de ringen vast was trock men de plancken om ende men liet de peerden weder buijten affgaen laetende tsant aen den dijck, ende wederomme van buijten opcommende laeden ende lostenGa naar voetnoot2) heurselven gelijck voorseijt is. Ick wil wel seggen dat op de plancke wel een goede karre sants hielt soodat de peerden ende de werckluijden luttel leech stonden oft niet en dorftenGa naar voetnoot3) wachten naertGa naar voetnoot4) lossen oft laeden. Wat diende dan tot sulcken werck een groote cost aen kaede gemaeckt daer luttel waeters aen den dijck quamp? Maer ick segge noch dat onverstandige, die noijt oft luttel dijckagie gehandelt en hebben, veel onnutte cost heur meesters aendoen. De kaeden dienen alleenelijcken gemaeckt in dijckagiënGa naar voetnoot5) daer goet lant innegedijckt wort omdat men de vette eerde binnensdijcx niet rooven en zoude ende maecken daeraff eenen santpoeck.

Omdattet u difficijl zoude zijn te verstaene het laeden ende ontlaeden van de voorseijde santkarren, soo hebbe ick u tselve wel willen demonstreren met het naervolgende figurerkenGa naar voetnoot6).

Expositie op de voormelte figuere.

Ghij siet het fatsoen van de kerren die henselven laeden ende lossen, ende hoe men achter den steert opheft om soo de plancken vol sant te schrabbenne ende te laedenne, ende als de plancke vol is soo laet men den steert vallen ende sincken totdat ghij boven op de voorvorsch compt, soo treckt ghij een touwe ende slaet de peerden voorts, soo moet de plancke opwippen ende storten, ende soo blijft het sant op den dijck daer ghij lossen wilt. De ringen vóór aen de plancke daer trecken de peerden aen,

[pagina 296]
[p. 296]

ende twee peerden hebben genouch aen de planckeGa naar voetnoot1) te treckenne, alsoo gelaeden wesende met sant.

Ende want men int sant geen peerden weijden en mach, soo brocht eenen iegelijcken zijnen wagen mede, gelaeden met voeringe ende cost voor de peerden, die daeraen stonden gebonden ende aten uuijten borderen, wagenleeren ende plancken, ende des nachts wastGa naar voetnoot2) logement van de arbeijders, meesters ende wagenluijden. Ende als de voederinge uuijt was moest eenen iegelijcken thuijs gaen om voeringe te haelen. Ghij sout geseijt hebben, haddij de dijckagie gesien, dat ghij in eenen leger hadde geweest.

Daer de peerden stonden dagelicx ende freettenGa naar voetnoot3) ende mis maecten, daer wast een luttel begroust van den havere die daer uuijt rees, daer de innemers van deGa naar voetnoot4) Zijpe eenen moet in grepen; die havere die daer was was redelijckenGa naar voetnoot5) mals ende dat deur de wermpte ende het misch van deGa naar voetnoot6) peerden, waermede noch menich coopman ende goede luijden bedrogenGa naar voetnoot7) zijn geweest.

Schoorle riet mij dat ick mijn dijckerlant ende goet in Brabant vercoopen zoude ende dat ick daer zoude mijn gelt emploijeeren, maer ick en hoorde aen die oore niet. Mij werde hondert mergen lants geschoncken voor mijnen dienst, maer ick was soo liberael als zij waeren ende schoncke henluijden die wederomme, hebbende daervoren sdaechts voor mijnGa naar voetnoot8) vacatie 6 carolusgulden ende gedefroijeert van mijnen coste, desniettemin ick hebbe al even veul gehadtGa naar voetnoot9).

Wij sullen voortsvaeren tot die reste van der dijckagie ende daeraff verclaeren de gelegentheijt van der inneminge derzelver dijckagie ende tlandt daerbinnen gedijckt ofte tsant, soo men tselve nemen machGa naar voetnoot10), wat proffijt de dijckers daeraff hadden.

Veule onnutte coste wierdenGa naar voetnoot11) in derselver dijckagie gedaen soo van wateringen, watergangen ende slooten te delvenne, dewelcke wederomme metten sande toewaijden ende stuijffden, soo ick bevonden hebbe aen de putten die wijlieden van binnen ende buijten uuijtgelaeden ende gecarretGa naar voetnoot12) hadden, die binnen 14 dagen oft binnen 3 weken wederom effen toegestoven ende -gewaijt waeren met sande. Daer was oock ongere-

[pagina 297]
[p. 297]

geltheijt onder de arbeijders ende dijckers, denwelcken d'innemers oft bevelhebbers van de dijckagie toegeseijt hadden henlijeden te leveren cordewagens, deelen ende andere instrumenten tot slants cost, waerdeur de rabauwen dickwils ende menichmael dezelve cordewagens aen de gangen dickwils ontstucken staken ende braekenGa naar voetnoot1), soodat zij daer eenen halven dach leech saeten totdat men haer andere cordewagens oft instrumenten gebrocht hadde, ende nietemin liepen altijt heur dachgelden. Dezelve dijckers maecktenGa naar voetnoot2) den voornoemden regimenthebbers van de dijckagie avewijs, seggende dat men tot Sevenbergen, Steenbergen ende elders soo useerde, maer want ick henluijden daerinne controleurde wierden sulcke arbeijders wel confuijs, ende daerdeur waeren sulcke ongeregeltheijden geremediëert, sij zouden alle heure cordewagens gebrookenGa naar voetnoot3) hebben om dan voorts leech te sittenne.

Het sant datter lach in derzelver Zijpe lach seer diversch van hoochte ende diepte, te wetenne: van de strange oft oostwaerts naer St-Meerten beginnende van den zeedijck lach het sant wel boven de cleije 4 voeten ende 4½ voeten ende het sommige wel 5 voeten, lancx off deurgaende van noorden tot zuijden daernaer oostwaerts op 3 voeten, vervolgens daernaer 2 voeten ende soo noch vervolgens daelende naer St-Meerten 1½ voet, daernaer 1 voet ende noch vervolgens tot opt waeter eenen halven voet, soodat notoirlijcken daerbij blijckt dat de duijnen verwaijt zijn in de Zuijderzee die ontrent Keijns ende Schaegen seer ondiep isGa naar voetnoot4), welcke ZuijderzeeGa naar voetnoot5) noch eensdeels met water lach van Keijns aff tot Crabbendamme toeGa naar voetnoot6). Welck waeter geschaepen hadde geweest te verstuijvenne ende te bewaijenne met sande binnen corten tijden ende nu te meer sal, gemerckt men tselve waeter uuijtgedroocht ende lant daervan gemaeckt heeft. Maer naer mijn opinie, altijts ter correctiën, soo sout proffijt geweest hebben dat men op den 1½ voet diepte van zande den principalen dijck geleijt zoude hebben omme daer tegen te stuijvenne ende te schuttenne het sant, dat daegelijcken vervliecht van de duijnen, genaempt Groot Ketelduijne ende Cleijn KeetelduijneGa naar voetnoot7), ende oock van de strange van der zee, zoo zoudij mogen, mits delvendeGa naar voetnoot8) twee speten diep, een halff spit cleije boven gebrocht hebben ende soo bijcans de helft goet lant bereet ende gemaeckt, waermede ghij dander helft westwaerts tzee-

[pagina 298]
[p. 298]

waerts soudt hebben mogen voeden ende bereijden met mischGa naar voetnoot1).

Daer zijnde in de dijckagie hadden wij begost de zeedijcken te brengenne tot duijnen, stekende daerop riet dicht aen malcanderen soodat het sant alst aen(t) stuijven ende drijven was achter 't riet, soo gesteken zijnde, moest blijven liggen, deurdien het riet den wint zijn cracht benamp, soodattet op éénen nacht achter het riet soo hoochde dat men altijts het riet wederom optreckende ende dicht stekende lichtelijcken eenen hoogen duijn gemaeckt zoude hebben, welcke dijck wederom soo haest dezelve aent vervliegen was men met poten van den helm moest remediëren ende preserveren.

Twater datter leijt tusschen den dijck van de Keijns, St-Meerten ende Crabbendamme, wesende ontrent eenen anderhalven voet diepte van water, is onder goede straffe cleije; daerop wast een cruijt genaemt wier gelijck het doet in de Zuijderzee ende is van éénder natueren, want het metten SlijckerdijckGa naar voetnoot2) deur(t) waeter geleijt affgedijckt is, hetwelckeGa naar voetnoot3) oock met sande gestoven zoude hebben als voorseijt is. Nochtans en sout daermede niet geargert hebbenGa naar voetnoot4) want de voormelte cleije, met sulcken subtijlen sande ghemenght zijnde, soude gedwee ende gedraechsaem (lant) maecken. Hetselve sant is soo subtijl dattet de menschen deur de cousens aen de beenen verstuijftGa naar voetnoot5).

De geheele dijckagie is sóó effen sonder hoochte oft heuvelenGa naar voetnoot6), creecken oft waterloopen - dan alleenelijcken aen de zuijtzijde daer de ZuijderzeeGa naar voetnoot7) eer de Slijckerdijck geleijt was westwaerts op een ander zee deurzijpte, ende daernaer heet het lant alsnoch de Zijpe, welcke Zijpe benomen is met eenen schinckeldijckGa naar voetnoot8) geleijt aen de noortzijde van der dijckagie, sluijtende aent OogeGa naar voetnoot9) - ick segge alsnoch sóó effen is de dijckagie bestoven met sande dat ick hebbe gesien dickwils rollen uuijter hant eenen reep van eene biertonne voor winde, dat alst aen loopen was de wint hetselve voortdreeff overeijnde blijvende bij een mijle oft anderhalff, soodat een man hetselve niet en zoude hebben connen volgen, totdat het eenich rencontre van watere oft ander opstaeckel creech.

Daer de innemers derzelver dijckagie van der Zijpe heur in betrout hebben is ditte: sij hebben gesien veule diversche weije

[pagina 299]
[p. 299]

daer men seer schoone vette ossen op weijde ontrent Schoorle, Haerlem ende Sgravenhage, dat niet dan sandige gronden en zijn, maer dezelve worden met vette poorteerde oft straetmisch gemist; oock zijn de gronden onder moer- ende veenachtich twelck altijt vochticheijt bijbringht, ende de poorteerde oft straetmisch is soo heet in zijn selven dattet den gront soo verwermpt, dattet daerdeure seer wel begroest ende niet dan claveren draecht. Welcke poorteerde oft straetemisch (daer) niet te crijgene en is, daerop de voormelte innemers geen acht geslagen en hebben.

Ende hoewel ick veule diversche dijckagië(n) gehandelt hebbe nochtans en ben ick dese dijckagie niet wijs, overmits dat ick hebbe gehoort dat men in dezelve Zijpe sant begint te sieden ende lange gesoden heeft, niet wetende oft sij (iet) vant sant zouden zieden oft niet. WaertGa naar voetnoot1) soo: het waer de subtijlste ende fraijste alckemisterie daer men noijt en heeft aff weten te spreken, soo doende het sant zoude van de cleije gevoert worden welcke cleije men alsdan bequamelijcken soude mogen cultiveren, sij souden oock wel assen maeckenGa naar voetnoot2) omme de weijden daermede te missen. Men vindt veule engeniaerden die wonderlijcke dingen practiseren. Eenige hebben gevonden datse heure santdijcken begieten met waetere omdat se hart souden worden. Hebbe ick daeromme hiervoren qualijcken geseijt dat het is het ‘lant van tureluijre, alst nat is soo ist hartGa naar voetnoot3) van nature etc’?

De principaelste gouverneurs ende dijckmeesters van der dijckagie, doen ick aldereerst quamp ende vont, waeren den canonickGa naar voetnoot4) van Uuijtrecht Schoorle, Oomken van Bruijsselle ende Mr. Lucas van Schildere die noijt dijckagie gesien en hadden. Daernaer quamp achternaer eenen Servaes de Haese coopman van Antverpen, die inne Crunninge in Zuijtbevelant hadde leeren dijcken tot zijnen grooten cost, diewelcke vreemde opiniën opbrochte; te weten den Slijckerdijck lach op eenen morwen sachten grondt daer den dijck wat deursincken moeste, dezelve De Haese sustineerde dat men tslijck onder uuijt de saete van den dijck wechkarren zoude moeten omme den dijck soo een hardt fondament te maecken, min oft meer oft denselven dijck aen eenen zijden draet in de locht zoude blijven hangen ende oft den dijck soo dwaes zoude hebben geweest datse den harden gront niet en zoude hebben connen gevinden. Ende nietjegenstaende dat denzelven dijck het slijck wechgedaen zoude hebben deur het gewichte ende persen sonder cost, nochtans moest zijn opinie geachtervolcht worden, nietjegenstaende eenige mijne remonstrantie die ick hem dede, ende dat ick mij presenteerde borge te stellen voor den dijck dat hij wel soo wijs was ende tselve wel effectuëren zoude sonder cost te

[pagina 300]
[p. 300]

doene. Dezelve HaeseGa naar voetnoot1) opiniëerde dat men meer sant innedijcken ende verloren cost doen zoude ontrent Pettem, alsoft zij niet sant genouch innegedijckt en zouden hebben, twelcke sij alsnu heeten den Haesenpolder, het waere beter ende bequaemer denzelven te heeten den Dwaesenpolder, met grooten cost gemaeckt ende sonder vruchten. Ziende sulcken voorstel ende dier veul gelijcker cluchten, hebbende ontfangen brieven dat den dijck onder Steenbergen seer geramponneert ende gebroken was, wesende onder mijn dijckgraeffschap, deur grooten storm ende onweder, welcken storm oock alsulcken gebeer aen de dijcke in de voorzeijde Zijpe dede dat, in sooverre de voorvorschen deurGa naar voetnoot2) alle de gaten als voorseijt is niet en hadde geleijt ende gemaect geweest, sij zouden den geheelen hoopGa naar voetnoot3) verloren hebben. Ick moeste daeromme eens naer huijs tot Steenbergen in mijn dijckgraeffschap reijsen om aldaer ordenne te stellenne naerdat ick ses weken continuëlijcken in der dijckagie van der Zijpe gevaceert hadde, ende tSteenbergen zijnde creech ick een lange sieckte soodat ick tzedert dien tijt in de Zijpe niet meer geweest en hebbe. Wat pottagie sij voorts daeraff maecken, en can ick u niet vorder beschrijven.

Noch in dezelve dijckagie van de Zijpe zijnde quamp daer eenen quidam hebbende daensicht philosophitisque, hij aenveerde NicolaijGa naar voetnoot4) ende gaff hem aen, dat hij een maniere hadde gevonden omme de(n) geheelen dijck van der Zijpe met cleijnen cost te maeckenne ende te volbrengenne, maer en wout niemant seggen dan hebben voor teerste ende in de hant hondert croonen. De voormelte Nicolaij, de cannonick Schoorle ende andere souden daernaer geluijstert hebben en hadde icktGa naar voetnoot5) henluijden gelijckerhant niet ontraeden, seggende dat het anders niet dan beuselingen en waeren. Desnietemin de voormelte Nicolaij gretich wesende omme hetselve te wetenne brochte de philosopheGa naar voetnoot6) soo verreGa naar voetnoot7) dat hij de hondert croonen minderde op de negen, soodat hij ons ginck in de hant steecken ende adviseren dat men zoude coopen alle ijdelle wijnpijpen, die men op den Rijn ende te Ceulen soude connen becomen ende recouvrerenGa naar voetnoot8), ende setten dieselve wijnpijpen gevult met sande overeijnde in maniere van een borstweringe tegen het opcommen ende opstormen van de zeebaeren ende zeewaeteren, meijnende een geschut voor te hebbenne. De voormelte philosophe, hij (hadde) qualijcken gestudeert, hij en docht niet dat de wijnpijpen ende reepen verrotten souden ende vergaen

[pagina 301]
[p. 301]

soo met den waetereGa naar voetnoot1) als den heeten sonneschijn, ende dat oock de wijnpijpen onder aen malcanderen niet comen en zouden deurdien de wijnpijpen midden gebuijckt zijn, soodat onder alle gaten ende kijckvensters gebleven zoude hebben, daerdeur de zee ten lantwaerts zijnen loop genomen zoude hebben ende int uuijteijnde den hoop te samen gerenverseert ende omgeworpen. De voormelte philosophe hadde een goede dachreijs ende wert zijn groot vernuftheijt wel dier betaelt. Sulcke ende dijergelijcke argumenten worden ons wel te voren gehouden, principalijcken van dese wijse clercken, die in argumentatiën ende sophisteriën heur hoot gebroken hebben, op welcke men niet en behoort te lettene want zij Neptunium noijt gram ende leelijcken gesien en hebben.

Van den Slijckerdijck moet ick noch wat vermanen want het een vreemde maniere van dijcken is, ende daer mede neme ick oorloff van de dijckagie van de Zijpe. De voormelte Slijckerdijck was lanck ontrent de 1000 roeden, soo ghij in de naervolgende kaerte sien meucht, commende van de Keijns oft uuijten oosten loopende deur twater westwaerts op tot aent sant toe, dewelcke gemaeckt worde met pramerkens dewelcke zijn eleene schuijtkens niet diepe gaende ende die op de Zuijderzee daer de wier wast vletten mochten. Elcke schuijte en hadde maer éénen arbeijder dewelcke met haecken, hebbende breede ijsere tanden, het slijck metten wier daeraen gewasschen uuijten grondt van den waetere tooge, ende sette soo de wier metten slijck in den pramer voorseijt. De wier mach wasschen van eenen voet oft meer liggende opt waeter, ende int setten in den pramer wistentGa naar voetnoot2) darbeijders met enen draij te settenne op malcanderen dat denGa naar voetnoot3) slijck aen malcanderen niet en bleeff hangende comende de wier tusschen beijden. Als dan hetselve slijck met wier drooch was, soo wast een seer taije spijse daer niet lichtelijcken het water cracht op en cost doen, ende in sooverre de dijckers aldaer wisten oft wouden den dijck maecken dijckschap onder de linie druijpende daer en waer aen sulcken werck geen verganckGa naar voetnoot4), maer zij maecken heuren dijck al met trappen opgaende tot aen de cruijne toe, elcken trap (van de) hoochte van IIe oft IIIe voeten, waertegens de zee dan cracht heeft mitsdien de steijlte het water zijn spelen benomen heeft, soodat alle de crompte aen den ouden dijck soo ghij aen de kaerte sien meucht overvallen moeten wesen deur het brekenGa naar voetnoot5) van den trapdijck, want de steijlte maeckt twater cracht hebbende ende in elcke steijlte van de trappen het water resistentie ende steijlte vindt. Aen eenen dijck mach men twater niet beter resisterenne dan gevendeGa naar voetnoot6) hem veul speelens maer soo moet oock den dijck soo veule

[pagina 302]
[p. 302]

te hooger wesen voor het opgaen oft het oploopen van de waeteren datGa naar voetnoot1) deur het groot beloop te meer zijnen ganck neempt. De wier heet men het cruijt dat aen deGa naar voetnoot2) slijcker wast, alst rijp is ende alst op twater drijft, twelcke de vogelen polsendeGa naar voetnoot3) ende heur aes aen de wortelkens soeckendeGa naar voetnoot4) de voormelte wier oft cruijt losch ende drijvendeGa naar voetnoot5) maecken. Tselve cruijt is dunckt mij gelijck daer men de glasen van Venegiën commende inne pact. De pastoren int Waterlandt in Hollandt bidden gemeenelijcken op den predickstoel dat de vogelen wel broijen mochten, omme soo te meer het voormelte cruijt met menichte te doen drijvenne, twelck dan met den zeewaetere opvloijet, twelck de schippers op heuren saijsoenen comenGa naar voetnoot6) visschen ende vergaderen in heur schepen, twelck sij wel dier vercoopen omme de voormelte trapdijcken te onderhoudenne. Men leghtGa naar voetnoot7) op elcke trappe gelijck eenen halven wolsack dickte in vougen, alst water met stormen opstormpt ende vloet, daerop zoo zijne macht breeckt gelijck op eenen wolsack, soodattet geen schaede doen en can. Het voormelte wier soude 10 jaren int water liggen sonder rotten ende (is) wit als eenen douck alst verstorven is, twelck ick soo deerde opgravende bevonden hebbe.

Waeren de dijcken dijckschap onder de linie druijpendenGa naar voetnoot8) aff gemaeckt ende de slijcker geset mette wier ommegecrompt, aen sulcken dijck en waere geen verganck ende waere 10 mael beter ende stercker dan gecrampt; het en waere maer een prouff geweest haddent de lantluijden met VIII oft X roeden willen besoucken, maer neen: sij en wilden daer niet aff hooren als ick henluijden tselve vermaende. De slijcker is wier ende tslijck tsamen aeneen uuijt den gront getogen, ende de wier is alleenelijcken het cruijt bij de vogelen als voorseijt is (losch) gemaeckt.

Nu wij hier scheijden uuijtte dijckagieGa naar voetnoot9) van der Zijpe voormelt ende dezelve wat difficijl is om te verstaenne, soo heb ick u daeraff wel een caertken willen describeren ende daernaer daerop een cleijne uuijtlegginge doenGa naar voetnoot10).

Uuijtlegginge van der Zijpe.

Ghij siet bij dezelve quaerte dat de dijckagie van de Zijpe maer

[pagina 303]
[p. 303]

en is een inham van waetere van der Zuijderzee, die alleijnskens ende metter tijt beworpen is ende toegestuijft met sande deur het verwaijen ende verstuijven van de duijnen, alst blijckt bij de reliquen van de Groote ende Cleene Keetelduijne. Westwaerts uuijter zee is het sant (t)hoochste ende lijt (t)diepste ende soo vervolgens nederdaelende tot aen den dijck van St-Meerten, daer noch het waeter niet toegestuijft oft met sande beworpen en was.

Noortwaerts hebdij het beginsele van der Zuijderzee ende is met slijckerGa naar voetnoot1) affgedijckt, soodattet één natuere van gronde, waeteringeGa naar voetnoot2) ende bewassinge van wier is, op welcke waetere vele vogelenGa naar voetnoot3) sitten soo van zwanen als van eijnden - ende hebbe mij laeten seggen dat een swaen gevangen was uuijt Vrieslant, de heere diese toebehoorde uuijt Vrieslant daer voorbijgaende kende zijn merck ende de zwane gecocht hebbende liet se wederom naer Vrieslant op zijn zwaendrift vliegen - soodat deur het gevogelte het wier driftich gemaect wort.

Oostwaerts hebdij veule schoone weijden ende de schoonste koijen die men vinden mach, tstuck en schaempt hem nijet te loonenneGa naar voetnoot4) 7 oft 8 £ Vlaems, ende hebbe daer hooren seggen dat eenGa naar voetnoot5) tsavonts opt gorsch geleijt ende ghij tsanderdaechs die quaempt soucken soo en soude ghijse niet zien, sóó is het gorsch op éénen nacht gewassen. De weijde voet seer soodatter een schaep (is) geslegen twelck 40 ℔ roets inne hadde, ick houde dit de innemer(s) van der Zijpe heeft doen dijcken, meijnende mits dat se gebeurdGa naar voetnoot6) zoude wesen dat het sant soo wesen ende volgen zoude.

Ende dat den coopman bedrogen heeft is eensdeels de redenneGa naar voetnoot7), ende oock deurdien dat Schoorle met zijne consoorten de slijcke uuijt den gront togen twelcke vetteGa naar voetnoot8) eerde was, diewelcke zij in tonnen slougen ende toonden die op de Beurse tAntwerpen.

Bij mij quam eens eenen gereden in poste tot Steenbergen van Antverpen omme mijn advijs te vragenne wat ick hem riet, hij soude in de dijckagie emploijeren bij de XIIIe ponden Vlems. Ick vraechde hem oft hij de Zijpe gesien hadde, hij antwoorde: neen; ende hem voorts vraegende off hij zijn bruijt getrout hadde zonder zien, hij antwoorde: wel wijsselijckenGa naar voetnoot9). Waerom dan wildij die gesloten in tonnen trouwen? Wat weet ghij wat prouffijt sij doen can ende hoe groot ende proffijtelijcken

[pagina 304]
[p. 304]

datse is? Dantwoorde genouchde hem noch genouch ende soo bleeff hij uuijter dijckagie, wel tot zijnen proffijte, anders hadde hij in de keerse gevlogen; daer zijnder menige mede bedrogen. Doctoren van Loeven ende advocaten zijn der oock bij gebrocht, men seijt gemeenelijcken: ‘gelt van pratijckenGa naar voetnoot1) en wilt niet dijcken’.

Suijtwaerts hebdij oock schoone beemden ende weijden ende int zuijtwesten de duijnen. Noortwaerts compt het HontboschGa naar voetnoot2) twelcke eenen wonderlijcken werck is, gewrocht met houten, steenen, rijs ende kisten tegen den grooten overval van de seebaeren oft risen van de windeGa naar voetnoot3) die dijckwils over den dijck slaen min oft meer oft te Pettem int dorp dagelijcx regende. Daer was seer quaet regiment als wij naer verclaeren zullen commende op die materie ende op het verclaeren van het werck te Westcappelle in Zeelandt, twelck een gelijck werck ende saecke is. Westwaerts hebdij de seestrange ende noortwestwaerts de Ketelduijnen ende het dorp van tOogeGa naar voetnoot4), daer men veule droogevisch van scharrekens, rochskens, schollekens ende andere sulcke visch droocht.

Men weijter schaepen gelijck mentGa naar voetnoot5) oock doet tusschen Bergen, Huijberge ende Putte, het is één nature van hoochten ende duijnen, alwaer oock in de duijnen helm wast gelijck(t) ontrent de Zijpe doet, ende als ick sant bedijcken woude soo woude ick (de) duijnen tusschen Berghen ende Putten voorseijt innemen, daer en derft ghij oock Neptunium niet verwachten, niettemin: sant is sant, ick houde mij aen de cleije. Maer de dijckagie van der Zijpe is effender soo voren geseijt is. Wat vruchten het noch heeft gebrocht en weet ick niet veule te seggenne sedert den zomer (van) LIIGa naar voetnoot6), oft ick houdde wel dat het waeter bij St-Meerten, twelcke nu lant is soo ick verstaen can, wat zijn bootschap gedaen heeft. Oock sal wel doen de reste westwaerts tot het halff van der dijckagie toe met grooten zwaeren cost. Maer voorts opwaerts daer tsant 4 ½ (voet) diep lijt eer ghij aen de cleije compt, hoe sal men de cleije boven connen crijgen? Daer en hebbe ick geen goet betrouwen toe. Onse dijckagiënGa naar voetnoot7) van herwaerts overe brengen ommers terstont vruchten ende een hoijken saets oft terwe jaerlicx, daer mach men mede ter merckt gaen, ende als de meede wel gelt soo triumpheert den lantman ende wort dick rijcke. Ick hebbe eens gemaect van IIIe gemeten meede boven alle costen, in twee jaeren gewasschenGa naar voetnoot8), meer dan duijsent carolusgulden, ick sorge datGa naar voetnoot9) de geheele Sijpe boven alle costen niet uuijtgebracht heeft.

[pagina 305]
[p. 305]

Hadde men een dijckagie mogen schilderen mette vruchten daerop wassende, Schoorle was daer den rechten man toe. Hij hadde begonst te maecken een plaesteringe (daer men) tHontboschGa naar voetnoot1) mede metsen ende onderhouden zoude, daertoe ordonnerende ende raemende dat men alle die oude cabels ende touwen van de buijssen, hulcken ende andere groote schepen coopen zoude, daer hij netten aff gemaeckt zoude hebben aen malcanderen netgewijs gebonden omme tfondament in de zee aent HontboschGa naar voetnoot1) te maecken daer hij op plaesteren zoudeGa naar voetnoot2), maer het waeren de tonnen vol sants geset tegens de zee gelijck boven verclaert isGa naar voetnoot3). Ick hebbe eenen grooten bouck gesien daer hij alreede seven kercken inne gepatronneertGa naar voetnoot4) hadde, die in de Zijpe gestaen zoude hebben, deen was ront dander drijcantich, maer het was het vel vercocht eer den wolff gevangen was.

Soo vreemde opiniën gingen in de dijckagie omme ende die daerinne gedijckt hebben cregen vreemden naersmaeck, het heeft de sommige het cleene gecost. Wij sullen tselve laeten vaeren ende vervolgen voorts onse materie, nochtans moest ick dit hier te passe brengen om de vremdicheijt (ende) te demonstrerene dat vernuffde ende geëxpermenteerde dijckgraven veul schade beletten, ende dat hem nijemande en behoort dijckagie tonderwinden hij en waere daerinne geverseert.

voetnoot1)
Het Hs. heeft: spetdammen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dat.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: onrechtveerdigen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: onsichts.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: zijn.
voetnoot1)
D.i. bloode.
voetnoot2)
Brabantsch dialect voor: gaat het.
voetnoot3)
D.i. hoewel men voor het daaraan te verrichten werk wel eens zooveel loon behoorde te hebben.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: dan.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: dat zij schier.
voetnoot1)
D.i. borg spreken.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: alsulcke.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: slech.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: hueren.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: int werck stellen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: deur.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: voirbosch.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: voirbosch.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: Clandert. Klaarblijkelijk wordt bedoeld de Groote Polder, bedijkt in 1557, zie Van der Aa, a.w. in voce.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: voorbosch.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: voor.
voetnoot4)
Vierlingh's betoog komt in het kort hierop neer, dat het voor het vorderen van het werk wenschelijk is te betalen naar de verwerkte hoeveelheid. V.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Clandert.
voetnoot6)
Samengetrokken uit: men en, d.i. of men make.
voetnoot1)
D.i. werktijden bepalen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: maer al.
voetnoot3)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot4)
D.i. tot nut van de dijkage. Het Hs. heeft: laffenisse.
voetnoot1)
Vgl. blz. 101.
voetnoot2)
Te lezen: dandere?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: geeft nemen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: meijnen.
voetnoot5)
Zie figuur 20.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: hem een.
voetnoot2)
D.i. scheelt.
voetnoot3)
Het woord loye is in den tekst met een latere hand ingevoegd.
voetnoot4)
Meestal is het niet noodig geulen te graven voor de naar binnen varende schepen omdat er door de bogroeide schorren steeds wel kreken loopen van voldoende capaciteit. V.
voetnoot5)
De woorden te weten schijnen corrupt te zijn.
voetnoot6)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: mits se (nl. de zoden) uuijtstekende?
voetnoot7)
Zie figuur 21.
voetnoot8)
Dit moet zijn: vier roeden twaalf voeten. V.
voetnoot9)
Dit moet zijn: XX Carolusgulden XVI½ stuijver. V.
voetnoot10)
Zie figuur 22.
voetnoot11)
Zie figuur 23.
voetnoot1)
Zie figuur 24.
voetnoot2)
Zie figuur 25.
voetnoot3)
Zie figuur 26.
voetnoot4)
Zie figuur 27.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: twee ende tsesthien.
voetnoot6)
Dit moet wesen: 9 Carolusgulden 6 stuijver. V.
voetnoot1)
Zie figuur 28.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: sitten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: van den advise.
voetnoot4)
Dit moet wezen: 7 roeden toeleggende. V.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: gewichte gewichte.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: tot drijven.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot8)
Blijkbaar wordt hier met zate de zetting van den dijk bedoeld. V
voetnoot9)
Zie figuur 29.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: ende van.
voetnoot2)
D.i. de zwarte kleur, die den ouden dijk aanduidt.
voetnoot3)
Zie figuur 30.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: liggende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: tolegh.
voetnoot6)
Deze wijze van meten wordt nog steeds toegepast. V.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: sij.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: behouden.
voetnoot2)
Zie figuur 31.
voetnoot3)
D.i. het loodje.
voetnoot4)
D.i. het liniaal, dat waterpas moet liggen als het loodje op de schreef valt. V.
voetnoot5)
Bedoeld is: het waterpassen op den horizon; de schrijver ontraadt het zijn peil bij deze methode polderwaarts te nemen. V.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: hoocxkens.
voetnoot7)
D.i. tegen andere voorwerpen, die er midden tusschen komen te staan.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: sij.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: moeten.
voetnoot10)
Zie figuur 32.
voetnoot1)
D.i. snijdende. V.
voetnoot2)
Te lezen: tlandewaerts?
voetnoot3)
D.i. flauwer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: lantmeesters.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: zijn.
voetnoot6)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: bedierf?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: den.
voetnoot1)
Zie blz. 106.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: volvoere.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: crijchshander.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: van acht roeden.
voetnoot1)
D.i. scheelt het.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daer.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: is boven.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: zijn.
voetnoot5)
Blijkbaar een spreekwoord; zoo verkrijgen alle schepen en schuiten hun roef, alle dingen het hun toekomende.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: siedij.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: te.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: uuijten gelaeden.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: voor.
voetnoot4)
Te lezen: diepe creken? Mogelijk zijn hier de woorden dat cost veul van in de pen gebleven
voetnoot5)
N.l. de zomerdijken.
voetnoot6)
D.i. het gras.
voetnoot1)
D.i. de pachters. Het Hs. heeft: heurluijden.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: breet.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: verzekerste.
voetnoot4)
Te lezen: inneheeft?
voetnoot5)
Het Hs. heeft: maecket.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: voorganck.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: zij.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: ander.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: santich.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: grontberexemen.
voetnoot3)
D.i. indien.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: liggende.
voetnoot5)
D.i. derrieachtigen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: weerde.
voetnoot7)
Mijnsheerenland, ter bedijking uitgegeven door Arend van Rosendael op 26 Mei 1437 aan Lodewijk van Praet, heer van Moerkerken in Vlaanderen, zie Van der Aa, a.w. in voce.
voetnoot1)
D.i. genoegzaam, zoo goed als.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: begaen, moeten worden.
voetnoot3)
Te lezen: per infectie?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: Claudert.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: beesten.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: begrepent.
voetnoot7)
D.i. besloot, van slooten voorzien.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dat.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: tsant.
voetnoot10)
D.i. wieden.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: d'experiënten.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: bewachten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: bij den.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gebanden.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: in.
voetnoot3)
Het Hs. heef: contribuale.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: uuijtgeven.
voetnoot5)
Op 14 April 1462, zie Van Limburg Brouwer, Bocrgoensche Charters, blz. 126.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: met alle.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: sij.
voetnoot8)
D.i. vóór ander recht gaat, preferent is.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: perijckelelen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: niet voorstaen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: heeft.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: armeren.
voetnoot5)
D.i. daarenboven.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: rijpelijcken.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: imposible.
voetnoot8)
Te lezen: advertere?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: compter.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: hebben.
voetnoot3)
Vergelijk blz. 122.
voetnoot4)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Zuijtbeverlant.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende scherpen.
voetnoot7)
Te lezen: waesen?
voetnoot8)
D.i. aan de schepen.
voetnoot9)
D.i. werk van dollen, gekken.
voetnoot1)
Lees: driehondert.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daervore.
voetnoot3)
D.i. hoofschen, voornamen.
voetnoot4)
Te lezen: er uut? nl. uit de winst.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: niettemin wij hoeven.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: inhabelle.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: uuijte winnen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: die men.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: mijns.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: nemende.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: victauli.
voetnoot1)
D.i. geringen, het Fransche: vil.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gebrocht.
voetnoot3)
Vgl. hierbij blz. 101.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: beginsels.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: overbeijen.
voetnoot6)
In het Hs. oningevuld gelaten.
voetnoot7)
Als voren.
voetnoot8)
Als voren.
voetnoot9)
D.i. hood, hoofd.
voetnoot1)
D.i. ure.
voetnoot2)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: hoochede.
voetnoot4)
Mogelijk zijn hier in de pen gebleven de woorden ten sij.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: beginnen.
voetnoot6)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: pael.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: naervolginge.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot2)
D.i. Rijnsche.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: meest.
voetnoot4)
Zie de figuren 34 en 35.
voetnoot5)
Oningevuld gelaten, zie blz. 109.
voetnoot6)
Lees: ruijm 7 voeten off 7 duijmen. V.
voetnoot1)
Nl. van de daarover met hen aangegane weddenschap.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: verbinte.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: stoot ofte innespoelt.
voetnoot4)
Zie figuur 36.
voetnoot5)
D.i. ontbreekt.
voetnoot6)
Te lezen: roede?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: verhaelen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: aen.
voetnoot3)
Zie figuur 37.
voetnoot4)
Lees: druijpens. V.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: aennemers.
voetnoot6)
Zie figuur 38.
voetnoot1)
Te lezen: hoechkae d.i. verschkade? V.
voetnoot2)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: buijten 10 voeten ende binnen 5 voeten druijpens? V.
voetnoot3)
Te lezen: ende die in gebreke valt van eenige van die aennemers?
voetnoot4)
Zie figuur 39.
voetnoot5)
D.i. verbreeden.
voetnoot6)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: 2 roeden? V.
voetnoot7)
D.i. goot, laagte.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: harren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: nemen.
voetnoot3)
D.i. ze met een brandmerk teekenend.
voetnoot4)
Te lezen: dobbel? Het woord is in het Hs. niet ingevuld.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: vrochte.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: commende.
voetnoot2)
D.i. omschreven.
voetnoot3)
D.i. volgens het recht van den heer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sommeren.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: verbergen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: is hebben.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: invaderende oft.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: penninckmeesteren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: te doen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: penninckmeesteren.
voetnoot2)
Te lezen: seck d.i. zegge?
voetnoot3)
D.i. krengen. Het Hs. heeft: creijninge. Vgl. de aanbestedingsvoorwaarden van den dijk van den Helenapolder onder Biervliet, April 1691, art. 12: ‘voorts zal niemant in den dijk mogen leggen ofte begraeven ledige tonnen, vaeten, stroo, ruijgte, doode peerden etc.’
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ende op.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: zijn dij dijck.
voetnoot7)
D.i. quitantie. Het Hs. heeft: arcquier.
voetnoot1)
D.i. Rijnsche.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: doen.
voetnoot3)
D.i. bovendien.
voetnoot4)
Te lezen: vercortinge?
voetnoot5)
Het Hs. heeft: men continuërende.
voetnoot6)
Waarschijnlijk heeft men te lezen: soo sullen wij vervolgens continuërende de dijckagie verclaeren dat.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: mogen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: te.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gelijck.
voetnoot2)
D.i. althans, ten minste.
voetnoot3)
Samengetrokken uit: tot 't.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: wel.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: van zooden.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: welcke.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: dier.
voetnoot8)
D.i. bovendien ook.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: ander.
voetnoot2)
D.i. Saaftinge.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: becroont.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sal men.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: te.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: vervorsinge.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gereeste.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: vleck.
voetnoot1)
D.i. op kosten des polders.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot3)
D.i. beugels. V.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: aen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: oft meer.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: behoudende.
voetnoot3)
Het Rs, heeft: daerover.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: slooten ende in.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ende vallende.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: laeten.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gebeurte.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: storten.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: overrijden.
voetnoot1)
D.i. paarden op overschot.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot1)
D.i. aan een besteding, waarvan het dwarsprofiel van den dijk zwaarder ls. V.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: meerde.
voetnoot3)
Te lezen: laege?
voetnoot1)
D.i. te vergoeden.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: van heur verdient loon van heur verdient loon.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: gebruijcken ende gesworens.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: iemant.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: begeeren te.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: medeelders.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: becroont.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: tot.
voetnoot3)
D.i. nà de schuld voor gekochten mondkost zal preferent zijn het aan de arbeiders verschuldige loon.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: bij.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: geen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: geraecken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: eenis.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: maeckt.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: als.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: schaepen, lammeren, schaepen oft.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: moescoppen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: bericht.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: catologo.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: sijns.
voetnoot3)
Zie figuur 40.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: een.
voetnoot5)
Te lezen: memorie?

voetnoot6)
Het Hs. heeft: eensdels.
voetnoot7)
De marginale inhoudsopgaaf spreekt van hootkade. Bedoeld wordt de verschkade.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: bewaren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: spectdammen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: oft.
voetnoot4)
D.i. bovendien nog.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot6)
D.i. riet.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: uuijtstormenne.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: maeckende.
voetnoot1)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: wordt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: Harcknaert. Op een latere plaats van het tractaat komt het water voor onder zijn juisten naam.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: hoet.
voetnoot5)
Het Hs. heef: moet.
voetnoot6)
De woorden sal men moeten denkelijk geschrapt worden. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de berinen gebrocht gelijck den hoochsten conterlande.
voetnoot7)
D.i. geperst.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: twel.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: maer.
voetnoot4)
Zie figuur 41.
voetnoot5)
D.i. vloeit.

voetnoot6)
Het Hs. heeft: de binnen de binnen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: veel.
voetnoot1)
D.i. mits.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: op en bortel.
voetnoot3)
Te lezen: totter?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: soo.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ten welnaert.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: stormen daer.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: anders.
voetnoot2)
D.i. van onder.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: welcke.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: de drije.
voetnoot5)
D.i. nauwen.
voetnoot6)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: moest.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: begint.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: stam.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: de slijcken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: afschouwen.
voetnoot4)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: om om.
voetnoot6)
Een nog steeds onder dien naam bekende kreek in den Ruigenhilschen polder. Het Hs. heeft: Tonnereecke in.
voetnoot7)
Oningevuld gelaten in het Hs. De Ruigenhilsche polder is bedijkt in 1564, zie Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek i.v.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: oosten.
voetnoot2)
Te lezen: oft met staende waesen aff te worpene?
voetnoot3)
In het Verdronken land van Zuid-Beveland.
voetnoot4)
D.i. nauwen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tonser.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dant.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: datter.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: tallen gelijcke.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: gaet.
voetnoot7)
Te lezen: conste overloopen?
voetnoot1)
Bedoeld zijn blijkens den samenhang: liggende waesen, geen staende.
voetnoot2)
D.i. wellingen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: ende creecken ende.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: d'welck principaelste.
voetnoot5)
Wordt verderop in het tractaat genoemd: ‘een zeer groot out diep tusschen den Finaert ende den Ruijgenhil ende de Heijninge.’
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende onder.
voetnoot1)
D.i. te vreezen.
voetnoot2)
D.i. ebben.
voetnoot3)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: datter.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: van altijt.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: oft eenige.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: aen te brengen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dattet.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: mocht selve.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: experiente.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: Clundere.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: item dat.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: anders.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: wil.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: nemen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: om.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: baste.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot6)
Een nog onder dien naam bekende kreek in den Ruigenhilschen polder.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: des.
voetnoot8)
D.i. iets zoo goed kan doordenken dat hij in staat zou wezen om zijn gedachten beter mondeling te ontvouwen dan schriftelijk. Het Hs. heeft: permediteren.

voetnoot9)
Zie figuur 42.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: heulen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ende diepten creecken.
voetnoot3)
D.i. althans.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: wechdreven.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: aen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: anderen daer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: Deveradus. Bedoeld is Nicolaas Everhardi, president van het Hof van Holland van 1509 tot 1528, naderhand president van den Hoogen Raad van Mechelen, overleden 1532.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: wijse.
voetnoot6)
D.i. de stemmen staakten.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: wesen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: der revise.
voetnoot9)
D.i. deftigheid.
voetnoot10)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: saecht.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: wees.
voetnoot2)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: een iegelijcken behoort in zijn faculteijt in opinie gehoort te worden.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: zijn hebbent.
voetnoot4)
In 1569 (1568) zie blz. 147.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: principael.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: dijckgrave.
voetnoot7)
D.i. de meerderheid van stemmen gehad.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: in kade.
voetnoot9)
D.i. waarom had men dan de voorversching geordonneerd te leggen op de ongunstigste plaats?
voetnoot10)
Te lezen: ten is van geenen noode dezelve te overgaenne in de kaden?
voetnoot1)
D.i. van de ouderen. Het Hs. heeft: onders.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: souck.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: ende arbeijt ende ongemack.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sekerlijcx gemaeckt worden om bier enz.
voetnoot5)
Zie figuur 40.

voetnoot6)
Te lezen: verclaeringhe?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: spietdammen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: den dijck de zoode.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: hebben.
voetnoot3)
D.i. persoonlijk, particulier.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: staet.
voetnoot5)
D.i. schuitvlot, scheepszate. Het Hs. heeft: vloer.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: verschijnen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: stroomende.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: ontgrondende.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: welck.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: deurdien.
voetnoot1)
D.i. de andere gaten.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: stortinge.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: stortinge.
voetnoot3)
D.i. totdat.
voetnoot4)
D.i. als wanneer.
voetnoot1)
D.i. bovendien.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ick gesien.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: houden.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ende fandament.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: lechwater.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: woede.
voetnoot7)
Het Fransche lac.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: gemaeck.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: uuijtschuerde.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: overvloet.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: wagen.
voetnoot12)
Te lezen: metteen?
voetnoot13)
D.i. wordt niet gevaren (gereden) noch gereden.
voetnoot14)
D.i. buurwegen.
voetnoot1)
D.i. grootste. Het Hs. heeft: meest.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: geulen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot4)
D.i. landbouwer.
voetnoot5)
D.i. 1½ dagwijdte of 1½ voet binnenwerks gemeten. V.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: uuijter stromenschijn.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot8)
D.i. raderen.
voetnoot9)
Zie figuur 43.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot2)
Te lezen: niet te nauw?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: loopt.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: moet men.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: buijten.
voetnoot1)
D.i. zijn water.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: t'een.
voetnoot3)
Zie figuur 1.

voetnoot4)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot5)
D.i. buurwegen. Het Hs. heeft: boutwegen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: dattet.
voetnoot7)
D.i. verwijden.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: los.
voetnoot2)
Nl. de boezems.
voetnoot3)
De auteur raadt hier aan een kolk bij de sluis te maken aansluitende aan den sluisvliet, teneinde zoodoende een goede suatie te bevorderen. V.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: daeraff wij breeder aff.
voetnoot5)
D.i. vertraagd.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: stromen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: waerde.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dijckgrave.
voetnoot9)
D.i. met berries uitgebracht. Het Hs. heeft: uuijtgebreijt.
voetnoot1)
D.i. de kaden buiten rekening gelaten, vgl. beneden.
voetnoot2)
Hier zijn blijkbaar in de pen gebleven de woorden haer meijninge of een soortgelijke uitdrukking.
voetnoot3)
D.i. de polder.
voetnoot4)
D.i., die de kaden hebben aangenomen.
voetnoot5)
D.i. der aannemers die den aanleg van den dijk bezorgen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: dijckmeester.
voetnoot7)
Nl. zoo zij de kaden te zamen met den dijk hebben aangenomen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: maeck se.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ander.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: deuren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: toesluijten.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: oost.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: oft van.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: anders.
voetnoot8)
Te lezen: an den?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: carren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: van soo verre.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: dijcken.
voetnoot4)
D.i. volstrekt.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: liggende.
voetnoot6)
D.i. hoeven. Het Hs. heeft: houwinge.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: dattet.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: rijs.
voetnoot1)
Te lezen: wechgenomen?
voetnoot2)
Het Hs. heeft: alderproffijlicxte.
voetnoot3)
D.i. zoodat de bovenkant van den sluisdrempel boven het laagwaterpeil ligt. V.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: tsamerdaechs.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: moet men.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: dewelcke de sluijsen.
voetnoot7)
Nl. als de sluis boven het laagwaterpeil ligt.
voetnoot8)
Te lezen: vint?
voetnoot9)
Het Hs. heeft: ende ende enckelsluijsen.

voetnoot1)
D.i. bodem. Het Hs. heeft: berm.
voetnoot1)
D.i. geteerd.
voetnoot2)
Te lezen: gewrocht?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: breet.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: cabelen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tegegen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: Pruijsche.
voetnoot3)
Te lezen: gewrocht?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: de jaecht.
voetnoot5)
Vgl. echter de derde alinea van dit bestek.
voetnoot1)
Waarschijnlijk is dit woord corrupt.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: volmaecken.
voetnoot3)
D.i. voor elken dag telkens als hij het later doet.
voetnoot4)
D.i. den polder. Het Hs. heeft: gemeijn.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: sil.
voetnoot6)
D.i. 1 October.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: buijtenvingerlingh.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: bijden.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: dicht ende volmaecken.
voetnoot1)
D.i. teer.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: oorbaerlijcken.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: als.

voetnoot5)
Te lezen: ende sullen commen?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: Pruijsschen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: dicke.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: woestaert.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: sullen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: den.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: crabeelen.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: crabeelen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: specken.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: Pruijschen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: ten hensche falicante.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot2)
Te lezen: corten oft saeghen, van? V.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: elck slijckhout hout.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: aenbringen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: de middelstijl sal vant voorseijde vleugelgebint dick wesen enz.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: van andere.
voetnoot1)
Te lezen: twelff?
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gepont.
voetnoot3)
Hier moet een woord in de pen zijn gebleven.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: slachgewint.
voetnoot2)
Te lezen: van boven in malcanderen tot in de middelwegen thoe?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: eijnde.
voetnoot5)
Te lezen: van de binnenzijde?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: Pruijssche.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: geven.
voetnoot1)
Te lezen: pannekens? Vgl. blz. 178 eerste alinea. V.
voetnoot1)
Te lezen: pannekens? Vgl. blz. 178 eerste alinea. V.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: schoufstijlen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gestrecken.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ende die.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: mes mos.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: tot.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: salle.
voetnoot1)
Te lezen: eenich?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gebeurt.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: besicht.
voetnoot3)
Te lezen: laeten twaeter?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: blijven.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: drijendertichhondert.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: stuck.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: setter.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: te thien.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: setten.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: Pruijs.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: onder.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: oppermager heijwater.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: innegedijck.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: peraviseren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: alleens.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: in twee.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: groot.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: twelck twelck.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: verdrucken.
voetnoot3)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: om een dronck wijns oft gelach zien de dijckgraven deur de vinger.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: welvaert.
voetnoot5)
Te lezen: leechte?
voetnoot6)
Het Hs. heeft: neder.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: maer.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: diepen.
voetnoot2)
D.i. uithoozen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: deurs.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: mocht.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: twaer.
voetnoot6)
Bedoeld zijn: wakers. V.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: stiuen veren. Bedoeld zijn: tijveeren. V.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: welck.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: op te hebben.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: waer daer.
voetnoot4)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot6)
D.i. daardoor dat.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: ende gaen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: vermuegen.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: bijbrengen.
voetnoot1)
D.i. niet minder of niet meer.
voetnoot2)
Naar het schijnt is hier de afschrijver met de plaatsing van de volzinnen in den tekst van de wijs geraakt, en heeft men die te schikken als volgt: Ende zijnt staende deuren, soo sullen deselve deuren geheel ende wijt opendrijven soo haest eenige hoochte van waetere daerdeur loopt. Daer ghij aen consideren meucht wat profijt de staende deuren meer innebrengen dan de liggende. Nochtans en sal der maer één hoochte van waetere oft het staende oft liggende deuren zijn deur loopen, al waert dat de bodem van de sluijs drije voeten beneden het leechwaetere geleijt waere, van gelijcken en sal oock twaeter min of meer crachten doen dan oft dezelve bodem van de sluijs drije voeten boven het leechwaeter lach. - Vierlingh ziet hierbij het meerdere drukverschil bij diepere ligging der sluis over het hoofd. V.
voetnoot3)
Te lezen: hooger?
voetnoot4)
D.i. zoodat het niet anders kan of.
voetnoot5)
D.i. ladders.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: open ende toe te doen gaen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: die men.
voetnoot2)
De woorden in den dijck moeten denkelijk worden geschrapt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: soo wel.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot5)
D.i. voor hetwelk alreeds enz. Het Hs. heeft: daerdaer.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: weelen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dan om.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: weelen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ende drijfsant.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende drijffhout.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: swel.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: trijefsant.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: woutwerck. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de derrij bewaert oock het houtweck.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: meijnen.
voetnoot3)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot4)
D.i. koker. V.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: berrije.
voetnoot6)
Zie figuur 44.

voetnoot1)
Het Hs. heeft: hoewel dezelve nochtans.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ende omme.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: ende loopen ende.
voetnoot4)
Te lezen: met goede coreneerde?
voetnoot5)
Het Hs. heeft: palaijeplancken.
voetnoot6)
Te lezen: uuijtsincken?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: zij.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: nemen.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: ende houden.
voetnoot1)
D.i. dan het leggen van fondamenten van huizen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ick.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: moet.
voetnoot4)
Te lezen: sincken? Naderhand wordt in den tekst gesproken van: perpijnen sincken.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: mach sal.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: delve.
voetnoot7)
Denkelijk bleef hier in de pen: laegen van.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dichte.
voetnoot9)
De woorden soo van vier off vijff duijmen dickte zijn klaarblijkelijk bij het afschrijven hier bij abuis uit het voorafgaande ingevloeid en dus te schrappen.
voetnoot1)
D.i. zoodat de zandplaat grooter is van breedte dan van hoogte en diepte.
voetnoot2)
Te lezen: uwen?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: geschaeft.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: suijgende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Te.
voetnoot6)
Zoo staat er in het Hs. De beteekenis van kaerden is mij niet helder. Misschien corrupt.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: diepte.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: te welcke.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot10)
D.i. in plaats van het binnen- en buitenbeloop met aarde te bewerken.
voetnoot11)
D.i. gelijk wanneer.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: expediënste.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: de steene.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: in stede.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: gront.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ander.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: rijs.
voetnoot7)
Zie figuur 45.

voetnoot8)
Het Hs. heeft: buijter der.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: van sluijs.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: bequalijcken.
voetnoot11)
D.i. laadt.
voetnoot1)
D.i. op sommige plekken.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: want.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: middengeloopen.
voetnoot4)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: steeckbalcken.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: te wercke.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: was.
voetnoot7)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: kerffhouten ende steeckbalcken daerinne gewrocht.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: versekerheijt.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: eert.
voetnoot2)
Zie figuur 46.

voetnoot3)
Waarschijnlijk heeft men te lezen: met tand ende pinnen. V.
voetnoot4)
D.i. weerstand.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: dan.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: beloop.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: parden.
voetnoot1)
D.i. gekard.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: zullen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: zijn als.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: caltunen.
voetnoot6)
D.i. houten werken vernieuwen.
voetnoot7)
D.i. degenen die het grootste getal gemeten bezitten en dus de meeste stemmen uitbrengen.
voetnoot1)
Samengetrokken uit: doet 't niet.
voetnoot2)
D.i. kozijntje.
voetnoot3)
Te lezen: vermuft?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: vervolcht.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Maemschen.
voetnoot6)
Dialectisch voor: moest.
voetnoot7)
D.i. ligt zij.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: eerst.
voetnoot9)
Te lezen: een jaer lappens?
voetnoot10)
Het Hs. heeft: comen.
voetnoot11)
Mogelijk corrupt. Wellicht heeft men te lezen strecken, uit steen samengestelde rechte overspanningen, gelijk men boven raam- en deuropeningen gebruikt.
voetnoot1)
Te lezen: reetkens, d.i. reetjes, spleten?
voetnoot2)
D.i. speldekop.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de grondt goet.
voetnoot1)
Terheiden.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: doens.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: opbortelen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: liggende.
voetnoot5)
D.i. in het vossenvel, in een sluwen plooi.
voetnoot1)
Vgl. blzz. 161, 162.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: volgende.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: soudt.
voetnoot4)
Het getal jaren is oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot5)
Oningevuld gelaten in het Hs. Waarschijnlijk in te vullen: hingh.
voetnoot6)
Te lezen: morg (samengetrokken uit morwig)? De zin is blijkbaar: ook al mocht overigens de grond van onder murw wezen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: hebbende.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: zijnde.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: moeten.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: costelijck.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: hebben.
voetnoot3)
D.i. ontzetten, doen uitdrijven.
voetnoot4)
D.i. kuren.

voetnoot5)
Bedoeld is een tijdelijke ringkade om een sluisput. V.
voetnoot6)
Te lezen: met IIII oft V tuijnen?
voetnoot1)
Dit zal moeten zijn: vier roeden.
voetnoot2)
Lees: vier.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: welck.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sluijten.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: twelck int.
voetnoot6)
Samengetrokken uit: maeckt 't.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: bestingen.
voetnoot8)
Zie figuur 47.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: worde.
voetnoot2)
D.i. lijdt het. Het Hs. heeft: ende leijt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: toncoste lancxte.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: rijs oft bermen.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: de de.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: liggen.
voetnoot2)
Te lezen: 't regiment d.i. het beleid, de behandeling van de zaak?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: woude.
voetnoot4)
Nl. van den zuiger van de pomp.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: lech.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot7)
D.i. mouwspeld.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: advertere.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: Westevolt.
voetnoot1)
D.i. zeug.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ende tlandt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: restiment.
voetnoot4)
De zin is blijkbaar: en deze officiers nemen het voor de Raden op, doordien zij aan hun protectie hun post te danken hebben. Mogelijk heeft men te lezen: deurdien een iegelijcken van dofficiers henluijden die se gecreëert hebben.
voetnoot5)
D.i. omgekeerd met den ploeg, onder den ploeg gebracht.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: can.
voetnoot7)
Te lezen: uuijttrecken?
voetnoot8)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: billiu.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: uuijtschoren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: alder.
voetnoot3)
D.i. te eerder. Het Hs. heeft: seer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: zoodattet.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: Westervloet.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: obgeblasen.
voetnoot1)
Brabartsch dialect voor: sponnen, van een sponning voorzien.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: tot.
voetnoot3)
Lees: schooftdorpels. V.
voetnoot1)
D.i. haarklossen d.i. houtverbindingen tusschen twee balken. V.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: Luijcxse 50.
voetnoot3)
Waarschijnlijk worden bedoeld: treknagels. V.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot5)
Waarschijnlijk is dit woord corrupt en heeft er in Vierlingh's autograaf een woord gestaan dat een bepaalde soort van grond (eerde) aanduidde, misschien coreneerde dat op blz. 207 in een soortgelijk verband genoemd wordt.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: slachdorpel.
voetnoot7)
Lees: schoftdorpel. V.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: grooten.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tsegen.
voetnoot2)
Lees: schoftdorpels. V.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de splijten.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: waijende. De marginale inhoudsopgaaf heeft: staende swaijende vloijdeuren.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: dicke.
voetnoot6)
De beteekenis van dit woord is niet duidelijk.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot2)
Te lezen: carbeelkens?
voetnoot3)
Te lezen: sponnagie?
voetnoot4)
Te lezen: root olm?
voetnoot5)
D. i. uithoozen.
voetnoot1)
Nl. de aannemer.
voetnoot2)
Te lezen: Pruissischen?
voetnoot3)
Te lezen: oude?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: tot.
voetnoot5)
D.i. hem schadeloos houden.
voetnoot6)
D.i. benadeeld.
voetnoot7)
D.i. volgens den algemeen gebruikelijken stijl van dateeren.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: te weten.
voetnoot9)
D.i. 25 Juli.
voetnoot10)
Samengetrokken uit: 't tweede.
voetnoot11)
D.i. bij gewijsde van de gezworens.
voetnoot1)
Oningevuld gelaten in het Hs. Waarschijnlijk te lezen: hardtheijt. V.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: spelten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: onder ander stuck.
voetnoot4)
D.i. aan den kant vap het zoet water, de landzijde.
voetnoot5)
Hier schijnt een woord in de pen te zijn gebleven.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: aennemers.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: op hemen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: totten.
voetnoot2)
D.i. ten volle geleverd.
voetnoot3)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: gelegen.
voetnoot5)
Te lezen: wesen.
voetnoot6)
D.i. op den Dinsdag volgende op den eersten Zondag na Paschen.
voetnoot7)
De prijsbepaling is in de pen gebleven.
voetnoot8)
D.i. tras.
voetnoot1)
Kennelijk moet er vóór de woorden et l'autre piedt-queue d'aronde door den copiist iets uit Vierlingh's autograaf zijn weggelaten.
voetnoot2)
Te lezen: de?
voetnoot3)
Te lezen: en tout?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: quatrez.
voetnoot5)
Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien te lezen: sur.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: des ordons.
voetnoot3)
Te lezen: en tout?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: boutins.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: orduys.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: sera l'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsure sera l'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsures tout entiers enz.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: et.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: ouvrage.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: ladite ouvrages.
voetnoot2)
Te lezen: charier?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: suffisants.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ouvre.
voetnoot5)
Te lezen: de porter?
voetnoot6)
Oningevuld in het Hs., lees: deuement d.i. behoorlijk.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: livrer.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: arouvrer.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: ouvragie.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: dibt.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: faict.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: bon.
voetnoot13)
Het Hs. heeft: achevé.
voetnoot14)
Het Hs. heeft: la.
voetnoot15)
Het Hs. heeft: souffisant.
voetnoot16)
D.i. 1 October.
voetnoot17)
Het Hs. heeft: la.
voetnoot1)
Hier zijn klaarblijkelijk eenige woorden weggevallen, die bepaalden dat het laatste derdedeel zou worden uitbetaald wanneer de sluis ‘sera totalemant massonée enz.’.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: massonné et achevé.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: la mesme.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: seront.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: aeucq.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: alucunes.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: entrepreennerz.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: meerster.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: int sant innewellende.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: driessant.
voetnoot3)
D.i. vreesden.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: deur.
voetnoot5)
D.i. een doortocht zoeken. De marginale inhoudsopgaaf spreekt van het deursuijpen (lees: deursijpen) d.i. doorsijpelen van het water.
voetnoot6)
Denkelijk heeft men te lezen: schooffdeuren. V.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: volle.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: bruijssinge.

voetnoot9)
Zie figuur 48.
voetnoot1)
D.i. vrije speling.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: sij.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: danre.
voetnoot4)
D.i. dunne bodem- of vloerplanken. V.
voetnoot5)
Nl. de dekplanken.
voetnoot6)
Te lezen: dorven, d.i. behoeven?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: liggen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dan.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: sal ick.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: Naerdat eerste.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: inneschuijven.
voetnoot2)
D.i. het dreunen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: van eenige.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: toe dreunght.
voetnoot5)
D.i. verengd, vernauwd.
voetnoot6)
D.i. op verre na niet. Het Hs. heeft: omme nae.
voetnoot7)
Lees: mogen. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de liggende deuren mogen meer last lijden dan de staende deuren.
voetnoot8)
Te lezen: daermet wel de liggende deur?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: stroomen.
voetnoot2)
Nl. die in Kruisland.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: versekert versekert.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: deurzien.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: haest.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: bede.
voetnoot7)
De zin van dit woord is niet duidelijk. Te lezen: malcanderen aeneen?
voetnoot8)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: bestaet.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gehoort ende gelooft.
voetnoot2)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: de beste opinie zijnde?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: liggende.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: liggen.
voetnoot5)
Samengetrokken uit: mocht 't. De zin is: mocht het zoo komen, zij zullen enz.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: thiedeelen.
voetnoot7)
Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: zijnde? Bedoeld is het aan den koning of anderen als tienden toekomende elfde deel der opbrengst van den polder.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: deurdien.
voetnoot9)
Oningevuld gelaten in het Hs. In te vullen: te vreden d.i. overtuigd?
voetnoot10)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: legger.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: spruijtende.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: int visiteren van andere steenen sluijsen in der gedijckter polder liggende.
voetnoot3)
D.i. van de eigenaars der gemeetgetalen.
voetnoot4)
D.i. hebziucht.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: te beneerstigen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: besorgen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: bij der Christoffels dieff deselve. Versta: hun beschermers die hen dragen en voorthelpen gelijk eenmaal Sint Christoffel het kindeke Jezus op de vlucht naar Egypte.
voetnoot8)
D.i. ghij hebt altijd geschil, ligt altijd overhoop met de officiers.
voetnoot9)
Nl. als eigenaars in de betrokken polders.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: wat proffijt enz.? De marginale inhoudsopgaaf heeft: vrage wat verlijes de Mat. heeft dat de gelanden presentatie doen.
voetnoot1)
De zin is (ironisch uitgedrukt): vooral van de groote verliezen door zijn onderzaten geleden onder het oude stelsel van benoeming.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: twelcke voor de ondersaten van der Co. Mat. oft van zijne Mat. schamelle ondersaeten als ondersaten als voorseijt. Een woord met de beteekenis van verderfelijk schijnt in de pen te zijn gebleven.
voetnoot3)
D.i. allengskens.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daer.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: mocht.
voetnoot4)
Hier is klaarblijkelijk een woord in de pen gebleven.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: vallende.
voetnoot6)
D.i. winden.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: ende gelijck.

voetnoot8)
De beschrijving is te onvolledig om deze figuur te reconstrueeren. V.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: alleens.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: wercken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: Naenschen.
voetnoot5)
D.i. de opleveraars, aannemers van de sluis.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: moesten.
voetnoot7)
D.i. gerij van aanvoerkarren.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: werckende.
voetnoot9)
Bedoeld is een klep in de deur, de tekst is duidelijk genoeg om geen reconstructie van dit figuurtje noodig te maken. V.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: uuijt.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: meeste.
voetnoot3)
D.i. meest er voor pleitende.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: hebbende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: stormen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende in.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: volgende.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: houtwerck.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: Ruijlandt.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: pont.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: streeckameren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: legeeren.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: legeeren.
voetnoot3)
Lees: onder die eijnderste 3. V.
voetnoot4)
D.i. kloosterhouten. V.
voetnoot5)
D.i. voorloeven. Het Hs. heeft: voorlegen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gaters.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daerdeur.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: staep.
voetnoot4)
D.i. dorpels. V. Het Hs. heeft: kespe.
voetnoot5)
D.i. ten meesten nutte van het hout.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot7)
Lees: XXVII. V.
voetnoot1)
Te lezen: harreboomen?
voetnoot2)
Het Hs. heeft: Ruijlant.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: gemachtige.
voetnoot5)
Misschien is dit woord corrupt.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: achterheeren.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: int.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: clinckert.
voetnoot3)
D.i. taatskom. V.
voetnoot4)
D.i. halsbeugels. V.
voetnoot5)
Het woord nae moet denkelijk geschrapt worden.
voetnoot6)
D.i. te middenwege, in het midden.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: met allen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: voorts.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: int.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: carbel.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: d'eerste ende twee.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Ruijlant.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: sal gemaeckt.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: houden.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: Rijelantsche.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: stien.
voetnoot5)
D.i. zullen breed en lang zijn naar vereisch.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: waeter.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: quart min.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: sloetvoegen.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: sterctesteenen.
voetnoot1)
D.i. grondteekening.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: behoeuve.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: naer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sarrendam.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: dreppels.
voetnoot6)
Te lezen: af ende aen?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: hen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: de wegen van derselver stede.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: continuëren deserveren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: vervolgens.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: schoofgebint.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: jae ende meer.
voetnoot3)
D.i. om de sluis daar al de last van het water tegenstaat enz.
voetnoot4)
De marginale inhoudsopgaaf luidt: de tonge noesch is een swaer werck voor de steenhouders, daer se veel borderen toe behoeven.
voetnoot5)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: de deuren zijn zeer difficijl om te repareren in de cameren.
voetnoot6)
Hier is klaarblijkelijk een woord in de pen gebleven.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: vant.
voetnoot8)
D.i. uitwinden.
voetnoot1)
D.i. opdat.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: houtdeuren.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: stemveeren.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: stemveeren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: weerden.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: schijvende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: schijvende.
voetnoot6)
D.i. daarenboven.
voetnoot1)
D.i. een nul, niets.
voetnoot2)
D.i. de zoo even genoemde.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: wel.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: dattet.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot6)
Te lezen: engen?
voetnoot7)
Het Hs. heeft: hooge.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: steijgeringe.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot10)
D.i. 2 of 3 wijtegebinten elk zoo breed dat er onder ieder 2 of 3 slijkhouten liggen. V.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: mochte.
voetnoot12)
Te lezen: de vingerlingen aengaende,?
voetnoot13)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot14)
D.i. een vingerring.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tzeewaerts.
voetnoot2)
Te lezen: haegel begeeren, d.i. naar een hagelbui verlangen, krachtig genoeg om de leien te doen barsten?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: bedert.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: toesien.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: looselijck.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: beteempt.
voetnoot2)
D.i. lekkages.
voetnoot3)
D.i. men er. Het Hs. heeft: men met.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: staende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: wijt.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: oft open.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: vluercken.
voetnoot8)
D.i. doorgehouwen.
voetnoot9)
D.i. geen gewilde, goede waar wezen.
voetnoot10)
Te lezen: in de?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: dat.
voetnoot2)
D.i. opdat.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: voorbrengen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: soo doende veule.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: alligerende.
voetnoot6)
D.i. daargelaten nog.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: redenen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: moet.
voetnoot1)
Te lezen: oft anders een steen?
voetnoot2)
Het Hs. heeft: zode ende visch.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: andere.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: weder. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de sluijsvlieten buijten 6 voeten wijder aen wederzijden dan de mont van de sluijs enz.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot7)
D.i. indien uw steile oever ten minste 3, 4 of 5 voet druipens heeft enz. Het Hs. heeft: stijlen neergroeven.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: soo en.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: over.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: nedervallen.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: vinden.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: sluijten.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daer tegens ende den voormelten duijckeldam.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: zoude.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: ten.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot6)
De marginale inhoudsopgaaf heeft: twaeter spreijende met duijckeldammen tbedwingen tot schueringhe.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: tot.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: waeteren.
voetnoot9)
Vgl. blz. 39.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: lancx.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: netten.
voetnoot2)
D.i. al te na, al te dicht bij.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: spuijte.
voetnoot4)
D.i. goederen op te schuren.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: zoudij.
voetnoot6)
Zie figuur 49.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: bequaem.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: omme ende voor het.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gevonden.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: uuijtstroomende.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: nampt.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: twaetere.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: seuren.
voetnoot2)
D.i. onnoozel.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: wijte.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: spillen het repareren.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: sdaechs.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: minst.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: soo.
voetnoot8)
Brabantsch dialect voor: doet het.
voetnoot9)
D.i. dan vele vernuftige en fijne geesten die er tegenwoordig zijn. Het Hs. heeft: vernuffste ende suptijlder.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: climmen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: schooffgebint.
voetnoot3)
Te lezen: verraeijen? Vgl. blz. 12: een heet sonneschijn diezelve (de duikeldammen) haest verraeijen, verteren ende doen mineren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: die.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: wijleden.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: schaere.
voetnoot7)
Zie figuur 50.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: climmen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: laten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: derren.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: draegen.
voetnoot5)
D.i. daarna, vervolgens.
voetnoot6)
D.i. missen.
voetnoot7)
Zie figuur 51.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot9)
D.i. op het einde van.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: dwingende.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dwingen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: gewrocht.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: liggenne.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: moet men.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: benemen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gehucken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: groote.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: moeten.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: toe te doen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: evidentelijck.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: opinaticheijt.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: unmoet.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: blijck.
voetnoot10)
D.i. tegemoet gaande. Het Hs. heeft: te moeten gaen.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: uuijtstrecken.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: vehement.
voetnoot1)
D.i. de in de vorige alinea vermelde uitstekende dam.
voetnoot2)
Lees: 9 voeten. V.
voetnoot3)
Lees: 24 voeten. V.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: slijck.
voetnoot5)
Zie figuur 52.

voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende bequemste.
voetnoot7)
Samengetrokken uit: moet 't.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: gedestigneert.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: int.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: deur.
voetnoot2)
Het Hs. heeft seer.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: bringen.
voetnoot5)
Zie figuur 53.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: distererende.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: de eijlandekens.
voetnoot3)
D.i. ligt.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: achterste waeter waeter.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: datter.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: hebben.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: mocht.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: betalenne.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: neer.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: draijen ende neeren.
voetnoot1)
Blijkbaar zijn hier een paar woorden in de pen gebleven; mogelijk materie een of iets dergelijks.
voetnoot2)
D.i. vermoeien.
voetnoot3)
D.i. de bedoeling.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: vallende.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: lancx ende tancx.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ondere.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: lustelijck.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: ende gelijck voort.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: daeren zouden comen.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: onderhoudende.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: en.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: reperen.
voetnoot2)
D.i. begin-einden.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: soude.
voetnoot4)
Het woord uuijtkappen schijnt corrupt te zijn. De samenhang vordert veeleer uuijtkloppen. De dijkwerkers kloppen de uitgestoken natte zoden met hun spade plat uit om ze zoodoende grooter te maken of te ‘doen extenderen.’
voetnoot5)
D.i. in dezen tijd, zooals de zaken wat loonen enz. betreft, tegenwoordig staan? Vgl. op een andere plaats: wat het (nl. het kramwerk) nu costen zoude: men moet het verloop van de weerelt ende tijde oversien enz.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: heert.
voetnoot2)
Bedoeld zijn dus dijken uit zand opgebouwd.
voetnoot3)
Te lezen: op de?
voetnoot4)
Het Hs. heeft: saete.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: saete.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot6)
D.i. nood, noodig.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: loffelijck aen den.
voetnoot1)
Hier schijnt in de pen te zijn gebleven het woord: roeden. V.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: sitten.
voetnoot3)
D.i. van de steenen. Het Hs. heeft: den.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: sout.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: scheurende.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: afdijckelen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: is.
voetnoot8)
Zie de figuren 53a, b, c.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: ghij.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: prijckele.
voetnoot3)
D.i. zoo gelegd dat de voegen tusschen twee op elkander volgende rijen verspringen. V.
voetnoot4)
Te lezen: bevangende?
voetnoot5)
Het Hs. heeft: tHoutbosch.
voetnoot6)
Te lezen: duijckeldammekens?
voetnoot7)
D.i. doet houden. Het Hs. heeft: maecken houden.
voetnoot1)
D.i. als wanneer.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gesaijt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: met perijckelle.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: loopen wins.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: vallende.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: belet ende tegen hout.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: behoudende.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: wort.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: lancx ende tancx.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: proffijtelijcker.
voetnoot3)
D.i. in de tegenwoordige tijdsomstandigheden.
voetnoot4)
D.i. dooreengenomen. Het Hs. heeft: gerecompenseert.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: effen.
voetnoot7)
D.i. schelen. Het Hs. heeft: schieden.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: dat.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: men.
voetnoot1)
D.i. voor dat alles, te zamen geteld, zoudt gij veel reeds vroeger bedijkt land kunnen koopen zonder het risico te loopen, aan het indijken van nieuw land verbonden.
voetnoot2)
Te lezen: ende die vant lant is een ander? - De roede, bij het meten van dijken in gebruik, of zoogenaamde dijkroede, was aanmerkelijk langer dan de zoogenaamde landroede, waarmede de landerijen werden gemeten: in de Meierij van 'sHertogenbosch bijvoorbeeld was de landroede 14, de dijkroede 16 voet lang, zie Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht, i.v. roede.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: ende als het grootste gemet. De gemeten verschillen in grootte van streek tot streek, zij zijn echter alle in 300 vierkante roeden verdeeld, zie Staring-Van Wieringen, De binnen- en buitenlandsche maten en gewichten van vroeger en tegenwoordig, 4e druk, blz. 13 vlg.
voetnoot4)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ghij het het.
voetnoot6)
Lees: XIII voeten.
voetnoot7)
D.i. gij hebt uw gemet gerekend op 300 maal 14 vierkante voeten, dus op 300 vierkante dijkroeden, in plaats van op 300 vierkante landroeden: door zulk een onnauwkeurigheid, door namelijk bij hun berekening in plaats van de dijkroede de kleinere landroede als factor te nemen, krijgen zij voor de aanlegkosten van den dijk naar rato van het gemet een geringer bedrag tot uitkomst dan het in de werkelijkheid is.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: reserverenne.
voetnoot9)
D.i. niet rechthoekig op de dijksrichting staan. V.
voetnoot10)
D. Het Hs. heeft: nae der.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: noortwesten.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: te leggen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: datter.
voetnoot2)
D.i. hoeken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: trangelen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: trangelen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: de roode blauwe.
voetnoot5)
Te lezen: designeren?

voetnoot6)
Zie figuur 54.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: bedencken.
voetnoot8)
D.i. draadje.
voetnoot9)
D.i. doet het.
voetnoot5)
Te lezen: designeren?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: moest.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: overleggen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: beter dan.
voetnoot4)
D.i. dan wanneer gij uw raming maakt door bloote opneming en inspectie op het schorre.
voetnoot5)
Te lezen: dorpe?
voetnoot6)
Het Hs. heeft: dijckers.
voetnoot7)
Te lezen: dijckers.
voetnoot8)
D.i. niet te begeerig, hebzuchtig.
voetnoot9)
Hier bleef blijkbaar het woord polders, dijckages of plaetssen in de pen.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: bedijcke.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: daer.
voetnoot12)
D.i. en of gij in dat geval voor het buitendijks gelaten land niet genoeg betaald wordt, doordien gij u zoodoende vrijwaart voor kosten, die gij door ook dat in te dijken u op den hals zoudt hebben gehaald.
voetnoot13)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot1)
D.i. bezweren. Het Hs. heeft: zwaeren.
voetnoot2)
D.i. eischer, die het vonnis van de gezworens vraagt.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: op dezelve.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: geconformeert.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: die nietjegenstaende.
voetnoot6)
D.i. bedijkers.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: cruijslieden.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: van stortende.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot1)
D.i. het niet kan schelen, zie de Verklarende woordenlijst.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: zoo.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: heeft.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: gesworen.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: meijeedich.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: voorouders dijckers goetgevonden.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: loopens.
voetnoot8)
D.i. gaven zij hun een gratis maal. Het Hs. heeft: tenbijt.
voetnoot9)
D.i. en aan dezulken werd dan als daggeld betaald enz.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: werck.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: werck.
voetnoot11)
D.i. oogst.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tuijschen.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ammeverenne.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: erger.
voetnoot4)
Bredaasch dialect voor: gaat het.
voetnoot1)
D.i. het gemeene land, de polder.
voetnoot2)
Lees: Sevenberghen, vgl. eenige regels verder.
voetnoot3)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot4)
Te lezen: daert onder. Het Hs. heeft: over.
voetnoot5)
D.i. het markiezaat van Bergen op Zoom.
voetnoot6)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: verstemden.
voetnoot8)
Vgl. hiervóór blz. 123.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: gesworens.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: gesworen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: schrijvens.
voetnoot4)
D.i. goedgekeurd.
voetnoot5)
D.i. al naar gelang van het aantal indijkers.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: offineerde.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: quam.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: canael.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: hootcanael.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: hootcanael.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: midderlant.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: canaele.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: schegge.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: gecreken.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: canaelt.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: hootcanael.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: meesten.
voetnoot10)
D.i. verkaveling.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: dopperlant.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: laet.
voetnoot13)
D.i. meekrapgreppeltjes.
voetnoot14)
Het Hs. heeft: blijven.
voetnoot15)
D.i. steken met de spade, V.
voetnoot1)
D.i. de bedden waarop de meekrap wordt geplant.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: coren gevast.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: uuijt.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: een.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: te moeten valicanten.
voetnoot6)
Vierlingh wil zeggen: wacht er u voor het land daar, waar het langs een kreek loopt, te veel te vellekanten, immers het is u toch niet mogelijk de kreek daarmede genoegzaam te vullen zóó dat gij haar tot zaailand maakt, en bovendien haalt gij daarmede te veel van den bovengrond weg tot groot nadeel van het land, wijl alsdan de minder vruchtbare, rauwe ondergrond boven komt te liggen.
voetnoot7)
D.i. maakt langs de kreekkanten de vore-einden van de akkers, op welke vore-einden de paarden bij het ploegen omkeeren om een nieuwe vore te trekken, en vellekant het land op die vore-einden slechts zooveel als voldoende is om de steilte van den oever weg te nemen en het aan de paarden mogelijk maken daar gemakkelijk op en af te komen. - Het is eenigszins bevreemdend dat Vierlingh zijn aanbeveling om de vore-einden van de akkers langs de kreken te leggen nietsteunt met een op zijn minst even gewichtig argument, te weten het belang van een goede afwatering. In dat geval toch kan men de diepe greppels, die men delft om het overtollige water uit de akkers op te nemen, de ‘reedulven’ gelijk zij in Zeeland worden genoemd, regelrecht op de kreek doen uitloozen. In de werkelijkheid zien wij dan ook de vore-einden van de akkers in den regel langs de kreken en de daarvan overgebleven geulen liggen.
voetnoot8)
D.i. uitgeweid onkruid, wiedsel.
voetnoot9)
Nl. het hoog land. Het Hs. heeft: die welcke.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: nooden.
voetnoot2)
Te lezen: gunst?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: naer.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: zuijdensonne ende dach.
voetnoot5)
D.i. scheidingsslooten.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: bueren.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: vlecke.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: oft andere gorsen.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: wortel.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: terstont een groote schuere daerop te makene een goede groote schuere.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: wij.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: inne.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: verdrincken.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: sij niet.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: connen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: calff.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: op.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: tuelt.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: saijenne.
voetnoot1)
Samengetrokken uit: die er.
voetnoot2)
Samengetrokken uit: comt 't.
voetnoot3)
D.i. tot 12 Juni.
voetnoot4)
D.i. een spoedige opbrengst.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: taijert.
voetnoot6)
Oningevuld gelaten in het Hs.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: liggen.
voetnoot8)
D.i. koude.
voetnoot9)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: cruijslanden.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: trecken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: van binnen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: oprijsen.
voetnoot5)
De Oude- en Nieuwe Heijepolders ter bedijking uitgegeven resp. in 1515 en 1565, zie Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek, i.v. Heije.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: daerbij ende bij de nieuwe dijckagie.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: verbetert.
voetnoot1)
D.i. mest.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: dat.
voetnoot3)
Nl. voor het verkoopen en lever.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: twelcke.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: plach te.
voetnoot6)
D.i. hun eigen profijt eerst bevorderen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: worden.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dijckwelingen.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: als.
voetnoot10)
D.i. oogluiking.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: doen soo zijlijeden anders.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: ende.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: dier.
voetnoot4)
De bekende Allerheiligenvloed van 1570.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot6)
Te lezen: huijve? Vgl. in de volgende alinea: seebeck oft huijve. Op een latere plaats in het tractaat leest men: men useert oock hoochselle te maecken op de dijcken, twelck men zeebecken, zeecappen oft huijven heet.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: zeebeet.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dijckgraeff.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dijckgraeff.
voetnoot9)
De St. Leonardsvloed viel voor op 5 Nov. 1530.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: verschen.
voetnoot11)
D.i. indien.
voetnoot1)
Het Hs. heft: affschuijven.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: siet.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: hebben.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: te hooge.
voetnoot5)
D.i. soliede.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: van zeecappen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: den schat.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: dan.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: tzee keeren.
voetnoot10)
Te lezen: verrijsen, d.i. rijzen, verhoogen.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: besiet.
voetnoot12)
Te lezen: hoogen, d.i. de dijken verhoogen?
voetnoot1)
Het Hs. heeft: siet.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: mingaeten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: leggen.
voetnoot4)
Oningevuld gelaten in 't Hs. Wellicht heeft men te lezen: binnenbermsloot. V.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: leggen.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: hoosten.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: moeten.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: vervolgende het conterlandt hooger wort daer.
voetnoot1)
Blijkbaar een vergissing en te lezen: LIII; met de bedijking toch is eerst begonnen in Maart 1552, vgl. Valcooch, Chronijck van de Sijpe, Amst. 1740 (een herdruk van de uitgave van 1599) blz. 47, en de Pontiaansvloed, die hier bedoeld is, viel eerst voor op 14 Januari 1553, vgl. ook blz. 202.
voetnoot2)
Nicolaas Nicolai, griffier van het Gulden Vlies en ontvanger der beden van Brabant.
voetnoot3)
D.i. ik was niet gehoord, niet om advies gevraagd.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: soude.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Schaden.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: wonde.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: coninck.
voetnoot8)
Jan van Schorel (1495-1562), de bekende schilder.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: Schaeden.
voetnoot10)
Een gehucht in de gemeente Schagen.
voetnoot11)
Samengetrokken uit: men en.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: voorgaende.
voetnoot13)
Het Hs. heeft: de.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: derselver.
voetnoot2)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: wagen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: dan.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: laeten.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: waer.
voetnoot7)
Te lezen: preveniërenne?
voetnoot8)
De uitroep is natuurlijk ironisch op te vatten,
voetnoot1)
D.i. zoo was het ook buiten den voorvorsch zeewaarts.
voetnoot2)
Jan III van Glimes, heer van Bergen op Zoom (1481-1531).
voetnoot3)
Philips de Schoone.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: moille.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: senvoile.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: ende een ooch.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: ordinere.
voetnoot8)
D.i. de bedijkers, Scorel c.s.
voetnoot1)
Waarschijnlijk heeft men te lezen: gebernt d.i. gebrand.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: lossen.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: dorsten.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: maer.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot6)
Een dergelijke figuur schijnt van te weinig beteekenis om ze te reconstrueeren. V.

voetnoot1)
Het Hs. heeft: plancken plancken.
voetnoot2)
Samengetrokken uit: was het 't.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: frenten.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: van.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: was was daer redelijcken.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: bedorven. In de marginale inhoudsopgaaf staat: bedrogen.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: mij.
voetnoot9)
Nl. als wanneer ik de geschonken 100 morgen had aangenomen.
voetnoot10)
Het Hs. heeft: ofte tsant samen tselve nemen mach.
voetnoot11)
Het Hs. heeft: weerden.
voetnoot12)
Het Hs. heeft: gecaret.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: steken ende breecken.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: maecken.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: gebrocken.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: zijn.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: Zuijdezee.
voetnoot6)
Vgl. hierbij de kaart van Holland van Bernaerd van de Putte van 1558, waarvan een reproductie is opgenomen in het Tijdschrift van het Kon. Aardrijksk. Genootschap (Jaargang 1918) deel XXXV.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: Ketenduijne.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: delven.
voetnoot1)
D.i. mest.
voetnoot2)
D.i. de dijk die de nieuwe dijkage van de zee afsloot, zoo geheeten naar de slijkerspecie (waarover blz. 302) waarvan hij is opgeworpen.
voetnoot3)
Nl. het land.
voetnoot4)
D.i. verslecht zijn.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: vertuijft.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: heuelen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: Zuijdezee.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: sinckeldijck.
voetnoot9)
D.i. Calantsoog.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: waer.
voetnoot2)
D.i. zij zouden dan meteen ook asch maken bij die ziederij.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: nat.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: coninck.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: Haest.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: daer.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: loop.
voetnoot4)
Nicolaas Nicolai, griffier van het Gulden Vlies en ontvanger der beden van Brabant.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: ick.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: philosophen.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: soo verre soo.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: recomveren.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: waere.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: wisten.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: deen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: voorganck.
voetnoot5)
D.i. doordien het water tegen den trapdijk breekt.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: geven.
voetnoot1)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: der.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: polsen.
voetnoot4)
Het Hs. heeft: soecken.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: druijpende.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: comende.
voetnoot7)
Samengetrokken uit: leght 't.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: het druijpen.
voetnoot9)
Het Hs. heeft: uuijt dijckagie.
voetnoot10)
Het schijnt voldoende hier te verwijzen naar de kaarten van den Zijpepolder voorkomende bij Valcooch, Chronijck van de Sijpe (Amst. 1740); Johan Blaeu, Geographia Blaviana, Vol. IV (Amst. 1662); Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, VIII blz. 395 en Kuijper's Gemeenteatlas. V.

voetnoot1)
Het Hs. heeft: slijcke.
voetnoot2)
Te lezen: waetere?
voetnoot3)
Het Hs. heeft: vogelaers.
voetnoot4)
Te lezen: costenne?
voetnoot5)
Oningevuld gelaten in het Hs., klaarblijkelijk moet er staan: koe.
voetnoot6)
Het Hs. heeft: gebeuren.
voetnoot7)
D.i. en dat, nl. die goede weiden oostwaarts, hebben eensdeels den koopman misleid.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: vetter.
voetnoot9)
D.i. wel gewisselijk heb ik ze gezien. Het Hs. heeft: wijselijcken.
voetnoot1)
D.i. van practizijns.
voetnoot2)
Het Hs. heeft: Houtbosch.
voetnoot3)
Het Hs. heeft: van winde.
voetnoot4)
Calantsoog.
voetnoot5)
Het Hs. heeft: gelijcket.
voetnoot6)
Lees: LIII, vgl. hiervóór blz. 292.
voetnoot7)
Het Hs. heeft: dijckagie.
voetnoot8)
Het Hs. heeft: gewassch.
voetnoot9)
Samengetrokken uit: dat 't.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tHoutbosch.
voetnoot1)
Het Hs. heeft: tHoutbosch.
voetnoot2)
Mogelijk doelt Vierlingh hier op de ‘nieuwe wercken van dijcagiën, die incorruptible zijn sullen ende eeuwelijck dueren van steene ende anders met sulcken bytume oft cemente an elx anderen gebonden ende vereenicht, dat zij niet verganckelijck zijn en sullen’, en waarmede ‘men insgelijcx metten selven practiken, instrumenten ende materialen sal moghen maken veel andere nijeuwe wercken als hoofden, sterckten ende fortressen soe in de zee als in de rivieren ... mitsgaders oick kelderen, putten ende cisteernen daer nimmermeer water deur trecken en sal,’ waarvoor Schorel op 15 Oct. 1550 octrooi verkreeg. Hij verplichtte zich bij het octrooi ‘te zijnen coste te doen makene ende stellene van zijner voirsegde stoffe ende materie van steenwerck ende cement gebonden ende gevestigd een roede viercant werck ter plaetse van de Zijpe bij 't Hontsbosch in Hollant enz.’, zie het opstel van Dr. H.E. van Gelder, Nieuws over Jan van Scorel, in Oud-Holland 1918 blz. 177 vlg.
voetnoot3)
Zie hiervóór blz. 300.
voetnoot4)
D.i. afgeschetst.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken