Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tractaet van dyckagie (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tractaet van dyckagie
Afbeelding van Tractaet van dyckagieToon afbeelding van titelpagina van Tractaet van dyckagie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.24 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Editeurs

Johannes de Hullu

A.G. Verhoeven



Genre

non-fictie

Subgenre

traktaat
non-fictie/economie
non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tractaet van dyckagie

(1920)–Andries Vierlingh–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 441]
[p. 441]

Toevoegsels en verbeteringen.

Blz. XLIV alinea 1. Naar J. Strootman, in zijn opstel Over wijde zeesluizen en sluisdeuren van plaatijzer (Verhandelingen Kon. Inst. van Ingenieurs, 1863-1864, blz. 12), mededeelt, waren er reeds in 1220 schutsluizen te Amsterdam en kwamen zij in de 3de eeuw vóór onze jaartelling ook al in Egypte voor (mededeeling van den heer J.C. Ramaer).

Blz. 2 regel 7 van boven: ‘de gorsingen ... Cakeloo ende de Tobe’. - Deze schorren zijn met die van Drenckvelt, Hoochsant en Karckers opgenomen in de bedijking van het Prinseland bij Steenbergen, zooals blijkt uit de aanbestedingsvoorwaarden van den zeedijk van het Prinseland (Algemeen Rijksarchief, Nassausch domeinarchief fol. 606 verso, no. XXXVII).

Blz. 5 regel 9 van boven: sal men deselve cruijsdammekens dairnair mede hoogen ende groeven totdat sij tot groese ende slijck gecomen zijn. - Waarschijnlijk zijn de woorden ende groeven hier bij vergissing ingevloeid uit het kort daarop volgende woord groese, en dus te schrappen.

Blz. 18 regel 6 van onder: deslijcken, lees: desgelijcken.

Blz. 22 regel 6 van onder: langhgeduerich werck te hebbene sonder luttel arbeijts te doen, lees: ende luttel arbeijts te doen.

Blz. 33 regel 9 van boven: ongepaelt blijven, lees: ongeput blijven; vgl. blz. 364, waar Vierlingh spreekt van: het stael van den dijck oft fondament blijven liggende ongeweelt ofte ongeput.

Blz. 40 regel 13 van boven: gedaen al, en ist diepste, lees: gedaen, al en ist diepste.

Blz. 49 regel 10 van boven: Uwe Mat. verhueren de dijckgraeffschappen. In 1515 richtten de Staten van Zeeland tot Karel V het verzoek om aan dit misbruik een einde te maken: ‘ende want die pachtinghen van den dijckgraefschappen (zoo spreken zij daar) is oock die destructie van den Lande, ende teghens het ghemeene welvaert, ghemerckt dat elck pachten mach die wille, meest daerom biedende, weder (d.i. hetzij) hij verstandt heeft van der dijckagie, nut ende bequame daertoe sij of niet, al is 't oock dat hij in sijn bedrijf ende wateringhe niet te verliesen en heeft (d.i. geen eigendom bezit), twelck ghenoegh is tegens het XXXI artijckel van den eersten capittele van de voorsz. Kuere (de Keure van Zeeland van 1495) dat totten voorsz. officiën voortaen ghecommitteert worden luijden van eere ende van verstande, gegoet ende geërft in heuren bedrijve van alsoo veel ghemeten landts, ende elck gemet sal weerdigh wesen ten minsten XXX pont swarten’. Dit verzoek werd bij beschikking van 22 Mei 1515 door Karel V ingewilligd, zie de Interpretatie ende ampliatie van eenighe artijckelen van de Kuere van Zeelandt van 1515, art. IX.

Blz. 50 noot 6, voeg bij: Reijgersbergh, Chronijcke blz. 290, noemt hem den St Felixvloed. St-Felix valt op 5, St-Leonard op 6 November.

Blz. 51 noot 5, voeg bij: Op 30 Nov. 1564 gaf Koning Filips II aan Zierikzee octrooi voor het maken van twee hoofden of dammen bij Maije nabij Dreischor om de opslikking der Gouwe tegen te gaan, zie A.J.F. Fokker, Schouwen vóór 1600 (1909) blzz. 241, 248 en Holm, Kort geschiedkundig overzicht der voormalige Goede of Gouwe (1900) en het daarbij gevoegde kaartje.

[pagina 442]
[p. 442]

Blz. 51 noot 5: St-Jansland, lees: Sir Jansland.

Blz. 61 noot 7, voeg bij: de zinsnede is kennelijk corrupt. In een ander zestiende-eeuwsch afschrift van dit octrooi (Algem. Rijksarchief, Nassausch domeinarchief no. 3570) staat: ende al mochten deghene eenichssints verschoont wesen, die met geenre scapvloct onder en vloeijen oft, al vloijen sij onderwijlen onder metter scapvloet, geschoont mochten wesen in den dijck, want zij te verre achterwairt gelegen zijn, dat zij nochtans enz.

Blz. 64 regel 2 van onder: arbeijder, lees: aennemer.

Blz. 65 regel 11 van boven: bereijwerckers, lees: bereijwercke.

Blz. 76 regel 1 van onder: bereijtwercker, lees: bereijtwercke.

Blz. 96 noot 3, voeg bij: Zie de kaart van de baronnie van Breda en het markiezaat van Bergen op Zoom in den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden XII, blz. 78.

Blz. 96 noot 6, lees: waarschijnlijk de (thans geslechte) zoogenaamde Hollandsche dijk.

Blz. 113. De noot 5 moet vervallen. Men heeft niet geroeft te lezen in den tekst maar geroest. Vgl. voor de beteekenis het hieronder naar aanleiding van blz. 121 noot 7 en 8 opgemerkte.

Blz. 115 regel 7 van boven: meedestelders, lees: meededeelders.

Blz. 121. De noten 7 en 8 moeten geschrapt worden. Het woord roesen is door den copiist uit Vierlingh's autograaf stellig juist overgenomen. Men treft het ook aan in een ordonnantie op de Hondsbossche van 30 Maart 1541 (1540), opgenomen in het memoriaal van het Hof van Holland en (niet geheel nauwkeurig) afgedrukt in J.A. Kluppel, Verzameling van stukken betrekkelijk den Hondsbossche enz. 1388-1598, waar men leest: ‘die scipperen (t.w. die de materialen aanvoeren) sullen voir die eerste reijse alle jaer overbrengen up hoeveel quartier scorresteen zijluijden geroest zijn, ende dat zijluijden soe veel quartiers steen innehebben achtervolgende haer roesinge. Als dieselffde scepen tot Alckmaer comen, sal dengeenen daer last of heeft t'ontfangen naerstich toesien off zijluijden op haer roesen geladen zijn, ende sal alsdan nemen een duijmstock ende meten dieselve scepen voir, middel ende achter aen die een zijde hoe veel duijm spacie dat zij hebben van die bovencant van tscip tot die watere toe enz.’ Dr. Boekenoogen, dien ik over deze en de in Vierlingh's tractaat voorkomende plaats raadpleegde, meent dat de beste omschrijving der beteekenis van roesen zal zijn: schatten, ramen, bij schatting bepalen; met ‘de schepen, die elcx heure roesen hadden’, waarvan Vierlingh spreekt, moet volgens hem bedoeld zijn: waarvan de inhoud geschat of vastgesteld was; daar zij op ‘haer roesen’ geladen werden, kon man daaraan dus hun schachten tellen. Elk schip kan overeenkomstig zijn grootte ‘van die bovencant tot die watere toe’ een bepaald aantal schachten laden, bij het plompen mat men die niet weder over, maar telde de schachten ‘op den roes.’ Roes zou dus omschreven kunnen worden als: geschatte of geraamde inhoud; ‘die elcx heure roesen hadden’ beteekenen: die elk geroest d i. geschat waren op een bepaald aantal schachten.

Blz. 127 regel 3 van onder: haechkae. Vermoedelijk te lezen: hoochkae, of: hoothkae d.i. verschkade.

Blz. 133 regel 15 van boven: viel dese ordonnantie, lees: viel in dese ordonnantie.

Blz. 149 regel 19 van boven: gewrocht, lees: geworcht.

Blz. 179 derde alinca: half April, lees (zooals er trouwens in het Hs. staat) halff Sil d.i. half Februari.

Blz. 222 noot 1, lees: haecklassen zijn houtverbindingen tusschen twee balken. V.

Blz. 237 regel 6 van onder: winden mmoe, lees: winden omme.

Blz. 251 noot 6, lees: Te lezen: dagelicx enger ende enger werden?

Blz. 292 noot 1 regel 4:... viel eerst voor op 14 Januari 1553, lees: viel voor op 14 Januari 1552.

[pagina 443]
[p. 443]

Blz. 295 regel 3 van boven: de carren enz. De beschrijving doet denken aan het in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen welbekende molbord, een landbouwwerktuig tot het offenen van akkers dienende en bestaande uit een houten bak, die van voren als een schop is ingericht, waarmede men den grond van de te hoog gelegen gedeelten opschept en naar de laagten overbrengt. Werkelijk leest men in een stuk van 1463 cf 1464 (in de hiervóór aangehaalde Verzameling betrekkelijk de Hondsbossche van J.A. Kluppel) van ‘molborderen’, getrokken door twee paarden en bestuurd door één man, ‘om daermede van boven neder die duijnen 't sandt off te brengen enz.’

Blz. 295 noot 1. Voeg bij: om te voorkomen dat het hout door de worm werd aangetast?

Blz. 344 regel 13 van boven: De Duijtsche natie tAntverpen enz. Vgl. Reijgersbergh, Chronijcke, blz. 308: ‘Terselver tijdt (nl. in 1539) als 't dorp van 't Badt ende den Inckelenoort aen den Aggher... bepoldert waren, soo deden korts daernae veele kooplieden van Hantwerpen ende ander renteniers seer veele lants bedijcken in 't landt van Zuijdt-Bevelant, aen de Oostwateringhe, ende overmits dat de dijck te lanck ende te groot begrepen was ende te leeghe ende oock niet met stroo besteken en was, quam daer een grooten storm in October, dievier of vijf daghen duerde ende den nieuwen dijck overvloeijde, soodat alle die kosten daeraen ghedaen verlooren waren’.

Blz. 354 noot 3: zie blz. 156, lees: zie blz. 165.

Blz. 386 regel 4 van onder: ophaelen ende versien, lees: ophaelen ende versen (d.i. vernieuwen).

Blz. 393 noot 7, voeg bij: Omtrent meer breede wateren zijn dergelijke legendes in omloop, zoo bijv. omtrent een water bij Urk, dat de breedte van een koek zou hebben gehad (Bijdr. gesch. van Overijssel V blz. 143). Hier, tusschen Schouwen en Noord-Beveland, kan zulk een smalle rivier (van ten hoogste 20 meter breedte) onmogelijk bestaan hebben, daar zij dan niet al het water van de helft van België en van een deel van Frankrijk had kunnen afvoeren, vooral omdat de Honte vóór 1400 nog geen gemeenschap had met de Schelde. Moge in vóórhistorische tijden de Striene (loopende van nabij Tolen naar de punt van Oud-Beierland) wellicht de hoofdarm van de Schelde zijn geweest, de bezuiden Schouwen loopende Scheldetak bestond zeker reeds in den Romeinschen tijd en moet spoedig na haar ontstaan de groote massa van het water der Boven-Schelde tot zich hebben getrokken (mededeeling van den heer J.C. Ramaer).

Blz. 398 regel 12 van boven: die van Schouwen... dijcken al met billietten. Misschien bedoelt Vierlingh: niet met gereed geld maar met obligaties op borgtocht, vgl. de acte van 24 Februari 1539, waarin Keizer Karel V bepalingen maakt op de dijkage van Schouwen bij Boxhorn, Chronijcke, II blz. 459. ‘Item (zoo staat daar) alsoo men in den lande van Schouwen gheüseert heeft int leggen van inlaghen de dijcken te besteden op borghtocht, daeromme die te meer kosten, soo ordonneren wij dat men den dijck van deselve inlage maeken sal bij bestedinghe om ghereedt gheldt soo men doet in andere dijckagiën, ten meesten profijte van den lande, soo verre dat doendelijck sal weesen’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken