Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.80 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6

(1988)–Rudi van Doorslaer, Etienne Verhoeyen, Herman van de Vijver–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Het verzet 2


Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Deel 1
Van aanpassing naar conflict

1 De Kerk in het midden

De houding van de Kerk tijdens de bezetting vertoonde een zekere tweeslachtigheid. Tot 1942 trachtte zij conflicten met de bezetter te vermijden. Met de Nieuwe Orde daarentegen leefde zij vanaf einde 1940 op oorlogsvoet.

In zijn herderlijke brief van 2 juni 1940 steunde kardinaal Van Roey de koning en repte hij met geen woord over de Duitse agressie. Daardoor gaf de kardinaal de indruk dat de Kerk zich bij de nieuwe toestand neerlegde. Een week later liet Mgr. Kerkhofs, bisschop van Luik, in zijn bisdom (Limburg en Luik) een brief voorlezen, waarin hij het had over de Duitse agressie en vooral over de gevolgen van de oorlogsellende voor de bevolking. Ook hij was begaan met het lot van de koning, maar hij vroeg eveneens een gebed voor de regering. Kardinaal Van Roey repte er met geen woord over. Tenslotte vroeg Mgr. Kerkhofs zich streng te onthouden van provocaties, hetgeen hij als even nutteloos en gevaarlijk bestempelde. De realiteitszin van kardinaal Van Roey weerhield er hem van het voorbeeld van zijn voorganger, kardinaal Mercier, te volgen. In de eerste wereldoorlog had Mercier immers de Duitse agressie aangeklaagd. Dit maakte hem tot een symbolische figuur. De militaire situatie was in 1940-'41 wel totaal anders. Het zag er naar uit dat de Duitsers nog gedurende jaren de lakens zouden uitdelen. Toch bleven de betrekkingen met het Duitse Militair Bestuur altijd erg gereserveerd. Kardinaal Van Roey heeft bv. nooit Reeder of von Falkenhausen ontmoet. Contacten waren er wel, maar dan via kanunnik Leclef, secretaris van de kardinaal en later via kanunnik Van der Elst.

Een eerste beperkt conflict tussen Mechelen en het bezettingsbestuur deed zich voor toen de

[pagina 8]
[p. 8]

Duitsers op 18 juli 1940 een verordening uitvaardigden, waarbij iedereen die naar Frankrijk gevlucht was, de toelating van de Militärverwaltung nodig had om opnieuw in dienst te komen. Toen men deze verordening ook wou toepassen op professoren van de Leuvense universiteit, onderhandelden de Leuvense rector, Mgr. Van Waeyenbergh, en kardinaal Van Roey om de toepassing van deze verordening te neutraliseren. Geen enkele lijst met benoemingen werd naar de bezetter gestuurd. Dat daarop geen sancties volgden, maakt duidelijk hoe sterk de Miltärverwaltung rekening hield met de positie van de Kerk. Het wantrouwen van de bezetter was ondermeer ingegeven door de veroordeling van het ‘bruine bolsjewisme’ in de katholieke bladen van vóór de oorlog. Bovendien stelde de Kerk alles in het werk om haar goed uitgebouwde jeugdorganisaties ongehavend door de bezetting te loodsen. Daardoor behoedde de Kerk vele jongeren voor de aantrekkingskracht van allerlei Nieuwe Orde-organisaties. Kort na de capitulatie, namelijk op 4 augustus 1940, hadden de bezettingsautoriteiten al gewaarschuwd voor de ‘onbetrouwbaarheid’ van de katholieke jeugdorganisaties.

De katholieken die in de collaboratie terecht kwamen, konden zeker niet op de steun van de kerkelijke gezagsdragers rekenen. In een herderlijke brief van 7 oktober 1940 schreven de bisschoppen het volgende: ‘Zonder twijfel is het noodzakelijk de bezettende autoriteit als een feitelijke macht te erkennen en er aan te gehoorzamen binnen de limieten van de internationale conventies, maar het Belgisch vaderland blijft bestaan, en al haar kinderen moeten haar trouw zijn en bijstand verlenen. Zorg ervoor dat uw gedrag dus in alle omstandigheden correct en waardig is, zodat u zich in geweten niet hoeft te berouwen of te schamen!’

De Kerk trachtte zich dus zo goed mogelijk aan de nieuwe situatie aan te passen. De bezetter werd zoveel mogelijk ontzien, maar het VNV kon van in den beginne niet op enige toegeeflijkheid rekenen. Voor Rex lagen de zaken enigszins anders. Tenslotte werd Rex door de kerkleiders als een katholieke ‘dissidentie’ beschouwd, die zij vóór de oorlog het liefst naar de katholieke schaapsstal hadden teruggeleid. Dit belet niet dat, toen Degrelle de zaken op de spits dreef en in 1937 tussentijdse verkiezingen uitlokte in Brussel, Van Roey de Rex-beweging scherp veroordeelde. In het verlengde van zijn aarzelende houding vóór de bezetting ontving de kardinaal Degrelle in september 1940. Van Roey maakte geen bezwaar tegen het herverschijnen van ‘Le Pays Réel’, maar verzette zich tegen het voornemen van de Rex-leider om de katholieke jeugdbewegingen in te palmen. Toen drie maanden later in ‘Le Pays Réel’ de positie van de Kerk in het maatschappelijk leven heftig werd aangevallen, verdwenen evenwel de laatste illusies van de kardinaal en de bisschoppen in een modus vivendi met Degrelle. Een jaar later veroordeelde Van Roey zeer uitdrukkelijk de medewerking van de katholieken aan de uitbouw van een nationaal-socialistisch regime in België. Dit gebeurde op een studiedag van de Franstalige vrouwelijke katholieke jeugd op 18 juli 1941.

In collaboratiemiddens was men na de inval in de Sovjetunie sterk ontgoocheld over de afwijzende houding van de Kerk in verband met de campagne voor het Oostfront. Zelfs al riepen Oostfronters religieuze motieven in, op de steun van de Kerk hebben ze nooit kunnen rekenen. Het was van meet af aan duidelijk dat de Kerk hun beslissing niet goedkeurde. Dit gaf aanleiding tot agressieve oprispingen in bladen als ‘Volk en Staat’, ‘De Nationaal-Socialist’, ‘Volksche Aanval’, ‘Balming’, enz. Onder de titel ‘Gloria in excelsis’ ging ‘Balming’ op 18 juli 1943 te keer tegen ‘onze anglobolsjewistische pastoorkens’: ‘Ze weigeren niet alleen zielediensten op te dragen aan hen die aan het Oostfront strijden, maar anderzijds laten zij grootse, geestelijke kerkelijke diensten doorgaan voor de Anglo-Amerikaanse moordenaars met verschillende priesters, een massa volk (uit alle dorpen van het omliggende), bergen bloemen, schitterende redevoeringen, krokodillentranen en de vererende aanwezigheid van hooggeplaatste personaliteiten’.

Al van bij het begin van de bezetting stond de collaboratiepers bol van scherpe aanvallen tegen de ‘meest verpolitiekte geestelijkheid ter wereld’ (Le Soir). De ‘SSMan’ bracht al op 27 december 1940 het relaas van een incident in de Barnabietenkerk in Ukkel en besloot als volgt: ‘Zover is de driestheid nu gekomen dat dienaars der kerk van het misoffer gebruik maken om de gelovigen tegen het Duitse gezagsappa-

[pagina 9]
[p. 9]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3




illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6




illustratie
7
(1-6) In de strijd tegen de verplichte tewerkstelling speelde de KAJ een grote rol.
(1-2) Bijeenkomst van de leiding van DAV (‘Dienst voor Arbeiders in den Vreemde’, onder leiding van Eugeen Coine)
(3) Kan. Cardijn tussen ‘zijn kajotters’
(4) E.H. Magnus
(5) Victor Michel
(6) KAJ-bedevaart in Scherpenheuvel tijdens de bezetting
(7) Juffrouw Baers, P.-W. Segers (midden) en August Cool.


[pagina 10]
[p. 10]

raat op te zetten.’ Een week later kwam het blad trouwens terug op deze ‘stelselmatige veldtocht tegen de bezettende overheid.’ Wat deze bladen het meest dwars zat was de ‘hypocrisie’ van de kerkelijke hiërarchie die haar vooroorlogse kruistocht tegen het bolsjewisme (tijdelijk) had opgeschort. Met de regelmaat van een klok werd melding gemaakt van sancties tegen leerlingen in het katholiek onderwijs. Deze straffen waren telkens ingegeven ‘door een negatieve instelling tegen het nationaal-socialisme’. Het mooiste voorbeeld voor het ‘opruiend gedrag van de geestelijkheid’ stond te lezen in ‘Balming’ van 14 november 1942 onder de titel ‘Bloeddorstige maseurkens’: ‘De zeer vrome maseurkens der Melgesdreef te Merksem vragen, telkens een Duits vliegtuig over de school vliegt, een “schietgebed” opdat “De Duitsch” naar onder moge storten.’

De schok van de verplichte tewerkstelling

Ondanks de slechte betrekkingen tussen de Kerk en de Nieuwe Orde leken de relaties met de bezetter tot 1942 eerder op een gewapende vrede. Daarin kwam verandering door de invoering van de verplichte tewerkstelling, vanaf maart 1942 in eigen land, en vanaf oktober 1942 in Duitsland. In een brief van 8 mei '42 aan generaal von Falkenhausen verzette kardinaal Van Roey zich tegen het verplichte zondagswerk voor mijnwerkers, maar klaagde hij ook de verplichte tewerkstelling in België aan. Hoewel de brief confidentieel bedoeld was, lekte de inhoud ervan toch uit. Reeder dreigde met censuur op de kerkelijke publikaties. Van Roey wees dit nadrukkelijk af als ‘een directe ingreep in de waardigheid en de vrijheid van het pastoraal werk.’ De Miltärverwaltung ontzag de kardinaal nog, maar trad drastisch op tegen de KAJ-leiding. Cardijn, Deschuyffeleer, Magnus en Victor Michel werden op 11 juni 1942 aangehouden. Wat hen vooral kwalijk genomen werd, was de verspreiding van de brief van von Falkenhausen van 8 mei '42. Op 2 september 1942 lieten de Duitsers Cardijn vrij. Het conflict werd toch bijgelegd, zonder dat de Duitse dreigementen werden uitgevoerd.

Het grootste twistpunt vormde de tewerkstelling in Duitsland, die op 6 oktober 1942 werd ingevoerd. Het episcopaat heeft onmiddellijk de intrekking of op zijn minst de versoepeling van deze verordening gevraagd. De kardinaal trachtte zelfs de tussenkomst van het Vaticaan te bekomen. Het antwoord was, dat de Heilige Stoel geen invloed had bij de regering van het Derde Rijk. Begin 1943 leidde dit tot een open conflict tussen het Belgisch episcopaat en het Militair Bestuur. Een paar maanden na de Verordnung van 6 oktober 1942 werden de maatregelen onverbiddelijk doorgevoerd. Nu kon een reactie niet meer uitblijven. Al sinds lang drong de bisschop van Luik, Mgr. Kerkhofs, aan op een scherpe veroordeling van de verplichte tewerkstelling. Die kwam er uiteindelijk, namelijk op 15 maart 1943. In een open brief keurde het episcopaat het ‘opeisen van mensen, zonder rekening te houden met hun vrijheid en met de menselijke waardigheid’ af. ‘Belgische burgers werden’, aldus de brief, ‘rechtstreeks of onrechtstreeks gedwongen tot het ondersteunen van de militaire doelstellingen van een vreemde macht die hun land een niet te verrechtvaardigen zwaar bezettingsregime oplegde.’ Tezelfdertijd verwierpen de kerkelijke instanties het Duitse argument dat er offers dienden te worden gebracht voor de verdediging van de Europese beschaving tegen het bolsjewisme. Volgens hen kon dit onmogelijk met middelen die ‘de essentiële principes van iedere beschaving’ met de voeten traden. Deze openlijke stellingname van de kerkelijke hiërarchie vertolkte een boodschap waar vele katholieken reeds lang op hoopten. Het feit dat de Duitse maatregelen publiek werden aangeklaagd door de kardinaal en alle Belgische bisschoppen en, misschien meer nog, de gebruikte termen, wijzigde de verhouding met de Duitse overheid.

Het thuisfront

Gestimuleerd door het standpunt van het episcopaat kwam er in de schoot van de katholieke arbeidersbeweging, met voorop de Kajotters, een hulpcampagne voor de opgeëiste arbeiders op gang. Naast de acties tegen de verplichte tewerkstelling voor mannen, waren er ook de bemoeienissen van juffrouw Baers, voorzitster van de KAV in verband met de verplichte te-

[pagina 11]
[p. 11]

werkstelling voor vrouwen. Juffrouw Baers had daarvoor de volle steun van kardinaal Van Roey. Mede dank zij de inspanningen van juffrouw Baers werden die verordeningen ingetrokken. Overwegingen van morele aard speelden in de campagnes tegen de tewerkstelling voor vrouwen nog sterker mee dan voor de mannen. Half december 1942 richtten de diverse geledingen van de christelijke arbeidersorganisaties zich tot de kardinaal met de mededeling dat zij een ‘Dienst voor Arbeiders in den Vreemde’, wensten op te richten. Kardinaal Van Roey die daar volledig achter stond, wilde echter niet dat enkel de arbeidersorganisaties deze actie uitbouwden. Hij vroeg uitdrukkelijk dat alle sociale werken van de Katholieke Actie in het bestuurscomité van de DAV zouden worden opgenomen. Deze interventie van de kardinaal was kenschetsend voor zijn bekommernis om in alle omstandigheden mogelijke wrijvingen tussen de ‘sociale geledingen’, d.w.z. de maatschappelijke klassen, te vermijden. In Duitsland werd de actie geleid door een jonge KAJ-er uit Menen, Eugeen Coine. De Duitsers hielden de organisatie van de DAV goed in het oog, vooral omdat de KAJ de jonge buitenlandse arbeiders wilde weerbaar maken tegen de nazi-invloed. Ook de solidariteitsacties op het thuisfront waren de bezetter een doorn in het oog. Kort na de herderlijke brief tegen de verplichte tewerkstelling ontstond er een nieuwe conflictsituatie, namelijk rond de Leuvense rector, Mgr. Van Waeyenbergh, die afwijzend gereageerd had op de Duitse Verordnung op de verplichte tewerkstelling voor studenten. Hij had het al lang bij de Duitsers verkorven, o.m. door zijn uitspraken over de brand van de Leuvense universiteitsbibliotheek en nog meer door de gastvrijheid die hij verleend had aan de studenten van de Brusselse Universiteit. Op 5 juni 1943 werd Mgr. Van Waeyenbergh door de Duitsers aangehouden en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Tot het einde van de bezetting werd hij vervangen door zijn vice-rector, de latere kardinaal Suenens.

Alhoewel vele katholieken bij een verzetsbeweging aangesloten waren, bleef de Kerk een voorzichtige houding aannemen. Dit bleek ondermeer uit de ‘Oproep aan de landgenoten’ van januari 1943 waarin kardinaal Van Roey de aanslagen tegen de collaborateurs en Duitse militairen veroordeelde wegens de ‘negatieve gevolgen voor de Belgische bevolking’ in de vorm van represailles. Zowel bij de Nieuwe Orde als bij het Verzet schoot die veroordeling in het verkeerde keelgat. De collaborateurs vonden dat de kardinaal het geweld principieel had moeten veroordelen, terwijl de verzetsgroepen de aanslagen eerder zagen als een vorm van zelfverdediging. Gelijkaardige reacties kwamen er op de herderlijke brief van 15 mei 1944 waarin de geallieerde bombardementen werden aangeklaagd. Deze brief kwam er na het bombardement op Mechelen. Kardinaal Van Roey deed een oproep aan het geallieerde opperbevel om het lukraak bombarderen van woongebieden stop te zetten. De bezetter en de Nieuwe-Ordepers trachtten deze herderlijke brief te misbruiken, maar slaagden er niet in. Tegenover de Belgische regering in Londen nam de Kerk heel geleidelijk een voorzichtige en positieve houding aan. Dit hield niet alleen verband met het keren van de krijgskansen, maar ook met het brutaler optreden van de bezetter. In het conflict tussen de koning en de regering, bleef de kardinaal achter Leopold staan, maar in de loop van 1944 was hij bereid de wettelijkheid van de Londense regering te aanvaarden. Het valt wel op dat de hoogste kerkelijke gezagsdragers zich zo terughoudend hebben opgesteld ten opzichte van de regering in Londen, terwijl andere toonaangevende groepen al in 1941 de wettelijkheid van de Belgische regering in Londen aanvaardden. Dit was bv. het geval met een groep industriëlen rond Alexander Galopin. De traditionele gehechtheid van de kerkelijke autoriteiten aan het vorstenhuis heeft hierin ongetwijfeld een rol gespeeld.

De meeste katholieken konden begrip opbrengen voor de moeilijke positie van de Kerk tijdens de bezetting. Niet alle geestelijken en gelovigen legden evenwel dezelfde behoedzaamheid aan de dag als het episcopaat. Velen stonden in het Verzet. Een opvallend voorbeeld van katholiek verzet vinden wij op het terrein van de sluikpers. Onder de eerste clandestiene kranten waren er naast het socialistische ‘Le Monde du Travail’, twee katholieke bladen, ‘Chut’ en ‘La Libre Belgique’. ‘Chut’ verscheen voor het eerst op 15 juni 1940 in Brussel. De uitgever was de 75-jarige Albert Van de Kerkhove, de Fidelis van de ‘Libre Belgique’ uit 1914-1918.

[pagina 12]
[p. 12]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3




illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6




illustratie
7
(1) Baron Moyersoen
(2) Albert-Edouard Janssen, de ‘eminence grise’ van de dienst Socrates
(3) Prof. Dondeyne. Hij maakte een hele studenten-generatie immuun voor de Nieuwe Orde.
(4) Tony Herbert
(5)+(6) De Vrijschutter en La Libre Belgique, de toonaangevende katholieke sluikbladen
(7) Tweede van links: de latere Eerste Minister Duvieusart.


[pagina 13]
[p. 13]

Het belangrijkste sluikblad was zonder twijfel ‘La Libre Belgique’. Het voorbeeld van de clandestiene ‘Libre’ uit de eerste wereldoorlog werkte aanstekelijk. In de zomer van 1940 verschenen al verscheidene bladen onder die titel, waaronder ‘La Libre Belgique Ressuscitée’. De meest gezaghebbende uitgave was evenwel die van de katholieke advocaten Paul Struye en Robert Logelain. Om het blad te onderscheiden van de vele ‘concurrenten’ kreeg het de titel mee van ‘La Libre Belgique - Peter Pan’. Na een golf van aanhoudingen op 29 september 1941, nam Mathieu De Jonghe de leiding van het blad over, bijgestaan door Marie-Louise Delandsheere, Genéviève Pevtchin, Georges Koekelbergh en Micheline Heilporn. In de zomer van 1942 nam William Ugeux, de chef van de inlichtingendienst ‘Zéro’ voor korte tijd het roer over. ‘La Libre Belgique’ had niets te maken met de huidige ‘Libre’. Het was 'n erg verzorgd blad en kende 'n hoge oplage. Door de contacten met ‘Zéro’ en leidende figuren uit het gerecht en de administratie was het enorm goed geïnformeerd. Er bestond ook een Nederlandstalige uitgave. Maar de Vlaamse tegenhanger van ‘La Libre Belgique’ was ‘De Vrijschutter’ uit Halle. Dit blad beriep zich eveneens op een ‘voorloper’ uit de eerste wereldoorlog en verscheen vanaf januari 1941, met een gemiddelde oplage van 17 000 exemplaren. De initiatiefnemers waren de gebroeders Devillé. Verscheidene katholieke politici en parlementsleden verleenden hun medewerking. Merkwaardig evenwel was de Vlaamsgezinde ondertoon van het blad. Clandestiene bladen als ‘La Libre Belgique’ en ‘De Vrijschutter’ bewezen dat er minstens even intens als vroeger over politiek werd gediscussieerd.

Met de verordening van 17 juli 1940 had het Militair Bezettingsbestuur de uitoefening van iedere politieke activiteit verboden, behalve uiteraard voor de Nieuwe Ordegezinde organisaties. Dit verbod trof ook de Katholieke Partij. Als reactie hierop hebben katholieke politici zich dan teruggetrokken in diverse discussiegroepen.

Een eerste groep was die rond baron Moyersoen. Nauw daarmee verwant was de groep rond vroegere bestuursleden van het katholiek blok, het zogenaamde directorium. Daarin waren de belangrijkste figuren: Verbist, aan de Vlaamse kant en Hoyaux aan franstalige kant. Er was nog een derde groep rond pastoor De Deken. Deze groep was erg actief in de sluikpers, met het blad ‘De Vrijschutter’ en in de inlichtingsdiensten. Naast deze discussiegroepen die vooral gezaghebbende parlementsleden groepeerden, nam ook een reeks personen die nauwer aanleunden bij de Katholieke Actie, initiatieven in het voorbereiden van de na-oorlog. Een belangrijke draaischijf daarbij was zonder twijfel de Vlaamsgezinde industrieel Tony Herbert. Herbert was vóór de oorlog betrokken geweest bij de oprichting van het VNV en had later de invloed ondergaan van Joris van Severen. Eind 1940, begin 1941 fusioneerde de groep rond Herbert met die van de Luikse industrieel Albert Meurice. In de zomer van 1941 verscheen hun eerste programma in de vorm van een clandestiene brochure met als titel: ‘Demain’.

Al deze groepen huldigden uitgesproken autoritaire denkbeelden. Zij waren voorstander van een sterke uitvoerende macht en van een beperking van de parlementaire democratie. Vooral het algemeen enkelvoudig stemrecht was volgens hen dringend aan een herziening toe.

De katholieke gemeenschap in ons land heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt in het weerbaar maken van de bevolking. Ze zorgde ervoor dat het besmettingsgevaar van de nazi-ideologie tegengegaan werd. Rex en VNV waren door de kerkelijke tegenkantingen duidelijk geïsoleerd. Daarnaast waren vele gelovigen, priesters en leken actief in het verzet. Ze maakten zich verdienstelijk in de inlichtingsdiensten, de vluchtroutes voor geallieerde piloten (bv. Comète), de sluikpers en de hulp aan de ondergedokenen. Dank zij de hele kerkelijke infrastructuur konden duizenden werkweigeraars en voortvluchtige joden aan de nazi-vervolgingen ontkomen. Meer dan 500 geestelijken werden aangehouden. Vijfentachtig onder hen bekochten hun inzet met het leven. Het belangrijkste was evenwel dat de Kerk er door haar behoedzame opstelling in geslaagd was haar instellingen ongehavend door de bezetting te loodsen zonder daarbij haar maatschappelijke positie op enigerlei wijze te compromitteren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken