Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitnodiging tot moord (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitnodiging tot moord
Afbeelding van Uitnodiging tot moordToon afbeelding van titelpagina van Uitnodiging tot moord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.23 MB)

Scans (10.90 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitnodiging tot moord

(1954)–Ab Visser–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

XII

 
‘Timmerman laat je boortje draaien,
 
Sla de spijker op zijn kop.’

Maarten dacht eerst dat het de vogels waren, die hem zo vroeg gewekt hadden. Dat was meer gebeurd, hoewel hij gewoonlijk onmiddellijk daarop weer insliep. Op hetzelfde ogenblik kwam hij evenwel tot de ontdekking dat het closet in de badkamer naast zijn kamer zoveel gerucht maakte. Wat dat betreft was zijn kamer niet prettig gelegen. Hij herinnerde zich nu ook, dat hij dat geluid opvallend vaak had gehoord in de afgelopen nacht en dat het hem telkens gestoord had in zijn toch al onrustige, door dromen gekwelde slaap. Er was zeker iemand van de gasten onwel geworden. Hij was moe en kon toch de slaap niet vatten. Misschien was het beter een koude douche te nemen. Ja, nu wist hij ook opeens weer waarover hij onder meer gedroomd had. Hij had Mieke gezien, worstelend met een overmacht van politieagenten. Hij had haar te hulp willen snellen, maar iemand had hem vastgehouden en Mieke had hem toegeroepen: ‘Jij hebt mij verraden!’

Hij stond op, gedeprimeerd en met een begin van schele hoofdpijn. Een douche, een ijskoude douche en daarna een wandeling door de frisse morgenlucht zou hem opknappen. Hij schoot zijn kamerjas aan en ging naar de kamerdeur. Daar bleef hij een ogenblik staan met de kruk in de hand. Er liep iemand de trap af naar de hall en hij wilde liever even wachten tot de onbekende persoon - wie van de gasten zou het zijn? - beneden was aangeland, want hij had geen zin in een praatje. Hij keek op zijn polshorloge en zag dat het half zes was. Wel krankzinnig vroeg voor zijn doen. Toen was het een enkele seconde of zijn hart stilstond. Hij hoorde een zwakke kreet in de hall en iets dat leek op het geluid dat een vallend lichaam maakt. In een oogwenk had hij zijn kamerdeur geopend. Het eerste waar zijn blik op viel was de op de overloop wegvluchtende gestalte van Eddie. Een tweede snelle blik naar beneden overtuigde hem, dat daar iemand lag onder aan de trap.

‘Eddie Henkelmans!’ riep hij luid, ‘wat doe jij daar!’

De jongen had zijn kamer bereikt die aan het andere einde van de overloop lag. Hij keek met een keelgegrom achter zich en verdween in zijn kamer. Maarten hoorde, hoe hij de sleutel in het slot omdraaide.

[pagina 100]
[p. 100]

Maarten liet geen tijd verloren gaan. ‘Jou krijgen we later wel,’ dacht hij en daalde snel de trap af. Zijn luide stem had blijkbaar de andere gasten gewekt, want toen hij beneden kwam en mevrouw de Groot bewegingloos zag liggen, hoorde hij voetstappen de trap af komen en opziende zag hij, dat het mevrouw Henkelmans en Mieke waren, beiden in peignoir en met slippers aan. Hij knielde bij mevrouw de Groot neer en zag op hetzelfde ogenblik op een meter afstand van haar de houten knop, het ornament, dat boven op de trapleuning hoorde en waarvan hij kort tevoren ontdekt had dat het los zat. Mieke en mevrouw Henkelmans waren nu bij hem.

‘Is zij... is zij ook vermoord?’ riep mevrouw Henkelmans uit. ‘Hebt U... O mijn hemel, wat is dit een verschrikkelijk huis. Ik blijf hier geen minuut langer.’

Maarten stond op uit zijn geknielde houding en wilde het ornament oprapen. Hij had nauwelijks zijn hand er naar uitgestrekt, toen hij - hij wist niet vanwaar zo opeens, maar hij begreep, dat het niet toevallig kon zijn - de gestalte van de inspecteur voor zich zag, die hem toevoegde: ‘Liever afblijven, ik pak het ding wel op.’

De inspecteur bukte zich, haalde een zakdoek te voorschijn en wikkelde daar het voorwerp in. ‘Een ongeluk zit in een klein hoekje... laten we hopen,’ verklaarde hij aan de beide vrouwen, die hem aanstaarden alsof hij een spookverschijning was. ‘Helpt U die arme vrouw,’ vervolgde hij, ‘ik zie, dat ze zich beweegt en trekt U zich van mijn aanwezigheid niets aan. U moet er aan wennen, dat ik op de meest onwaarschijnlijke tijden dit huis bezoek, gedeeltelijk om over U te waken en zo mogelijk... om getuige te zijn van onverwachte gebeurtenissen.’

Hij liet mevrouw de Groot over aan de zorgen van mevrouw Henkelmans en Mieke en voegde Maarten toe: ‘Wil meneer mij misschien naar boven volgen? Het kan zijn, dat zijn verklaring, waarom hij zo vlug op de plaats van het ongeluk was, nog vlugger zelfs dan ik, terwijl ik toch in de hall rondscharrelde, enig licht op de zaak werpt.’ Hij beklom de trap en Maarten volgde gedwee. Op de overloop zagen zij meneer Henkelmans' verschrikte gezicht om de deur van zijn kamer verschijnen.

‘Is er iets aan de hand?’ vroeg hij.

‘Niets, als U zich kalm houdt en in uw kamer blijft,’ zei de inspecteur tegen hem en bleef bij de leuning staan, waar het ornament gezeten had.

[pagina 101]
[p. 101]

‘Een oude breuk,’ mompelde hij en keek Maarten aan, die zenuwachtig begon uit te leggen, wat hij gezien had en hoe hij al eerder ontdekt had, dat dg knop los zat.

‘Dus onze jonge amateur-collega heeft dit op zijn geweten,’ zei de inspecteur met een glimlach en een zucht. ‘Ik dacht al, een andere oplossing zou te eenvoudig zijn.’ Hij ging naar de kamer van Eddie en klopte. Intussen keek hij naar Maarten, die aarzelend op de plaats was blijven staan. Hij wenkte hem en fluisterde: ‘Kom maar hier, als U wat grappigs wilt meemaken.’ Hij klopte luider op de deur en riep: ‘Als de jongeheer niet als de weerlicht opendoet, schiet ik het slot kapot.’

Maarten was naast de inspecteur komen staan en zij hoorden gestommel in de kamer, daarna het omdraaien van een sleutel en een ogenblik later zagen zij in het witte, van angst vertrokken gezicht van Eddie, die al zijn bravoure verloren had en een bevreesd schoolknaapje geworden was. Maarten volgde de inspecteur de kamer in en hij zag, hoe Eddie achteruit week voor de dreigende gestalte van de politieman. De jongen week zover terug, tot hij niet verder kon en toen begon hij met hese stem te schreeuwen: ‘Ik kon het niet helpen. Ik wilde op onderzoek uit. Dat ding viel naar beneden toen ik er op leunde.’

De inspecteur greep hem bij de schouders en zei: ‘Kijk eens hier mijn jongen, weet je, dat ik je kan arresteren als verdacht van poging tot moord op mevrouw de Groot?’ Hij liet even de volle betekenis van deze woorden op de jongen inwerken. Toen liet hij hem los en vervolgde vaderlijker: ‘Luister nou eens goed. Al die tijd hier heb jij voor amateur-detective gespeeld. Jij hebt mij herhaaldelijk in de weg gelopen en ik heb je tot nu toe laten begaan, omdat ik zelf ook een kwajongen ben geweest, die graag rovertje en indiaantje en detectiefje speelde. Maar dit is een ernstige zaak en geen spelletje, begrepen? Vertel nu maar precies wat er zopas gebeurd is.’

Eddie wierp een loerende blik in de richting van Maarten. De inspecteur zag dit en zei: ‘Ik heb meneer hier geinviteerd, dus ga je gang maar en vertel mij nauwkeurig de waarheid en onthoud, dat ik elke leugen van je voorhoofd aflees.’

Eddie zocht even naar woorden en vertelde toen: ‘Ik hoorde iemand op de overloop en ik ging kijken wie het was. Ik dacht, dat hij het was.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar Maarten en vervolgde: ‘Ik zag iemand de trap afgaan en boog mij over de leuning heen om duidelijk te zien wie het was en toen viel dat ding. En anders is er niets gebeurd.’

[pagina 102]
[p. 102]

‘Ik neem aan dat je de waarheid spreekt,’ zei de inspecteur, ‘maar nu zie je hoe gevaarlijk het is, wanneer kleine jongetjes grote mensen in de weg lopen en willen helpen in ernstige zaken. Mevrouw de Groot had dood kunnen zijn en ik weet nog niet eens, of ze niet ernstig gewond is. Dat komt dan op jouw rekening en dat kan je wel eens je hele spaarpot kosten.’ Eddie kreeg iets van zijn vroegere brutaliteit terug en zei koppig: ‘En toch wilde ik U alleen maar helpen en ik heb lekker iets belangrijks ontdekt gisternacht.’ Weer keek hij loerend in de richting van Maarten, die de grond onder zich voelde wegzinken. ‘Ik weet wie de hamer heeft,’ zei Eddie. ‘Hij daar. En ik kan het bewijzen.’

‘De jongen droomt hardop,’ onderbrak Maarten, maar de inspecteur zei: ‘Stil eens even, dromen zijn niet altijd bedrog. Laat hem eens uitpraten.’

Triomfantelijk nam Eddie haastig weer het woord: ‘Gisternacht moest ik even naar de badkamer en toen zag ik door het raam daar licht in de tuin, bij de garage. Toen ben ik naar beneden in de tuin gegaan. Ik hoorde iemand wegrennen, maar ongeveer op dezelfde tijd kwam hij - een blik op Maarten - naar buiten. Ik zag hem, want ik was al een beetje aan de duisternis gewend. Degene die ik weg hoorde rennen had de hamer tegen de muur van de schuur gegooid. Ik wilde er naar zoeken, toen hij - opnieuw een blik op Maarten - mij aanviel. Ik wilde niet dat hij wist wie ik was en gooide hem omver. Daarna ben ik vlug het huis weer binnengegaan en heb mij in de hall verstopt. Even later kwam hij ook binnen en knipte het licht aan. Ik zag de hamer in zijn hand.’

De inspecteur draaide zich om naar Maarten, die zich gedurende dit verslag met bovenmenselijke inspanning had trachten te beheersen. De derde waar Eddie over gesproken had, degene met de zaklantaarn, die de hamer weggeworpen had, moest Mieke zijn. Daaraan bestond geen twijfel. Hij had haar bemodderde mantel in de hall zien hangen. Hij kon het niet over zich verkrijgen Mieke's naam te noemen. De inspecteur keek hem doordringend aan, maar, hoewel hij sprak met droge lippen en suizende oren, wist hij dat zijn stem bijna normaal klonk.

‘'t Is gedeeltelijk waar, wat die jongen zegt,’ zei hij, ‘ik ben U een verklaring schuldig. Ik zag gisternacht ook dat licht vanuit mijn kamer en ben daarop de tuin ingegaan. Van een derde persoon heb ik evenwel niets gemerkt. Volgens mij moet Eddie zelf die lantaarn gehad hebben en was hij er op uit sporen te

[pagina 103]
[p. 103]

zoeken. U weet ook dat hij niets anders doet dan sporen zoeken. U hebt het daareven zelf gezegd. Dat gedeelte van zijn verhaal is dus gelogen, volgens mij. 't Is waar, dat hij mij een stomp gaf en dat ik viel en dat ik daarop het huis weer binnen ben gegaan. Maar ik had geen hamer bij mij, dat is dus ook gelogen. En als U mij niet gelooft, kunt U nu meteen mijn kamer helemaal doorzoeken. Ik sta er zelfs op dat U dit doet.’

De inspecteur keek eens van de een naar de ander, in een ogenblik van besluiteloosheid. Er was iets aan deze geschiedenis dat hem allerminst beviel. Er werd aan alle kanten te veel gedraaid en gekonkeld en vóór alles waren er te veel potkijkers. Hij had zich nog geen theorie over het geval kunnen vormen. Deze morgen meende hij er na aan toe te zijn geweest, maar nu was er dit gehannes met die beide knapen weer. Hij verliet het vertrek en zei bij de deur: ‘Laat dit duidelijk zijn: niemand bemoeit zich ergens meer mee. En als ik in de gaten krijg dat men mij op de een of andere manier dwarsboomt, dan leg ik iedereen huisarrest of desnoods kamerarrest op.’

Maarten verliet eveneens het vertrek, zonder nog een woord met Eddie te wisselen, die met zenuwachtig gebaar een sigaret opstak en hem schoorvoetend volgde.

Beneden in de huiskamer hadden Mieke en mevrouw Henkelmans mevrouw de Groot op de divan gelegd. De houten bal had haar gelukkig nauwelijks geraakt en zij was hoofdzakelijk met de schrik vrij gekomen. Ze maakte evenwel theatraal gebruik van de omstandigheden en kreunde zachtjes, met half geopende ogen: ‘Ik ben hier te veel, ik heb het altijd al geweten. Iemand van jullie heeft mij willen vermoorden, net als die arme Ina.’ Het hielp niet dat Mieke haar verzekerde dat het een ongelukje was. Mevrouw Henkelmans zweeg, uit angst voor haar lieve zoon. Toen de inspecteur de kamer binnentrad, hief mevrouw de Groot zich op en zei: ‘Staat U toe dat een oude vrouw, die niemand meer op de wereld heeft, onder uw ogen vermoord wordt? Waarmee verdient U uw geld, dat wij arme belasting-betalers op moeten brengen, als men zich hier niet eens veilig kan bewegen door het huis?’

‘Ik zou mevrouw ook graag eens een vraag willen stellen,’ antwoordde de inspecteur. ‘Waarom dwaalt zij op zo'n ontijdig uur door het huis? Wat wilde zij zoeken?’

Het leek of mevrouw de Groot een beroerte zou krijgen. Toen riep zij uit: ‘Mag een mens niet onwel worden 's nachts? De hele nacht ben ik op geweest. Naar de W.C.... Van de W.C.... Ik

[pagina 104]
[p. 104]

ben er zeker van, dat men mij gisteren tijdens het eten heeft trachten te vergiftigen. En als je dan naar beneden gaat om een aspirine te zoeken...’ Ze bleef hijgend steken in haar woorden en viel kreunend achterover. Half verstaanbaar mompelde zij verder: ‘Maar ik weet te veel, dat is alles. Daarom moest ik uit de weg geruimd worden.’ Ze keek in de richting van Mieke en mompelde weer: ‘Ik weet te veel.’

Op dit ogenblik waren alle gasten van Villa Lucie verzameld in de huiskamer en de inspecteur herhaalde zijn dreigement, dat hij boven aan Maarten en Eddie had gegeven: ‘Ik wil niet, dat iemand van U zich met het onderzoek bemoeit, noch het ergens in de weg staat. Wie dit toch doet, krijgt kamerarrest.’ Hij had voor deze woorden zijn zwaar omrande bril opgezet en dan klonken zijn woorden altijd bijzonder dreigend. Nu stak hij de bril in het borstzakje van zijn colbertjasje. Dit zakje puilde uit van schrijfbenodigdheden en men ontdekte er zelfs de stekjes van een paar planten in. Hij richtte zich goedmoediger tot Mieke en zei: ‘Wilt U voor ons allemaal een kop heerlijke sterke koffie maken? Ook voor mijn rechercheur die buiten wacht?’

‘Kunt U ons ook ten naastebij zeggen, wanneer het onderzoek afgelopen is en wij naar huis mogen gaan?’ vroeg meneer Henkelmans.

‘Ik heb mijn astrologische kalender geraadpleegd en ben in staat vanavond de moordenaar aan te wijzen,’ antwoordde de inspecteur spottend. Hij wist niet, dat hij zijns ondanks de waarheid had gesproken wat de laatste woorden betrof.

Na het kopje koffie verliet hij het huis en beloofde de timmerman Jan Koop te sturen om het ornament te repareren. Hij wenste mevrouw de Groot beterschap en ging heen.

Om ongeveer half tien verscheen de timmerman. Mevrouw Henkelmans deinsde een pas achteruit, toen zij de man opendeed. Hij stonk onbehoorlijk naar sterke drank op dit vroege uur, maar hij was niet zo dronken, of hij wist wat er van hem verlangd werd en hij scheen het huis op zijn duimpje te kennen. Mieke gaf ook hem een paar koppen koffie. Zij vond dat de man rusteloos en gejaagd deed. De aanwezigheid van zoveel vreemde mensen, die zo nauw bij een verschrikkelijk mysterie betrokken waren, scheen hem te benauwen en het leek er naar, dat hij het liefst zou zijn weggelopen. De weerkerende nuchterheid maakte hem somber en zwijgzaam en hij scheen plotseling haast te hebben, zijn karweitje zo vlug mogelijk op te knappen. Hij liep de trap op en bekeek het ornament en de breuk. Er moest een nieuwe

[pagina 105]
[p. 105]

pen gesneden worden en de oude stukken moesten worden uitgeboord. Hij ging naar de garage en keerde een ogenblik later terug met de mededeling dat de hamer niet op de werkbank lag. Hij was niet gewoon geweest gereedschappen mee te nemen naar Villa Lucie, zei hij. Wanneer hier iets te repareren was geweest, vond hij alle benodigdheden in de schuur. Meneer Henkelmans vroeg hem, of hij dan geen kranten gelezen had de laatste week en vertelde hem, dat de hamer zoek was en een der belangrijkste bewijsstukken vormde. De timmerman keek hem aan, met iets van idiote angst in zijn ogen. Zijn dronkenschap scheen terug te keren. De handen waarmee hij tenslotte het ornament oppakte, trilden. ‘Dan ga ik maar naar huis,’ zei hij. ‘Ik kan thuis die pen wel maken en ik zal vanmiddag terugkomen, om die gebroken stukken weg te boren en... ik zal mijn eigen hamer meenemen.’

Hij ging met onzekere pas door de tuin en wisselde een paar woorden met Jorissen, die bij het hek stond. Mevrouw Henkelmans keek hem na. ‘Vieze man,’ zei ze en werd plotseling heel bleek. Hortense, die naast haar stond haastte zich haar te ondersteunen. Het arme kind zag er uit als een geest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken