Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roode molen (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roode molen
Afbeelding van De roode molen Toon afbeelding van titelpagina van De roode molen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.60 MB)

Scans (51.26 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

Nelly Spoor



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roode molen

(1910)–A.C.C. de Vletter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 164]
[p. 164]

X.

Twee dagen vóor het einde van de vacantie gaf dokter de Vrij last, den molen af te breken. Terwille van zijn zoon en de vrinden had hij zoolang mogelijk gewacht, maar het kon geen uitstel meer lijden. Marre was in die dagen gestorven. Vandaar dat de dokter den jongens verzocht hem behulpzaam te zijn bij 't doorzoeken van de drie zolders en ook bij 't afbreken toe te kijken. Hun jonge oogen zagen allicht meer dan de zijne alleen!

Het geheim van Marre bleef nu niet langer verborgen en het werd dus een echt pretje om den molen van onder tot boven te doorsnuffelen, terwijl de werklieden al begonnen af te breken.

Guus hield vol, dat er tusschen de molensteenen wat moest zitten en per slot van rekening zou hij nog gelijk krijgen, maar niemand vond een spoor van een schat.

Dus gaven de jongens het op en vergenoegden zich met toekijken en wat helpen.

Het ging hun toch aan 't hart. Juist nu ze verzoend waren, kònden ze niet samen op den molen spelen. Toch beleefden ze tijdens den afbraak een plezier als nooit te voren op den molen zelf.

Hoe meer het afbreken vorderde, des te hooger werd ook de stapel hout.

Het aflaten van de wieken verschaften een paar uurtjes spanning en juist, toen èen der twee naar beneden kwam zetten, kreeg Pim 't allerprachtigste idee om den zwaren balk dwars over den houtstapel te laten zakken.

Hij, als zoon van den eigenaar, kon dat wel van de werklui gedaan krijgen en dus getroostten dezen zich

[pagina 165]
[p. 165]

wat meer moeite, trouwens, ze werden kranig geholpen door de Broeders.

Zoo daalde de wiek en lag weldra dwars over een heuvel van hout heen, vormde op die manier een reuzenwip, zooals er in heel den omtrek geen te vinden was.

Al de Broeders, groot en klein, sjouwden zich in 't zweet om 't juiste steunpunt te vinden.

Dan speelden ze eventjes bestorming van den Briel en met hun allen verschoven ze de geweldige balk wat naar 't midden.

Eindelijk begon de wiek te balanceeren en een daverend gejuich kondigde de geboorte van de wip aan. Van een reuzenwip!

Dat werd me een ontzaglijke acrobatenwip.

Eerst moesten de jongens den houtstapel op en geloof maar gerust, dat je daarvoor stevige enkels en taaie spieren mocht hebben.

Want je gleed telkens naar beneden of je zakte in een gleuf. Soms bleef je een paar minuten vastgeklemd zitten en dan lagen er van die venijnige spijkers op den loer, kromme, hatelijke exemplaren, die met 't grootste plezier je broek winkelhaakten of je dunne zool doorboorden.

Was je eindelijk boven op den heuvel, dan maar geen hoera geroepen, want heel de houtstapel kreeg meermalen een kuur om een paar decimeter in te zakken waardoor je gewoonweg je evenwicht verloor en pardoes achterover tuimelde om met een lawine van houtbrokken aan den voet terecht te komen. Listig en geslepen moest je op den top je voet vastzetten, dan op je buik naar de wipplank kruipen. Kon je 't zoover brengen, dan mocht je nog geen koning kraaien, want tot viermaal toe gleed me die balk naar èen zijde terug, bleef dan als een stugge molenwiek onbeweegbaar liggen, tot veertig, vijftig handen de orde herstelden.

Broeders van de veilige wegen laten zich niet door een balk dwingen en zoo gebeurde het dan ook, dat

[pagina 166]
[p. 166]

er eindelijk een tiental jongens op de reuzenwip voortkropen, vijf links en vijf rechts.

Dat ging op kommando vooruit want het evenwicht mocht niet verbroken worden omdat de balk nu horizontaal in rust lag, dus met beide einden van den grond.

Zoodra de wip kleine zenuwachtigheidjes vertoonde en begon te schommelen, hield het tiental stil en wachtte met gloeiende hoofden de herstelde rust af. Voorzichtig schoven ze verder naar het uiteinde... elk oogenblik vreesden ze schuinweg naar beneden te zakken, maar neen, de balans hield stand! Ze bereikten het eind...

Sjoerd gilde....

De reuzenwip bewoog... éen eind daalde door de laatste voortschuiving... ze daalde méér... nog meer... 't andere einde rees... Bram gilde... hemelhoog bewogen ze van den grond, minstens vier meters... ze moesten zich vastklemmen aan den balk, een arm om elkander heen... en daar beneden voelden ze eensklaps de aarde...

‘Joep!’ gilde Sjoerd en hij trapte af... òp ging hij met de vier makkers, òp! een ijzingwekkend gevoel plaagde in 't onderlijf... ze keken om en zagen de vrienden dalen...

En nu ging het beurtelings òp en weer neer!

Een machtig gevoel van iets zeldzaams te beleven, vervulde de jongens met trots!

Waar ter wereld hadden jongens zoo'n wip?

En nu kwamen de anderen aangeloopen!

In stomme verbazing over 't ongeziene schouwspel vergaten ze aan dit avontuur deel te nemen.

Maar ze keerden tot zich zelf, haastten zich den houtheuvel op en waagden zich bij tweetallen op den balk, tot Sjoerd bulderde: ‘Niet meer! jullie meteen!’

Jullie meteen, jàwel! Voorloopig mochten ze toekijken, luisteren naar 't dol geschater.

Maar - hun beurt kwàm toch!

Op eenmaal kraakte de heuvel! Een groepje latten en planken verkoos zich niet langer te laten mis-

[pagina 167]
[p. 167]

handelen en - één groote schreeuw waarschuwde allen, dat de reuzenwip het werk staakte en kalmpjes afgleed...

De hooggezeten heeren moesten nu als kreeften achterwaarts naar omlaag scharrelen en vormden beneden op den grond een lieflijken hoop van door elkander spartelende jongens.

De tweede groep bracht het er vlugger af en wipte hoogst gezellig enkele minuten achtereen, tot ook hij 't slachtoffer werd van den wiek die zich zonder twijfel beleedigd voelde over die verlaging tot wip!

De werklui vergaten gedurig door te gaan, omdat ze telkens moesten kijken naar 't merkwaardige schouwspel. Het duurde ook niet lang of de Broeders maakten een tweede wip van kleiner afmetingen en ze legden een soort van trap aan, die hen zonder veel moeite tot den heuveltop kon brengen.

En onderwijl verdween de teerbeminde roode molen elk kwartier voor een honderdste partje...

Eerst zagen de jongens de kap niet meer... toen alleen nog een geraamte en op den tweeden dag tegen den avond was de geliefde speelplaats herschapen in een reuzenhoop planken en balken, ongerekend de twee zware molensteenen, die als grijze ronde reuzenschijven tegen den aarden heuvel lagen.

Pim had onder de grootste pret toch goed zijn oogen gebruikt en nauwlettend toegezien of er niet wat bizonders werd gevonden, maar vergeefs!

De dokter kwam zelf nog een paar maal om zich te overtuigen, dat er niets was gevonden.

Het leek hem zeer vreemd, want Marre, hoe zonderling hij zich ook had gedragen, maakte toch den indruk van een eerlijk man.

Na zijn dood kwamen zijn daden van menschlievendheid aan den dag. Tal van armen en zieken behoefden nu niet langer te zwijgen en bekenden, dat ze van hem meermalen onderstand ontvingen.

Waar bleef dan de verborgen schat? Ze móést ergens zijn en nu lag de heele molen in brokken op den

[pagina 168]
[p. 168]

grond! Zou Marre wartaal gesproken hebben? Het verdriet, dat hem tot een zoo eenzaam leven bracht, kon wel een slechten invloed op zijn geestvermogens uitgeoefend hebben. De dokter begreep het niet en keerde huiswaarts, terwijl de werklui de laatste planken van den eersten zoldervloer wegbraken.

Op dat oogenblik verscheen Willem, om nog een afscheidsgroet aan den rooden molen te brengen en - dan zag hij hem in 't geheel niet meer. Het trof

illustratie
... toen klopte een arbeider Pim op den schouder...


hem pijnlijk en om hem te troosten werd er in alle haast een voorstelling gegeven met de reuzenwip. Dat hielp, want Willem lachte ten slotte tranen met tuiten toen hij de halsbrekende toeren van de makkers gade sloeg, een soort van slottafreel, het einde van hun spelen, van hun vacantie!

Juist toen Sjoerd, op de wip stáánde, luidkeels gilde: ‘Wij zijn Broeders van de veilige wegen!’ verloor hij het evenwicht, rolde om en om naar beneden, maar zonder letsel te bekomen.

Pim kreeg weer een inval en stelde vóor, een pyramide te bouwen.

Onmiddellijk trokken ze aan 't werk, maar toen klopte een arbeider Pim op den schouder en vroeg: ‘Waar is je vader?’

Pim, klaar wakker, begreep dadelijk, dat de schat was gevonden en riep: ‘Waar, waar?’

[pagina 169]
[p. 169]

Hij volgde den werkman en deze bracht hem op den heuvel, die den molen tot onderstel gediend had. Daar merkte Pim op den top een vierkant gat en in de opening vertoonde zich een langwerpige kist, die er juist in paste.

Pim aan 't vragen en nu hoorde hij, dat deze geheime bergplaats aan den dag gekomen was na het wegbreken van den vloer. Waarschijnlijk gebruikte Marre dus een luik, dat niemand ooit opgemerkt had of misschien kon hij een heele plank uitlichten.

Pim wist genoeg, holde even naar huis en verscheen gauw genoeg met den dokter.

De aandacht van al de jongens richtte zich nu natuurlijk op den dokter en met de noodige belangstelling volgden ze de ophijsching van de kist.

Zwijgend wachtten alle aanwezigen tot het deksel open ging en tot hun verbazing zagen ze niets anders dan gouden tientjes!

Dat was iets voor de Broeders? Een kist met goud!

Daar had Pim niet aan gedacht, anders zou hij dat onderwerp stellig gebruikt hebben.

In 't kort vertelde dokter de Vrij een en ander van den zonderlingen Marre.

‘Dit geld is bestemd voor goede werken! De schat van den rooden molen zal menigeen nog een prettig oogenblik bezorgen! Het zijn er stellig duizend!’

Flap! deed het deksel en onder geleide van den dokter bracht een werkman de kist op een kruiwagen naar zijn huis. Onder den indruk van 't voorgevallene, vergaten de jongens hun reuzenwip... het was trouwens al aardig laat en dus besloten ze afscheid van deze plek te nemen.

Nog éen vrije dag bleef er over, maar den anderen morgen vroeg werd al het hout weggehaald.

Dus klommen al de Broeders naar den top en daar sprak Sjoerd: ‘Broeders! Wij waren eerst verdeeld, later zijn we vereenigd. Laat ons verbonden blijven! Ik stel jullie allen vóor, morgen een samenkomst te houden om met ons allen een nieuwe club op te richten!

[pagina 170]
[p. 170]

Ik heb een plannetje bedacht. Neem allemaal een stukje hout mee, als een herinnering aan den molen! Kom dan morgen ochtend om tien uur bij mij thuis. Ik mag ons turnzaaltje gebruiken!’

Vreemd getroffen door de woorden van Sjoerd en peinzend door zijn uitnoodiging, daalden de jongens den heuvel af, zochten een brokje hout en - verlieten de plek, waar eens de roode molen stond.

 

Ebbe zou met den trein van twee uur tien vertrekken en voelde zich dus innig gelukkig, dat hij de samenkomst nog kon bijwonen.

‘Zou ik óók lid kunnen worden?’ vroeg hij onderweg aan Loerie en Pim, terwijl ze tegen tienen over de brug stapten.

‘Buitenlid!’ antwoordde Loerie.

‘Wacht maar af!’ bromde Pim, ‘anders stel ik het voor!’

Veel spraken ze niet! Het was ook de laatste vacantiedag!

In net langwerpige turnzaaltje, dat Sjoerds vader in den grooten tuin had laten uitbouwen, vergaderden de Broeders en Sjoerd stelde daar vóór, om een Bond op te richten van jongens, die tegen ruw vechten waren, die met elkander wilden spelen, wáár en wat ook. Ze zouden de zwakkeren beschermen en in geval van twist als scheidsrechter optreden.

Ze noemden zich voortaan Broeders van den Rooden Molen, en als onderscheidingsteeken moesten ze ook een rood molentje dragen. Hij stelde vóor, Pim de Vrij als Hoofdman te kiezen, die met vier vòòrmannen, samen het Hoofdgericht zouden vormen. Geregeld wilden ze samen tochten ondernemen, voetballen, fietsen en pantomimen opvoeren.

Dit laatste zei Sjoerd lachend en toen vervolgde hij:

‘Alle jongens van onzen leeftijd zoowat kunnen lid zijn. We gaan een reglement maken, betalen een kleinigheid contributie, maar - geuren niet, we werken in ernstige zaken, ongemerkt, in 't geheim! Jullie vinden

[pagina 171]
[p. 171]

me zeker wel veranderd? Dat ben ik ook, ik wil het eerlijk bekennen. De laatste twee weken waren tien maal heerlijker dan de eerste! Vechten is uit den tijd! Willen jullie zoo iets als ik voorstel? We beginnen dan dadelijk met alles te bespreken!’ Of ze wilden!

Nog vòor half éen was de Bond opgericht! Alle aanwezigen beloofden trouw aan de beginselen, waarvan het voornaamste was: Geen ellendige twisten, gèèn vechtpartijen meer!

Flip zou zorgen voor insignes: roode molentjes, heel fijn en netjes.

Tot vóórmannen werden gekozen: Sjoerd, Loerie, Willem en Bram.

De contributie zou één cent per week bedragen en de geregelde samenkomsten moesten zooveel mogelijk op Zondagmiddagen vallen.

En Ebbe mocht buitenlid zijn!

Ze achtten het zelfs hun plicht hun Broeder naar den trein te brengen tot verbazing van den baron.

Toen ze allen op het perron bijeen stonden en Ebbe in den wagen naar hen keek, vroeg deze:

‘Waarom zijn ze zoo aardig voor je?’

Trots antwoordde Ebbe: ‘We zijn allemaal Broeders van den Rooden Molen!’

De baron begreep er nu wel iets van en glimlachend keek hij toe...



illustratie
.... alle Broeders zwaaiden hun petten....


De trein zette zich in beweging... alle Broeders zwaaiden hun petten en de kleine, vaak geplaagde

[pagina 172]
[p. 172]

gebrekkige jongen zag den groep als door een vochtigen nevel...

 

Het nieuwe schooljaar begon en tot verwondering van verschillende leeraars merkten ze een algemeene geest van verdraagzaamheid, vooral onder de jongere leerlingen op. De eeuwige ruzies met andere onderwijsinrichtingen bleven geheel uit. Het viel zelfs den bewoners van het stadje op en eerst langzamerhand lekte er iets uit door de roode molentjes, die met den dag meer gedragen werden.

De Zondagnamiddagen trokken steeds meer bezoekers naar het speelveld, waar verrukkelijke voetbalwedstrijden de uren deden omvliegen en later hoorde iedereen vertellen van de gezellige winteravonden, die groepjes jongens bij elkander doorbrachten om pantomimen te leeren.

Suze en Jo vonden het niet heel prettig als broer Pim met de vrinden boven bleef of dikwijls wegging, zoodat kleine Suus eindelijk zei: ‘Als ik ouder ben, dan word ik óók Broeder van den Rooden Molen!’

‘Verander je dan eerst in een jongen!’ lachte Jo, maar ze voegde er bij: ‘Wacht maar, Suus, wij richten later een club op: Zusters van de Broeders van den Rooden Molen!’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken