Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1874)–J. van Vloten–Nederlandsche baker- en kinderrijmen
auteur: anoniem Nederlandsche baker- en kinderrijmen
bron: J. van Vloten, Nederlandsche baker- en kinderrijmen. Sijthoff, Leiden 1874 (3de druk)
©
2013 dbnl
Koekoek.1.
Koekoek,
Trouw knecht,
| |
[p. 97] | |
Zeg recht,
Zeg waar:
Hoeveel jaar
Zal ik nog dit kransjen dragen?
Koekoek! hoe lang zal ik leven? -97
2.
Op Sint Jan
Je hem nog hooren kan;
T' Sinte Margriet,
Hoor je hem zelden of niet,
Op Sint Japik
Zwijgt hij als een havik.
3.
Koekuit! De broek uit, De rok an.
De koekuit is de bruggeman.
4.
Koekuit, de luye guit,
De geelvink broeit zijn eyers uit.
| |
Ooievaar.2.
Euver, Euver, pielepoot,
Breng een kindje in moeders schoot.
| |
[p. 98] | |
3.
Ooievaar, lepelaar,
Met je lange bekke,
Wanneer zal je thuis kommen?
Als de muis piep zeit.
Piep, zei de muis:
Ooievaar komt t'avond thuis1).
4.
Ooievaar, enz.
Je moeder zit op 't hekke,
Je vader heît een kind 'estolen,
Daar is hij meê over de meulen 'evlogen,
Tien ellen hooge,
Je hemmetje leêt te droogen.
5.
Ooievaar, met je lange poten,
Haalt de kikkers uit de sloten
Van de slooten op den dijk;
Is dat een ooievaar gelijk?
6.
Ooievaar, ooievaar, wat heb je lange beenen!
Ja, ja, kikkerdepik,
Onder en boven al even dik,
Je kuit zit op je scheenen.
| |
[p. 99] | |
Vleêrmuis.Vleêremuus komt 's avonds thuus,
Hi heêt geen botter of brood in huus.
| |
Meikever, molenaar of mulder
|
97Koekoek, hoe lang, enz. Dezelfde vraag in Zwitserland, Zuid- en Noordduitschland, Elzas, Oostenrijk, enz.; zie Rochholz S. 79, E. Meier S. 27, Stöber S. 79. Peter S. 64. Simrock S. 151, enz. In Engeland daarentegen: ‘Cuckoo, tell me, How many years I shall be Before I get married?’ Zie Halliwell Nursery Rhymes, p. 221.
97Ooyevaar, lepelaar. - Wat de naam lepelaar beteekent, blijkt in Aargan, waar men het klepperen van een ooievaar lepelen noemt. Zie Rochholz S. 88: ‘Früherhin gingen die Dorf kinder zu Veltheim im Aargauer Jura, in den Frühlingsabenden auf den Kirchhof, um da die neu gekommenen Störche beten zu hören; denn wenn das Thier seinen Hals gen Himmel streckt, so sagt unsere Volksrede, es bete. Wendet man diesz in Scherz, so sagt man, seine Rede sei nichts als Papperlapapp, und sein Klappern nennt man Löffeln.’ - Hoog- en platduitsche rijmen op den langbeenigen uitkijker en kinderbrenger, zie bij Simrock, S. 146 ff., H. Meyer S. 221 f. enz.
1)Of:
O.L. Stokkedief
Wanneer, enz.
Als het muisje piep zeit:
Piep zeit het muisje
En de ooievaar naar zijn huisje.
1)Friesch voor spreeuw.
99Och, moeder! Aan den Nederrijn: ‘Oh, mohder, ming Finke senn duhd!’ zie bij Simrock, S. 155.
99Mosjepik. Duitsche rijmen op den meikever, zie bij Simrock, Meyer, Stöber, enz. Dat reeds de kinderen der oude Grieken en Romeinen hem aan een draadjen plachten te laten vliegen, zie bij Zingerle t. pl. S. 142.
|