Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1874)–J. van Vloten–Nederlandsche baker- en kinderrijmen
auteur: anoniem Nederlandsche baker- en kinderrijmen
bron: J. van Vloten, Nederlandsche baker- en kinderrijmen. Sijthoff, Leiden 1874 (3de druk)
©
2013 dbnl
VI. Maand-, dag- en weêrrijmen.1.
Dertig dagen heeft November,99
April, Juny en September,
De andre hebben dertig en één,
Uitgenomen February alleen;
Want die heeft er viermaal zeven,
't Schrikkeljaar nog één daarneven.
| |
[p. 100] | |
2.
De eerste dag zeit niets,
De tweede dag zeit iets,
De derde dag zeit meer,
De vierde zet het weêr.
3.
Maartsche buien,
Die beduien,
Dat de zomer aan komt kruien.
(Voorjaar).
De daagjes, die daar lengen.
De nachtjes, die daar strengen.
4.
Aprilletje zoet
Geeft (of sneeuwt) nog wel een witten hoed.
-
April doet wat hij wil.
-
Maart roert zijn staart.
5.
Een sneeuwtje in de slijk.
Een vorstje aan den dijk.
-
Sneeuw op slik,
Binnen drie dagen ijs, dun of dik.
-
Mist
Geeft vorst in de kist.
5.
(Maneschijn). De eerste en tweede zeit niets,
De derde zeit iets;
| |
[p. 101] | |
Maar zoo de vierde en vijfde zijn,
Zoo is de gansche maneschijn.
7.
Een kring om de maan,
Dat kan gaan;
Maar een kring om de zon,
Daar schreyen vrouwen en kinders om.
|