Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Terugschrijven (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Terugschrijven
Afbeelding van TerugschrijvenToon afbeelding van titelpagina van Terugschrijven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Terugschrijven

(1987)–Jacq Firmin Vogelaar–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Vooraf

Een schrijver is een idioot, ex professo: niet zomaar een idioot, maar op afroep of zelfs uit roeping. Ik bedoel hiermee iets simpels dat waarschijnlijk iedere schrijver uit eigen ervaring kan bevestigen. Als hij aan het schrijven is komt er een moment dat hij alles wat hij weet vergeet. Er treedt als het ware een bewustzijnsverlaging in. Of anders gezegd: hij zakt tot onder de vorm, tot onder de betekenissen waarin de dingen om hem heen vorm hebben gekregen. Hij ziet zich gedwongen zelf vorm en betekenissen uit te vinden. Er zijn mensen die perfect in staat zijn gesprekken of gebeurtenissen letterlijk weer te geven. Er zijn anderen, meestal degenen die zullen zeggen dat ze een slecht geheugen hebben, die wat ze weergeven ter plekke zelf opnieuw moeten verzinnen of bedenken. Met dat gebrekkige maar tegelijk creatieve geheugen heeft de zojuist genoemde idiotie van de schrijver te maken.

Hiermee is hij nog geen anti-intellectueel. Hij gaat alleen anders met zijn intellectuele middelen om. Wat hij weet en vergeet en al schrijvend opnieuw bedenkt is voor hem materiaal. Hij schrijft met alles wat hij weet, hij schrijft er niet over. Of zoals de jonge Beckett over Joyce opmerkte: ‘Joyce schrijft niet over iets, maar wat hij schrijft is dat iets zelf’. Dat sluit aan bij een programmatische uitspraak van Mallarmé, dat het woord de dingen doet verdwijnen: het woord is de uitdrukking van de afwezigheid van het ding.

Deze stellingen, waarvan de consequenties duizelingwekkend zijn, geven op z'n minst te kennen dat de bewustzijnsverlaging waarmee het schrijven gepaard gaat een bewuste opvatting van het schrijven niet in de weg staat. En als die opvatting niet rechtstreeks en expliciet wordt uitgesproken, dan is ze in elk serieus te nemen literair werk wel op een of andere manier door de lezer terug te vinden. Ik bedoel daarmee niet uitspraken over kunst of literatuur, maar aanwijzingen hoe de tekst in kwestie geschreven is en hoe hij gelezen wil worden, aanwijzingen hoe de ervaring van het schrijven kan worden voortgezet in de ervaring van het lezen.

Elke schrijver is ook een lezer, al is het maar de lezer van zijn eigen tekst. In de praktijk is hij, zolang hij schrijft, zelfs de enige

[pagina 8]
[p. 8]

lezer die hij bij de hand heeft, een welwillende of, wat hem te raden is, een argwanende lezer. Is het dan verwonderlijk dat hij soms de neiging heeft om zich, naast zijn eigen werk maar onvermijdelijk daarop betrokken, expliciet als lezer te uiten? En wat ligt meer voor de hand dan dat hij zich schriftelijk uit?

Voor mij heeft er nooit een strikt onderscheid bestaan tussen mijn literaire werk en mijn kritische werk. Er is nu eenmaal een verschil tussen essays van schrijvers en essays van auteurs die uitsluitend met literatuurkritiek bezig zijn.

Het wekt misschien enige verbazing dat ik de bundel Terugschrijven wil beschouwen als een onderdeel van de reeks ‘Operaties’, waarvan sinds 1971 drie delen verschenen zijn: Kaleidiafragmenten, Raadsels van het rund en Alle vlees. Toch hoort het boek daar thuis, niet alleen omdat in de genoemde prozaboeken essayistische elementen meespelen, en lezen er (als metafoor) een belangrijke rol vervult, maar vooral omdat vrijwel alle essays in dit boek aftakkingen zijn geweest van het prozawerk: uitlopers, uitbreidingen, voortzettingen met andere middelen.

In enkele gevallen heeft dit geleid tot een afzonderlijke uitgave, zoals de Raster-delen over gestoorde teksten en over utopie, of tot bijdragen aan themanummers van Raster over Bacon, Flaubert, de kunst van het machine-lezen, het fragment. Voor het merendeel zijn de essays na Alle vlees (1980) geschreven.

Het eerste deel van dit boek bestaat uit opstellen over auteurs die van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van de moderne literatuur. Ik laat die beginnen bij Flaubert, in het bijzonder diens onvoltooide werk Bouvard et Pécuchet. Zoals de moderne literatuur niet bestaat, is er ook niet één ontwikkeling. Er lopen meerdere lijnen, elkaar rakende of ontlopende, parallelle of elkaar kruisende lijnen door het werk van Flaubert, Multatuli, Dostojevski, Kafka, Joyce, Woolf, Musil, Valéry, Sarraute, Blanchot, Barthes en Beckett. Van die ingewikkelde geschiedenis heb ik niet meer dan steekproeven willen geven.

Pas achteraf besef ik dat de keuze van auteurs maar ten dele overeenkomt met een lijst van mijn ‘lievelingsauteurs’. Over Beckett heb ik een stuk geschreven, omdat ik geloof dat in zijn werk verschillende lijnen samenkomen; hij mocht dus niet ontbreken. Bovendien voelde ik mij aan hem verplicht, zó lang heeft zijn werk

[pagina 9]
[p. 9]

mij al door het hoofd gespeeld dat ik eens moest terugschrijven. Over auteurs die je na aan het hart liggen is het vaak moeilijk hardop iets te zeggen. Gemakkelijker is het te schrijven over auteurs die vooral vanwege de consequenties van hun werkmethode belangrijk zijn, zoals Mallarmé en Valéry, maar ook Flaubert en Joyce.

Is dit een theoretisch boek? Nee, zeker niet in academische zin. Eerder zou ik het een verslag van een operatieve lezer willen noemen, in de zin van Mallarmé die de lezer de ‘operateur’ noemt, die het werk van de schrijver uitvoert en al doende ‘interpreteert’; de lezer stelt de tekst in werking. Een dergelijke opstelling houdt in dat de aandacht zich van schrijver en werk verplaatst naar het schrijven en lezen als wederkerige en simultane bezigheid. Daarbij past misschien ook een andere vorm van essayistiek; hoe die er precies uit zou moeten zien weet ik niet. Voor mijzelf is het essay over het fragmentarische, dat is voortgekomen uit het al ettelijke jaren lopende project Oefeningen, een vorm, of liever een methode, die door z'n openheid en ritme een voorproefje zou kunnen zijn: schrijven en lezen als schering en inslag van een tekst.

Het zal duidelijk zijn: ik analyseer geen werken, ik geef geen interpretaties en zelfs nauwelijks inleidingen, maar probeer vooral de drijfveren in het schrijven van de betreffende auteurs zichtbaar te maken, de beweegredenen die de latente dynamiek van de door hen ontwikkelde schrijfmethode uitmaken. Mijn interesse gaat in deze essays uit naar de operaties, de bewerkingen: wat gebeurt er in het schrijven, wat staat er op het spel, wat maakt het schrijven mogelijk en wat zijn de grenzen ervan?

Daarbij gaat het nauwelijks om de intenties van de auteurs, hoe belangrijk hun poëtica voor hun schrijfpraktijk ook moge zijn, maar om de esthetische ervaring die in het schrijfproces vorm aanneemt. In het werk van de auteurs die ik bespreek is dat steeds een radicale (grens) ervaring. Het zijn schrijvers voor wie expressie minder telt dan de veranderingen die ze met hun onderzoek willen bewerkstelligen. Stuk voor stuk zijn het schrijvers die geobsedeerd zijn door het schrijven en van de literatuur in de letterlijke zin van het woord een levenswerk hebben gemaakt, in het midden gelaten of ze dat als een vervulling of juist als een vernietiging van hun leven hebben ervaren.

Ik weet niet of het toeval is dat ik deze totale inzet, deze passie, vooral bij oudere auteurs heb aangetroffen, pioniers van de moderne

[pagina 10]
[p. 10]

literatuur, eenlingen die zelden of nooit deel van een groep of beweging hebben uitgemaakt. Hun gedrevenheid is wellicht daarom zo intens geweest, omdat de strijd tussen oud en nieuw zich in hun werk afspeelde. Nu ‘modern’ door de cultuurindustrie meer en meer met mode vereenzelvigd wordt, is het misschien maar beter het woord ‘modern’ tijdelijk uit het literaire lexicon te schrappen. Of het tegen beter weten in te gebruiken, tussen aanhalingstekens, om niet te vergeten wat er door de besmetting van het banaliserende taalgebruik wordt aangetast.

Het is niet alleen nuttig maar zelfs noodzakelijk om de al bestaande literatuur telkens opnieuw te bezien, te herlezen, te herzien op vragen die in het licht van wat nu geschreven wordt anders geformuleerd kunnen worden - of nu pas voor het eerst, althans op deze manier.

Daarnaast biedt herlezen de gelegenheid om de eigen bibliotheek opnieuw te rangschikken. Literatuur bestaat immers niet alleen uit afzonderlijke werken, maar uit bibliotheken, uit netwerken van canonieke én apocriefe werken. De auteurs over wie ik schrijf maken deel uit van mijn omgeving, dat is wel het minste wat ik van hen kan zeggen.

Voor een deel zijn het ook schrijvers die bij lezing tot schrijven inspireren, misschien niet direct tot schrijven over hen, dan toch tot schrijven. Dat noem ik terugschrijven, zoals je iemand die jou geschreven heeft antwoordt, ongeacht de afstand in tijd en ruimte. Naast correspondentie is terugschrijven ongetwijfeld ook een vorm van zelfverdediging.

Als dit boek een zandloper was, zouden de essays over Beckett en Bacon de passage zijn waar al het andere doorheen gaat. In Beckett en Bacon zie ik mijn belangrijkste ervaringen met literatuur en schilderkunst geconcentreerd.

Wat in het eerste deel met betrekking tot afzonderlijke auteurs ter sprake is gekomen, wordt in het tweede deel thematisch behandeld in de stukken over gestoorde teksten, de utopische methode, autobiografisch schrijven en het fragmentarische.

De laatste twee, meer programmatische teksten, tevens de oudste, heb ik, omdat het gelegenheidsstukken zijn geweest, zo goed als ongewijzigd gelaten; alle andere stukken heb ik voor dit boek herschreven.

[pagina 11]
[p. 11]

Van de motto's die aan elk essay voorafgaan, afkomstig uit het werk van de behandelde auteur, hoop ik dat ze de quintessens laten zien van hetgeen ik, met beduidend veel meer woorden, heb willen betogen. Uiteindelijk kan de bedoeling daarvan geen andere zijn dan de schrijver zelf aan het woord te laten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken