De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel[p. 140] | |
Oorlof liedtaant.aant.*Op den thoon: De reyn Liefde virigh.D'wijl Saturnus vluchtigh.1
Die ons heeft vergaart
Ons nu scheyden zuchtigh3
Doedt: gheheel bezwaart
5
Neem ick met verlanghen5
Oorlof aan u mijnen //lust,6
Gh'ebt mijn hart bevanghen,
Ick verwacht naar pijnen //rust.8
Doch hoewel wy scheyden
10
Met droefheyd en pijn,
Ia met tranigh schreyden11
Zal u soet aanschijn,
d'Welck my heeft verwonnen
Door Cupidos schichten //fel,
15
My verheugen konnen
End' mijn hart verlichten //wel.
Ia mijn liefde krachtigh
Die ick t'uwaarts draagh,
Als Piram' eendrachtigh,19
20
Blijft u trouwe staagh,
Dit zal ick doen blijcken
Als die liefd' bestrijdet //my,
K'sal geensins bezwijcken
Voor de dood belydet //vry,24
25
Noeyt minnaar ghestadigh
Als ick dynen knecht,
| |
[p. 141] | |
Min Hero weldadigh,25-27
Die u hayren vlecht
Als Diana chierigh,29
30
My van ghelijcken //gheriefd',30
Groeyt in liefde virigh,
Troost my laat blijcken //de liefd'.31-32
Stort dyne ghebeden
Als ick ben op reys,
35
Op dat ick met vreden
Keer in dijn Paleys,
Bid Neptunus gonstigh
Dat hy zy behoedigh //my,
End AEoll' my jonstigh39
40
Door Zephir' voorspoedigh //zy,
Trouw als Penelope41
My Vlysses wacht,
Ick stel all mijn hope
Op u dagh en nacht,
45
Als Ocean woedigh
Het gantsche schip deyzen //doet,
Door golven onspoedigh
Zal ick aan dy peyzen //vroedt.
Lijdzaam wilt verwachten
50
Mijn weercomst verhueghd,
Met wanckel ghedachten
Maackt geen ongenueghd,51-52
Gheen Paris licht-vaardigh53
Ben ick zoo ghy mercken //mooght,54
55
Oenone waardigh
My een vrueghds verstercken //tooght.55-56
Myn Tempe verheven57
| |
[p. 142] | |
![]() Afbeelding op ware grootte van het Titelblad der bloemlezing, die in 1607 drie eerstelingen van Vondel afdrukte: Oorlof liedt, de Iaght van Cupido en Dedicatie
| |
[p. 143] | |
![]() Afbeelding op ware grootte van bladzij 94 uit ‘Den nievwen verbeterden Lust-hof’, met een gedeelte van Vondels Oorlof liedt, gezet met de zogenaamde civilité-letter
| |
[p. 144] | |
Daar ick in vermey,
Mijn vrueghd' in mijn leven,
60
Wiens troost ick verbey,60
Wie kan my aftrecken
Van u lieflijck wesen //zoet,
Ghy kont my verwecken63
Door u dueghd ghepresen //goet.
65
Cyrces toover kruyden65
Hoef ick soecken niet,
Int' noorden oft zuyden
Met pijn en verdriet,
Ghelijck Glaucus zwaarlijck
70
Om Scylla veel pijnen //leet,69-70
Ghy troost my eenpaarlijck,71
Zijt mijn medecynen //zeed.72
Prince.
Oorlof mijn Princesse,73
Waardich om bespien,
75
Voor de laaste lesse,75
Tot een wederzien,
Als mijn quaal zal blussen
V bywezen vruegdigh //hier,77-78
Met een truerigh kussen,
80
Oorlof ghy schoon jueghdigh //dier.80
Liefd' verwinnet al.
|
|