Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 482]
[p. 482]

Het derde boeck.aant.aant.

Inhoudt.

1 Eneas, na Trojes val, alle zijne lantslieden, van vier en zwaert noch overgeschoten, by 2 een verzamelt, en, onder Antander, een vloot van twintigh schepen gebouwt hebbende,Ga naar voetnootr. 2 3 steeckt eerst over, in Thracie, daer hy den gront eener stede leggende, voor Polydoor,Ga naar voetnoot3 4 die van Polymnestor vermoort, hier noch spoockte, byster verschrickte; dies de heltGa naar voetnoot4 5 naer Delos voer, en zich daer met Apolloos orakel beradende, en verstaende, dat hemGa naar voetnoot5 6 d'oude moeder van zijn geslacht, dat is, 't eerste lant van des zelfs oirspronck, te zoeckenGa naar voetnoot6 7 stont; zoo streefde hy, door vader Anchises averechtse uitlegginge misleit, naer Krete:Ga naar voetnoot7 8 maer hier, na het stichten eener stede, oock met een zware pest geplaeght zijnde, zoo 9 verliet de Vorst, door openbaringe zijner Huisgoden in den droom, dit Eilant, en zeildeGa naar voetnoot9 10 naer Italie. Eerlangk stack een storm op, en de vloot dreef aen de Strofades, daer deGa naar voetnoot10 11 Harpyen het volck quelden; dies gaf men zich naer Aktium, en vierde daer met zoen-Ga naar voetnoot11 12 spelen zijn vaders jaergetijde, Iupijn ter eere. Van hier reisden zy langs Korcyre, enGa naar voetnoot12 13 quamen in Epirus, staende toen onder 't gebiet van Helenus, Priaems zoon, na Pyrrhus 14 doot aen Andromache getrouwt. Helenus onthaelde Eneas met alle beleeftheit, en speldeGa naar voetnoot14 15 d'aenstaende zwarigheden, die hem, te water en te lande, over 't hooft hingen. De HeltGa naar voetnoot15 16 uit Epirus gescheiden, en langs Tarentum, het voorste van d'Italiaensche kusten, gevaren,Ga naar voetnoot16 17 komt in dat gewest van Sicilie, daer de bergh Etna rijst, aendrijven. Hier neemt hy 18 Achemenides, van Vlysses in 't Reuzenhol vergeten, op zijne bede, binnen 's boorts, naGa naar voetnoot18 19 dat men, uit des zelfs mont, van der Reuzen wreetheit kennis kreegh; weshalve zy hun 20 ancker lichtten, en noch gedachtigh aen Helenus waerschuwingen, het gevaer van Charyb- 21 dis en Scylle schuwende, en de kusten van Sicilie verre omvarende, endelijck te DrepanumGa naar voetnoot21 22 belandden; daer Anchises, zoo van hoogen ouderdom, als van langdurigh omsuckelen,Ga naar voetnoot22 23 ter zee afgemat, endelijck zijnen geest gaf. Toen Eneas van hier naer Italie zou varen, 24 smeet Eool, de windtgodt, hem met onweder in Afrika, gelijck 't eerste boeck uitwijst.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Toen Troje lagh in d'asch, begaf hy zich op zee,
 
Belandde in Thracie, daer Polydoor noch waerde:Ga naar voetnoot26
 
De Vorst berecht die ziel, niet zonder hartewee,Ga naar voetnoot27
 
En zwerft, van kust tot kust, en vint de lang bezwaerde
 
Andromache, al een poos aen Helenus hertrouwt;Ga naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Die spelt hem zijn fortuin: zoo vaert men langs Tarenten,
 
En wint Sicilie, daer Polyfeem zich houdt,Ga naar voetnoot31
 
En volght, vol wraecks, de vloot, met dolle dreigementen.Ga naar voetnoot32
 
Men mijdt Charybde en Scylle, en wat men gaerne derft;Ga naar voetnoot33
 
Tot dat, te Drepanum, zijn troost, zijn vader sterft.

35 Na dat het den Goden beliefde het Rijck van Asie en PriaemsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot35 36 onderzaten zoo onnozel uit te rojen; en Ilium, dat trotse hof,Ga naar voetnoot36 37 nederplofte, en de gansche stadt Troje, door Neptuin opgebouwt,Ga naar voetnoot37 38 ter aerde lagh en smoockte: zoo worden wy door de goddelijckeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot38 39 wicheleryen aengedreven, om langdurigh in ballingschap om-Ga naar voetnoot39 40 zwervende, ongebouwde landen te zoecken: wy bouwen eenGa naar voetnoot40 41 vloot in Frygie, by de stadt Antander zelf, en den bergh Ide, enGa naar voetnoot41 42 vergaderen het volck by een, om op genade van 't nootlot uit 43 te loopen, zonder te weten waer men zich zou nederslaen. NaulixGa naar margenoot+ 44 was de lent en het voorjaer geboren, of Anchises, mijn vader,

[pagina 483]
[p. 483]

Het derde boeck.

 
Na dat het dan den Goôn beliefde Priams staet,
 
Het rijck van Asien, en Priams onderzaet
 
Onnozel tot den gront en bodem te vernielen,
 
Het hof, en Ilium, die trotse muuren, vielen,Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
En Troje, een werreckstuck gebouwt van Godt Neptuin,
 
Ter aerde lagh en smoockte, uit gloeiende assche en puin;
 
Zoo dreef de wichlery der Goden ons te zwerven
 
In lange ballingschap, om elders ledige ervenGa naar voetnoot8
 
Te zoecken over zee; wy bouwen dan uit noot,
10[regelnummer]
Dicht by Antander, Ide en zijn geberghte, een vloot,
 
En rucken volck by een, onzeker aen wat strandenGa naar voetnoot11
 
Ons 't nootlot voeren woude, en waer men zou belanden.
 
Anchys, mijn vader, eer de lent was opgestaen,Ga naar voetnoot13
[pagina 484]
[p. 484]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

45 belaste op Godts geleide t'zeil te gaen. Toen verliet ick alGa naar voetnoot45 46 schreiende den oever, en de haven van mijn vaderlant, en het 47 velt, daer Troje stont; en voer, als balling 's lants, zeewaert in, 48 vergezelschapt met mijne reisgenooten, zoon, Huisgoden enGa naar voetnoot48 49 groote Goden.Ga naar voetnoot49

50 Verre van hier bewoont en bouwt de Thrax nu een heel grootGa naar voetnoot50 51 lant, dat Mars toegeheilight, en eertijts by den gestrengen Ly-Ga naar voetnoot51 52 kurgus geregeert wert. Van outs her stont dit lantschap en zijn 53 gastvrye huizen voor de Trojanen altijt open, zoo lang het hun 54 noch wel gingk. Ick vaer derwaert, en ter quader ure gelant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot54 55 bouw hier d'allereerste stadt, in de boght aen zee, en noem deGa naar voetnoot55 56 burgers Eneadynen, naer mijnen eigen naem. Ick offerde aen mijn 57 moeder Diane en de Goden, in welcker naem men dit werckGa naar voetnoot57 58 begost; en slaghtte op het strant eenen witten stier, voor den 59 oppersten Koningk des hemels. Hier neffens rees by geval eenGa naar voetnoot59 60 heuvel, op wiens kruin een kornoelje- en myrteboom stonden, 61 dicht van tacken, en naer van loof. Ick trat derwaert, en pooghdeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot61 62 de groene struicken uit d'aerde te rucken, om d'altaren met 63 bladen en ruighte te vercieren, en zie (my yst dit te verhalen) eenGa naar voetnoot63 64 wonderlijck voorspoock: want langs den boom, dien ick eerstGa naar voetnoot64 65 uit den gront van zijnen wortel scheurde, droop zwart bloet, en 66 d'aerde wert met etter besprengkelt. Al mijn leden sidderden vanGa naar voetnoot66 67 schrick, en mijn bloet wert koudt van angst. Ick vaer voort, omGa naar margenoot+ 68 een taeje teen van noch eenen anderen struick te rucken, en 69 d'oirzaeck dezer diepe geheimenisse naer te spooren; en uit deGa naar voetnoot69 70 schorsse des anderen booms liep oock zwart bloet. Ick hier overGa naar voetnoot70-71 71 vast malende met mijn zinnen, eerde de Boomgodinnen, en vaderGa naar voetnoot71

[pagina 485]
[p. 485]
 
Geboodt ons op gena van 't nootlot t'zeil te gaen.
15[regelnummer]
Toen stack ick schreiende van lant af, uit de haven
 
Des vaderlants, het velt daer Troje lagh begraven,
 
En koos, als balling 's lants, de zee met mijnen zoon,
 
En reisgenooten, en de kleene en groote Goôn.Ga naar voetnoot18
 
Heel wijt van hier bewoont en bouwt de Thrax, nu veiligh,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Een groot wijtstreckend lant, dat vader Mavors heilighGa naar voetnoot20
 
Wert toegewijt, en by Lykurgus, streng van aert,
 
Van outs bezeten was. dit lantschap gaf zijn' haertGa naar voetnoot22
 
En huizen den Trojaen miltdaedighlijck ten beste,
 
Zoo lang het rijck noch bloeide. ick vaere dan ten lesteGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Naer dezen oort, en, hier ter quader uur gelant,Ga naar voetnoot25
 
Bouw voort mijne eerste stadt, recht in de boght aen strant,
 
En noem de burgery naer my Eneadynen.
 
Ick offerde Dioon, mijn moeder, voor de mijnen,Ga naar voetnoot28
 
En oock aen d'andre Goôn, en slaght een' witten stier,
30[regelnummer]
Ter eere van Jupijn. by avontuur rees hierGa naar voetnoot30
 
Een heuvel, op wiens kruin kornoelje en myrten wiessen,
 
Heel naer van loof, en dicht van tackebosch, als spiessen.Ga naar voetnoot32
 
Ick trede derwaert op, en poogh een' groenen struick
 
Te rucken uit den gront, om, volgens kerckgebruick,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
d'Altaeren met dit loof, dees ruighte, te besteecken,Ga naar voetnoot35
 
En zie [my yst dat ick 't verhaele,] een wonderteken:
 
Want langs den boom, dien ick van zijnen wortel treck
 
Uit d'aerde, druipt zwart bloet. de gront ontfangt een vleck
 
Van etter. al mijn leên aen 't sidderen, aen 't beven,
40[regelnummer]
En al mijn bloet wort koudt. de kracht wil my begeven
 
Van schrick. ick vaere voort om noch een taeie teen
 
Van eenen andren struick te rucken, en met een
 
Te polssen d'oirzaeck van dees veltverborgenheden:Ga naar voetnoot43
 
Maer uit den andren struick en schorsse druipt beneden
45[regelnummer]
Oock etter, en zwart bloet. hier over mael ick vast
 
Met mijn gedachten, eer de Godtheên, hier met bast
 
En schorssen overkleet. ick eere den getrouwenGa naar voetnoot46-47
[pagina 486]
[p. 486]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

72 Gradivus, beschermer der Thracische landouwen, op datze ditGa naar voetnoot72 73 gezicht en voorteken ten beste wilden keeren: maer toen ick 74 noch stijver trock aen den derden tack, en mijn knien met kracht 75 tegens den zantgront aenzette (durf ick het zeggen of niet?) zoo 76 wort 'er een jammerlijck gezucht uit het onderste van het grafGa naar margenoot+Ga naar voetnoot76 77 gehoort, en my komt een stem ter ooren: Eneas, waerom ver- 78 scheurt ghy my ellendige? Laet toch de dooden rusten. Zie toe, 79 schen uwe godtvruchtige handen niet. Ick ben u zoo vreemt niet,Ga naar voetnoot79 80 maer een geboren Trojaen: dit bloet leckt uit dezen struick niet. 81 Och, vlught uit dit moordadigh lant: vlught van dit goutgierighGa naar voetnoot81 82 strant: want ick ben Polydoor: het yzeren gewas van schichten,Ga naar voetnoot82 83 waer mede ick doorschoten ben, bedeckt my hier, en is met scherpe 84 bouten opgegroeit. Toen rees mijn hair te bergh: ick verstomde, 85 kost geen geluit slaen, en van angst om het hart beklemt, wist 86 niet wat my te doen stont. Toen d'ongeluckige Priaem eertijts 87 begost aen 't geluck des oorlooghs van Dardanie te mistrouwen,Ga naar voetnoot87 88 en 't belegh zijner stede te gemoet zagh; zont hy dezen PolydoorGa naar voetnoot88 89 met eenen grooten schat van gout by den Koningk van Thracie, 90 om daer heimelijck opgevoedt te werden. De Thrax, zoo ras deGa naar voetnoot90 91 kans van Troje gekeert, en hun middelen gespilt waren, Aga-Ga naar voetnoot91 92 memnons zijde (wiens wapens boven stonden) kiezende, pasteGa naar voetnoot92 93 op verbont nochte gastrecht; broght Polydoor om hals, en maeckteGa naar margenoot+ 94 zich met kracht en gewelt meester van zoo veel gouts. O ver-Ga naar voetnoot94-96 95 vloeckte goutzucht, waer brengt ghy den mensch niet toe, wiens 96 leven zoo kort is. Toen mijn schrick over was, verhaelde ick dezeGa naar voetnoot96 97 goddelijcke openbaringe eerst aen vader, daer na aen de hoofden 98 des volcks, en verzocht hun meininge hier over te verstaen. ZyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot98 99 stemden uit eenen mont, dat men van dien verwaten bodem mostGa naar voetnoot99

[pagina 487]
[p. 487]
 
Gradivus, schutsheer van de Thracische landouwen,
 
Op datze dit gezicht, dit voorspoock uit genaGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Toch zegenen ten goede: en als ick voort bestaGa naar voetnoot50
 
Ten derdemaele een' tack met al mijn maght te rucken
 
Uit zijnen gront, en zet de knien, in 't nederbucken,
 
Geweldigh tegens 't zant [verzwijgh ick 't best, of niet?]
 
Zoo hoort men eene zucht, van onder uit het riet,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Heel deerlijck, en my komt dees naere stem ter oore:
 
Eneas, waerom scheurtge een ziel, tot ramp gebore?Ga naar voetnoot56
 
Vergun den dooden rust. zie voor u: wacht u vry,Ga naar voetnoot57
 
En schen uw handen niet zoo godeloos aen my:Ga naar voetnoot58
 
Ick ben u niet zoo vreemt, maer uit Trojaensche plecken.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dit bloet komt uit geen' struick noch schorsse nederlecken.
 
Och vlught, och vlught uw beste uit dit moordaedigh lant:Ga naar voetnoot61
 
Want ick ben Polydoor. verlaet dit gierigh strant.Ga naar voetnoot62
 
Dit yzeren gewas, waermede ick ben doorschoten,
 
Bedecktme, en is dus scherp met bouten uitgesproten.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Toen rees mijn haer ten bergh. 'k verstom, sla geen geluit,
 
En, stijf om 't hart beklemt, bedenck wat dit beduit.Ga naar voetnoot66
 
Als d'ongeluckige Priaem voorheen mistroudeGa naar voetnoot67
 
Aen Trojes oorloghskans, en droef van verre aenschoudeGa naar voetnoot68
 
't Genaeckende belegh der stede, zont hy voortGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Zijn zoontje Polydoor heel stil naer dezen oort
 
Van Thracie aen den vorst, met onwaerdeerbre goeden,Ga naar voetnoot71
 
Een' gouden schat, om 't kint daer heimlijck op te voeden.
 
De Thrax, zoo dra de kans des oorloghs is gekeert,
 
De middelen gespilt, neemt acht wie triomfeert,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Kiest Agamemnons zijde, en past op gastvryheden,
 
Noch gastrecht, maer vermoort den jongen tegens reden,Ga naar voetnoot76
 
En maeckt zich met gewelt een' heer van zoo veel gouts.
 
Vervloeckte goutzucht, och, waer broghtge niet van outs
 
Den mensch toe, die zoo kort moet scheiden van dit leven!Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo ras mijn vrees en schrick een luttel is verdreven,
 
Verhael ick vader eerst dit goddelijck gezicht,
 
Daer na aen d'Oversten, en hoor naer hun bericht.Ga naar voetnoot82
 
Men stemt uit eenen mont te wijcken van dees gronden,
[pagina 488]
[p. 488]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

100 wijcken, de plaets, door breuck van 't heiligh gastrecht geschon- 101 den, verlaten, en met de vloot voor wint afloopen. Wy vieren 102 dan Polydoors lijckstaetsi; kruien geweldigh veel aerde by een,Ga naar voetnoot102 103 op zijn grafstede; stellen altaren met blaeuwe offerbanden enGa naar voetnoot103 104 bruin cypresseloof toe, om des overledens geest te pajen. DeGa naar voetnoot104 105 Trojaensche vrouwen staen daer rontom met hangenden haire, 106 gelijck men gewoon is. Wy zetten dranckvaten op, die van laeuweGa naar voetnoot106 107 melck schuimen; brengen schalen met heiligh offerbloet; berechtenGa naar voetnoot107 108 alzoo de ziel des overledens, en nemen ons leste afscheit met 109 luider stemme.

110 Hier na, zoo ras wint en weder dienen, storm en onweder overGa naar voetnoot110 111 zijn, en een zuider koelte ons te schepe roept, begint het op 112 strant te woelen: de maets winden de schepen af, en brengenzeGa naar voetnoot112 113 in het vlot. Wy varen de haven uit, en strant en steden deizenGa naar voetnoot113 114 achterwaert. Midden in d'Egeesche zee wort een heiligh eilantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot114-15 115 bewoont, dat uit der mate Neptuin, den Zeevooght, en Doris, deGa naar voetnoot115 116 moeder der Zeegodinnen, behaeght; en weleer driftigh rontomGa naar voetnoot116 117 de kusten en stranden van Godt Apollo, dien godtvruchtigenGa naar voetnoot117 118 schutter, vast gehecht wiert aen Gyarus, en het hooge Mykone; 119 op dat het eens moght vast zitten, bewoont werden, en op geenGa naar voetnoot119-20 120 buien passen. Ick zeil derwaert: en dees overlustige landouwGa naar voetnoot120 121 verwellekomt de moegevare gasten in haer veilige haven; daerGa naar voetnoot121 122 wy gelant zijnde, Apolloos geboortestadt eeren. Koningk Anius,Ga naar voetnoot122 123 t'effens Koningk des lants en Febus Priester, met offerbanden enGa naar voetnoot123 124 den heiligen laurier om het hooft bevlochten, bejegent ons voort,Ga naar voetnoot124 125 en kent strax Anchises, zijnen ouden vrient. Hy geeft ons deGa naar voetnoot125

[pagina 489]
[p. 489]
 
Daer 't heiligh gastrecht zoo verwaten is geschonden,
85[regelnummer]
En met de vloote in zee te loopen voor den wint.
 
Men stelt een lijckfeest toe voor dit vermoorde kint.Ga naar voetnoot86
 
Men kruidt veel aerde op 't graf te zamen, stelt altaeren,
 
Met blaeuwen offerbant, cypresse en bruine blaren,Ga naar voetnoot88
 
Heel staetigh toe, om dus des overledens geest
90[regelnummer]
Te zoenen naer de wijs. de vrouwen staen bedeestGa naar voetnoot90
 
Met hangend haer rondom. men zet 'er offerkannen
 
Met laeuwe melck die schuimt, en brengt den offermannenGa naar voetnoot92
 
Veel kelcken offerbloets, viert d'uitvaert van het lijck,
 
En neemt al schreiende verlof van deze wijck.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Hierna zoo ras de wint en 't weder ons behaegen,
 
De stormen over zijn, en ongestuime vlaegen,
 
De zuider koelte ons roept naer zee toe, woelt het strant.
 
De gasten winden al de schepen af van lant,Ga naar voetnoot98
 
En brengenze in het vlot. wy vaeren voort, en reizen
100[regelnummer]
De haven uit, en strant en lant en steden deizen.
 
Een eilant leght 'er, daer d'Egeesche zee op slijt,Ga naar voetnoot101
 
Den watergodt Neptuin en Doris toegewijt,
 
De waerde moeder van de watergodendommen;Ga naar voetnoot103
 
Een lant, dat driftigh quam om lant en kust gezwommen,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En van Apollo, den godtvruchten schutter, eerGa naar voetnoot105
 
Aen Gyarus en aen 't hoogh Mykon in het meerGa naar voetnoot106
 
Gehecht wiert, om eens vast, bewoonbaer op geen plassen,
 
Noch bulderenden storm, noch buien meer te passen.
 
Ick zeile derwaert, en dit overlustigh lant
110[regelnummer]
Verwelkomt ons vermoeide in 't havenen aen strant,Ga naar voetnoot110
 
Daer wy met lust Apols geboortestadt vereeren.
 
De koning Anius, gekoren tot regeeren
 
Het rijck, en priesterdom, ontmoet, met Godts laurierGa naar voetnoot112-13Ga naar voetnoot113
 
En offerbant om 't hooft, ons heusch, naer 's lants manier.
115[regelnummer]
Hy kent zijn' ouden vrient Anchys, en biet ons t'zamen
[pagina 490]
[p. 490]

126 hant, noodight ons by hem in te gaen, en wy volgen hem op zijnGa naar margenoot+ 127 huis. Ick eerde Apolloos tempel, van oude steenen opgebouwt;Ga naar voetnoot127 128 en badt vast: o ghy, die eertijts in Thymbre wiert aengebeden,Ga naar voetnoot128 129 verleen ons, vermoeit van omsuckelen, eens eenen eigen haert, 130 en stadt, en kinders, en bestendige vesten. Behoe het andereGa naar voetnoot130 131 Pergamum, en overschot van Troje, der Griecken handen en den 132 zwaerde van den ongenadigen Achilles ontvloden. Wien volgenwe 133 best? waer gebiet ghy ons hene te gaen? waer neder te slaen? oGa naar voetnoot133 134 vader, geef ons een teken, en stort ons uwen geest in, om uwenGa naar voetnoot134-35 135 wil te vatten. Naulix badt ick dit, of het sidderde en beefde strax 136 al wat hier ontrent was, de deuren en de laurier des Godts; deGa naar voetnoot136 137 gansche bergh rontom begost te daveren, en de drievoet te loeien,Ga naar voetnoot137 138 zoo ras de kappel opensprong. Wy vielen op onze aenzichtenGa naar voetnoot138 139 plat neder, en deze stem quam ons ter ooren: o Dardans afkomst,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot139 140 die het zoo hardt hebt, het zelve lant, waer uit de stam uwerGa naar voetnoot140 141 voorouderen eerst gesproten is, zal u, op uwe wederkomst, in 142 zijnen vruchtbaren schoot ontfangen: vraegh naerstigh naer uwGa naar voetnoot142 143 overoude moeder: daer zullen Eneas huis, en kints kinders, en 144 hunne nakomelingen over de gansche weerelt regeeren. Dit sprack 145 Febus, en toen hoorde men een geweldige blyschap zich onderGa naar voetnoot145-46 146 het getier mengen: al te zamen vragenze, wat dit toch voor muren 147 mogen zijn: waer Febus de dolende gasten heneroept, en beveeltGa naar voetnoot147 148 neder te slaen. Mijn vader de historien der oude schrijveren op-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot148Ga naar voetnoot148-49 149 slaende, zeide toen: ghy hoofden des volcks, hoort naer mijn rede, 150 en luistert naer 't geen, waer op ghy uwe hoop mooght vestigen. 151 Midden in zee leit Kreten, het geboortëilant van den grooten 152 Jupiter; en in Kreten, de bergh Ida, en de plaets daer ons ge-Ga naar voetnoot152 153 slacht opgewieght wert: daer leggen hondert groote gebouwdeGa naar voetnoot153

[pagina 491]
[p. 491]
 
Huisvesting met zijn hant. wy volghden hem, en quamenGa naar voetnoot116
 
Te gader op zijn huis. ick eerde Apolloos koor,Ga naar voetnoot117
 
Gebouwt van ouden steen, en badt alle andren voor:
 
Gy, die te Thymbre wort gedient, en aengebeden,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Verleen den afgesolde een' eigen haert, en steden,Ga naar voetnoot120
 
En afkomste, en een stadt, die vast sta. goede Godt,Ga naar voetnoot121
 
Behoe het tweede Troje, en al zijn overschot,
 
Het zwaert der Griecken en Achilles wrock ontvloden.
 
Waer volgen wy u best? waer leeren uw gebodenGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Ons neêrslaen? vader, geef een teken: melt uw' zin,Ga naar voetnoot124-25Ga naar voetnoot125
 
En stort ons uwen geest en wil van boven in.
 
Zoo badt ick naulijx, of het scheen zich te beweegen,
 
Te schudden, sidderen wat hier omtrent gelegenGa naar voetnoot127-28
 
En by der hant was, Godts laurier, de tempelpoort,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
De gansche bergh rondom te daveren, en voort
 
De dryvoet der kapel te loeien onbedwongen,Ga naar voetnoot130-31Ga naar voetnoot131
 
Zoo ras 't orakel luidt ten hole uit quam gedrongen.
 
Wy vielen t'zamen vlack en plat op 't aenzicht neêr,
 
En hoorden deze stem: Dardaners, die zoo veerGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Komt zwerven, 't zelve lant, waeruit uwe ouders sprooten,Ga naar voetnoot135
 
Zal in zijn' milden schoot u koestren, als zijn loten.Ga naar voetnoot136
 
Vraeght ernstigh naer uwe oude en lieve moeder: daerGa naar voetnoot137
 
Zal voort Eneas huis en afkomste, en wat haerGa naar voetnoot138
 
Voor haeren oirsprong kent, al 't aerdtrijck door gebieden.Ga naar voetnoot138-39
140[regelnummer]
Aldus sprack Febus, en men hoorde by henlieden
 
Een vrolijckheit, gemengt in 't onderling getier.
 
Zy vragen altemael wat vesten Febus hier
 
Hun aenwijze, en wat streeck, wat lant hy wil belastenGa naar voetnoot143
 
Te zoecken, tot een wijck voor d'afgesolde gasten.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Mijn vader sloegh toen op d'aeloude lantkronijck,
 
En sprack: gy hoofden der Trojaenen algelijck,Ga naar voetnoot146
 
Hoort toe, en geeft gehoor naer 't geen u staet te hoopen.Ga naar voetnoot147
 
In 't midden van de zee leght Krete voor u open,
 
Jupijns geboortelant, daer Ide stijght en rijst,
150[regelnummer]
En ons geslacht geteelt, gequeeckt is, en gespijst:Ga naar voetnoot150
[pagina 492]
[p. 492]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

154 steden, vruchtbaere landen; van waer mijn voorvader TeucerGa naar voetnoot154 155 (zoo ick recht gedenck aen 't geen my gezeit is) eerst quam naerGa naar voetnoot155 156 de Rheteesche kusten gevaren, en koos die plaets uit, om daerGa naar voetnoot156 157 zijn Rijck te stichten. Ilium en de muren van Pergamum warenGa naar voetnoot157 158 noch niet gebouwt, en zy bewoonden de lage dalen. Teucer 159 voerde hier den godtsdienst van Cybele, der Goden moeder, in;Ga naar voetnoot159 160 broght de Korybanten met hunne cymbalen in het woudt vanGa naar voetnoot160 161 Ide, en de geheime offerhanden op de baen; en sloeg de leeuwenGa naar voetnoot161 162 in 't garreel voor den wagen der Godinne. Zijt deshalve wel ge-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot162 163 troost, en laet ons volgen de bevelen der Goden, onze aenleiders.Ga naar voetnoot163 164 Laet ons offeren, op dat ons de wint diene, en recht naer de 165 Gnossische Rijcken toevoere: zy leggen niet wijdt van hier. DeGa naar voetnoot165 166 derde dagh (Jupijn de voorste) zal de vloot voor Kreten op deGa naar voetnoot166 167 reede leggen. Aldus gesproken hebbende, zoo slaghte hy het 168 offervee, dat men den altaren schuldigh is; eenen stier voor 169 Neptuin; eenen stier voor den schoonen Apollo; zwart vee voorGa naar voetnoot169 170 het onweder; wit vee voor den Westewint, die hun dienen kon. 171 Het gerucht loopt hier, dat Idomeneus d'overste met gewelt uitGa naar voetnoot171 172 zijn vaderlant gedreven zy; de vyant de Kretensche kusten ver-Ga naar voetnoot172 173 laten hebbe; en huizen en wooningen ledigh staen. Wy verlatenGa naar margenoot+ 174 de haven van Ortygie, en vliegen over zee voorby Naxos, daer deGa naar voetnoot174 175 Bacchanten op de bergen rinckincken; voorby het grasrijckeGa naar voetnoot175

[pagina 493]
[p. 493]
 
Daer leggen hondert steên, die groot zijn, vruchtbre landen,
 
Van waer eer Teucer, mijn voorvader, naer de stranden
 
Van Retus quam, en koos die plaets uit tot een wijck;Ga naar voetnoot153
 
Is mijn geheughenis d'aeloude faem gelijck.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Toen stonden Ilium en Pergamum te bouwen,Ga naar voetnoot155
 
En zy bewoonden laege en effene landouwen.
 
Hier voerde Teucer eerst, op 't allerongezienst,Ga naar voetnoot157
 
Der Goden moeder in, en al den offerdienst
 
Van Cybele, bestont den plicht der KorybantenGa naar voetnoot158-59
160[regelnummer]
Met al hun rinckeltuigh in Ides woudt te planten,Ga naar voetnoot159-60
 
En broght hun offerhande en feesten eerst in zwang,
 
Sloegh leeuwen in 't garreel van Cybele met dwang.Ga naar voetnoot162
 
Zijt hierom wel getroost, en houdende, op 't bescheiden
 
Der Goden, deze baen, zoo zullenze ons geleiden:Ga naar voetnoot163-64
165[regelnummer]
Men offere, en verdien' de gunst van wint en weêr,
 
Om recht naer Krete toe te vaeren: 't leght niet veer.
 
De derde dagh, [Jupijn de voorste, volght mijn zeggen,]Ga naar voetnoot167
 
Zal onze vloot gerust voor Krete op ancker leggen.Ga naar voetnoot168
 
Zoo spreeckt hy, en hierop het offervee geslaght,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Dat van hunn' outerplicht ge-eischt wort, en verwacht,Ga naar voetnoot170
 
Een' stier voor schoone Apol, een' stier voor 't hooft der vloeden,Ga naar voetnoot171
 
Zwart vee voor 't onweêr, en, om best de reis te spoeden,Ga naar voetnoot172
 
Een sneeuwitte offerhande aen 't westen op het strant.Ga naar voetnoot173
 
Idomeneüs, zoo 't gerucht loopt, uit zijn lant
175[regelnummer]
En vaders koningkrijck geweldighlijck verdreven,Ga naar voetnoot175
 
Liet al de huizen leêg, en Krete is leêgh geblevenGa naar voetnoot176
 
Van Trojes vyant, die het eilant eerst bezat.
 
Men laet Ortygie, en zijn haven, en de stadt.Ga naar voetnoot178
 
Wy vliegen over zee, langs Naxos waterkanten,
180[regelnummer]
En zijne bergen, vol rinckinckende Bacchanten;
 
Langs 't grasrijck Dionyse, Oliaros, met eenGa naar voetnoot181
[pagina 494]
[p. 494]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

176 Donyse, Oliaros, en Paros, sneeuwit van marmersteen; langs deGa naar voetnoot176 177 Cyklades op zee gestroit, en d'eilanden, op het water dicht byGa naar voetnoot177 178 een gezaeit. De varende gasten roepen om strijt, en de maetsGa naar voetnoot178 179 porren elckanderen aen: lustigh mannen, dat loopt recht op Kreten 180 naer onze voorouders toe. De wint van achter inblazende, jaeghtGa naar margenoot+ 181 ons voort, en zoo geraken wy ten leste aen de kust der oude 182 Kureten, d'eerste bouwers van dit eilant. Daer behartighde ickGa naar voetnoot182 183 den bouw der stede, waer naer men zoo zeer gewenscht hadde; 184 en noemde het volck (met dien bynaem wel gedient) de Perga-Ga naar voetnoot184-85 185 masche burgery. Ick vermaen hen te offeren, en slot en huizen 186 te bouwen. De schepen waren nu bykans op droogh gezet, enGa naar voetnoot186 187 d'arbeitzame jeught begost te hylicken, het nieuwe lant te ploegen,Ga naar voetnoot187 188 en te bezaeien, ick haer wetten voor te schrijven, en de huizen 189 om te deelen; wanneer schielijck de lucht bedorf, en veltgewasGa naar margenoot+Ga naar voetnoot189 190 en ooft bedorven, en ons een uitdroogende en deerlijcke smetGa naar voetnoot190 191 en sterfte dat jaer over den hals quam. De menschen, wien het 192 leven nu luste, storven haestigh wegh, of sloegen aan 't quijnen,Ga naar voetnoot192 193 dat hun de beenen nasleepten. In de hontsdagen verbrande alGa naar voetnoot193 194 wat op het velt stont, het gewas verdorde, en de doove air leverdeGa naar voetnoot194 195 geen koren uit: Hierom raet ons vader weder, over zee naer hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot195 196 orakel van Ortygie te reizen, en Febus om hulp te bidden; te 197 vragen, wat uitkomst hy ons, die niet langer voortkunnen, weet 198 aen te wijzen; waer wy troost in onze ellende mogen vinden; waer 199 wy best onzen koers naer toe zullen zetten. Het was nacht, en 200 alle dieren lagen van den slaep bevangen; wanneer my dochtGa naar voetnoot200 201 dat de heilige beelden der Goden, en de Frygiaensche Huisgoden,Ga naar voetnoot201 202 midden uit den brant van Troje met my gesleept, voor mijn oogenGa naar voetnoot202

[pagina 495]
[p. 495]
 
Langs Paros, altijt rijck van witten marmersteen;Ga naar voetnoot182
 
Voorby de Cykladen, op zee gestroit, en waeien
 
Langs d'eilanden, die dicht d'Egeesche zee bezaeien,
185[regelnummer]
Men hoort een scheepsgeraes. een ieder roept om strijt,Ga naar voetnoot185
 
En port de mackers aen: zoo mannnen zoo: men tijt
 
Aldus naer Krete toe, van waer onze ouders sprooten.Ga naar voetnoot186-87
 
De wint van achter spoeit den toght der reisgenooten.Ga naar voetnoot188
 
Dus raecken wy ten leste aen 't out Kureetsche strant.
190[regelnummer]
Kureten bouwden eerst dit eilant met hun hant,
 
En daer behartighde ick den bouw der nieuwe stede,
 
Waernaer ick had gewenscht, en noem den lantzaet reedeGa naar voetnoot192
 
Het Pergamasche volck, dat groeit in dezen lof.Ga naar voetnoot193
 
'k Vermaen hen t'offeren, te bouwen huis, en hof.
195[regelnummer]
De schepen staen noch naeu op lant gehaelt met touwen,
 
Of d'arbeitzaeme jeught begint met maght te trouwen,Ga naar voetnoot196
 
Te ploegen 't nieuwe lant, te zaeien zaet en spruit.
 
Ick schrijfze wetten voor, en deel haer erven uit.
 
Terstont bedorf de lucht: gewas en ooft bedorven,
200[regelnummer]
Dat smet en teering baert: een tijt daer veele in storven.Ga naar voetnoot200
 
De mensch, wien 't leven lust en toelacht, sterft heel dra,
 
Of quijnt te jammerlijck, en sleept de lenden na.Ga naar voetnoot202
 
De Hontstar gloeit: 't gewas verdort in zijne voren.Ga naar voetnoot203
 
De doove korenaer geeft stroo voor voedzaem koren.
205[regelnummer]
De vader riedt ons naer Ortygie om Godts raet
 
Te reizen over zee, by Febus toeverlaet
 
En troost te zoecken, hem te bidden om zijn' zegen;
 
Wat uitkomste in dien staet, daer ieder zit verlegen,Ga naar voetnoot208
 
Hy aenwijs'; waer men hulp in deze elende vint;
210[regelnummer]
Wat koers, wat zeestreeck wy best houden reisgezint.Ga naar voetnoot210
 
't Was nacht, en d'eerste slaep loock ieder dier zijne oogen;
 
My docht ick zagh zich voor mijn ledekant vertoogenGa naar voetnoot212
 
De heilge beelden van de groote en kleene Goôn,Ga naar voetnoot213
 
Geborgen uit den brant van Troje, en 't vier ontvloôn,
[pagina 496]
[p. 496]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

203 stonden, daer ick lagh en sliep; en zy bloncken heel helder, daerGa naar voetnoot203 204 de volle maen te venster in scheen. Toen begostenze my aldus 205 aen te spreken, en mijn hart met dusdanige woorden te verlichten: 206 het geen Apollo u t'Ortygie, daer ghy hene wilt, zeggen zou, 207 zie dat spelt hy hier ongevraeght, en zent ons naer uwen drempel. 208 Wy volghden, na den brant van Dardanie, u en uwe wapens:Ga naar voetnoot208 209 wy hebben onder uw geleide, de bruizende zee met de vlootGa naar margenoot+ 210 gemeten: wy de zelve zullen uwe nakomelingen ten hemel toeGa naar voetnoot210 211 verheffen, en hunne stadt aen deheerschappye der weerelt helpen:Ga naar voetnoot211 212 sticht slechts de groote muren voor uwe groote erfgenamen, en 213 zwicht niet voor de langdurigheit der ballingschappe. Ghy moetGa naar voetnoot213 214 van woonplaets veranderen: Apollo van Delos riedt u niet naer 215 deze kusten te trecken, of op den bodem der Kretensen neder 216 te slaen. Een plaets is 'er, de Griecken noemenze Hesperie, eenGa naar voetnoot216 217 overout strijt-en-vruchtbaer lant: die van Oenotrie hebben hetGa naar voetnoot217 218 eerst bewoont; nu zeit men dat hunne nakomelingen dit Italie, 219 en het volck Italianen noemden, naer den naem van hunnen 220 Vorst: dat is ons eigen erfgoet, en de rechte rustplaets: hierGa naar voetnoot220-21 221 behoorde Dardaen t'huis, en vader Iäsius, uit welcken Vorst enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot221 222 stam wy gesproten zijn. Nu welaen, rijs op, en draegh dit on-Ga naar voetnoot222 223 twijfelbaer berecht blijdelijck uwen afgeleefden vader over. Ga 224 hene, zoeck Korithum en Ausonie. Jupijn weigert u den Diktee-Ga naar voetnoot224Ga naar voetnoot224-25 225 schen bodem. Ick verschrickte van dat gezicht, en de stem der 226 Goden: want het was geen droom; maer my docht dat ick hunGa naar voetnoot226-28 227 aenzichten ooghschijnelijck kende; en de tronien, en de hoofden 228 met tulbanden bevlochten, dicht voor mijn oogen tegenwoordigh 229 zagh: toen brack my het koude zweet over al mijn lichaem uit.

[pagina 497]
[p. 497]
215[regelnummer]
En over zee gesleept. zy bloncken rontom heenen.Ga naar voetnoot215
 
De volle maen quam klaer ter venster ingescheenen.Ga naar voetnoot216
 
Toen spraeckenze my aen, en sterckten mijn gemoedt
 
Met deze rede: al 't geen wat u Apollo vroet
 
Zou maecken, en zijn koor t'Ortygie, dat spellenGa naar voetnoot218-19
220[regelnummer]
Wy hier in zijnen naem, en komen zelfs, en stellenGa naar voetnoot220
 
Ons voor uw kamerdeure alleen door zijn gebodt.
 
Wy volghden, uit den brant van Dardans stadt en slot,
 
Uw wapens, en uw vloot, en hebben holle baren
 
En watren onder u met uwe vloot bevaeren:
225[regelnummer]
En wy, gelijck voorheen, de zelve zullen blyGa naar voetnoot225
 
Uwe afkomst helpen aen de groote heerschappy
 
Der stede, en haeren naem tot aen den hemel beuren;Ga naar voetnoot227
 
Laet geen langduurigheit van ballingschap u steuren,Ga naar voetnoot228
 
Maer bouw de groote stadt voor uwen grooten zoon.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Gy moet veranderen van woonplaets. Febus troonGa naar voetnoot230
 
Te Delos hiet u niet naer deze kusten trecken,Ga naar voetnoot231
 
Noch nederslaen in Krete, en der Kretensen plecken.Ga naar voetnoot232
 
Hesperie is een lant by Griecken zoo genaemt,Ga naar voetnoot233
 
Een out, een vruchtbaer rijck, ten oorelogh befaemt.
235[regelnummer]
d'Enotriaen heeft eerst den bodem daer bezeten.Ga naar voetnoot235
 
Nu heeft de neef dit lant Italie geheeten,Ga naar voetnoot236
 
Den lantaert Italjaen, ter eere van zijn' heer.Ga naar voetnoot237
 
Dat is ons eigen erf, een rustplaets ons weleerGa naar voetnoot238
 
Beschoren. Dardan en Iäsius, ons vader,
240[regelnummer]
En stamheer, namen hier hunn' oirsprong al te gader.
 
Welaen dan, waeck nu op, en draegh dit trouw berichtGa naar voetnoot241
 
Den afgeleefden man, uw' vader, over. zwicht
 
Voor niemant. Koritum, 't Ausonische gewesteGa naar voetnoot242-43
 
Staet u te zoecken: Krete is niet voor u ten beste.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Jupijn ontzeght u dit. ick schrick voor dit gezicht,
 
De stem der Goôn, geen' droom: ick zagh elx aengezicht,
 
De tronie, ieders hooft betulbant, en bewonden,
 
Dicht voor mijne oogen, daer zy tegenwoordigh stonden,
 
Ooghschijnelijck, en klaer, ten minste zoo het scheen.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Het koude zweet brack uit, en droop my langs de leên.
[pagina 498]
[p. 498]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

230 Ick vliegh ten bedde uit, hef mijn beide handen en hart al bid-Ga naar voetnoot230 231 dende ten hemel, en offere onbesmette dranckoffers op d'altaren.Ga naar voetnoot231 232 Na het offeren verwittigh ick vrolijck Anchises al mijn weder- 233 varen, en vertel hem dit van stuck tot stuck. Hy kent strax deGa naar voetnoot233 234 dubbele afkomst, en beide de ouders, en hoe hy door een nieuwGa naar voetnoot234Ga naar voetnoot234-35 235 misverstant der oude plaetsen bedrogen zy; en zeit: o mijn zoon, 236 die in 't rampzaligh belegh van Troje geoefent zijt; KassandreGa naar voetnoot236 237 alleen spelde my zoodanige ongevallen: nu herdenck ick, hoeGa naar voetnoot237 238 zy profeteerde, dat deze landen onzen geslachte belooft waren, 239 en hoe menighmael zy het Italiaensche Rijck in den mont hadde: 240 Maer wie kost toen gelooven, dat de Trojanen noch in Hesperie 241 zouden belanden? of wie zoude toen het waerzeggen van Kas- 242 sandre geacht hebben? Laet ons dan naer Febus luisteren, enGa naar voetnoot242 243 van hem geraden, het beste volgen. Zoo spreeckt hy, en wy ge-Ga naar voetnoot243 244 hoorzamen blygeestigh zijn bevel. Wy scheiden oock van deze 245 stadt, laten weinigen van den onzen achter, gaen t'zeil, en loopenGa naar voetnoot245 246 met den hollen balk over den woesten waterplas. Na dat deGa naar voetnoot246 247 schepen zoo diep in zee gesteken waren, dat men langer geenGa naar margenoot+ 248 lant en niet dan water en wolcken zagh, hing my een blaeuweGa naar voetnoot248 249 regenbui en doncker onweder recht boven 't hooft, en het waterGa naar voetnoot249 250 begost 'er schrickelijck duister uit te zien. Terstont stack de wint 251 op, de baren gingen hol, en wy geraeckten door het ongestuimigh 252 weder van een. De lucht wert doncker, en het regende zoo dicht, 253 dat het nacht scheen, en men geenen hemel bekennen kost: het 254 weerlichte, blixemde, donderde uit de wolcken, slagh op slagh. 255 Wy werden uit onze streeck gesmeten, en wisten niet waer wyGa naar voetnoot255 256 henedreven. Palinuur zelf kon aen den hemel niet ramen of hetGa naar voetnoot256

[pagina 499]
[p. 499]
 
Ick vliegh ten bedde uit, hef mijn hart, om Godt te dancken,Ga naar voetnoot251
 
En handen hemelwaert, en offre zuivre drancken
 
Op 't heiligh huisaltaer. na'et offer, hem ten prijs,
 
Verkuntschap ick met vreught dees nachtspraeck aen Anchys,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Verhael hem stuck voor stuck. hy kent van wederzyen
 
Al d'afkomst, d'ouders mê, gerekent langs twee ryen;Ga naar voetnoot256
 
Hoe 't nieuwe misverstant van d'oude plaets en oort
 
Zijn zinnen heeft misleit. hy zeght: mijn zoon, door moort
 
En brant beproeft, en ramp van Trojes hof en wallen,
260[regelnummer]
Kassandre alleen wist my al lang deze ongevallen
 
Te spellen: nu herdenck ick eerst haer wichlery,Ga naar voetnoot261
 
Hoe deze lantstreeck ons' geslachte en bloet en my
 
Gezworen was; hoe dick zy d'Italjaensche strandenGa naar voetnoot263
 
Gedacht heeft: maer wie droomt dat Troje zal belandenGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
In dit Hesperisch rijck? maer wie geloofde 't geen
 
De razende Kassandre ons spelde in Priams steên?Ga naar voetnoot266
 
Men volgh' dan Febus raet, en kies de beste paden.
 
Zoo spreeckt hy, en men volght het geen hy vint geraeden.
 
Wy scheiden bly van hier, behalve een kleen getal,
270[regelnummer]
Gaen t'zeil, en loopen door het bruischende geschalGa naar voetnoot270
 
Met holle balcken heene op woeste waterstreecken.
 
Na dat de vloot zoo wijt van lant is afgesteecken,
 
Dat niemant langer lant en niet dan water zagh,
 
En wolcken, hing een buy een donckre donderslagh
275[regelnummer]
En wolck ons over 't hooft. het weder aen 't verslimmen,Ga naar voetnoot274-75Ga naar voetnoot275
 
Begon de zee heel naer en fel ons aen te grimmen.
 
De wint stack haestigh op. de baren gingen hoogh.
 
Wy spreiden door dien storm van een, uit 's anders oogh.Ga naar voetnoot278
 
De lucht wert doncker, en de regen uitgegotenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Viel dicht, gelijck een nacht. de hemel hing gesloten,
 
Zoo dat men aen de lucht noch licht noch hemel zagh.
 
De wolcken bersten, en het weêrlicht slagh op slagh.
 
De buien smijten uit hun streecke roer en steven.
 
Wy dreven, zonder eens te weten waer wy dreven.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
De stuurman Palinuur kon, op den woesten plas,
[pagina 500]
[p. 500]

257 dagh of nacht, nochte waer hy verzeilt was. Aldus hobbeldenGa naar voetnoot257 258 wy by de gis, drie dagen en drie nachten, blindeling op zee,Ga naar voetnoot258 259 zonder zon of maen of starren te zien. Ten vierden dage dochtGa naar voetnoot259 260 ons eerst, dat het lant begost op te hoogen, de bergen van verreGa naar voetnoot260 261 zich op deden, en eenen roock van zich gaven. Men strijckt deGa naar voetnoot261 262 zeilen, en valt aen de riemen. De bootsgezellen sloffen niet, enGa naar voetnoot262 263 roeien dat het kraeckt, en het water schuimt, en vegen den blaeu-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot263 264 wen plas. Ick landde eerst behouden in de Strofades, eilanden, dieGa naar voetnoot264 265 in de groote Iönische zee gelegen, in het Griecksch zoo geheeten 266 worden. De vervloeckte Celeno en andere Harpyen nesteldenGa naar voetnoot266-68Ga naar voetnoot266 267 hier, sedert Fineus hof voor haer toegesloten wiert, en zy vol 268 schricks daer van de tafels gejaeght werden. Wie zagh oit boozerGa naar voetnoot268 269 gedroghten, of moordadiger pest, of de goddelijcke wraeck zich 270 uit den afgront der helle schrickelijcker openbaren. Die vogels 271 hebben maeghdetronien, eenen stinckenden buickloop, krommeGa naar voetnoot271 272 klaeuwen, en haer aengezicht ziet altijt bleeck van honger. Toen 273 wy herwaert gevoert, de haven ingeloopen waren, gingk een 274 hoop ossen en bocken en geiten by driften langs het velt weelighGa naar voetnoot274 275 grazen, zonder datze iemant gade sloegh. Wy vielen 'er met onsGa naar voetnoot275 276 geweer op aen, en beloofden den Goden en Jupijn zelf hun ge-Ga naar voetnoot276 277 not van dien buit. Daer na deckten wy den disch in de boght 278 van het strant, en brasten van dien leckeren kost. Maer dezeGa naar voetnoot278 279 Harpyen schoten 'er terstont van de bergen vreesselijck op aen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot279 280 en sloegen de vleugels tegens een, dat het klapte. Zy gingenGa naar voetnoot280-81 281 met den kost strijcken, besmetten met haer vuile kraeuwels al

[pagina 501]
[p. 501]
 
Niet raemen aen de lucht of 't nacht of middagh was,
 
Noch waerwaert hy verzeilt. wy hobbelen door vlaegenGa naar voetnoot287
 
By gissing blindeling, dry nachten, en dry dagen
 
Op zee, en zien geen licht van starren, zon noch maen.
290[regelnummer]
Ten vierde dage scheen de lantkust op te gaen,
 
Te hoogen, het geberght van verre te verrijzen,Ga naar voetnoot291
 
En 't licht ons eenen roock en damp in duin te wijzen.Ga naar voetnoot292
 
Men strijckt de zeilen, valt aen 't roeien, en maetroosGa naar voetnoot293
 
Versloft niet, roeit en rept nu hant en riem altoos,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En vaeght den blaeuwen plas, en 't schuim der waterpaden.Ga naar voetnoot295
 
Ick land behouden in d'eilanden, de Strofaden,
 
Die, in 't Iönisch meer gelegen, en gestort,Ga naar voetnoot297
 
Dus heeten by den Grieck. in dit geweste wort
 
Celenoos heiloos nest, met d'andere Harpyen,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Gevonden, na dat haer de hoofsche leckernyen
 
Van Fineus zijn ontzeght, en zy geheel vertsaeghtGa naar voetnoot300-301
 
Daer van de tafel, ten bankette uit, zijn gejaeght.
 
Geen lantgedroght zoo helsch: men vont noit slimmer pesten.
 
De wraeck der Goden broghtze uit Plutoos poel en nesten.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Haer aenzicht is gelijck een maeghdenaengezicht.
 
De buick geduurigh weeck van loop, en nimmer dicht,
 
Stinckt eeuwigh, en de klaeu is krom om toe te tasten:
 
De tronien zien bleeck, hoe gulzigh zy oock brasten,
 
Van honger. toen wy in de haven, hier ter stê,
310[regelnummer]
Belandden, zagh men, drift by drift, het weeligh vee,
 
Den bock, en os in 't velt gaen grazen in de weiden,
 
Daer geene herders hen bewaerden, noch geleidden.Ga naar voetnoot312
 
Wy vielen 'er met ons geweer en maght op uit,Ga naar voetnoot313
 
Beloofden Jupiter en andren Goden buit
315[regelnummer]
En deel aen deze jaght. toen deckten wy den gastenGa naar voetnoot314-15
 
Een' disch op 't boghtigh strant, en aten hier, en brasten
 
Van dezen leckren kost: maer dees vervloeckte vlught
 
Harpyen quam ons op met vreesselijck gerucht,Ga naar voetnoot318
 
Ten bergh af, klappende de vleugels onderwegen
320[regelnummer]
Vervaerlijck tegens een. zy schenden, zy gaen veegenGa naar voetnoot320
 
En strijcken met den kost. waer elck zijn kraeuwels zet,
[pagina 502]
[p. 502]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

282 watze aenraeckten, en gaven eenen boozen stanck, en ysselijck 283 geschal van zich. Wy gingen noch eens de maeltijt bereiden, diepGa naar voetnoot283 284 binnewaert in een spelonck, rontom met geboomte en nareGa naar voetnoot284 285 schaduwen bedeckt, en staken het vier op d'altaren aen. DeGa naar voetnoot285 286 snorrende vlught quam noch eens, uit verscheide hoecken enGa naar voetnoot286 287 heimelijcke holen, met haer scherpe pooten om buit aengevlogen, 288 en besoedelde de spijs met den beck. Toen belaste ick mijnen 289 reisbroederen, datze hun geweer zouden gereet houden, om onderGa naar voetnoot289 290 dien bezeten hoop te smijten. De maets zijn gereet, en verbergenGa naar voetnoot290 291 degens en rondassen heimelijck onder het gras. Zoo ras men, inGa naar voetnoot291 292 de boght van het strant, aen het gerucht vernam, datze weder 293 quamen aensnorren, stack Miseen, omhoogh daer hy wacht hielt,Ga naar voetnoot293 294 de trompet. De maets vallen 'er op in, voeren hier eenen nieuwenGa naar voetnoot294 295 krijgh, en willen die snoode zeevogels met de sabel te schandeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot295Ga naar voetnoot295-96 296 maecken; maer het scherp van 't geweer stuit op pennen en plui- 297 men af, zonder den rugh te quetsen: zy gaen decken in de lucht,Ga naar voetnoot297 298 slaecken den half gegeten roof, en laten al de tafels van hareGa naar voetnoot298 299 kraeuwels leelijck bemorst. Celeno, die altijt onweer kraeit, gingGa naar margenoot+Ga naar voetnoot299 300 alleen op een hooge rots zitten, en schudde aldus haren kropGa naar voetnoot300 301 uit: o ghy nakomelingen van Laomedon, komt ghy ons oock be-Ga naar voetnoot301 302 oorlogen en bevechten? en wilt ghy d'onnozele Harpyen uit haerGa naar voetnoot302-3 303 vaderlant jagen, om uw ossen en koeien, hier geslaght? Luistert 304 nu hier na, en let op mijne woorden. Ick d'outste der Razernyen,Ga naar voetnoot304 305 openbare u het geen d'almaghtige vader aen Apollo, en Apollo 306 my voorspelde. Ghy vaert naer Italie, en zult 'er als wint en spoetGa naar voetnoot306 307 u dienen, oock belanden, en wel de haven bezeilen; doch niet 308 eer de muren der beloofde stede voltrecken, voor dat d'afgrijs-Ga naar voetnoot308

[pagina 503]
[p. 503]
 
Wat ieder aengrijpt wort bezoedelt, en besmet.
 
Zy scheiden met een' stanck, en schreeuwen onder 't scheiden.
 
Wy gaen hierna noch eens de maeltijt toebereiden,
325[regelnummer]
Heel diep in een spelonck, rondtom met bosch beplant,Ga naar voetnoot325
 
En naere schaduwen, en steecken d'offerhant
 
Op Godts altaeren aen. dees vlught, om roof te zoecken,
 
Komt weder aengesnort, een ieder uit zijn hoecken,
 
En roofnest, en spelonck, met haeren scherpen klaeu,
330[regelnummer]
Bezoedelt met den beck de spijs, noch warm, en laeuw.
 
'k Beveel mijn reisgenoot geweer gereet te houden,Ga naar voetnoot331
 
Om dien bezeten hoop te groeten. mijn vertroudenGa naar voetnoot332
 
Zijn reede om hun geweer en sabel en rondas
 
Te bergen in den beemt. Misenus, alzoo ras
335[regelnummer]
Men, in de boght aen strant vernam hoe zy te zamen
 
Met haere vleugelen van verre aensnorren quamen,
 
Stack, van de rots, daer hy de wacht hielt, zijn trompet.
 
Elck valt 'er voort op in, voert met dees tafelsmetGa naar voetnoot338
 
Een' nieuwen krijgh, en past dit zeegespuis te schennen,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Te treffen met zijn zwaert; maer 't yzer stuit op pennen
 
En pluimen af: de rugh blijft heel en ongewont.
 
Zy vlughten snel om hoogh. de klaeuwen en de mont
 
Den half gegeten roof en kost en spijze slaeckten.
 
Zy laeten 't al bemorst, wat beck en klaeuwen raeckten.
345[regelnummer]
Celeno, die doorgaends het onweêr spelt vooruit,
 
Zet zich op eene rots, en schut haer' krop dus uit:
 
Laomedons geslacht, koomt gy ons oock bestryen,
 
Beoorlogen? wilt gy onnozele Harpyen
 
Oock jaegen uit haer nest, en eigen vaderlant,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Om os en runders, hier geslagen op het strant?Ga naar voetnoot350
 
Zoo luistert nu naer my, en let op mijne rede.
 
Ick, d'outste Razerny, verkuntschap, hier ter stede,
 
Het geen d'almaghtige Jupijn Apollo melt,
 
En my Apollo heeft met zijnen mont gespelt.
355[regelnummer]
Gy zoeckt Italien, en zult aen zijne stranden,Ga naar voetnoot355
 
Zoo weêr en wint u dient, in 't ende wel belanden,
 
En havenen, doch niet de lang beloofde stadtGa naar voetnoot357
 
Omtrecken met een poorte en hoogen muur, voor dat
[pagina 504]
[p. 504]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

309 selijcke honger, en 't ongelijck ons met den degen aengedaen, uGa naar margenoot+Ga naar voetnoot309 310 perssen in de tafelen te bijten, en die te verslinden. Zoo sprackze,Ga naar voetnoot310 311 en vloogh boschwaert in. Mijnen reisbroederen wert het bloet 312 terstont koudt van schrick: het hart ontzonck hun, en zy bevelenGa naar voetnoot312 313 niet meer met wapenen, maer met gebeden en beloften om ver- 314 giffenis aen te houden; het zy dit Godinnen of vervloeckte enGa naar voetnoot314 315 vuile vogels zijn. Maer vader Anchises bidt op het strant de 316 groote Goden met opgestreckte handen, en beveelt het volckGa naar voetnoot316 317 naer den eisch der zaecke te offeren. O Goden, belet die dreige-Ga naar voetnoot317 318 menten: keert zulck een ongeval van onzen hals af; laet u ver- 319 zoenen, en verschoont de godtvruchtigen. Daer op beveelt hy 320 de schepen t'ontmaeren, touw en takel klaer te maken, en denGa naar voetnoot320 321 schoot te vieren. De wint zet de zeilen uit: wy bruizen door deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot321 322 schuimende baeren, en zetten onzen koers derwaert aen, daer 323 wint en stuurman ons voeren willen. Alreede deed het bosch- 324 rijcke Zacynthus zich midden in zee op, en Duluchium, en Samos,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot324Ga naar voetnoot324-25 325 en Neritos met zijn steile rotsen. Wy vermijden de klippen van 326 Ithaka, het Rijck van Laërtes, en vervloecken het lant, daer de 327 wreede Ulysses gewonnen en geboren is; en eerlang ziet menGa naar voetnoot327 328 de toppen des berghs Leukas door de wolcken uitsteken, en 329 Apolloos kerck, gebouwt op de steenrotsen, waer voor de boots-Ga naar margenoot+ 330 gezellen yzen, doet zich op. Wy moegevaren loopen hier naer 331 toe, en bezoecken het stedeken. De schepen leggen aen strant 332 voor ancker. Ten lange leste buiten hoop aldus gelant zijnde,Ga naar voetnoot332 333 verzoenen wy Jupijn met offerhanden, ontsteken d'altaren, ver-Ga naar voetnoot333Ga naar voetnoot333-34 334 plichten ons door beloften, en vieren, by de kaep van Aktium,Ga naar voetnoot334

[pagina 505]
[p. 505]
 
De bittre hongersnoot, en 't onrecht, met den degen
360[regelnummer]
Ons aengedaen, u perss', van hongersnoot verlegen,Ga naar voetnoot360
 
De tanden en 't gebit te zetten in den disch.
 
Zoo sprackze, en vloogh in 't bosch. mijn dischgenootschap is
 
Verschrikt: het bloet wort kout: het hart, beducht voor rampen,
 
Bezwijckt, en men beveelt niet meer met scherp te kampen,Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
Maer zoen te zoecken, door beloften, en 't gebedt;
 
Het zy dit Godtheên zijn, of een vervloeckte smet,Ga naar voetnoot366
 
En vuile vogelvlught. mijn vader heft zijn handenGa naar voetnoot367
 
Naer d'oppergoôn, en bidt, beveelt ons vee te branden,
 
En t'offren, naer den eisch der zaecke, nu bekent:Ga naar voetnoot368-69Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
O Goden, kan het zijn, belet dit dreigement,
 
En keert van onzen hals die toegedreighde smarten.
 
Laet u verzoenen, en verschoont godtvruchte harten.
 
Daer na beveelt hy dat men voort de vloot ontmaer'.
 
Men viert den schoot: men maeckt hier tou en takel klaer.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Nu blaest de wint in 't zeil. wy bruizen door de baren,
 
En streven waer het wint en roer belieft te vaeren.Ga naar voetnoot376
 
Nu rijst Zazynthus met zijn bosch in volle zee,Ga naar voetnoot377
 
Daer na Dulichium, en 't eilant Samos mê,
 
Dan Neritos, heel steil van klippen. wy vermyen
380[regelnummer]
De rots van Ithaka, Laërtes heerschappyen,Ga naar voetnoot380
 
En vloecken 't heiloos lant, dat snoode Ulysses droegh.Ga naar voetnoot381
 
Wy zien eerlang den top van Leukas, hoogh genoegh
 
Door alle wolcken heene, en voort den tempel rijzen
 
Van Febus, op een rots, waervoor maetroozen yzen.
385[regelnummer]
Wy loopen, moê gezeilt, te zamen derwaert heen,
 
Bezien de kleene stadt. de vloot en schepen reênGa naar voetnoot386
 
Voor ancker. na dat wy hier buiten hoop belanden,
 
Verzoent men Godt Jupijn met heilige offerhanden,
 
Ontsteeckt het zoenaltaer, belooft den Goôn hun recht,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En viert voort t'Aktium aen strant, gelijck men pleght,Ga naar voetnoot390
[pagina 506]
[p. 506]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

335 de Trojaensche feestspelen. De reisgenooten naeckt met olieGa naar margenoot+ 336 bestreken, worstelen naer der voorouderen wijs om strijt. Zy zijn 337 verheught, datze zoo vele steden, onder het gebiet van ArgosGa naar voetnoot337 338 staende, ontkomen en midden door hun vyanden hene geraeckt 339 zijn. Ondertusschen was het jaer verloopen: de zon hadde haerGa naar voetnoot339-40 340 ronde gedaen; en met den Noorden wint bevroos het water inGa naar voetnoot340 341 den kouden winter. Ick hang aen de posten eenen koperen schiltGa naar voetnoot341 342 op, dien de groote Abas plagh te voeren, en zet 'er dit vaers by,Ga naar voetnoot342 343 om de zaeck kenbaer te maken: Eneas wijdt dien schilt, de Grieck-Ga naar voetnoot343 344 sche zege ontruckt. Daer na beveel ick hen uit de haven te zeilen,Ga naar margenoot+ 345 en op de doften neder te zitten. De maets roejen, en vegen doorGa naar voetnoot345 346 zee om strijt: Wy verliezen de hooge sloten der FoacenzerenGa naar voetnoot346 347 uit ons gezicht, varen langs Epirus, zeilen de haven van Chaonie 348 in, en gaen den bergh op, in de stat Buthrotum.Ga naar voetnoot348

349 Hier hooren wy ongelooflijcke dingen, namelijck, dat Helenus,Ga naar voetnoot349-52 350 Priaems zoon, gehuwt aen de gemalin van Pyrrhus, Eakus afkomst, 351 met des zelfs scepter over de Griecksche steden regeere, en 352 Andromache aen eenen Trojaen hertrouwt zy. Ick stont stom 353 van verwondering, en mijn gemoedt blaeckte van groot verlangen, 354 om dien man aen te spreken, en kennis van zoo groot een avontuurGa naar voetnoot354 355 te nemen. Ick ga van de haven, en laet de vloot aen strant. 356 Iuist by geval was Andromache toen bezigh, om voor HektorsGa naar voetnoot356 357 gebeente, op zijn jaergetijde, offerspijs en lijckgaven te offeren,Ga naar voetnoot357 358 buiten de stadt, in het woudt, by den vliet, naer Simoïs ge-Ga naar voetnoot358

[pagina 507]
[p. 507]
 
De Troische hooghtijt, en het zoenspel. ons genooten,Ga naar voetnoot391
 
Al naeckt met olien bestreecken, woelen, stooten,
 
En worstelen om strijt, naer hunner oudren zeên.
 
Zy zijn verheught dat zy zoo veele Griecksche steên,
395[regelnummer]
En Argos wreede kust en strant voorbygeloopen,
 
In 't midden door 't gebiet des vyants zijn ontsloopen.
 
Terwijl verjaert de tijt: de zonnekringk staet ront.Ga naar voetnoot397
 
De noordewint bevriest het water tot den gront.
 
Ick hang aen een' pylaer een' kopren schilt, gedragen
400[regelnummer]
By Abas, van wiens deught de krijghsfaem kan gewagen,Ga naar voetnoot400
 
En merck de rede met dit schiltvaers, niet misluckt:Ga naar voetnoot401
 
Eneas wijdt die schilt, de Griecksche zege ontruckt.Ga naar voetnoot402
 
'k Beveele hun daerna de haven uit te vletten,Ga naar voetnoot403
 
Te zeilen, en zich op de doften neêr te zetten.
405[regelnummer]
Maetroos, aen 't roeien, vaeght de vlacke zee om strijt.
 
Wy zijn het hooge slot der Feacenzen quijt,
 
Eer iemant ommeziet, en vaeren, langs Epyren,
 
Chaonjes haven in, en gaen den bergh op zwieren,Ga naar voetnoot408
 
Wiens kruin Butrotum draeght, en opbeurt naer de lucht.
410[regelnummer]
Hier hooren wy wat nieus, een nau gelooft gerucht,
 
Dat Helenus, de zoon van Priam, hier ten leste
 
Noch Pyrrus gade troude, en over 't Griecksch geweste
 
Met zijnen scepter heerscht, en Hektors gemaelin,
 
Aen een' Trojaen hertrouwt, hem koestert met haer' min.
415[regelnummer]
Ick sta verbaest, en stom, verwondert om die maeren,
 
En blaecke om dezen man te spreecken, en t'ervaerenGa naar voetnoot416
 
Zoo groot een avontuur. ick laet de haven staen,Ga naar voetnoot417
 
En vloot, en strant, en juist recht voor de stadt, vooraenGa naar voetnoot418
 
Was hier Andromache vast bezigh, en zy wijddeGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Aen Hektors koudt gebeente, op 't heiligh jaergetyde,
 
Lijckoffer, spijs, en dranck den lijcke, voor de stê,Ga naar voetnoot421
 
En muuren, in het woudt, by eenen lantstroom, mêGa naar voetnoot422
[pagina 508]
[p. 508]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

359 noemt; en zy riep Hektors geest naer het looze graf van groeneGa naar voetnoot359 360 zoden toe, waer op zy een paer altaren wijdde, om het lijck teGa naar voetnoot360 361 beschreien. Zoo ras zy my zagh aenkomen, met Trojaensche lijf- 362 wacht bestuwt, ging het haer aen de zinnen, en zy versloeghGa naar voetnoot362 363 door die onverwachte bejegening zoo bijster, datze stockstijf 364 stont en keeck, en over al haer lichaem zoo koudt als ys wert:Ga naar voetnoot364 365 zy zeegh ter aerde neder, en sprack na een lange poos naulixGa naar voetnoot365 366 aldus: o Godin Venus zoon, zie ick uwen schijn, of zijt ghy zelfGa naar margenoot+Ga naar voetnoot366 367 de bode? Leeft ghy in der daet? of zijt ghy uit der tijt, waer isGa naar voetnoot367 368 mijn Hektor dan? Zoo sprackze, en weende en huilde zoo bitter- 369 lijck, dat het door al het woudt klonck. Naulix kan ick haer, dieGa naar voetnoot369 370 de droefheit aen de zinnen gaet, antwoorden, en zelf ontroert, 371 sta en stamer nu en dan een woort: noch leef ick, doch dit levenGa naar voetnoot371 372 valt my zuur genoegh. Twijfel daer niet eens aen; want het geenGa naar voetnoot372 373 ghy ziet is geen spoockery of bedrogh. Ey, wat geval heeft u, van 374 zoo groot eenen man berooft, hier opgeholpen? of wat fortuinGa naar margenoot+Ga naar voetnoot374 375 zet u weder in uwen ouden staet? Verwarmt Andromache, Hektors 376 weduwe, Pyrrhus bedde? Zy sloegh beschaemdelijk haer oogen 377 neder, en sprack flaeuhartigh: och, Polyxena, Priaems dochter,Ga naar voetnoot377 378 ghy alleen waert geluckigh boven alle anderen, die verwezenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot378 379 wiert, om op uw vyants graf, onder de hooge muren van Troje,Ga naar voetnoot379 380 te sterven, en niet om by lotinge met eenen vreemdeling te paren,Ga naar voetnoot380 381 nochte als slavin eenen triomfeerenden heer t'omhelzen. Wy na 382 het verbranden onzes vaderlants, door zoo vele baren omgesleept,Ga naar voetnoot382 383 mosten in slavernye een vrucht ter weerelt brengende, noch den

[pagina 509]
[p. 509]
 
Naer Simoïs genoemt. zy riep den geest, die waerde,Ga naar voetnoot423
 
Naer 't schijngraf, opgebouwt van groene zoôn, en aerde,
425[regelnummer]
Waerover zy een paer altaeren had gewijt,
 
Om met beklagh het lijck te volgen op zijn' tijt.Ga naar voetnoot426
 
Zoo dra zy my vernam, bestuwt met eene bende
 
Trojaenen, scheen 't verstant geraeckt door deze elende:
 
En dees bejegening, zoo plotslinge onverwacht,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Versloegh haer zulx, dat zy stockstijf stont, zonder kracht,Ga naar voetnoot430
 
En, over al haer lijf zoo koudt als ys bevroze,
 
Hen aenzagh daerze stont, en, als een levenlooze,Ga naar voetnoot432
 
Ter aerde zeegh, en sprack in 't ende van verdriet:
 
O Venus zoon, wat zienwe, uw' blooten schijn, of niet?
435[regelnummer]
Of zijt gy zelf de bô, en in der daet in 't leven?
 
Of uit der tijt? waer is mijn Hektor dan gebleven?
 
Zoo spreecktze, en weent, en huilt, zoo droef, dat dit misbaerGa naar voetnoot437
 
Door al het kerckwoudt klinckt: en naulijx kan ick haer,Ga naar voetnoot438
 
Wiens hart van droefheit sluit, antwoorden, en, van zinnenGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Ontstelt, sta stil, en stom, en hou de woorden binnen,
 
En stamer woort voor woort: noch leef ick op deze uur,Ga naar voetnoot441
 
Doch 't leven in dien staet valt lijdigh zwaer en zuur.Ga naar voetnoot442
 
Nu twijfel niet, gy wort hier geensins uitgestreecken.Ga naar voetnoot443
 
Och, wat geval heeft u, van zulck een' man versteecken,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Hier dus te recht gebroght? wat avontuur geredt,Ga naar voetnoot445
 
En weêr in uwen staet, gelijck voorheen, gezet?
 
Verwarmt hier Hektors weeu het bed van Pyrrus weder?Ga naar voetnoot447
 
Zy sloegh beschaemdelijck en droef haere oogen neder,
 
En sprack flaeuhartigh: och Polyxena, gy spruit
450[regelnummer]
Van Priam, gy alleen waert d'allerblyste bruit,Ga naar voetnoot450
 
Toen gy verwezen wiert op 's vyants graf te sterven,
 
Voor Trojes hoogen muur, om niet dus om te zwerven,Ga naar voetnoot452
 
En uitgelot in echt te treên met uitheemsch bloet;Ga naar voetnoot453
 
Aldus in slaverny, na zoo veel wederspoet,
455[regelnummer]
Een' zegenrijcken heer t'omhelzen, als zijn slave:Ga naar voetnoot455
 
Wy, na 'et verbranden van ons vaderlant, en have,
 
Door veele zeen gesolt, gesuckelt, mosten noch
 
Een vrucht in slaverny ter weerelt brengende, och,
[pagina 510]
[p. 510]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

384 hoon van Achilles bloet inkroppen, en den hoovaerdigen jonge-Ga naar voetnoot384 385 lingk naer d'oogen zien; die sedert, te Lacedemon met Hermione,Ga naar voetnoot385-91 386 Ledaes dochter, getrouwt, my, zijn dienstmaeght, aen zijnen 387 dienaer Helenus overliet: maer Orestes blakende van vierige liefde 388 tot zijne geschaeckte bruit, en aengeprickelt van de Razernyen, 389 wreecksters zijner moederslaght, beloert hem op zijn onverhoedt-Ga naar voetnoot389 390 ste, en vermoort den zoon voor het altaer; gelijck zijn vader Achilles 391 oock voor het altaer sneuvelen most. Door het sterven van Neopto-Ga naar voetnoot391 392 lemus verviel een deel zijns gebiets aen Helenus, die ChaonieGa naar voetnoot392-93 393 en 't geheele lant naer Chaon den Trojaen noemde, en de Per- 394 gama en den burgh Ilium op deze heuvels bouwde. Maer zeghGa naar voetnoot394 395 my toch eens, wat avontuur wat wint voerde u herwaert? of wat 396 Godt zette u onverhoets hier aen onzen oever? Hoe vaert Askaen?Ga naar voetnoot396 397 Leeft het kint noch? Is het noch wel te pas? dat kleentje, waer 398 van Kreüze gelagh, toen Troje in lichten brant stont? Denckt deGa naar voetnoot398Ga naar voetnoot398-99 399 knaep noch wel om zijn verloren vaderlant? Hoe vaert het? Aert 400 het oock naer de vromicheit van Eneas, zijnen vader, en de man-Ga naar voetnoot400 401 haftigheit van Hektor, zijnen oom? Dit verhaeldeze al schreiende,Ga naar voetnoot401 402 en weende bijster, doch te vergeefs; als de helt Helenus, eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot402 403 zoon van Priaem, met eenen grooten stoet vergezelschapt, daer 404 van de muren aenquam, zijne lantsluiden kende, vrolijck naer deGa naar voetnoot404 405 stadt leide, en onder het kouten t'elckens most schreien. Ick ga 406 voort naer het kleine Troje toe, en Pergamum, gesticht naer hetGa naar voetnoot406 407 groote, zoo dat men den droogen Xanthus, den hernoemdenGa naar voetnoot407 408 vliet, kennen kost. Ick omhels den drempel der Sceesche poorte,Ga naar voetnoot408

[pagina 511]
[p. 511]
 
Achilles nazaets hoon en wrevlen aert gedoogen,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Een' trotsen jongelingk, een' vyant hier naer d'oogen
 
En 't aenzicht zien, die na, te Sparte Hermioon,Ga naar voetnoot461
 
De telgh van Leda, troude, en my slavin den zoon
 
Van Priam, Helenus, zijn' slave, heeft geschoncken:
 
Maer dolle Orest, [verhit door gloet en minnevonckenGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
Op zijn geschaeckte bruit, en aengehitst met kracht
 
Van Razernyen, die hem om zijn moederslaght
 
Vervolgen,] komt bedeckt den wreeden Pyrrus nader,Ga naar voetnoot467
 
Vermoort hem voor 't altaer, gelijck zijn eigen vader
 
Voor 't heiligh outer oock most sneuvlen onvermoedt.Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Door Neoptolemus afsterven storf het goetGa naar voetnoot470
 
Ten deele op Helenus, die 't gansche Chaonye
 
Naer Chaon, den Trojaen, genoemt heeft, burgeryeGa naar voetnoot471-72
 
Vergadert, Pergamum en Ilium hersticht,
 
In dit berghachtigh lant. maer geefme nu bericht
475[regelnummer]
Wat avontuur, wat wint, wat Godt u herwaert dreven
 
Onwetende aen dees kust. is 't kint Askaen in 't leven,
 
Waer van Kreüze noch in stadts belegh gelagh?Ga naar voetnoot477
 
Gedenckt de knaep noch wel aen Trojes jongsten dagh,
 
En zijn verloren rijck, en aert het naer zijn' vader,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En naer oom Hektors deught, twee dapperen te gader?Ga naar voetnoot480
 
Zy klaeght al schreiende, en kermt overluit aldus,
 
Doch ydel en vergeefs: terwijl quam Helenus,
 
De zoon van Priam, met een' grooten stoet en bendeGa naar voetnoot483
 
Ter stede uit, op hen aen. hy zaghze voort, en kendeGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Zijn lantsliên, leitze blijde al koutende naer stadt,
 
En schreide t'elckenmaele. ick volghde hem. hy tradt
 
Naer 't kleene Troje toe, en Ilium, dus evenGa naar voetnoot487
 
Gesticht naer 't groote, dat men Troje ziet herleven,
 
En den hernoemden stroom, den droogen Xanthus, ziet.
490[regelnummer]
'k Omhels de Sceesche poort. de Frygiaen geniet
[pagina 512]
[p. 512]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

409 en den Trojanen wort mede huisvesting in de stadt hunner lants-Ga naar voetnoot409 410 luiden gegunt. De Koningk verwelkomdeze in de lange galeryen.Ga naar voetnoot410 411 Midden in het hof wort hun de wijn geschoncken, de spijs inGa naar margenoot+Ga naar voetnoot411Ga naar voetnoot411-12 412 goude schotelen aengerecht; en zy lieten de schalen rontom gaen. 413 Men broght hier aldus twee dagen over, als de wint begost teGa naar voetnoot413 414 waeien, en uit den zuiden in het zeil te blazen. Toen gingk ickGa naar margenoot+ 415 Helenus, den waerzegger, aldus aen, en ondervraeghde hem op 416 deze wijs: o inboorling van Troje, en Godtstolck, die Febus wilGa naar voetnoot416 417 en zin, en u op den wichelstoel, de laurieren van Klarus, gestar-Ga naar voetnoot417 418 renten, vogelezangk en voortekens der snelle vogelvlught ver- 419 staet; nu zegh my toch eens (want Apollo spelde my doorgaensGa naar voetnoot419 420 een geluckige reis; en alle Goden rieden ons naer Italie te treck- 421 ken, en veergelege landen aen te doen: Alleen Celeno, de Harpy,Ga naar voetnoot421 422 spelde ons een zeltsaem voorspoock, dat gruwelijck waer teGa naar voetnoot422 423 verhalen; en voorzeide een zwaere plaegh, en afgrijsselijckenGa naar voetnoot423-24 424 hongersnoot) wat gevaer staet ons eerst te vermijden? of wat 425 koers houdt men best om zoo groot een ongemack t'ontgaen?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot425 426 Helenus, gelijck men gewoon is, eerst runders geslagen en ge-Ga naar voetnoot426 427 offert hebbende, bidt de Goden om vergiffenis, ontsnoert d'offer-Ga naar voetnoot427 428 banden, en laetze om zijn gewijt hooft nederhangen, en leit my 429 met een heel godtvruchtige bekommeringe beladen, voort metGa naar voetnoot429 430 zijn eige hant naer Febus tempel, en de Priester spelt my daer 431 na met zijne godtvreezende lippen deze dingen: o Godin VenusGa naar voetnoot431 432 zoon, dewijl het openbaer is, dat ghy met 's hemels oversterckGa naar voetnoot432 433 geleide over zee treckt (aldus lot de Koningk der Goden uwGa naar voetnoot433 434 nootlot en wedervaren; en hier op draeit de zaeck) zoo zal ick,Ga naar voetnoot434

[pagina 513]
[p. 513]
 
Huisvestinge in de stadt der lantsliên, na hun lyen.Ga naar voetnoot491
 
De koning welkomtze in de lange gaeleryen.
 
Men schenckt in 't middenhof den wijn, om 't hart t'ontlaên.Ga naar voetnoot493
 
Men recht het dischgerecht in goude schotels aen.
495[regelnummer]
De kelcken gaen rontom. dus slijten wy twee dagen.
 
De zuiden wint begint in 't zeil met zijne vlaegen
 
Te blazen, en ick ga waerzegger Helenus
 
Aenspreecken, ondervraegh hem endelijck aldus:
 
Inboreling van Troje en godtstolck, wiens gevoelenGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Apolloos wil begrijpt, wiens brein de wichelstoelen,
 
Gestarnte, voglezang, en Klarus lauwerier
 
En voorspoock van de pen begrijpt, en haeren zwier;Ga naar voetnoot502
 
Ay zeghme, want Apolle en alle d'andre GodenGa naar voetnoot503
 
Ons spelden veel gelucks, en hebben my geboden
505[regelnummer]
Te spoeden naer Italje en 't Italjaensche strant,
 
En aen te doen op zee een vergelegen lant.
 
Harpy Celeen alleen voorzeide ons ongelucken,
 
Aenstaende zwaericheên, hoe namaels ons zou drucken
 
[Dat yslijck luiden zou in d'ooren van de vloot,]Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Een schrickelijcke plaegh van bittren hongers noot;
 
Wat voor gevaeren staen ons allereerst te mijden?
 
Wat koers best aengegaen, om zulck een ramp en lijdenGa naar voetnoot512
 
Te schuwen? Helenus, gelijck men is gewoon,
 
Slaght runders, offert, bidt, verzoent en smeeckt de Goôn,
515[regelnummer]
Ontsnoert den offerbant, en laetze nederhangenGa naar voetnoot515
 
By 't godtgewijde hooft, en leitme, op zijne gangen,Ga naar voetnoot516
 
Met zijn getrouwe hant, godtvruchtigh en belaên,
 
Naer Febus wichelkoor. daer heft de godtstolck aen
 
Op dat hy met zijn' mont mijn avontuur ontweide:Ga naar voetnoot518-19
520[regelnummer]
O Venus zoon, het blijckt dat gy op Godts geleide
 
De zee bevaert, [dus lot Jupijn in zijnen raet
 
Uw nootlot, en fortuin, en hierop draeit uw staet;]Ga naar voetnoot522
[pagina 514]
[p. 514]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

435 om langkheit te vermijden, u kort afvaerdigen, en berichten, hoeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot435 436 ghy met min gevaers d'uitheemsche wateren mooght bevaren,Ga naar voetnoot436 437 en in de haven van Ausonie nederslaen: want de Schickgodin-Ga naar voetnoot437 438 nen beletten Helenus verder kennis te nemen, en Juno, SaturnusGa naar voetnoot438 439 dochter, verbiet dit te melden. Voor eerst leit een lange ongebaen-Ga naar voetnoot439-40 440 de wegh en wijtstreckende landen tusschen dit lant en Italie, hetGa naar voetnoot440 441 welck ghy u inbeelt zoo dicht hier by te leggen; weshalve ghyGa naar voetnoot441-42 442 uit onkunde oock pooght de naeste havens in te loopen. Ghy 443 moet noch eerst met riemen in de Siciliaensche golven plenssen,Ga naar voetnoot443 444 en met de schepen de zoute zee van Ausonie, en den jammer-Ga naar voetnoot444 445 poel, en het eilant van d'Eëesche Circe bezoecken, eer ghyGa naar voetnoot445 446 veiligh een stadt in uw lant mooght stichten. Ick wil u merck-Ga naar voetnoot446 447 tekens aenwijsen: prentse slechts wel vast in uwe gedachten. 448 Wanneer ghy vast met bekommeringen beladen, een geweldigeGa naar voetnoot448 449 groote witte zeuge op d'aerde zult vinden leggen, met dartighGa naar voetnoot449 450 witte biggen om haer spenen, daer zy die geworpen heeft, onderGa naar voetnoot450 451 de willigen, op den oever des onbekenden vliets; op die plaetsGa naar voetnoot451 452 zult ghy de stadt stichten: daer zult ghy na zoo veel omsucke- 453 lens gerust leven. Zijt niet eens verschrickt voor de tafelen,Ga naar voetnoot453 454 waer in ghy van hongersnoot bijten zult: het nootlot zal u denGa naar voetnoot454-55 455 wegh banen, en Apollo nu van my aengebeden, zich daer tegen-Ga naar voetnoot455 456 woordigh laten vinden. Maer wacht u voor de landen en stran-Ga naar voetnoot456 457 den van Italie, die hier naest aengelegen, van onze golven be-Ga naar voetnoot457 458 goten worden: alle die steden worden van boosaerdige GrieckenGa naar voetnoot458 459 bewoont. De Lokren, van Naryx overgekomen, hebben hierGa naar voetnoot459

[pagina 515]
[p. 515]
 
Dies wil ick klaer en kort, om langkheit te vermijden,
 
U hier afvaerdigen, en melden hoe gy lijden
525[regelnummer]
En zeegevaeren best, als balling, mooght ontgaen,
 
En in Ausonie en zijn havens nederslaen:
 
Want dry gezusters, die den draet van 't nootlot spinnen,Ga naar voetnoot527
 
Beletten Helenus, den godtstolck, verder binnen
 
Dees reisgeheimenis te treden: Juno mêGa naar voetnoot528-29
530[regelnummer]
Verbiet mijn lippen meer te melden, hier ter stê.
 
Een ongebaende weg, wijtstreckend landt, vol heiden,
 
Het schoone Italie en zijn vette beemden scheiden.Ga naar voetnoot532
 
Schoon gy u inbeelt dat Italie zoo dicht
 
Hierby leght, en hierom, niet grondigh onderricht,
535[regelnummer]
De naeste havens pooght uit onkunde in te vaeren.
 
Gy moet met uwen riem eerst plenssen in de baren
 
Van 't Siciljaensche meer, en kloven met de vlootGa naar voetnoot537
 
d'Ausoniaensche zee, den jammerpoel, vol noot,Ga naar voetnoot538
 
En Circes eilant gaen bezoecken, eer gy vesten
540[regelnummer]
Mooght stichten in uw lant, en uiterste gewesten.Ga naar voetnoot540
 
Ick stel u tekens, prent die vast in uw gemoedt.
 
Wanneer gy, afgemat van zorgen, by een' vloet,
 
En op den waterkant, in wilgeloof vint liggen
 
Een groote witte zogh, met dertigh witte biggenGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
Aan haere speenen, daer zy die geworpen heeft;
 
Daer sticht uw nieuwe stadt: daer zult gy afgestreeft,Ga naar voetnoot546
 
Na zoo veel suckelinge, uw' tijt in vrede slijten.Ga naar voetnoot547
 
Verschrick niet voor den disch, waer in u staet te bijten:Ga naar voetnoot548
 
Het nootlot baent den wegh in allerhande noot,
550[regelnummer]
En Godt Apollo, dien ick aenroep, stuurt uw vloot:Ga naar voetnoot550
 
Maer wacht u voor de naeste en nagelege landen
 
Van out Italie, wiens ongeruste strandenGa naar voetnoot552
 
Ons zee bespoelt. wat stadt wat muur zich daer vertoont,
 
Die muuren worden al van vyanden bewoont,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
En booze Griecken. 't volck van Ajax, al die quamen
 
Van Naryx, eene stadt in Lokris, bouwden t'zamen
[pagina 516]
[p. 516]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

460 steden gebouwt; en Idomeneus van Lyktus houdt den Salen-Ga naar voetnoot460Ga naar voetnoot460-61 461 tijnschen bodem met soldaten bezet. Hier staet het kleine ste- 462 deken Petilie, gesterckt met zijnen muur, van Filoktetes, denGa naar voetnoot462 463 Melibeeschen Vorst opgetrocken. En wanneer uwe vloot de 464 zee over geraeckt is, en ghy vaerdigh staet om voor de gebouwde 465 altaren, u van uwe beloften op het strant te quijten; zoo be-Ga naar voetnoot465 466 deck uw hair met eenen purperen sluier, op dat, onder de hei- 467 lige brantofferhande, den Goden ter eere ontsteken, u geenGa naar voetnoot467 468 heilooze gedaente bejegene, en den godtsdienst steure. DezeGa naar voetnoot468 469 manier zult ghy zelf met uwe reisgenooten in 't offeren onder-Ga naar voetnoot469 470 houden. Laet uwe nakomelingen by dezen zuiveren GodtsdienstGa naar voetnoot470 471 blijven. Maer wanneer de wint u, na uw vertreck, aen de kust 472 van Sicilie gevoert hebbe, en d'inham van 't enge Pelorus beginGa naar voetnoot472 473 te sluiten; hou dan aen uw slincke hant naer lant toe; vaer danGa naar voetnoot473 474 liever verre om, en hou in zee naer de slincke hant toe: wacht u 475 voor het water en strant, aen de rechte zy. Men zeit dat hier 476 eertijts beide de landen aen malkandere vast (zoo kan de tijt van 477 langer hant de dingen veranderen) door het gedruis en woestGa naar voetnoot477 478 gewelt des waters van een gesprongen zijn, en de zee met kracht 479 tusschen beide inschietende, de Hesperische zijde van SicilieGa naar voetnoot479 480 afscheurde, en landen en steden door een smal strant scheidende,Ga naar voetnoot480 481 midden door die twee met een eng water quam aenbruisen.Ga naar voetnoot481 482 Scylle bezet de rechte, d'ontembare Charybdis de slincke zijde,Ga naar voetnoot482 483 en slorpt de woeste baren schichtigh driewerf in den diepen mael-Ga naar voetnoot483 484 stroom des afgronts, en braecktze desgelijcks weder naer de lucht,Ga naar voetnoot484 485 en geesselt de starren met schuim: maer Scylle, die haer hooft teGa naar voetnoot485 486 water uitsteeckt, en de kielen op de klippen ruckt, zit in haereGa naar voetnoot486Ga naar voetnoot486-87

[pagina 517]
[p. 517]
 
Hier nieuwe steden, en Idomeneus houdt met
 
Zijn volck van Lyktus en de wacht den gront bezetGa naar voetnoot558
 
Van 't Saletijnsch gebiet. Petilje in dat geweste,
560[regelnummer]
Een kleene stadt, gesterckt met zijne poorte, en veste,
 
Van Filokteet gebouwt, den Melibeeschen heer,
 
Bewaeckt de zeekust naeu. wanneer uw vloot het meer
 
Bevaeren heeft, en rust, gy reed staet voor d'altaerenGa naar voetnoot563
 
Op strant, om Godt uw woort te houden; deck uw haerenGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
En hooft met purpre zy, dat, onder 't offervier
 
Den Goôn ontsteecken, u geen heiloos vyant hier
 
Bejegene, en den dienst en d'eer der Goden schende.Ga naar voetnoot567
 
Gy en uw reisgenoots zult, tot het uiterste ende,
 
Deze offerwijze voên, en dat uw naneef mêGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Dien zuivren godtsdienst houde: en als de wint op zee
 
U voert van hier, daer vloên op out Sicilje stuiten,
 
En d'inham van het eng Pelorus komt te sluiten,
 
Dan hou ter slincke hant naer lant toe: vaer dan vryGa naar voetnoot573
 
Wat om, en hou in zee doorgaens de slincke zy,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
En schuw ter rechte hant de zee, en oock de stranden.
 
Men zeght dat eertijts hier aeneengelege landen,
 
[Zoo baert de tijt allengs verandring van den staet
 
Der dingen,] door 't gedruisch des waters, zonder maet,Ga naar voetnoot578
 
Van een gesprongen zijn, de zee de landen scheide,
580[regelnummer]
En, met gewelt en kracht geschoten tusschen beide,
 
[Hesperie en zijn zy van 't Siciljaensche zantGa naar voetnoot581
 
Gescheurt, en steên en velt geklooft door 't smalle strant,]Ga naar voetnoot582
 
Aenbruizen quam in 't endt met een heel eng getyde.Ga naar voetnoot583
 
De booze zeeplaegh Scyl bezet de rechte zijde.
585[regelnummer]
Charybdis, noit verzaet, bezet de slincke hant,
 
En slorrept drywerf fel de golf in 't ingewantGa naar voetnoot586
 
Des diepen maelstrooms, en zy braecktze drywerf weder
 
Ter keele uit in de lucht, en geesselt, t'elckens wreeder,Ga naar voetnoot588
 
De starren met haer schuim: maer Scylle, die het hooft
590[regelnummer]
Te water uitsteeckt, en de kiel, die 't water klooft,
 
Op klip en steenrots ruckt, zit in haer hol gevangen,
[pagina 518]
[p. 518]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

487 spelonck en heimelijcke schuilhoecken vast. Zy heeft een menschen 488 aenzicht, en is tot den navel toe een maeght met blancke borsten:Ga naar voetnoot488 489 het onderlijf is een geweldigh zeegedroght, een wolfsbuick, waer 490 aen een dolfijnsstaert hangt. Het is beter te verletten, en verreGa naar voetnoot490 491 buiten Sicilie omloopende, den waterkant van Pachijn, een' drie-Ga naar voetnoot491 492 hoeck van Sicilie, langs te varen, dan eens de wanschape ScylleGa naar voetnoot492 493 in haer woest hol te zien, en de steenrotsen, die tegens haerGa naar voetnoot493Ga naar voetnoot493-94 494 blaeuwe waterhonden aenbassen. Behalve dat, indien 'er eenigeGa naar voetnoot494 495 voorzienigheit, eenige oprechtheit by Helenus den waerzeggerGa naar voetnoot495 496 is; indien Apollo door zijnen mont waerheit spreeckt; zoo moet 497 ick, o zoon van Venus, u een eenige zaeck, een eenigh ding boven 498 al te vore zeggen, en noch eens wel te dege en meer dan eensGa naar voetnoot498 499 vermanen. Voor eerst aenbidt en stort uwe gebeden uit voor Juno,Ga naar voetnoot499 500 die groote Godin. Draegh Juno gewillighlijck uwe beloften op,Ga naar voetnoot500 501 en smijt die maghtige vrouw met ootmoedige offergaven overGa naar voetnoot501-02 502 stach: zoo zult ghy Sicilie achter u latende, ten leste behouden 503 aen de grenzen van Italie belanden. Wanneer ghy daer gevoert,Ga naar voetnoot503 504 de stadt Kuma genaeckt, en de meeren aen Apollo toegewijt, enGa naar voetnoot504 505 de bosschen, die rontom den jammerpoel ruischen; dan zult ghy 506 de zinnelooze Waerzeghster zien, die diep onder de klip elck zijnGa naar voetnoot506 507 avontuur spelt, en letters en namen op bladers schrijft. De MaeghtGa naar voetnoot507 508 weet al de vaerzen, dieze op bladers schrijft, op een zekere maetGa naar voetnoot508 509 te schicken, en laetze in 't hol opgesloten leggen. De bladers

[pagina 519]
[p. 519]
 
Een duistere spelonck. haer aenzicht oogh en wangen
 
Zijn even als een mensch. het bovenlijf is maeght
 
Ten navel toe, zoo blanck dat zy het oogh behaeght:
595[regelnummer]
Het onderlijf is een vervaerlijck waterwonder,
 
Een rechte wollefsbuick, met een' dolfijnsstaert onder.
 
't Is beter wat verlet, en om Sicilje heen,Ga naar voetnoot597
 
Langs d'oevers van Pachijn, gevaeren onbestreên,Ga naar voetnoot598
 
Dan eens in 't naere hol dees Scylle, dus wanschapen,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
t'Aenschouwen, daer heur jaght en blaeuwe honden gaepen,Ga naar voetnoot600
 
En vreeslijck bassen uit de steenrotse, en hun kolck.
 
Behalve dit, indien by Helenus, Godts tolck,
 
Voorzichtigheit en trou te vinden zy, en klaerheit;Ga naar voetnoot603
 
Indien Apollo zelf de goddelijcke waerheit
605[regelnummer]
Verkundight door mijn' mont; zoo moet ick u vooral,
 
O Venus zoon, een zaeck, een stuck, u ten gevalGa naar voetnoot606
 
Voorzeggen, meer dan eens, en reis op reis ontleden.Ga naar voetnoot607
 
Voor eerst hou aen, en stort voor Juno uw gebeden,Ga naar voetnoot608
 
En draegh haer Godtheit, die zoo groot is, uw gebeên,
610[regelnummer]
Uw kerckbeloften op, en smijt die maght alleen
 
Met bidden over stach: zoo zultge, die gevaerenGa naar voetnoot610-11
 
En 't Siciljaensche lant ontzeilt door holle baren,Ga naar voetnoot611-12
 
Belanden al verheught aen d'Italjaensche kust.
 
Wanneerge daer gevoert te Kume veiligh rust,
615[regelnummer]
En ziet de meeren, aen Apolloos dienst verbonden,
 
De bosschen, die van outs rontom Avernus stonden
 
En ruischten, dan zult gy de zinnelooze zien,
 
Die onder haere klip de tekens kan bediên,Ga naar voetnoot618
 
Elck een geluck zeght, zoo veel wonders weet te raemen,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
En bladers dicht beschrijft met letteren, en naemen.
 
De maeght weet naem by naem, waermê zy 't bladt beslaet,Ga naar voetnoot621
 
Te schicken op zijn plaets, op eene zekre maet,
 
En laet in 't diepe hol op haere plaets geslotenGa naar voetnoot623
[pagina 520]
[p. 520]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

510 blijven stil op hunne plaets, en wijcken uit hun orde niet: maer 511 zoo dra de deur ontsloten, een luchtje daer onder blaze, en deGa naar voetnoot511 512 toght de lichte bladers verstroie; zoo wil de Sibyl dat vervlogeGa naar voetnoot512-14 513 loof nimmermeer weder in haere spelonck nemen, nochte op zijne 514 plaets schickende, tot een vaers passen: dan gaen de lieden rade-Ga naar voetnoot514-15 515 loos wegh, en vervloecken den tempel der Sibylle. Hier zult ghy 516 zoo veel wercks niet maken van een luttel tijts te spillen; hoewelGa naar voetnoot516Ga naar voetnoot516-17 517 de maets u stijf aenporren, om t'zeil te gaen, en het recht voor 518 wint is; of ga eerst naer de Waerzeghster toe, en bidt haer, datGa naar voetnoot518 519 zy u geluck zegge, en gewilligh hooren late wat u beschoren zy.Ga naar voetnoot519 520 De Priesterin zal u kort afvaerdigen, d'Italiaensche volcken leerenGa naar voetnoot520 521 kennen, den toekomenden oorloogh spellen, en melden op welckeGa naar voetnoot521 522 wijze ghy alle voorvallende zwarigheit kunt vermijden, of uit-Ga naar voetnoot522 523 harden; en om d'eerbiedigheit haer toegedragen, u een spoedigeGa naar voetnoot523 524 reis verleenen. Zoo veel stontme vry u mondeling te vermanen.Ga naar voetnoot524 525 Nu ga hene, en verhef het wijtvermaerde Troje door uwe vromig-Ga naar voetnoot525 526 heit ten hemel toe. De Waerzegger my dit minnelijck aengedientGa naar margenoot+Ga naar voetnoot526 527 hebbende, beval gaven van goudt en ingeleit ivoir gewrocht, teGa naar voetnoot527 528 scheepe te brengen; en bevrachte de vloot met geweldigh veel 529 zilverwercks, en Dodoneesch koper, en een pantser, drie dickGa naar voetnoot529 530 van goude malien, en eenen braven helm met een pluimaedjeGa naar voetnoot530 531 verciert, wapens van Neoptolemus nagelaten. Oock beschonckGa naar voetnoot531 532 hy vader, en zette hem paerden en hoplieden by. Hy verzagh enGa naar voetnoot532

[pagina 521]
[p. 521]
 
De bladers leggen stil in orde, en onverschoten.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Maer zoo het hol zijn deur en ingang opsluit, haestGa naar voetnoot625
 
Verstroit een wint de blaên; een toght, een lucht verblaest
 
De letters. die Sibil wil dan om niemants quellenGa naar voetnoot627
 
't Vervloogen loof in 't hol in haer spelonck herstellen,Ga naar voetnoot628
 
Noch schicken op zijn plaets tot eene spreuck, en merck.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
De radelooze gaet dan heene, en vloeckt de kerck
 
En drempel van Sibil: maer laet u niet verdrieten
 
Om uw verblijf en rust wat tijts hierin te schieten;Ga naar voetnoot632
 
Al porren u de maets om t'zeil op zee te gaen;
 
Al blaest de wint in 't zeil; of hou eerst ernstigh aen
635[regelnummer]
By dees waerzeggerin, dat zy u spell' te vooren
 
Wat voor een avontuur, wat heil u zy beschoren.
 
De priesterin zal u berechten met der vaert,Ga naar voetnoot637
 
Het Italjaensche volck, en zijn natuur en aert
 
Ontvouwen, en met een d'aenstaende strijden spellen,
640[regelnummer]
En melden, op wat wijs, gy met uw reisgezellen
 
Wat ramp u voorvalt kunt verduuren, en ontgaen;Ga naar voetnoot641
 
En om d'eerbiedigheit, die gy dus onderdaenGa naar voetnoot642
 
Haer toedraeght, uwe vloot begunstigen in 't vaeren.
 
Dus veele stontme vry u mondling t' openbaeren.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Nu ga vry heene, en hef door uw befaemt gerucht
 
En deught de groote stadt van Trojen aen de lucht.Ga naar voetnoot645-46
 
Na dat de godtstolck my dus minzaem dit liet hooren,
 
Beval hy gaven, kunst en beeltwerck, van ivoor en
 
Fijn gout gewrocht, te scheep te brengen, en bevracht
650[regelnummer]
De vloot met eenen schat van zilverwerck en pracht,
 
En Dodoneesch metael, met een panssier van ringenGa naar voetnoot651
 
En goude malien, dry dick, voor 't fel bespringen
 
Heel steeckvry, en een' helm met zijne pluim, geweerGa naar voetnoot652-53
 
Dat Neoptolemus gedragen had wel eer.
655[regelnummer]
Mijn vader wort van hem ook rijckelijck beschoncken.
 
Hy zet hem hopliên by, en paerden om te proncken,Ga naar voetnoot656
 
Verziet stoffeert de vloot en 't bootsvolck, naer den eisch,
[pagina 522]
[p. 522]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

533 bezorghde ons en het bootsvolck oock met roeituigh en scheeps-Ga naar voetnoot533 534 tuigh. Ondertusschen beval Anchises de zeilen klaer te maecken, 535 om niet te verletten, zoo dra de wint dienen wou, en de Godts-Ga naar voetnoot535 536 tolck sprack vader zeer eerbiedighlijck aldus aen: o Anchises, die 537 gezien by de Goden, waerdigh waert met Venus zoo geluckigh 538 te paren, en tweemael in den ondergangk van Troje geborgenGa naar voetnoot538 539 wiert; zie daer leit Ausonie voor u open: zeil vry derwaert; enGa naar voetnoot539 540 al leit het dicht voor u, nochtans is het noodigh om te varen. DatGa naar voetnoot540 541 gedeelte van Ausonie, daer Apollo u naer toe wijst, leit verre. Ga 542 hene, zeit hy, o gezegende door uw zoons godtvruchtigheit; watGa naar voetnoot542 543 houde ick u langer met woorden op, en belet de vloot, nu de 544 wint dienen wil? Andromache niet weiniger bedruckt, toen hetGa naar margenoot+ 545 op een scheiden gingk, broght geborduurde kleeders, welckerGa naar voetnoot545-46 546 inslagh van gout was, en eenen Frygiaenschen rock voor Askaen;Ga naar voetnoot546 547 en gaf Helenus, in miltdadigheit van heerlijcke giften, niet toe, 548 en bestopte het kint met kostelijck borduurwerck, en sprack: oGa naar voetnoot548 549 jongske, aenvaert tot een gedachtenis het geen ick met mijn eige 550 hant wrocht, en gedenck moey Andromache, Hektors gemalin,Ga naar voetnoot550 551 hier by, en het goede hart, dat zy u toedraeght: aenvaert de lesteGa naar voetnoot551-52 552 gaven van uw maeghschap: o eenige van 't maeghschap, die mijnenGa naar voetnoot552 553 Astyanax gelijckt: zoo was hy van oogen, zoo van opzicht enGa naar voetnoot553 554 wezen; en nu zoude die bloem, even out als ghy, te gelijck metGa naar voetnoot554Ga naar voetnoot554-55 555 u opluicken. Ick op mijn vertreck staende, sprack hen noch voorGa naar margenoot+ 556 het leste aen, terwijl de tranen over mijn wangen liepen: nu vaert 557 wel in der eeuwigheit: ghy hebt uwen noot verwonnen: wyGa naar voetnoot557 558 moeten noch van 't eene gevaer in 't ander omsuckelen: uw rustGa naar voetnoot558

[pagina 523]
[p. 523]
 
Met roeituigh, nootdruft, en gereetschap tot de reis.Ga naar voetnoot658
 
Anchys beveelt terwijl de zeilen klaer te maecken,
660[regelnummer]
Om, als ons weêr en wint zal dienen, op te waecken:Ga naar voetnoot660
 
En Godt Apolloos tolck sprack dus eerbiedighlijck
 
Anchys, mijn' vader, aen: Anchises, in het rijck
 
Der Goden zoo gezien, en waerdigh eer te paerenGa naar voetnoot663
 
Met Cyprus koningin, en tweemael in gevaeren
665[regelnummer]
En Trojes ondergang geborgen, zie, daer leght
 
Ausonie op voor u: zeil derwaert regelrecht:Ga naar voetnoot666
 
En schoon het voor u leght, 't is noodigh om te vaeren.
 
't Ausonische gewest, daer Febus door de baren
 
U heenwijst, leght noch wijt. ga daer u Godt geleit,
670[regelnummer]
Gy die met reden, om uw zoons godtvruchtigheit,
 
Geluckigh heeten mooght. wat wil ick u verletten
 
Met woorden, nu de wint de zeilen uit koomt zetten?
 
Andromache bedruckt, als 't op een scheiden gaet,
 
Komt met borduursel voort, en kostelijck gewaetGa naar voetnoot674
675[regelnummer]
Met gouden inslagh, schenckt Askaen, de hoop der heeren,Ga naar voetnoot675
 
Een' Frygiaenschen rock, en komt den knaep stoffeerenGa naar voetnoot676
 
Met rijck tapijtwerck, wijckt geensins voor Helenus,
 
In haer schenckaedje en pracht, en spreeckt voor 't leste aldus:Ga naar voetnoot678
 
Aenvaert mijn hantwerck toch, tot een gedachtenisse,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
O knaep, gedenck hierby, wanneer uw oogh my misse,
 
Uw moey Andromache, die Hektor heeft behaeght.
 
Gedenck hierby wat hart, wat liefde zy u draeght.
 
Aenvaert de jongste gifte en gaven van uw magen,
 
O eenige van 't bloet. zoo nam ick eer behaegenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
In mijn' Astyanax, wien gy zoo wel gelijckt.
 
Zoo was hy van gelaet, en opzicht, dat bezwijckt
 
Hem nergens in. nu zou die bloem met u vergaeren,Ga naar voetnoot686-87Ga naar voetnoot687
 
Opluicken in eene oude, in een getal van jaeren.
 
Ick sprack, op mijn vertreck, reisvaerdigh, en bereit,
690[regelnummer]
Met tranen op de wang: vaert wel in eeuwigheit.
 
Gy raeckte uw zwaericheên en hoogen noot te boven:
 
Wy moeten met gevaer, van ramp op ramp, verschoven,Ga naar voetnoot692
[pagina 524]
[p. 524]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

559 is al geboren: ghy behoeft geen zee te ploegen, nochte naer het 560 eeuwigh deizende lant van Ausonie om te zoecken. Ghy ziet hierGa naar voetnoot560 561 Xanthus, en het nieuwe Troje met uwe eige handen gebouwt; 562 doch ick wensch met eenen bestendiger zegen, en den GrieckenGa naar voetnoot562 563 min in den wegh dan d'oude stadt. Wanneer ick den Tiber inge-Ga naar voetnoot563 564 varen, de landen naest aen den Tiber gelegen, en de muren aen 565 mijne lantsluiden geschoncken, kome te zien; dan zullen wy na-Ga naar voetnoot565 566 maels de steden, en volcken van Epirus en Hesperie (die elckan-Ga naar voetnoot566 567 dere in maeghschap en bloet bestaen, en eertijts uit Dardaen enGa naar voetnoot567-68 568 eenen zelven stam gesproten, oock een zelve avontuur uitstonden)Ga naar voetnoot568 569 door den bant van vrientschap vereenigen, en beide de TrojensGa naar voetnoot569 570 in een smelten: doch dat blijve onzen nakomelingen bevolen.Ga naar voetnoot570

571 Wy worden over zee gevoert langs Ceraunie, [en] de kaep naestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot571 572 hier aen gelegen, en waer langs men naer Italie vaert, en de weghGa naar voetnoot572 573 te water ruim zoo kort valt. Middelerwijl daelt de zon, en de 574 duistere schaduwe bedeckt de bergen. Wy loten om het roejen,Ga naar voetnoot574 575 en spoeien, en vallen in den schoot der gewenschte landouwe,Ga naar voetnoot575 576 langs het water; en ververschen ons op het drooge zant, daer deGa naar voetnoot576 577 vermoeiden uitrusten. De nacht van de uren aengevoert, was nochGa naar voetnoot577 578 niet aen de Noortlijn gestegen, als Palinuur, die nimmer slofte,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot578 579 van den bultzack oprees, zagh hoe de wint woey, en het hooftGa naar voetnoot579 580 eens in de lucht stack om te luisteren, en te letten, hoe de starren 581 aen den stillen hemel stonden. Hy zagh den Boer, en de natteGa naar voetnoot581 582 Regenstar en beide de Beeren, en Orion in zijn gouden harnas. NaGa naar voetnoot582

[pagina 525]
[p. 525]
 
Noch zwerven: uwe rust is al geboren. gyGa naar voetnoot693
 
Ploeght geene baren meer, noch hoeft in last, als wy,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Geen eeuwigh deizend lant Ausonie te zoecken.
 
Gy ziet hier Xanthus, en nieuw Troje, in deze hoecken
 
Met uwe hant gebouwt, doch 'k wensch met meerder spoet,Ga naar voetnoot697
 
En min den Grieck in 't oogh, dan 't oude, in stof gewroet.Ga naar voetnoot698
 
Als ick den Tyber, langs het lant hier naest gelegen,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Ben ingevaeren, en aenschouw met vollen zegen
 
De muuren aen mijn volck geschoncken, zullen wy
 
't Hesperisch bloet en 't volck t'Epirus, even vry,Ga naar voetnoot702
 
En van een' zelven struick, uit Dardans stam gesproten,
 
Beproeft door een fortuin, als trouwe bontgenooten,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Verbinden door den bant van vrientschap in 't gemeen,
 
En smilten alle bey de Trojens onder een.Ga naar voetnoot706
 
Doch deze zorgh zy den nakomeling bevolen.
 
Wy vaeren over zee langs Ceraunye, en doolen
 
Voorby de naeste kaep, waerlangs men zeilen moetGa naar voetnoot709
710[regelnummer]
Naer 't Italjaensche lant, en daer de watervloetGa naar voetnoot710
 
Een' korter wegh bestelt. terwijl verdrinckt de luisterGa naar voetnoot711
 
Der zonne, en d'avont deckt met schaduwen en duister
 
De bergen, en het lant. wy loten in de vloot
 
Om 't roeien, vallen voort in dien gewenschten schoot
715[regelnummer]
Der vrolijcke landouwe aen 't water, en verlustenGa naar voetnoot715
 
Ons op het drooge zant. de moede leden rusten,
 
Bevangen van den slaep. de nacht, als niets zich roert,
 
Was noch aen 't noortpunt niet van d'uuren aengevoert,
 
Of wackre Palinuur springt uit zijn bed by duister,
720[regelnummer]
Ziet om naer weêr, en wint, en, op dat hy eens luister'Ga naar voetnoot720
 
Naer 't weêr, en lette hoe de starren boven staen,Ga naar voetnoot721
 
En rollen aen 't gewelf des hemels, haere baen,Ga naar voetnoot722
 
Stack 't hooft eens in de lucht. hy zagh den Boer zich keeren,Ga naar voetnoot723
 
De natte Regenstar, en alle bey de Beeren,
725[regelnummer]
Den Reus Orion, die in 't gouden harnas stont.Ga naar voetnoot725
[pagina 526]
[p. 526]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

583 dat hy den hemel klaer en helder bevont, stack men de trompet 584 van de kampanje, dat het klonck. Wy lichten onze ankers, enGa naar voetnoot584 585 breiden de vleugels onzer zeilen uit, en spoeden voort. Nu begostGa naar voetnoot585 586 de morgenstont te blozen, het gestarrente onder te gaen, als wyGa naar margenoot+ 587 van verre donkere heuvels, en Italie, noch laegh voor ons leggenGa naar voetnoot587 588 zagen. Achates riep eerst: Italie, Italie: al het bootsvolck groette 589 Italie blijdelijck en met luider kele. Toen liet vader Anchises eenen 590 grooten barckemeier vol wijn schencken, dat het schuimde, enGa naar voetnoot590 591 om hoogh op 't achterschip staende, riep aldus de Goden aen: oGa naar voetnoot591 592 Goden, die, te water en te lande, over wint en weder gebodt hebt, 593 verleent ons spoedige reis: geeft ons voor wint. De wint wackert 594 aen: het koelt naer wensch: de haven leit dicht voor ons open,Ga naar voetnoot594 595 en wy krijgen den burgh van Minerve en hare kerck in 't gezicht.Ga naar voetnoot595 596 Het bootsvolck haelt de zeilen in, en went de voorstevens naerGa naar margenoot+ 597 strant toe. De haven loopt van het oosten met een' boght binne-Ga naar voetnoot597 598 waert; de steenklippen daer dwers voor leggende, keeren de zoute 599 baren, die hier op breken, dat het schuimt: de haven schuilt 'er 600 achter: de rotsen, zoo hoogh als torens, reicken van wederzijdeGa naar voetnoot600 601 hare armen uit, gelijck dubbele muren, en de kerck wijckt wat van 602 den waterkant af. Hier zagh ick het eerste voorteken, vier sneeu-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot602 603 witte paerden, verre van elckandren, in 't velt het gras afsnoejen:Ga naar voetnoot603 604 en vader Anchises riep terstont: o uitheemsche landouw, ghy 605 zeght ons oorloogh aen: paerden worden ten oorloogh toegerust:Ga naar margenoot+ 606 dusdanige dieren dreigen ons met oorloge: evenwel die zelveGa naar voetnoot604

[pagina 527]
[p. 527]
 
Toen hy den hemel klaer en schoon en helder vont,
 
Wert op zijn' last en woort de zeetrompet gesteecken,
 
Die klonck van haer kampanje: op zulck een leuze breeckenGa naar voetnoot728
 
De maets hun leger op, en spoên op dat besluit.Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
De voorwint zet het zeil en alle vleugels uit.Ga naar voetnoot730
 
In 't oosten bloosde alree de glans der morgenstarre,Ga naar voetnoot731
 
't Gestarnte doock, als wy eerst in 't gezicht van verreGa naar voetnoot732
 
De donckre heuvels en Italje vlack en laegh
 
Zien leggen voor ons oogh. Achates riep eerst graêgh:Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Italje, Italje: al 't volck, maetroos, en alle troepenGa naar voetnoot735
 
Begint Italje bly te groeten, en te roepen.
 
Anchys, mijn Vader, laet den berckemeier voort
 
Vol schencken, kranst den wijn, en, staende voor de poortGa naar voetnoot738
 
Op zijn kampanje, roept den naem aen van de Goden:
740[regelnummer]
O die te water en te lande uw rijxgebodenGa naar voetnoot740
 
En wetten voorschrijft weêr, en wint, en watervloet,Ga naar voetnoot741
 
Verleent ons voor den wint, behoude reis, en spoet.
 
De wint aen 't wackeren: de koelte in 't zeil aen 't stijgen.Ga naar voetnoot743
 
De haven leght vooruit en open, en wy krijgen
745[regelnummer]
Minerves slot en kerck wel haest in ons gezicht.
 
Het bootsvolck strijckt het zeil, en went den boegh heel dicht
 
Naer 't strant, dat voor ons leght. de haven, licht te winnen,Ga naar voetnoot747
 
Loopt van het oosten af met eene boght naer binnen.
 
De steenrots, dwers hier voor, beschutze voor 't gewelt
750[regelnummer]
Der zee, die hier op breeckt, en haere krachten smelt.Ga naar voetnoot750
 
Hier achter schuilt en duickt de haven, en de rotsen,
 
Als muuren uitgestreckt, en als twee armen, trotsenGa naar voetnoot752
 
De wolcken met haer kruin. de kerck wijckt af van strant.
 
Hier zagh ick 't eerste merck en voorspoock op het lant,
755[regelnummer]
Vier witte paerden, wijt van een, het gras afsnyen.
 
Anchises riep terstont: uitheemsche landeryen,
 
Gy zeght ons oorlogh aen. men recht de paerden afGa naar voetnoot757
 
Ten oorloge, en dit dier schijnt ons met oorloghsstrafGa naar voetnoot758
 
Te dreigen: evenwel die zelve dieren wendden
[pagina 528]
[p. 528]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

607 dieren gewenden naderhant den wagen te trecken, en onder hetGa naar voetnoot607 608 juck gespannen, naer den breidel te luisteren. Daer is noch hoop 609 van vrede. Wy aenbidden de heilige Godtheit van de strijtbareGa naar voetnoot609 610 Pallas, die d'eerste ons van blijschap juichende, verwellekomt.Ga naar voetnoot610 611 Wy behangen onze hoofden voor d'altaren met eenen Frygiaen- 612 schen sluier, volgens Helenus ernstige bevelen, en dragen deGa naar voetnoot612 613 Griecksche Juno haer brantoffer kerckplichtigh op. Zoo dra wyGa naar voetnoot613 614 onze beloften geschicktelijck hebben volbroght, zetten wy denGa naar voetnoot614 615 boeghspriet zeewaert in, en verlaten de huizen der Griecken, enGa naar voetnoot615 616 de verdachte landen. Hier na ziet men den inham (magh menGa naar margenoot+Ga naar voetnoot616-17 617 den roep gelooven) van Herkules te Tarentum. Lacinie, aen Juno 618 toegewijt, hooght recht hier tegen over, en de sloten van Kau-Ga naar voetnoot618 619 lonie, en Scylaceum, de kaep, waer op zoo menigh schip vergaet. 620 Daerna ziet men van verre den Siciliaenschen Etna uit der zeeGa naar margenoot+ 621 opstijgen, en wy hooren een geweldigh zeegedruis van verre, 622 en klinckende steenrotsen, en geluiden van stemmen op strantGa naar voetnoot622 623 gebroken: de wadden huppelen op, en de barningen wordenGa naar voetnoot623 624 met zant gemengt. Toen zeide vader Anchises: gewisselijck ditGa naar margenoot+ 625 is die Charybdis, dit zijn die klippen, die gruwelijcke steenrotsen,Ga naar voetnoot625 626 waer van Helenus my al wist te zeggen. Lustigh mannen, reptGa naar voetnoot626 627 u, redt ons, en te gelijck aen de riemen. Zy volgen zijnen last,Ga naar voetnoot627 628 en Palinuur de voorste van allen, went het schip over backboortGa naar voetnoot628 629 tegens de bruissende baren aen, en al de maets desgelijcks kiezen,Ga naar voetnoot629Ga naar voetnoot629-30 630 met roeien en zeilen de zelve zijde. De schepen rijzen, terwijl 631 men omloopt, hemelhoogh, en dalen, zoo dra het water valt, totGa naar voetnoot631

[pagina 529]
[p. 529]
760[regelnummer]
Den wagen tam en mack te trecken, en zy kenden
 
En luisterden, in 't juck gespannen, naer den toom.
 
Hier is noch hoop van pais. het lant, ons wellekoom,Ga naar voetnoot762
 
Aenbidt men, Pallas met haer speere, en schilt, vol slangen,Ga naar voetnoot763
 
Die d'eerste ons, juichende van blijschap, heeft ontfangen.
765[regelnummer]
Toen deckten wy ons hooft met Frygiaensche zy,
 
Naer Helenus bevel, en droegen Juno bly
 
Brantofferhanden op, godtvruchtigh en kerckplichtigh.
 
Zoo dra wy ons belofte en godtsdienst hier voorzichtighGa naar voetnoot768
 
Voltrocken, heel geschickt, zoo keerden wy den boeghGa naar voetnoot769
770[regelnummer]
En boeghspriet zeewaert in, en scheidden t'zamen vroeghGa naar voetnoot770
 
Van Grieckenlant, en die verdachte kust en hoven.Ga naar voetnoot771
 
Wy zien oock Herkles [magh men d'oude Faem gelooven,]Ga naar voetnoot772
 
Tarent, een' inham, noch aen dezen bynaem vast.Ga naar voetnoot773
 
Lacinje, Juno en haer Godtheit toegepast,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Hooght hier recht over op, met een de hooge sloten
 
Van Kaulon, en de kaep van Scil, berucht door 't stootenGa naar voetnoot776
 
En stranden van de kiel. hierna verneemt men mê
 
Den Siciljaenschen bergh van Etna, uit der zee
 
Gestegen van zoo verr'. wy hooren zeegedruizen
780[regelnummer]
Van verre, en steenrotsklanck, en stemmen, onder 't bruizen
 
Des waters, op het strant gebroken. 't wadde springkt.
 
De barning mengelt zich met zant, dat water drinckt.Ga naar voetnoot782
 
Anchys, mijn vader, sprack: gewis dit zijn die steenen,
 
Charybdis moortrots, daer ons Helenus voorheenen
785[regelnummer]
Van wichelde. nu voort als mannen: rept u, voort,Ga naar voetnoot785
 
En valt aen 't roeien. ruckt ons ras uit dezen oort.Ga naar voetnoot786
 
Zy volgen zijnen last, en Palinuur bevaerenGa naar voetnoot787
 
Went d'eerste 't backboort van den schepe naer de baren,
 
En d'andren kiezen, op zijn' voorganck, oock die zy
790[regelnummer]
Met boort, en riem, en zeil. de vloot, op dit gety,Ga naar voetnoot790
 
In 't ommevaeren rijst ten hemel, daelt in 't vallen
[pagina 530]
[p. 530]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

632 in den diepen afgront. Driewerf hoorde men het geluit uit de 633 holle rotsen opklincken: driewerf zagh men het schuim bersten,Ga naar voetnoot633 634 en de starren besprengkelen. Wy middelerwijl vermoeit, verliezen 635 den wint, tegens den avont; en twijfelende waer wy henevaren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot635 636 belanden aen de kust der Reuzen. Een geweldige zeehaven leitGa naar voetnoot636 637 'er, vry van storm en onweêr; maer Etna, dicht hier by gelegen,Ga naar voetnoot637 638 dondert en blixemt 'er gruwelijck, en bederft al wat 'er ontrentGa naar voetnoot638 639 leit. By wijlen berst de bergh naer de lucht uit met een zwarteGa naar voetnoot639 640 wolck en pickigen omdwarlenden smoock en gloeiende voncken;Ga naar voetnoot640 641 en worpt brandende klooten om hoogh, en lickt de starren metGa naar voetnoot641 642 tongen van vlam. By wijlen braeckt hy rotsen en ingewant vanGa naar voetnoot642 643 den bergh afgescheurt, uit zijne keel, en haspelt krack op krackGa naar voetnoot643 644 gesmolte steenen in de lucht, en bernt van den ondersten grontGa naar voetnoot644 645 op. Men zeit, dat Enceladus lichaem, half gebrant van den blixem,Ga naar voetnoot645 646 onder dit gevaert beklemt leit, en de geweldige Etna boven op 647 hem gepackt, zijne vlam ten geborste schoorsteenen uitsnuift; enGa naar voetnoot647 648 zoo menighmael de Reus zijn vermoeide zijde rept, davert enGa naar voetnoot648 649 loeit 'er geheel Sicilie af, en de hemel wort met roock bevlochten.Ga naar voetnoot649 650 Wy, dien ganschen nacht in de bosschen gescholen, moeten een 651 onmenschelijcke spoockery uitstaen; en kunnen niet zien waerGa naar voetnoot651 652 dat geluit herkomt: want daer scheen geen licht, nochte niet eenGa naar voetnoot652 653 heldere star aen den hemel, maer donkere nevels, en de duistereGa naar voetnoot653 654 midnacht bewimpelde de maen met een wolck.Ga naar voetnoot654

655 Des anderen daeghs begost het uit den oosten te dagen, en

[pagina 531]
[p. 531]
 
Des waters naer de hel. wel drywerf klonck hun allen
 
't Geluit der holle rotse in d'ooren: drywerf zagh
 
De hemel nat van schuim besprengkelt, slagh op slagh.
795[regelnummer]
Wy, midlerwijl vermoeit, verliezen, onder 't streven,Ga naar voetnoot795
 
Den wint, toen d'avont viel, onkundigh waerwe dreven.
 
Wy landden aen het strant der reuzen, en hun kust.
 
Een groote haven leght hier, vry en heel gerustGa naar voetnoot798
 
Voor onweêr. Etna, steil en hoogh hierby gelegen,
800[regelnummer]
Bederft al 't lant rontom, en blixemt aller wegen,
 
En dondert gruwelijck. by wijlen berst hy oock
 
Ten hemel met een wolcke, en zwarten roock en smoock,
 
En dwarrelende vlaegh van peck en gloênde voncken,
 
Schiet roode klooten vier en gloet uit zijn spelonckenGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
Naer boven, leckt de lucht en starren met den brant
 
En vlamme van zijn tong. hy braeckt zijn ingewant,
 
Geheele rotsen, van hem afgescheurt, met eenenGa naar voetnoot807
 
Ter keele uit, haspelt, krack op krack, gesmolte steenen
 
En klippen in de lucht, en barrent sterck en stijfGa naar voetnoot809
810[regelnummer]
Van onder op. men zeght dat hier het reuzelijf
 
Enceladus, gebrant of half gebrant, getroffen
 
Van weêrlicht, met gewelt, ter aerde neêr quam ploffen,
 
Geplet van dit gevaerte, en Etna, neêrgesmacktGa naar voetnoot813
 
Met zijn zwaerlijvigheit, leght hem op 't lijf gepackt;Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Van waer de reus noch vier en vlammen, onder 't razen,Ga naar voetnoot815
 
Uit zijn geborste keele en schoorsteen pooght te blazen:Ga naar voetnoot816
 
En gansch Sicilje, als hy zijn moede lenden rept,
 
Dat davert, trilt, en loeit, en siddert, en misscheptGa naar voetnoot818
 
De lucht: de hemel wort met roock en smoock bevlochten.
820[regelnummer]
Wy zien dien nacht, in 't bosch gescholen, slechts gedroghten,Ga naar voetnoot820
 
En naere spoockery, en zien niet uit wat oort
 
Dat schrickelijck geluit zoo verre wort gehoort:
 
Want al de hemel dooft zijn licht en klaere lampen:
 
De gansche lucht hangt dicht bezet met duistre dampen.
825[regelnummer]
Een wolck verduisterde den ganschen nacht de maen.
 
De dageraet begon in 't oosten op te staen,
[pagina 532]
[p. 532]

656 de dageraet schoof de vochtige schaduwe van den hemel; wan-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot656 657 neer haestigh een zeltzaem en misselijck slagh van een mensch,Ga naar voetnoot657 658 en heel dor en mager, en deerlijck gekleet uit het bosch voorGa naar voetnoot658 659 den dagh komende, zijne handen ootmoedigh naer het strantGa naar voetnoot659 660 toe uitstreckt. Wy zien om, en vernemen een gruwelijcke mors-Ga naar voetnoot660 661 sicheit, den langen baert, en een deken vol klissen en doornenGa naar voetnoot661 662 om 't lijf; voort scheen hy een Grieck. Dees, wel eer gewapentGa naar voetnoot662 663 met zijnen vader naer Troje gezonden, de Dardanische draghtGa naar voetnoot663 664 en Trojaensche wapens van verre ziende, bleef verbaest doorGa naar voetnoot664 665 dat gezicht, een luttel stil staen: stracks daer na vloogh hy alGa naar voetnoot665 666 weenende naer strant toe, en badt aldus: Ick bidde u, om GodtsGa naar voetnoot666 667 wil, om 't hemelsche licht der zonne, waer by wy leven, o Tro-Ga naar margenoot+ 668 janen, neemt my t'scheep, en vervoert my waer het u believe: 669 dat zal my genoegh zijn. Ick beken wel, dat ick een van deGa naar voetnoot670 670 Griecksche vloot ben; en, als een soldaet, naar Trojes bederf 671 stont: maer heb ick met dat schelmstuck den hals verbeurt, zoo 672 smijt my in 't water; en verdrinckt my in de wilde zee: moet ickGa naar voetnoot672 673 sterven, het zal my noch een troost zijn van menschenhanden 674 te sterven. Zoo sprack hy, viel ons te voet, en bleef aen onzeGa naar voetnoot674 675 knien hangen. Wy porren hem te melden wie hy zy; uit wat bloetGa naar voetnoot675 676 gesproten; wat avontuur hem hier jage. Vader Anchises geeftGa naar voetnoot676 677 zelf den versaeghden jongelingk stracks de hant, tot zijn verzeke-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot677 678 ringe. Hy ten leste wat bedaert van zijnen angst, spreeckt aldus: 679 Ick ben Achemenides, een spitsbroeder van den ongeluckigenGa naar voetnoot679 680 Ulysses, en uit Ithaka, van mijnen armen vader (och, waer hy armGa naar voetnoot680-81 681 gebleven) Adamastus gesproten, met wien ick naer Troje trock. 682 Mijn mackers deze bloetgierige spelonck ontvliedende, en van ver-Ga naar voetnoot682 683 baestheit hunnen macker vergetende, lieten my hier in dit woesteGa naar voetnoot683

[pagina 533]
[p. 533]
 
De lucht, met schaduwen betogen, op te klaeren,
 
Wanneer zich uit het bosch heel snel quam openbaerenGa naar voetnoot828
 
Een zeldsaem mislijck mensch, gansch mager, dor, en bleeck,
830[regelnummer]
En jammerlijck gekleet, die naer de waterstreeck
 
Zijn handen uitstreckte, en ons aenzocht met gebeden.Ga naar voetnoot831
 
Wy zien altsamen om, en ongehaventheden,Ga naar voetnoot832
 
En vuile morssicheit. de lange baert hangt stijf,Ga naar voetnoot833
 
Een ruige deken, scherp van doornen, om zijn lijf:Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Doch andersins een Grieck, die, 't vaderlant ten beste,Ga naar voetnoot835
 
In 't harnas was gestuurt naer Trojes hooge veste.
 
Als dees de Troische draght en Dardans wapens ziet,
 
Staet hy verbaest wat stil van verre. in 't ende schiet
 
'dElendige naer 't strant, al schreiende, en met smeecken:
840[regelnummer]
Om Godts wil bidde ick u, om 't licht, dat 's hemels streeckenGa naar voetnoot840
 
Verlicht, ons leven geeft, Trojaenen, neemtme mê:
 
Vervoertme waer 't u lust: dit is alleen mijn bê.Ga naar voetnoot842
 
Ick ben een uit de vloot der Griecken, waert te vloecken,
 
En quam, ick lochen 't niet, de Troische Huisgoôn zoecken,
845[regelnummer]
Bestormen: maer indien ick 't leven heb verbeurt,
 
Met zulck een schellemstuck, zoo grijpt my aen, en sleurt
 
En plomptme los in zee. 'k getroost me 't licht te derven,Ga naar voetnoot847
 
Te sterven, magh ick slechts van menschenhanden sterven.
 
Zoo bid hy op zijn knien, en valt ons droef te voet,
850[regelnummer]
En houdt de beenen vast. wy porren hem, hy moet
 
Ons melden wie hy is, uit wat geslacht gesproten:
 
Wat avontuur hem hier dus verre heeft verstooten.
 
Anchys, mijn vader, geeft terstont beleeft de hantGa naar voetnoot853
 
Aen dien verbaesden knecht, en troost hem door dit pant.Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Hy, wat bedaert van schrick, begint aldus te spreecken:
 
'k Ben Achemenides, geboren in de streecken
 
Van 't eilant Ithaka. gy ziet den toghtgenoot
 
Van ongeluckigen Ulysses hier. ick sproot
 
Uit Adamastus, arm, behoeftigh in zijn leven,
860[regelnummer]
En voer met hem naer Troje: och, waer hy t'huis gebleven.Ga naar voetnoot860
 
Mijn reisbroêrs, die verbaest dit reuzenhol ontvloôn,
 
Vergaten my. dit huis, vol stanck en bloet van doôn,
[pagina 534]
[p. 534]

684 Reuzenhol, een huis van binnen geweldigh groot en doncker, enGa naar voetnoot684 685 morssigh van vuil bloet en bloedige spijs. De Reus zelf is bijsterGa naar voetnoot685 686 langk, en stoot zijn hooft aen de starren, en (o Goden, helpt die 687 pest uit de weerelt) men durf hem naulix aenzien, naulix aen- 688 spreken. Hy leeft by ingewant en zwart bloet der ellendigeGa naar voetnoot688 689 menschen. Ick zelf zagh, hoe hy een paer van onze maets, met 690 zijne vuist uit al den hoop opgegrepen, en midden in het grooteGa naar voetnoot690 691 hol op zijnen rugh leggende, tegens de steenrots aenklitste, datGa naar voetnoot691 692 het spatte, en al de vloer van bloet en etter dreef. Ick zagh oock, 693 toen hy de zwart bebloede beenders en schenkels tusschen zijnGa naar voetnoot693 694 tanden kraeckte, hoe de laeuwe leden noch lilden in zijnen mont. 695 Dat kost Ulysses niet ongewroken aenzien, nochte d'IthakaenGa naar voetnoot695 696 vergat uit wraeckgierigheit in zoo groot een lijfsgevaer zich zel-Ga naar voetnoot696 697 ven met loosheit te behelpen: want zoo dra de Reus, zat van 698 brassen, en in wijn verzopen, zijn hooft nederleggende, en zichGa naar voetnoot698 699 in 't hol uitstreckende om te slapen, geweldigh veel etters en 700 brocken, met bloedigen wijn gemengt, te keel uitbraeckte; zoo 701 riepen wy met gebeden de groote Goden te hulp, trocken hetGa naar voetnoot701 702 lot waer elck hem aentasten zou; sloegen gelijckerhant eenenGa naar voetnoot702 703 ringk rontom zijn lijf hene, en boorden met eenen scherpen tuin-Ga naar voetnoot703 704 staeck hem uit den norssen kop zijn eenigh oogh, zoo groot als 705 de volle maen, of een Griecksche rondas. Zulck een zoete wraeckGa naar voetnoot705 706 namen wy ten leste van den moort onzer mackeren. Maer, o el- 707 lendige menschen, packt u voort, packt u voort, kapt het touwGa naar voetnoot707 708 van strant af: want zoo afgrijsselijck en zoo groot als dees Poly-Ga naar voetnoot708-10 709 femus is, die zijn ruige schapen in de holle spelonck sluit, en 710 hunne uiers melckt; zulcke hondert andere onnatuurlijcke Reuzen 711 onthouden zich gemeenelijck in deze boght, en doorsnuffelen hetGa naar voetnoot711

[pagina 535]
[p. 535]
 
En yslijck menschevleesch, is woest, en groot, en doncker.
 
De berghreus, byster langk, raeckt met zijn hooft 't gefloncker
865[regelnummer]
Van 't starrelicht gewelf. ô Goden, keert die pest.
 
Men yst voor zijn gezicht en stemme in 't gruwzaem nest.
 
Hy leeft by vleesch en bloet van aengestrande gasten.Ga naar voetnoot867
 
'k Zagh zelf hem van ons volck twee teffens fel aentastenGa naar voetnoot868
 
Met zijne stercke vuist, gaen leggen stijf en stuchGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
In 't midden van het hol, op zijnen breeden rugh,
 
Hen klitsen op een rots, dat brein en harssen spatte,Ga naar voetnoot871
 
De vloer van etter dreef en bloet. ick zagh hy vatte
 
En kraeckte met den tant de schenckels, en het been,
 
Noch zwart en raeu van bloet, en hoe de laeuwe leên
875[regelnummer]
Noch lilden in zijn' mont. Ulysses, stil gedoken,Ga naar voetnoot875
 
Kon zulck een gruwelstuck niet aenzien ongewroken,
 
En d'eilander vergat, in zulck een lijfs gevaer,Ga naar voetnoot877
 
Zijn wraeck en loosheit niet, maer nam zijn' slagh wel waer:Ga naar voetnoot878
 
Want toen de reus, nu zat van brassen, en verdroncken
880[regelnummer]
In wijn, zich nederleide in 't hol, en viel aen 't roncken,
 
Daer hy lagh uitgestreckt, en braeckte een' ettervloet,Ga naar voetnoot881
 
En brocken, ondermengt met wijn, en vleesch, en bloet,
 
Uit zijnen groven balgh, zoo riepen wy wel krachtighGa naar voetnoot883
 
De Goden aen om hulp, en trocken 't lot eendraghtigh
885[regelnummer]
Waer elck hem grijpen zoude, en sloegen om zijn lijf
 
Een' ringk, en boorden met een' tuinstaeck, sterck en stijfGa naar voetnoot886
 
Hem uit dat norsse hooft het eenigh oogh, gewassen
 
Gelijck de volle maen, of een van ons rondassen.
 
Zoo zoet een weêrwraeck nam de vloot, met recht gestoortGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Op 't wreet gedroght, bevleckt met onzer mackren moort.
 
Maer ô elendigen, verpackt u: kapt de touwenGa naar voetnoot891
 
Van strant af: want zoo groot de strantreus is t'aenschouwen.
 
Zoo vreeslijck Polyfeem zich zien laet herwaert uit,Ga naar voetnoot893
 
Die in de holle rots zijn ruige schaepen sluit,
895[regelnummer]
En daer hun uiers melckt; zoo groot zijn hondert anderen,
 
Vervaerlijck van gestalte, al reuzen met elckanderen,
 
Die zich hier op het strant onthouden in de boght,
 
En jaegen op 't geberghte, en snufflen in de locht.Ga naar voetnoot898
[pagina 536]
[p. 536]

712 hoogh geberghte. Driemael boogh de maen haer horens te zamen,Ga naar voetnoot712 713 sedert ick mijn leven hier in bosschen most overbrengen, onderGa naar voetnoot713 714 eenzame schuilhoecken, nesten van wilde dieren en onbeschofteGa naar voetnoot714 715 Reuzen, die ick van de klippen zagh nederstijgen, dat mijn hart 716 voor hunne stem, en het getrappel der voeten beefde. Ick pluckGa naar voetnoot716 717 van de struicken bezien, en steenachtige kornoeljen, eenen armenGa naar voetnoot717 718 kost; en houde het lijf by kruiden, met wortel met al uit der aerdeGa naar voetnoot718 719 geruckt. Overal om troost uitziende, zagh ick eerst deze vlootGa naar voetnoot719 720 naer strant toe komen, en quam 'er op aen, het moght dan wezen 721 wie het woude. Het is my genoegh, dat ick dien schendigen hoopGa naar voetnoot721 722 ontsluipe. Helpt ghy lieden my liever van kant; het is my even-Ga naar voetnoot722-23 723 eens hoe ick om hals kome. Naulix sprack hy dit, of wy zagen denGa naar margenoot+ 724 groflijvigen herder Polyfemus, boven op den bergh, onder hetGa naar voetnoot724 725 vee aentreden, en naer het strant, daer hy dagelijcks komt, toe- 726 stappen: een afgrijsselijck geweldigh groot wanschapen gedroght, 727 van zijn eenigh oogh berooft. Een geknotte pijnboom is zijn staf, 728 en onderstut hem in het gaen. Ruige schapen, zijn eenigh ver- 729 maeck, vergezelschappen hem: aen den hals hangt de fluit, dieGa naar voetnoot729 730 zijn quellaedje verzacht. Het strant af in bare zee komende, zooGa naar voetnoot730 731 wiesch hy het bloet van zijn loopende oogh af, dat hem uitgeboort 732 was; en op zijn tanden knarssende, gingk midden door de golven,Ga naar voetnoot732 733 zonder d'ocksels eens nat te maecken. Toen zetten wy al verbaestGa naar margenoot+ 734 het van verre op de loop, en namen den verlegen man, die hetGa naar voetnoot734 735 wel verdiende, binnen boort, en kapten al stil het touw af, enGa naar voetnoot735 736 wacker aen de riemen vallende, gingen over het water strijcken.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot736 737 Hy roock het, en quam op dat gedruisch aenstappen: doch hemGa naar voetnoot737-38 738 onmogelijck ons met zijne hant te bereicken, en in d'Iönische 739 golven met naloopen t'achterhalen, zoo stack hy zulck een af-Ga naar margenoot+ 740 grijsselijcke klock op, dat 'er al de zee en het water af beefden,Ga naar voetnoot740

[pagina 537]
[p. 537]
 
De maen stont driemael ront, terwijl ick, hier vergeeten,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Mijn leven, onder 't wilt, in bosschen heb gesleeten,
 
En nesten van 't gedierte, en 't onbeschofte slaghGa naar voetnoot900-901
 
Van reuzen uit hun rots met dootschrick daelen zagh,
 
Dat, voor hun stemme, en voor 't getrappel van hun voeten,Ga naar voetnoot903
 
Mijn hart verschrickte. ick pluckte om hongers noot te boeten,Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
De wilde beziën van struicken, en van rijs,
 
Kornoeljen, hardt als steen, helaes, een arme spijs;
 
En hou mijn leven op met kruit en blaên te plucken,
 
Met wortlen en gewas uit aerde en rots te rucken:
 
En toen ick uitzagh naer wat troost, van overal,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Vernam mijn oogh uw vloot, in 't landen aen dees wal:
 
Daer liep ick voort op aen, en zocht u van dees klippe,
 
Wie 't was of niet, als ick dien bozen hoop ontslippe.Ga naar voetnoot912
 
Helpt gy my liefst van kant: 't is my om 't even hoe,Ga naar voetnoot913
 
Of welck een doot ick sterf. zoo sprack hy. wy zien toe,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
En dien groflijvigen, dien grooten herder treden
 
En stappen, onder 't vee, op strant aen, naer beneden,
 
Gelijck hy dagelijcks gewoon is, langk en hoogh;
 
Een schricklijck woest gedroght, en van zijn eenigh oogh
 
Berooft. een pijnboom, die geknot is, stiert zijn gangen.
920[regelnummer]
De ruige schapen, al zijn wellust en verlangen,Ga naar voetnoot920
 
Geleiden hem. de fluit hangt, als zy doorgaends plaght,Ga naar voetnoot921
 
Om zijnen hals, een spel, dat zijn verdriet verzacht.
 
Dus koomende aen het strant, in zoute waterplassen,
 
Begint hy 't vuile bloet van 't loopende oogh te wassen,
925[regelnummer]
Dat hem is uitgeboort. hy knarstant, bits en prat,Ga naar voetnoot925
 
Gaet midden door de zee, en maeckt geene ocksels nat.
 
Wy zetten 't van zoo verre uit schrick terstont op 't loopen,
 
En bergen dezen man, vol jammers, pas ontsloopen,Ga naar voetnoot928
 
Gelijck hy had verdient, met d'onzen binnen boort.
930[regelnummer]
Wy kapten toen het tou al heimlijck, vallen voort
 
Aen 't roeien, elck om 't snelst, en vegen heen door 't water.
 
Hy roock het, en quam aen op 't ruischen, en geschater.Ga naar voetnoot932
 
Maer als hy met zijn vuist ons niet bereickt in 't wedt,Ga naar voetnoot933
 
Noch in 't Iönisch meer kan volgen met zijn' tret,
935[regelnummer]
Begint de reus een klock afgrijslijck op te steecken,
[pagina 538]
[p. 538]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

741 d'Italiaensche bodem dreunde en daverde, deboghtige spelonckenGa naar voetnoot741 742 van Etna loeiden. Maer de Reuzen, in de bosschen en op de hooge 743 bergen, door dien kreet opgeweckt, vallen plotseling naer de zee-Ga naar margenoot+ 744 havens toe, en bedecken het strant. Daer zien wy de spitsbroedersGa naar voetnoot744 745 van Etna by een staen, den kop in de lucht steken, en te vergeefsGa naar voetnoot745 746 ons overdwers aengrimmen: een afgrijselijck gezelschap: gelijckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot746 747 hemelhooge eicken, en cypressen, met hun beziën geladen, deGa naar voetnoot747 748 kruin om hoogh steecken, in het steile bosch aen Jupijn, en hetGa naar voetnoot748-49 749 woudt aen Diane toegeheilight. Een groote schrick jaeght ons 750 om voort te spoeden, de touwen overal los te rucken, de zeilenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot750 751 by te zetten, en recht voor wint af te loopen. Hier tegens vermaent 752 ons de raet van Helenus recht in 't midden tusschen Scylle enGa naar voetnoot752 753 Charybdis door te varen, en het bystere gevaer des doots te ver-Ga naar margenoot+ 754 mijden; weshalve men goet vont liever onzen koers te veranderen,Ga naar voetnoot754-56 755 en besloot weder te rugh te zeilen. Maer zie Boreas begost uit 756 het enge Pelorus te blazen, en men vaert voorby den mont vanGa naar voetnoot756-57 757 Pantagie, uit natuurlijcke rotsen gegroeit, en langs den inham vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot757-58 758 Megare, en het lage Thapsus. De reisgenoot van den ongeluckigenGa naar voetnoot758 759 Ulysses, Achemenides, den zelven wegh weder te rugge varende,Ga naar voetnoot759 760 toonde my alle die plaetsen. Een eilant leit voor den boezem vanGa naar voetnoot760-61 761 Sikanie, tegens over het waterrijcke Plemmyrium; de vooroudersGa naar voetnoot761

[pagina 539]
[p. 539]
 
Dat zee en afgront beeft, alle Italjaensche streecken
 
En kusten daveren, de boghtige spelonck
 
Het hol van Etna loeide, en galmde, dat het klonck.
 
Maer zoo veel reuzen als door bosch en bergen draven,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Geweckt door dezen kreet, geschoten naer de haven,
 
Bedecken 't heele strant. daer zienwe, dus ontvlught,Ga naar voetnoot941
 
De broêrs van Etna 't hooft opsteecken in de lucht,
 
Vergeefs ons overdwers aengrijnzen, en begrimmen;Ga naar voetnoot943
 
Een gruwzaem moortgespan: als eickeboomen klimmen,Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Cypressen steigeren, met beziën gelaên,
 
Tot boven in de lucht, in 't steile woudt, Diaen
 
Of Jupiter gewijt. verbaestheit leert ons spoeden,Ga naar voetnoot947
 
Maeckt touw en takel klaer, en zet, op d'ope vloeden,
 
De zeilen by, en jaeght de kielen af voor wint.
950[regelnummer]
De raet van Helenus dit ongeraeden vint,
 
Ten zy men tusschen Scylle en langs Charybdis glye,Ga naar voetnoot951
 
In 't midden tusschen bey de doot een hantbreet mye;
 
Waerom de vloot van koers veranderde, en zy vont
 
Geraeden weêr te rugh te zeilen: en terstont
955[regelnummer]
Begon de noorden wint ons recht in 't zeil te snyen,Ga naar voetnoot955
 
Uit eng Pelorus, en men vaert langs Pantagyen,
 
En zijnen mont voorby, natuurelijck gegroeit
 
Uit rotsen; Megar langs, een boght van zee bevloeit;Ga naar voetnoot958
 
Langs 't laege Thapsus heene. in dit te rugge deizenGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Door onzen eersten wegh, zoo wijst my, onder 't reizen,Ga naar voetnoot960
 
Nu Acheminedes, Ulysses reisgenoot,
 
Die plaetsen op een ry. een eilant leght'er blootGa naar voetnoot962
 
Sikanje voor de borst, recht over 't waterryckeGa naar voetnoot963
 
Plemmyrium, genoemt by d'ouden algelijckeGa naar voetnoot964
[pagina 540]
[p. 540]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

762 noemden het Ortygie; men zeit dat d'Alfeus, een vliet van Elis,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot762-65 763 onder de zee heimelijck doorboorende, eenen wegh vondt, die,Ga naar voetnoot763 764 o Arethuse, nu door uwen mont vloeiende, zich met de Siciliaen- 765 sche baren mengt. Wy eeren, niet zonder last, de groote Godt-Ga naar voetnoot765 766 heit der zelve plaetse; en geraken hier na boven den vetten klai-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot766-67 767 gront van Helorus, dat nu blanck leit. Daer na gaen wy strijcken, 768 dicht langs de hooge klippen en de kaep van Pachijn; en vanGa naar voetnoot768 769 verre doet zich Kamarine op, dat men, volgens Apolloos orakel,Ga naar voetnoot769 770 niet reppen moght; en de Gelasche ackers, en geweldige stadtGa naar voetnoot770 771 Gela, naer heuren stroom genoemt. Hier na vertoont het steileGa naar margenoot+Ga naar voetnoot771 772 Agragas, eertijts een aenfockster van brave paerden, zijne heer-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot772-73 773 lijcke muren van verre; en o palmrijck Selinus, ick streef u metGa naar margenoot+Ga naar voetnoot773 774 een wackere koelte voorby, en vaer langs de Lilybeesche wadden,Ga naar voetnoot774 775 al harde klippen, die onder water leggen. Daer na krijgh ick deGa naar voetnoot775 776 haven en onlustige ree van Drepanum. Hier, na zoo veele stormenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot776 777 in zee uitgestaen, verlies ick vader, helaes! den eenigen troost en 778 verquickinge in alle voorvallende zwarigheden en bekommeringen.Ga naar margenoot+ 779 O allerliefste vader, hier begeeft ghy my, van langwijligh om-Ga naar voetnoot779-80 780 suckelen afgemat: te vergeefs, helaes! berghde ick u uit zoo grooteGa naar margenoot+ 781 gevaerlijckheden: en Helenus, de waerzegger, die my zoo vele 782 rampen voorzeide, nochte de vervloeckte Celeno spelden my dezeGa naar voetnoot782-83 783 droef heit niet. Hier was d'uiterste pael van alle mijn omsuckelinge.Ga naar voetnoot783 784 Dit was het honck van de langdurige reize; en van daer schei-Ga naar voetnoot784

[pagina 541]
[p. 541]
965[regelnummer]
Ortygie. men zeght dat Alfeus, Elis vliet,
 
Al stil door zee geboort, een'doorgang vont, en schiet,
 
O Arethuze, door uw' mont, en komt gedolvenGa naar voetnoot967
 
Zich entlijck mengen met de Siciljaensche golven.Ga naar voetnoot968
 
Wy eeren, doch uit last, de Godtheit hier in 't koor,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
En raecken hooger dan de klaigront van Heloor,Ga naar voetnoot970
 
Dat heden blanck leght. wy gaen langs de klippen strijcken,Ga naar voetnoot971
 
En 't hooft, dat van Pachijn zoo diep in zee komt kijcken.Ga naar voetnoot972
 
Van verre rijst voor ons de top van Kamerijn,
 
Dat, naer Apolloos raet, geensins gerept magh zijn.
975[regelnummer]
Het groote Gela, met zijne ackren en landouwen,
 
Genoemt naer heuren stroom, laet zich op zee aenschouwen.Ga naar voetnoot976
 
Het steigrende Agragas, dat puick van paerden gaf
 
Voorheene, toont zijn muur, die steeckt op 't water af.
 
O pallemrijck Selijn, u streef ick door de baren
980[regelnummer]
Met een gewenschte koelte en wint voorby. wy vaeren
 
Langs 't Lilybeesche wadde, al blinde rots in zee.
 
Ick schiet de haven aen van Drepanum, de ree
 
Die mijne ziel bedroeft, na zoo veel zee-elende
 
En stormen uitgestaen, verlies ick hier in 't ende
985[regelnummer]
Anchys, mijn' vader, och, mijn toeverlaet alleen,Ga naar voetnoot985
 
Mijn troost, in allen druck en noot en zwaericheên.
 
O beste vader, hier begeeftge my, die, moede
 
Van al dat suckelen, vergeefs, helaes, u hoedde,
 
En berghde uit zulck een' noot, zoo veel gevaerlijckheên:
990[regelnummer]
En Godtstolck Helenus, die my d'aenstaende ween,
 
Zoo veele rampen spelde, en geene wichleryeGa naar voetnoot990-91
 
Van dat vervloeckte dier Celeno, die Harpye,
 
Heeft my dien rouw voorzeght. hier hielt het sucklen stant.Ga naar voetnoot993
 
Dit was het honck na'et leedt, te water en te lant
995[regelnummer]
Zoo menigh jaer bezuurt, en, van dien oort gescheiden,Ga naar voetnoot995
 
Beliefde 't Godt my aen uw zeekust te geleiden.
 
De vorst Eneas melde aldus, terwijl zy al
 
Toeluisterden, zijn reis, en Trojes ongeval,
 
Gelijck het Godt gehengde, en sluitende hiermedeGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Hielt op, zweegh stil, en ging te ruste op zijne stede.Ga naar voetnoot1000
[pagina 542]
[p. 542]

785 dende, dreef een Godt my aen uwe kusten. Aldus verhaelde vaderGa naar margenoot+ 786 Eneas, terwijlze alle te zamen toeluisterden, den ondergangk van 787 Troje, en zijne ballingschap, hem van boven opgeleit, en hierGa naar voetnoot787 788 mede volendende, zweegh ten leste stil, en gingk rusten.Ga naar voetnoot788

[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 27 De vorst berecht die ziel; deze woorden zijn in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door: Eneas zoent zijn' geest.
voetnootr. 2
Denk achter verzamelt hebbende; onder Antander, zie r. 41.
voetnoot3
in: naar; daer: waar; den gront leggende, zie r. 55; Polydoor, zie r. 82-vlg.
voetnoot4
van Polymnestor vermoort: vermoord door P.; Polymnestor was een Thracies koning, gehuwd met een dochter van Priamus; dies: waarom, om welke reden.
voetnoot5
zich beraden met: raad vragen aan; verstaende: horende.
voetnoot6
deszelfs: heeft betrekking op geslacht.
voetnoot7
averechts: onjuist.
voetnoot9
door openbaringe zijner Huisgoden: ten gevolge van een openbaring hem door zijn Huisgoden gedaan.
voetnoot10
Eerlangk: weldra; de Strofades, zie r. 264.
voetnoot11
gaf: begaf; zie verder voor r. 11-12 r. 334-vgl.
voetnoot12
jaergetijde: geboortedag
voetnoot14
onthalen: ontvangen, bejegenen; beleeftheid: welwillendheid, heusheid; spellen: voorspellen.
voetnoot15
aanstaende: komende.
voetnoot16
het voorste: het meest vooruitspringend deel.
voetnoot18
zie r. 679.
voetnoot21
verre: met een wijde boog.
voetnoot22
daer: waar; zoo van... als van: zowel tengevolge van... als van; omsuckelen: omzwerven.
voetnoot24
onweder: stormweer.
voetnoot26
waerde: rondspookte.
voetnoot27
De Vorst berecht die ziel; vgl. r. 107.
voetnoot28-29
de lang bezwaerde Andromache: A. die lange tijd in kommer en verdriet had geleefd (lees Andromach'al).
voetnoot31
wint: bereikt; Polyfeem, zie r. 680 met aant.
voetnoot32
bij volgt is Polyfeem onderwerp.
voetnoot33
en wat men gaerne derft (wat men gaarne verre van zich houdt, waar men gaarne vrij van blijft), nadere bepaling bij Charybde en Scylle.
margenoot+
[Randschrift:] Na den ondergangk van Troje
voetnoot35
het Rijck van Asie: Troje, voor Aeneas het voornaamste rijk van (Klein-) Azië.
voetnoot36
onnozel (immeritus): zonder dat verdiend te hebben (onschuldig); uitrojen: verdelgen; hof; koningsstad.
voetnoot37
door Neptuin opgebouwt; vgl. BoekI I, r. 657.
margenoot+
[Randschrift:] wordt Eneas, door d'orakels en voortekens der Goden, aengeport om in ballingschap te gaen.
voetnoot38
door de goddelijcke wichelerijen: door de aanwijzingen (voortekens) der Goden.
voetnoot39
langdurigh is niet in overeenstemming met de Lat. tekst, die spreekt van diversa exsilia: verafgelegen ballingsoorden.
voetnoot40
ongebouwde landen: ter vert. van desertas terras, waarmee Vergilius bedoelt eenzame, woeste streken. Blijkens de vert. in verzen denkt Vondel aan: nog niet door anderen in bezit genomen of gecultiveerd gebied.
voetnoot41
by de stadt Antander zelf: sub ipsa Antandro): aan de voet van (de bergen van) de stad Antandrus; A. lag aan de voet van 't Phrygiese Ida-gebergte, maar werd eerst na Trojes val gesticht. Vergilius geeft hier - en elders - geografiese aanwijzingen uit zijn eigen tijd; vgl. ook de vert. in verzen, vs. 10.
margenoot+
[Randschrift:] Hy gaet t'zeil,
voetnootvs. 4
Denk voor het hof nadat uit vs. 1; het hof, en Ilium: I., de koningsstad.
voetnoot8
ledige erven; vgl. de aant. bij de prozavert., r. 40.
voetnoot11
by een rucken: bijeenbrengen.
voetnoot13
opstaen (in 't 17de-eeuws meermalen van de zon en de dag gezegd): verschijnen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 57 Diane. Deze onjuiste vertaling van 't Lat. Dionaeae (Aen. III, 19) staat ook in de tweede druk; de volgende uitgave (Unger 423, III) heeft Dione. Eerst de druk van 1659 (Unger 425, V) vertaalt juist: Dione's dochter.
voetnoot45
belasten; bevelen; op Godts geleide; de Lat. tekst heeft (jubebat) dare vela fatis; vgl. de vertaling in verzen, vs. 14.
voetnoot48
Huisgoden: Penaten.
voetnoot49
groote Goden (cum magnis Dis): de van staatswege vereerde Goden, Vesta bijv., tegenover de penaten.
voetnoot50
bouwt: bebouwt; de Thrax: de Thraciër.
voetnoot51
dat Mars toegeheilight (toegewijd) wert; de Thraciërs, een strijdlustig volk, vereerden in 't bijzonder de krijgsgod Mars; Lycurgus: koning der Edonen in Thracië.
margenoot+
[Randschrift:] belandt in Thracie, bouwt'er een stadt, offert,
voetnoot54
ter quader ure (fatis iniquis), omdat hem daar rampen wachtten.
voetnoot55
bouw hier d'allereerste stadt: woordelike vert. van: loco prima moenia; d.i. ik sticht hier het begin van een stad, een voorlopige nederzetting; volgens de sage zou dit de stad Aenus zijn, aan de mond van de Hebrus (Maritza).
voetnoot57
Diane; lees: Diones dochter: Venus (Dionaeae); zie de Tekstkrit.; in welcker naem... begost: op wier bescherming wij hoopten bij...
voetnoot59
Hier neffens: In de buurt, hier dichtbij; by geval; vertaal; het toeval wilde dat...
margenoot+
[Randschrift:] en pooght tacken uit der aerde te trecken, die druipen van bloet;
voetnoot61
naer: duister, dicht; de vert. in verzen (vs. 32.... als spiessen) blijft dichter bij de Lat. tekst: myrtus horrida hastilibus densis.
voetnoot63
met bladen en ruighte: met bebladerde takken (ramis frondentibus).
voetnoot64
voorspoock: voorteken, openbaring; zie de vert. in verzen, vs. 36: een wonderteken; boom, hier: struik, twijg.
voetnoot66
etter, hier: zwart (bedorven) bloed.
margenoot+
[Randschrift:] dies verschrickt hy, In het Randschrift bij r. 67: dies: daarvan.
voetnoot69
dezer diepe geheimenisse; beter: van dit geheimzinnige voorval tot op de grond (penitus); geheimenisse vrl. en onz.; naer: na.
voetnoot70-71
hier over vast malende met mijn zinnen: in angstige onzekerheid omtrent de oorzaak hiervan.
voetnoot71
eerde de Boomgodinnen: riep de bosnimfen aan.
voetnoot18
de kleene Goôn: de huisgoden, de penaten.
voetnoot19
nu veiligh: nu in rust en vrede (na de onrustige regeringstijd van de 'strenge' Lycurgus)
voetnoot20
wijtstreckend: uitgestrekt; Mavors: oudere, dichterlike vorm voor Mars.
voetnoot22
van outs: oudtijds; bezeten by: geregeerd door.
voetnoot24
het rijck: het Trojaanse rijk.
voetnoot25
oort, vroeger ook manl.
voetnoot28
Dioon, mijn moeder; zie de aant. bij r. 57 en de Tekstkritiek; voor de mijnen: in de hoop dat het mijn metgezellen tot voordeel zou strekken.
voetnoot30
by avontuur: toevallig.
voetnoot32
dicht van tackebosch: met dicht opeen groeiende takken; als spiessen; zie de aant. bij de prozatekst., r. 61
voetnoot34
volgens kerckgebruick: in overeenstemming met de heilige gebruiken.
voetnoot35
besteecken: versieren.
voetnoot43
polssen: onderzoeken; dees veltverborgenheden: deze zich hier op het veld (in de grond) openbarende geheimzinnige verschijnselen.
voetnoot46-47
de Godtheên, hier met bast en schorssen overkleet is een omschrijving voor de Boomgodinnen, die V. zich dus dacht als huizend binnen de bomen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 80 leckt uit dezen struick niet wordt in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423): leckt niet uit dezen struick.
voetnoot72
Gradivus: bijnaam van Mars.
margenoot+
[Randschrift:] en hoort de stem van Polydoor,
voetnoot76
graf: graf heuvel.
voetnoot79
schennen (schenden): bezoedelen.
voetnoot81
de nadere verklaring van goutgierigh volgt r. 94.
voetnoot82
Polydoor: Polydorus, zoon van Priamus; het yzeren gewas van schichten, lett. vert. van seges ferrea telorum. P. is door een menigte van pijlen doorschoten, die in het dode lichaam stekende, wortel hebben gevat en tot lansen zijn opgegroeid; bout: zware pijl of lans.
voetnoot87
mistrouwen aen het geluck des oorlooghs: twijfelen aan de gelukkige afloop van de oorlog; mistrouwen aen is een Latinisme (cum diffideret armis Dardaniae).
voetnoot88
belegh: omsingeling.
voetnoot90
heimelijck is beter te verbinden met zont hy (zonder dat de Grieken het bemerkten; mocht Troje verwoest worden, dan zou althans één mannelike spruit van Priamus' geslacht in leven blijven).
voetnoot91
(zoo ras) hun middelen gespilt waren (ut opes fractae) zodra hun middelen opgebruikt, hun macht gebroken was.
voetnoot92
wiens wapens boven stonden: die aan de winnende hand was; passen op: geven om, zich bekommeren om.
margenoot+
[Randschrift:] hier door Polymnestor vermoort: In het Randschrift bij r. 93: Polymnestor: koning van Thracië.
voetnoot94-96
O vervloeckte goutzucht enz.; quid non mortalia pectora cogis, auri sacra fames.
voetnoot96
schrick: ontzetting.
margenoot+
[Randschrift:] weshalve men geraden vindt dezen bodem te verlaten,
voetnoot98
verstaen: vernemen (mogen horen).
voetnoot99
Zij stemden uit eenen mont: zij oordeelden eenstemmig; verwaten: vervloekt.
voetnoot49
uit gena: genadig, in hun goedertierenheid.
voetnoot50
voort: vervolgens; bestaen: ondernemen.
voetnoot54
riet, hier: de kornoelje- en myrtestruiken.
voetnoot56
ziel: schim van een afgestorvene; gebore zonder n, (ter wille van 't rijm voor het oog), in overeenstemming met de gesproken Hollandse volkstaal.
voetnoot57
vry: toch.
voetnoot58
godeloos: bijvorm van goddeloos.
voetnoot59
plecken: streken.
voetnoot61
vlught uw beste: vlucht zo snel ge kunt (vgl.: al uw best).
voetnoot62
gierigh; zie de aant. bij de prozatekst, r. 81.
voetnoot64
dus: zo.
voetnoot66
bedencken: overdenken.
voetnoot67
als: toen.
voetnoot68
van verre; vanuit Troje zag Priamus, hoe de vijanden aanstalten maakten Troje in te sluiten.
voetnoot69
voort: zonder tijd te verliezen.
voetnoot71
onwaerdeerbaer: waarvan de geldwaarde niet te schatten is; goeden, vroeger naast goederen in gebruik: (geld) bezit.
voetnoot74
neemt acht: ziet.
voetnoot76
tegens reden: tegen alle recht en billikheid.
voetnoot79
zoo kort: binnen zo kort tijdsbestek.
voetnoot82
bericht: mening, advies; d'Oversten: de 'hoofden des volks'.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 101-2 Wy vieren dan Polydoors lijckstaetsi is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door: Wy stellen dan Polidoor een lijckstaetsi toe. - 104 pajen wordt in de herziene druk van 1646: zoenen. - 107-8 berechten alzoo de ziel des overledens wordt dan: houden aldus d'uitvaert des overleden.
voetnoot102
lijckstaetsi: begrafenisplechtigheid (vgl. de Tekstkritiek).
voetnoot103
toestellen: oprichten; met blaeuwe offerbanden (vittis caeruleis): omwonden met zwartblauwe, zwarte linten.
voetnoot104
bruin: donker; pajen: verzoenen, rust schenken.
voetnoot106
gelijck men gewoon is (de more): naar overoud gebruik; opzetten, ter vert. van inferimus: wij offeren, gieten uit.
voetnoot107
berechten; vgl. de Tekstkritiek; de ziel van een overledene vond eerst rust, werd eerst in de onderwereld opgenomen, als het lijk onder de aarde was begraven; aan Polydorus was nog geen begrafenis ten deel gevallen; de wind had toevallig zijn lijk met zand overdekt.
voetnoot110
onweder: onstuimig weer.
voetnoot112
woelen: druk worden (van scheepsvolk); afwinden; de Trojanen hadden hun schepen op 't strand getrokken in de hoop aan deze kust een vaste nederzetting te vinden; zij trekken ze nu weer in zee (deducunt); Vondel laat ze - in overeenstemming met het 17de-eeuws gebruik - de ketting van het uitgebrachte anker op een spil winden, waardoor het schip in de richting van het water wordt getrokken; brengenze in het vlot: maken ze vlot.
voetnoot113
deizen achterwaert: deinzen achteruit, wijken terug.
margenoot+
[Randschrift:] en naer Delos vaert.
voetnoot114-15
(wort).... bewoont (letterlijke vertaling van colitur): ligt.
voetnoot115
Neptuin, de Zeevooght, ter vertaling van Neptuno Aegaeo: Nereus, de god van de Aegaeïese zee; Doris: de gemalin van Nereus.
voetnoot116
driftigh: drijvend; vrij ronddrijvend.
voetnoot117
van: door; Apollo is op het eiland Delos in de Aegaeïese zee geboren en heeft volgens de sage uit erkentelikheid dit te voren los drijvend eiland vastgehecht aan twee naburige eilanden: het rotsachtige Myconus en Gyarus; dien godtvruchtigen schutter (pius arquitenens); arquitenens: boogdragend is een epitheton, dat Homerus Apollo toekent (toxophoros); godtvruchtig is de vert. van pius, dat hier beter wordt weergegeven door: uit erkentelikheid (zie boven).
voetnoot119-20
op geen buien passen: niet meer geven om stormvlagen.
voetnoot120
overlustig: zeer lieflik.
voetnoot121
daer: waar.
voetnoot122
eeren: met eerbied begroeten.
voetnoot123
t'effens: tegelijkertijd; Febus: Apollo.
voetnoot124
de laurier was aan Apollo gewijd; bejegent ons voort: haast zich om ons te begroeten.
voetnoot125
kent: herkent; volgens de sage had Anchises Priamus begeleid, toen deze vóór de Trojaanse oorlog het orakel van Delos om raad vroeg; strax: aanstonds.
voetnoot86
een lijckfeest toestellen: uitvaartplechtigheden organiseren.
voetnoot88
cypresse en bruine blaren: donkere cypresse-bladeren (hendiadys).
voetnoot90
naer de wijs: volgens de bestaande gebruiken; bedeest: in angstige schroom.
voetnoot92
offerman: leider der offerplechtigheid, offeraar.
voetnoot94
verlof (vgl. oorlof): afscheid; wijck: streek.
voetnoot98
de gasten: (vgl. varensgast): het scheepsvolk.
voetnoot101
slijt: breekt.
voetnoot103
de watergodendommen: de (gezamenlike) zeegodinnen (de Nereïden).
voetnoot104
om lant en kust: langs verschillende landen en kusten.
voetnoot105
eer: eertijds.
voetnoot106
meer: zee.
voetnoot110
vermoeide: vermoeiden; substantief; in 't havenen: bij het binnenlopen.
voetnoot112-13
gekoren tot regeeren het rijck, en priesterdom: tot wereldlik en geestelik hoofd gekozen.
voetnoot113
ontmoeten: bejegenen; met Godts laurier: met de laurier, aan God Apollo gewijd.
margenoot+
[Randschrift:] Anius wellekomt daer Anchises en Eneas, die bidt Apollo om een gelukkige reis,
voetnoot127
ick eerde Apolloos tempel: ik naderde met gebeden Apollo's tempel.
voetnoot128
Thymbre: stad en vlakte bij Troje met een tempel voor Apollo.
voetnoot130
kinders: nakomelingen; bestendige vesten: duurzame woonsteden (urbem mansuram); behoe; bescherm; het andere Pergamum: het tweede Troje (dat Aeneas wil stichten).
voetnoot133
nederslaen: zich vestigen.
voetnoot134-35
om uwen wil te vatten: opdat wij (doordrongen van, verlicht door uw goddelike geest) uw bedoeling verstaan.
voetnoot136
hier ontrent: in de nabijheid; deuren: limina, hier: de gehele tempel; de laurier: het heilige woud van laurieren.
voetnoot137
de bergh is de Cynthus; de drievoet, Lat. cortina = ketel; hier de ketel die op een drievoet staat boven een kloof, waaruit het orakel, de stem van Apollo omhoogstijgt.
voetnoot138
de kappel (adytum): het allerheilige, het binnenste van de tempel.
margenoot+
[Randschrift:] die raet hem naer het lant zijner voorouderen te trecken:
voetnoot139
af komst: nakomelingen.
voetnoot140
het zelve lant: hetzelfde land.
voetnoot142
uw overoude moeder; Apollo bedoelt Italië (vgl. het vervolg).
voetnoot145-46
toen... mengen: toen mengden zich onder het rumoer der verzamelde menigte kreten van blijdschap.
voetnoot147
de dolende gasten: de zwervende makkers.
margenoot+
[Randschrift:] waer by Anchises Kreten verstaet, In het Randschrift bij r. 148: waer by: waaronder (Anchises meent dat daarmee Creta wordt bedoeld).
voetnoot148
neder te slaen; terug te keren, zegt de Lat. tekst (reverti).
voetnoot148-49
de historien.... opslaende, ter vertaling van: volvens monumenta veterum virorum = zich de geschiedenissen (overleveringen) der oude helden voor de geest halend.
voetnoot152
en de plaets....: de plaats, die de bakermat is van ons ras.
voetnoot153
opgewieght: van de wieg af grootgebracht; gebouwt: door menschen gebouwd en bewoond.
voetnoot116
met zijn hant: onder handdruk; vgl. de proza-vert., r. 125-26.
voetnoot117
koor: tempel.
voetnoot119
gedient: vereerd.
voetnoot120
den afgesolde: de moede zwerver; steden: woonplaatsen.
voetnoot121
afkomste: kinderen, nageslacht; die vast sta: die stand houdt (niet, als Troje, verwoest wordt).
voetnoot124
waer: waarheen.
voetnoot124-25
waer leeren uw geboden ons neêrslaen: waar gebiedt gij ons ons te vestigen (dat wij ons neerslaan).
voetnoot125
zin: bedoeling (laat ons weten wat ge voorhebt).
voetnoot127-28
het.... wat: alles.... wat.
voetnoot129
by der hant: in de nabijheid.
voetnoot130-31
voor te daveren en te loeien is scheen te denken.
voetnoot131
onbedwongen: met volle kracht, luid.
voetnoot134
zoo veer: (van) zo verre.
voetnoot135
ouders: voorouders.
voetnoot136
loten in verband met de beeldspraak sprooten.
voetnoot137
ernstigh: ijverig.
voetnoot138
voort: in de toekomst.
voetnoot138-39
wat haer voor haeren oirsprong kent (haer heeft betrekking op moeder): degenen die uit haar geboren zijn, die haar erkennen (eren) als de moeder van hun geslacht.
voetnoot143
belasten: bevelen.
voetnoot144
wijck: toevluchtsoord.
voetnoot146
algelijck: allen te zamen.
voetnoot147
gehoor geven: luisteren.
voetnoot150
gespijst: opgevoed.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 159.... van Cybele, der Goden moeder, in wordt in de dr. van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door: van der Goden moeder in, op den bergh Cybelus; vgl. de aant. bij de prozatekst (Lat.: Hinc mater cultrix Cybeli). - 171-72 Het gerucht... gedreven zy wordt in de dr. van 1659 (Unger, nr. 425) aldus gewijzigd: Het gerucht loopt dat Idomeneüs d'overste met gewelt uit zijn vaders rijck gedreven zy (pulsum regnis cessisse paternis).
voetnoot154
Teucer: de schoonvader van Dardanus en de eerste koning van Troje.
voetnoot155
gedencken aen: zich herinneren.
voetnoot156
de Rheteesche kusten: de Trojaanse kusten, aldus genoemd naar 't voorgebergte Rhoeteum in Troas aan de Hellespont.
voetnoot157
Pergamum, hier: de burcht van Troje.
voetnoot159
voerde.... hier in: plantte over (van Creta) naar hier (Troje); naar Cybele werd in ons gebied (Troje) een berg Cybele (Cybelus) genoemd, bedoelt Vergilius; zie de Tekstkritiek hierboven.
voetnoot160
de Korybanten zijn de priesters van Cybele, die bij de feesten te harer ere op bekkens (cymbalen) sloegen; in het woudt van Ide; de Lat. tekst zegt: uit Creta kwam ons ook de naam Ida, die van de Cretenser berg Ida overgedragen werd op onze met bossen bedekte berg.
voetnoot161
de geheime offerhanden (silentia fida sacris): de mysterieuze eredienst (waarover de ingewijden niets mochten vertellen); op de baen brengen: in zwang brengen; de wagen van Cybele werd in Troje, weer in navolging van Cretenser gebruik, bespannen met leeuwen, een symbool van haar macht (vgl. nog blz. 40, aant. bij vs.55).
margenoot+
[Randschrift:] en vermaentze derwaert te zeilen.
voetnoot162
getroost: goedsmoeds.
voetnoot163
aenleider: leider.
voetnoot165
de Gnossische Rijcken: Creta, met de hoofdstad Gnosus.
voetnoot166
Jupijn de voorste (modo Juppiter adsit: als Jupiter maar helpt, zegt de Lat. tekst); Vondel gebruikt een absolute constructie, misschien onder invloed van hem bekende Latijnse wendingen als: Jove auspice, diis ducibus; mogelik vond hij in de door hem gebruikte Lat. commentaar deze of een gelijksoortige uitdrukking.
voetnoot169
zwart vee voor het onweder; de bedoeling is: een zwart schaap voor de god der stormwinden (en een wit voor de Westewind, Zephyrus, de gunstige vaarwind).
voetnoot171
Idomeneus d'overste (Idomeneus dux): I, Koning van Creta, deed op zijn terugvaart van Troje tijdens een storm aan de Goden een gelofte, dat hij bij behouden landing, wat hem het eerst tegemoet kwam, zou offeren. Dit was zijn zoon, en door dit offer maakte I. zich gehaat bij zijn onderdanen, die hem verjoegen. Voor Aeneas was het een welkome tijding, dat deze vijand verdreven was.
voetnoot172
de vyant: I. met zijn aanhangers.
margenoot+
[Randschrift:] Men verlaet dan Ortygie,
voetnoot174
Ortygië: oude naam voor Delos; Naxos is het grootste eiland der Cycladen, de geboorteplaats van Bacchus.
voetnoot175
Bacchanten: (feestvierende) priesteressen van Bacchus; rinckincken: met luid getier dansen en springen.
voetnoot153
Retus: zie de aant. bij de prozatekst, r. 156; wat Vondel bij Retus (een onjuiste spelling) gedacht heeft, blijft onzeker.
voetnoot154
Als ik het oude verhaal, de sage, goed heb onthouden.
voetnoot155
stonden te bouwen: moesten nog gebouwd worden.
voetnoot157
op 't allerongezienst; de eredienst bleef verborgen voor de profanen.
voetnoot158-59
der Goden moeder en al den offerdienst van Cybele: de eredienst van C., de moeder der Goden.
voetnoot159-60
bestont... te planten: begon.... in te voeren, te vestigen; plicht: de voorgeschreven, plichtmatige ceremonieën.
voetnoot162
Dwong de leeuwen in 't gareel van C. te lopen, Cybele's wagen te trekken; het woord dwang verduistert de symboliese betekenis van deze leeuwen: zij symboliseren de almacht van C's moederlike liefde, die zelfs de meest woeste dieren gedwee en tam maakt.
voetnoot163-64
't bescheiden: de beschikking; houdende.... deze baen: als wij deze (de aangewezen) weg houden.
voetnoot167
volght mijn zeggen: let op mijn woorden.
voetnoot168
gerust: veilig.
voetnoot169
en hierop het offervee geslaght: en hierop wordt door de Trojanen het offervee geslacht.
voetnoot170
outerplicht: verplichtingen jegens het altaar, de Goden.
voetnoot171
't hooft der vloeden: God Neptunus.
voetnoot172
spoeden: begunstigen, bevorderen.
voetnoot173
aen 't westen: voor de westewind.
voetnoot175
geweldighlijck: met geweld.
voetnoot176
liet al de huizen leeg; versta: de woningen van hem en zijn aanhangers, die met hem gevlucht waren.
voetnoot178
laten: verlaten.
voetnoot181
Dionyse; de Lat. tekst heeft: Donysa.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 187 d'arbeitzame jeught begost te hijlicken wordt in de druk van 1659: (de) jeught aen het huwen. - 188 ick haer wordt in 1659: ick was bezigh haer.
voetnoot176
Donyse en Oliaros: eilanden in de buurt van Naxos; Paros, beroemd om zijn wit marmer.
voetnoot177
de Cyclades op zee gestroit: de Cycl. verspreid over de zee; het slot van de zin is een zeer vrije of onjuiste vert. De Lat. tekst zegt ongeveer: en door de onstuimig klotsende engten tussen de vele eilanden.
voetnoot178
De varende gasten: de matrozen.
margenoot+
[Randschrift:] en komt in Kreten, daer Eneas een stadt bouwt,
voetnoot182
de Kureten; volgens de sage de oudste bewoners en landbouwers van Creta; behartigen: zich met ijver toeleggen op.
voetnoot184-85
zijn een onjuiste vert.; Vondel heeft de woorden Pergameam en gentem uit de Lat. tekst met elkaar verbonden. Vergilius zegt: en noem die stad Pergamea en spoor het volk, ingenomen met die naam (= met dien bynaem wel gedient) aan om de (nieuwe) haardsteden in ere te houden en een hoge burcht te bouwen.
voetnoot186
nu bykans is een minder juiste weergave van jamque fere; Vondel vertaalt te veel op het woord af, de bedoeling is: wij waren dan zover, dat wij de schepen op het droge hadden; vgl. de vert. in verzen, vs. 195.
voetnoot187
arbeitzaem staat niet in de Lat. tekst, die zegt: de jonge mannen waren druk bezig met huweliken te sluiten en de nieuwe velden te bebouwen; Vondel haalt arbeitzaem waarschijnlik uit het woord operata in de Lat. tekst; vgl. in de vert. in verzen, vs. 196 nog: 'met maght'.
margenoot+
[Randschrift:] doch wort geplaeght: In het Randschrift bij r. 189: geplaeght: door plagen bezocht.
voetnoot189
schielijck: plotseling; bedorf: oudere vorm voor bedierf.
voetnoot190
een uitdroogende en deerlijcke smet (tabida miserandaque lues): een uitterend en jammerlik bederf (besmettelike ziekte); vergelijk het derde boek der Lantgedichten, r. 459-vlg.
voetnoot192
nu: kort te voren, zo nog.
voetnoot193
dat hun de beenen nasleepten; vgl.: trahebant aegra corpora.
voetnoot194
de doove air (seges aegra): de lege, voze aar.
margenoot+
[Randschrift:] dies vermaent Anchises hen weder naer Ortygie om bescheit te varen: maer de Huisgoden verschijnen Eneas, 195 bescheit: (nadere) inlichtingen.
voetnoot195
uitleveren: geven, voortbrengen.
voetnoot200
dieren (animalia); versta: levende wezens; wanneer my docht: toen het mij toescheen, toen het mij was alsof.
voetnoot201
Vgl. r. 48-49.
voetnoot202
gesleept: meegevoerd (met moeite).
voetnoot182
altijt rijck van: met onuitputtelike groeven van.
voetnoot185
een scheepsgeraes: luide kreten op de schepen.
voetnoot186-87
men tijt aldus naer Krete toe: zo (langs deze weg) lopen we op Cr. aan.
voetnoot188
spoeien (spoeden): begunstigen, bespoedigen.
voetnoot192
reede: al aanstonds.
voetnoot193
dat groeit in dezen lof: dat zich verheugt in deze eervolle naam.
voetnoot196
met maght beginnen (de Lat. tekst heeft operari): zich met lust wijden aan, ijverig beginnen.
voetnoot200
dat: wat, hetgeen; smet en teering: uitterende, slopende, besmettelike ziekten.
voetnoot202
sleept de lenden na: sleept zich met moeite voort.
voetnoot203
de Hontstar: Sirius (de zon in 't teken van Sirius staande).
voetnoot208
in dien staet, daer: in die toestand, waarin; verlegen: niet wetend wat te doen, ten einde raad.
voetnoot210
wy... reisgezint: wij die gaarne weer willen wegvaren.
voetnoot212
zich vertoogen: zich vertonen.
voetnoot213
Vgl. vs. 18.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r.210 gemeten is in de dr. van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door overgevaren. - 217 Oenotrie is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door Enotrië.
voetnoot203
daer ick lagh en sliep: waar ik lag te slapen; daer: ter plaatse waar.
voetnoot208
Dardanie: Troje.
margenoot+
[Randschrift:] spellen de toekomende heerlijckheit der Trojanen,
voetnoot210
gemeten: (letterlike vertaling van permensi): overgestoken; wij de zelve, vertaling van idem (= iidem): diezelfde wij; wij (zijn het) ook (die).
voetnoot211
hunne stadt, n.l. Rome.
voetnoot213
niet zwichten voor: niet ontmoedigd worden door (niet pogen te ontkomen aan; Lat.: ne linque).
voetnoot216
Een plaets is 'er: ter vert. van: est locus; de met deze woorden beginnende verzen (Aen. III, 163-66) zijn een herhaling van Aen. I, 530-33; bij Vondel I, r. 564-68: Een gewest leit 'er enz.; zie aldaar.
voetnoot217
die van Oenotrië: de 'Oenotrianen'.
voetnoot220-21
hier behoorde Dardaen t'huis (hinc Dardanus ortus): hier is D. geboren.
margenoot+
[Randschrift:] en raden hen naer Ausonie te trecken.
voetnoot221
vader Iäsius: broeder van D.; vader, als eretitel; uit welcken Vorst is in de eerste plaats te betrekken op D.
voetnoot222
overdragen: melden, brengen.
voetnoot224
zoeck, requiras; een andere lezing is requirat: laat hij (uw vader) opzoeken; Korithum: Corythus, stad in Etrurië, later Cortona genoemd; Ausonie: het land der Ausoniërs, de gemeenschappelike naam voor de volken van Midden-Italië, de niet-Griekse bevolking van Italië.
voetnoot224-25
den Dikteeschen bodem: Creta (naar de berg Dicte).
voetnoot226-28
dat ick.... kende: dat ik hun gelaatstrekken duidelik kon herkennen; tronie, nog niet met ongunstige betekenis; de hoofden met tulbanden bevlochten (comas velatas): de met haarbanden (vittae) omwonden hoofden.
voetnoot215
zy bloncken rontom heenen: zij glansden in een krans van licht.
voetnoot216
ter venster; venster vroeger vrl.
voetnoot218-19
vroet maecken: leren, verkondigen.
voetnoot220
zelfs: zelf
voetnoot225
Wij zullen met onverminderde, standvastige, (dezelfde) genegenheid.
voetnoot227
der stede: van de stad Rome (subjectieve genitief).
voetnoot228
steuren: verdrieten.
voetnoot229
Vgl. de proza-vert., r. 212.
voetnoot230
Febus troon te Delos: Apollo die troont (zetelt) in de tempel te Delos.
voetnoot231
hiet (verleden tijd): beval.
voetnoot232
der Kretensen plecken: de landstreken der Kretensers.
voetnoot233
by Griecken: door Griekenland (de Grieken).
voetnoot235
bezeten: in bezit gehad, bewoond.
voetnoot236
de neef: hun naneef, hun nazaten.
voetnoot237
den lantaert: het volk.
voetnoot238
weleer: van ouds.
voetnoot241
trouw: waarheidsgetrouw (vgl. de proza-vert. r. 222-23).
voetnoot242-43
zwicht voor niemant: toon een onbezweken moed; wees onbevreesd.
voetnoot244
ten beste zijn: gegund zijn, open staan (Creta moogt gij niet bewonen, bezitten).
voetnoot249
ooghschijnelijck: duidelik.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 231 In de druk van 1659 (Unger, nr. 425) is dranckoffers vervangen door gaven. - 238 profeteerde is in dezelfde druk gewijzigd in: ons spelde. - 241-42 ....toen.... geacht hebben is in dezelfde druk vervangen door: ....zich toen aen.... gekeert hebben.
voetnoot230
hart (Lat. vox): (biddend) gemoed.
voetnoot231
onbesmette dranckoffers (munera intemerata); slechts onvermengde, zuivere wijn mocht als offer op het altaar worden geplengd.
voetnoot233
van stuck tot stuck (ordine): in geregelde volgorde (vgl. van stukje tot beetje); hij kent strax: hij is zich aanstonds bewust.
voetnoot234
beide de ouders: onze beide stamvaders, nl. Teucer en Dardanus; vgl. r. 158-vlg. en 221-vlg.
voetnoot234-35
door een nieuw misverstant der oude plaetsen: door een nieuw (tweede) misverstand met betrekking tot de oude, oorspronkelike woonplaatsen; voor de eerste dwaling zie r. 50-vlg.
voetnoot236
geoefent (in); lett. vert. van exercitus: beproefd, op de proef gesteld (door); de bedoeling van de Lat. tekst is: o zoon, die steeds vervolgd wordt door 't noodlot van Troje; Kassandre: Priamus' dochter, aan welke Apollo de gave der voorspelling had geschonken; vgl. Aen. II, r. 282-vlg.
voetnoot237
zoodanige ongevallen; beter: deze lotgevallen; herdencken: zich herinneren.
voetnoot242
achten: ernstig nemen; geloof hechten aan; door Apollo was een vloek gelegd op Cassandra's voorspellingen, zò dat ze door niemand geloofd werden en eerst later als juist moesten worden erkend.
voetnoot243
van: door; het beste volgen (meliora sequi): de betere weg inslaan.
voetnoot245
weinigen: enkelen.
voetnoot246
de holle balk, lett. vert. van trabes cava, dichterlik voor: schip; woest; beter: onmetelik (vastus).
margenoot+
[Randschrift:] Men steeckt in zee,
voetnoot248
blaeuw (caeruleus): loodgrauw.
voetnoot249
onweder: stormlucht.
voetnoot255
streeck: koers.
voetnoot256
Palinuur: Palinurus, Aeneas' stuurman; ramen: uitmaken, zijn berekening maken.
voetnoot251
Godt, versta: de Goden, vgl. vs. 246; in verband met het enkelv. Godt staat in vs. 253 hem.
voetnoot254
nachtspraeck: in de nacht (tot mij) gesproken woorden.
voetnoot256
al d'afkomst: de rij der nakomelingen; d'ouders mê: de voorouders eveneens.
voetnoot261
wichlery: voorspelling.
voetnoot263
gezworen: plechtig, nadrukkelik beloofd.
voetnoot264
gedacht van gedenken: in herinnering brengen, gewagen van; droomt, versta: kon toen dromen.
voetnoot266
razend: in geestvervoering verkerend.
voetnoot270
door het bruischende geschal: door de bruisende golven, het klotsende water.
voetnoot274-75
een donckre donderslagh en wolck: een donkere, onweerszwangere wolk.
voetnoot275
het weder aen 't verslimmen: en terwijl het weer steeds slechter werd.
voetnoot278
van een spreiden: uiteendrijven, van elkaar raken; uit 's anders oogh: zodat we elkaar uit 't gezicht verloren.
voetnoot279
uitgegoten: bij stromen neergietend; in stromen vallend.
voetnoot284
zonder eens te weten: en wisten in 't geheel niet.
voetnoot257
hobbelen: dobberen.
voetnoot258
by de gis: op goed geluk; blindeling: zonder te weten, waar we ons bevonden, zonderiets te kunnen onderscheiden.
voetnoot259
docht ons... ter vert. van visa est, hier: zagen wij (land zich verheffen).
voetnoot260
eerst: eindelik.
voetnoot261
en eenen roock van zich geven; de Lat. tekst zegt: en wij zagen rook omhoog kronkelen; vgl. de vert. in verzen, vs. 292.
voetnoot262
niet sloffen: al zijn krachten inspannen.
margenoot+
[Randschrift:] en geraeckt in de Strofades, by de Harpyen,
voetnoot263
dat het kraeckt, een door Vondel meermalen gebruikte uitdrukking, die verbleekt is tot versterkingsformule; vegen den blaeuwen plas, lett. vert. van: verrunt caerula (doorklieven de donkere golven).
voetnoot264
eerst: het eerst (nadat de storm ons geteisterd had).
voetnoot266-68
Phineus, een waarzegger en koning van Thracië was, omdat hij zijn beide zonen de ogen had uitgestoken, door Zeus met blindheid geslagen, terwijl de Harpijen, drie roofzuchtige monsters, half vrouw half vogel, steeds zijn eten wegnamen of bezoedelden. Dit duurde tot twee van de Argonauten, nl. twee gevleugelde zonen van Boreas (de Noordewind), haar verjoegen en vervolgden tot twee eilandjes in de Ioniese zee, waar de vervolgers terugkeerden. Vandaar kregen die eilandjes de naam Strophaden, bij 't Griekse werkw. strephesthai = zich wenden, terugkeren.
voetnoot266
nestelen, in verband met de gedaante der Harpijen.
voetnoot268
schrick: angst; wie zagh enz.; de bedoeling is: geen schrikkeliker monster of moorddadiger pest is ooit, voortgebracht door de toorn der Goden, uit de diepten der onderwereld opgestegen; vgl. ook de vert. in verzen, vs. 303-304.
voetnoot271
buickloop: afgang, uitwerpselen; kromme klaeuwen: klauwvormige vingers.
voetnoot274
by driften: in kudden; weeligh: weldoorvoed.
voetnoot275
gadeslaen: hoeden; zò, zonder herder, weiden in de sage de kudden, die aan de Goden behoren.
voetnoot276
geweer: wapenen; hun genot: hun aandeel.
voetnoot278
brassen: smullen.
margenoot+
[Randschrift:] die bespringen de tafels der vlughtelingen, In het Randschrift bij r. 279: bespringen: onverhoeds aanvallen op.
voetnoot279
vreesselijck: in angstwekkende vlucht (vaart).
voetnoot280-81
met den kost gaen strijcken: er met het eten vandoor gaan; besmetten: bevuilen; kraeuwel: klauw.
voetnoot287
waerwaert: werwaarts.
voetnoot291
hoogen: zich verheffen.
voetnoot292
Zie de aant. bij de prozatekst, r. 261.
voetnoot293
maetroos; de spelling met ae zal wel te verklaren zijn uit de bijgedachte aan maet (vgl. voor de weglating van het lidwoord Van Helten, § 214, Opm.).
voetnoot294
altoos: steeds door, onvermoeid.
voetnoot295
vaegen: vegen; zie de aant. bij r. 263 van de prozatekst.
voetnoot297
gestort: neergestrooid.
voetnoot299
heiloos: onzalig, gevloekt.
voetnoot300-301
de hoofsche leckernyen van Fineus: de lekkernijen van Fineus' hof.
voetnoot304
Pluto: de god van de onderwereld.
voetnoot312
daer: waar; bewaeren: hoeden.
voetnoot313
met ons geweer en maght: met kracht van wapenen.
voetnoot314-15
buit en deel aen deze jaght: een aandeel in de jachtbuit.
voetnoot318
quam ons op: schoot op ons af, viel ons op 't lijf; met vreesselijck gerucht: met angstwekkend gesnor.
voetnoot320
bij schenden (bederven, bezoedelen) is kost als lijdend voorwerp te denken; veegen; syn. van strijcken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 288 beck is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door mont.
voetnoot283
geschal: gekrijs.
voetnoot284
naer: duister, somber.
voetnoot285
bedeckt: overwelfd; bij aenstaken dient nog eens te worden herhaald.
voetnoot286
uit verscheide hoecken, (vert. van: ex diverso caeli): uit tegengestelde richtingen.
voetnoot289
geweer: wapenen.
voetnoot290
dien bezeten hoop, ter vert. van dira gens: de helse troep (bezeten, eig.: door een boze geest of macht bezeten); smijten: slaan, stoten.
voetnoot291
rondas: schild.
voetnoot293
Miseen: Misenus (zoon van Aeolus), metgezel van Aeneas, vgl. Aen. VI; omhoog daer hy wacht hielt: van de heuvel (rots), waar enz.
voetnoot294
nieuw, in de bet.: nooit te voren gevoerd (Lat. nova); ongewoon.
margenoot+
[Randschrift:] doch worden verjaeght,
voetnoot295
snoot: onguur; zeevogels, ter vert. van: pelagi volucris; de moeder der Harpijen was een dochter van de zeegod Oceanus; zij zelf bewoonden een eiland.
voetnoot295-96
te schande maecken (lett. vert. van foedare): toetakelen, doden.
voetnoot297
gaen decken: er van door gaan.
voetnoot298
slaecken: loslaten; al de tafels; vgl. de vert. in verzen, vs. 344,
margenoot+
[Randschrift:] dies deze gedroghten verbittert, In het Randschrift bij r. 299: dies: tengevolge waarvan.
voetnoot299
die altijt onweer kraeit (die altijd slecht weer voorspelt) is de vert. van infelix vates (ongeluksprofeet).
voetnoot300
alleen Celeno; de andere zijn weggevlucht en uit het oog verdwenen; schudde.... haren krop uit; barstte los.
voetnoot301
Laomedon: koning van Troje (vader van Priamus), die trouweloos zijn eed had gebroken; zie Aen. II, aant. bij. r. 674.
voetnoot302-3
oock: ook nog; om uw ossen enz. is een onjuiste vert.: wegens de moord op onze...; nadat ge eerst onze ossen en koeien hebt vermoord.
voetnoot304
hier na: hiernaar; Razernijen: Furiën; de oude dichters verwarren dikwijls de Furiën en de Harpijen met elkaar.
voetnoot306
wint en spoet: voorspoedige wind; de Lat. tekst zegt: gij zoekt Italië te bereiken (zie de vert. in verzen) en smeekt op uw reis om gunstige wind; gij zult er komen en...
voetnoot308
voltrecken: volledig om de stad heen trekken (de muurring sluiten, zie de vert. in verzen; Lat.: cingere).
voetnoot325
rondtom.... beplant met: van alle zijden omgeven door.
voetnoot331
reisgenoot: enkelv. hier met meerv. bet.
voetnoot332
groeten: vijandig aantasten (misschien een ironies gebruik: zie voor deze bet. Ndl. Wdb. i.v.).
voetnoot338
dees tafelsmet: deze monsters, die de tafels bezoedelen.
voetnoot339
passen: zijn best doen.
voetnoot349
oock: ook nog.
voetnoot350
slaen: doden.
voetnoot355
gy zoeckt Italien; Lat.: petitis Italiam; vgl. de proza-vert., r. 306.
voetnoot357
havenen: een haven binnenlopen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 313 beloften is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door kerckbeloften; dezelfde wijziging in r. 334.
margenoot+
[Randschrift:] hun den toekomenden honger spellen.
voetnoot309
ongelijck: onrecht; onverdiende aanval; en 't ongelijck; versta: als straf voor...
voetnoot310
perssen (pressen): noodzaken, dwingen.
voetnoot312
bevelen (lett. vert. van jubent), hier met de kracht van aanraden (en zij dringen er bij mij op aan...).
voetnoot314
aenhouden: dringend verzoeken om.
voetnoot316
met opgestreckte handen (passis palmis): met omhooggestrekte handen, zò dat de handpalmen naar boven zijn gericht.
voetnoot317
naer den eisch der zaecke te offeren: de verschuldigde offers te brengen.
voetnoot320
ontmaeren (ontmeren, 't tegengest. van meren: met een touw vastleggen): de kabels losmaken.
margenoot+
[Randschrift:] Men vaert van hier,
voetnoot321
uitzetten: bol doen staan; spannen; bruizen, in 't 17de-eeuws naast bruis(ch)en.
margenoot+
[Randschrift:] voorby Zacynthus, Duluchium, Samos, en Ithaka,
voetnoot324
zich opdoen: verrijzen.
voetnoot324-25
Zacynthus, Duluchium en Samos (Same) zijn Ioniese eilanden, in de buurt van Ithaca, evenals Neritus; Laërtes: de vader van Ulysses.
voetnoot327
en eerlang ziet men de toppen des berghs Leukas door de wolcken uitsteken; mox et Leucatae nimbosa cacumina montis... aperitur: Weldra vertonen zich de omwolkte toppen van 't (voor) gebergte Leucatas; dit is een voorgebergte van 't eiland Leucadia in de Ioniese zee, waar zich een reeds op grote afstand zichtbare tempel van Apollo bevond (zie de aant. bij r. 334).
margenoot+
[Randschrift:] naer Leukas,
voetnoot332
buiten hoop: zonder dat we 't hadden durven hopen; boven verwachting.
voetnoot333
verzoenen; nl. als boete voor het de Harpijen aangedane onrecht.
voetnoot333-34
verplichten ons door beloften is een onjuiste vert.; de Lat. tekst zegt: wij ontsteken de altaren voor de te vervullen geloften; wij brengen de altaren de beloofde offers.
voetnoot334
by de kaep van Aktium; ook bij kaap Actium, op het vasteland van Acarnanië, ten N. van Leucadia, bevond zich een tempel van Apollo; dit voorgebergte stond in Vergilius' tijd bekend als gevaarlik voor de scheepvaart en daarop doelt hij in r. 329-30. Verwisselt hij de twee tempels? In alle geval landen Aeneas en zijn makkers bij de tempel van Apollo op 't voorgebergte te Actium, waar Augustus ter herinnering aan zijn overwinning op Antonius (31 v. Chr.) en ter ere van Apollo feesten had ingesteld, die om de 5 jaar werden gevierd. Het is Vergilius' bedoeling aan deze feesten een veel ouder oorsprong te geven.
voetnoot360
verlegen: radeloos; niet wetend wat te doen.
voetnoot363-64
het hart.... bezwijckt: de moed begeeft hen.
voetnoot366
smet: plaag.
voetnoot367
vogelvlught: vlucht, troep vogels.
voetnoot368-69
te branden en t'offren: te doden en als brandoffer op de altaren te leggen.
voetnoot369
nu bekent zal wel afhangen van eisch: wij zien nu in dat wij een offer aan de Goden verschuldigd zijn.
voetnoot374
Versta: sommigen vieren de schoot, anderen (vgl. hier) maken de takels en touwen in gereedheid.
voetnoot376
(wy) streven: wij zeilen in die richting.
voetnoot377
Zazynthus, onjuiste schrijfwijze; zie de prozatekst.
voetnoot380
rots: klippen, riffen; klippen in de vorige regel is op te vatten als rotsen; heerschappyen: gebied, rijk.
voetnoot381
heiloos: onzalig.
voetnoot386
bezien de kleene stadt: gaan de kleine stad (bij kaap Actium gelegen) bezoeken; reên (reeden): liggen op de rede.
voetnoot389
belooft den Goôn hun recht; zie de aant. bij de proza-vertaling, regel 333-34.
voetnoot390
gelijck men pleght: volgens oude gewoonte; pleght is een contaminatie-vorm; zie Tijdschrift XXXII, blz. 299.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 335 de Trojaensche feestspelen is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door: het Trojaensche feest met zoenspelen. - 341 de posten is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door den pylaer. - 346 Foacenzeren is in dezelfde druk vervangen door Feacenzeren. - 354 aen te spreken is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door: te spreken.
margenoot+
[Randschrift:] en viert by Aktium de spelen van Ilium.
voetnoot337
steden onder het gebiet (macht) van Argos staende: Griekse steden.
voetnoot339-40
de zon hadde haer ronde gedaen: de jaarlikse zonneweg (langs de ecliptica).
voetnoot340
bevroos; de Lat. tekst zegt: glacialis hiems aquilonibus asperat undis: en de koude winter maakt met zijn Noordewinden het water ruw (onstuimig); Vondels verkeerde opvatting van asperare (in vers 398 laat hij het water zelfs tot den gront bevriezen) is misschien zò te verklaren: in 17de-eeuwse taal had rimpelen zòwel de bet.: oneffen maken, doen golven, als doen toevriezen, stremmen; aan asperare (ruig worden) kan hij nu ook beide betekenissen hebben toegeschreven en de tweede hebben gekozen, natuurlik geleid door zijn Hollandse voorstelling van de winter.
voetnoot341
aen de posten, nl. aan de deurposten van de tempel; de Romeinen hingen dikwijls een buitgemaakte wapenrusting als offergave aan de ingang van een tempel met een opschrift, waarop de namen van de overwinnaar en de vroegere bezitter vermeld stonden.
voetnoot342
Abas: een oude koning van Argos; één van zijn nakomelingen moet het beroemde schild dat hem toebehoorde, verloren hebben in een gevecht tegen Aeneas; dit vaers (vers): deze versregel (deze Alexandrijn).
voetnoot343
wijdt: geeft als wijgeschenk; de Grieksche zege: aan de zegevierende Grieken (Aeneas haec de Danais victoribus arma).
margenoot+
[Randschrift:] Van hier varenze langs Epirus de haven van Chaonie in, en komen te Buthrotum,
voetnoot345
doft: roeibank; vegen door zee (ter vert. van aequora verrunt): doorklieven de golven.
voetnoot346
de hooge sloten der Foacenzeren, ter vert. van aerias Phaeacum arces: de zich in de wolken verheffende bergtoppen der Phaeacen, mythiese bewoners van het eiland Corcyra (Corfu), die volgens Homerus een vrolik en heerlik leven leidden; Chaonie: aan de kust van Epirus.
voetnoot348
versta: en begeven ons naar de hooggelegen stad B.
voetnoot349-52
Helenus, zoon van Priamus, beroemd als waarzegger, was door de Grieken gevangen genomen en Pyrrhus' slaaf geworden (Pyrrhus was een afstammeling van Aeacus). Toen P. vermoord werd, kreeg Helenus zijn rijk in Epirus en huwde Andromache (de vroegere gemalin van de Trojaanse Hector), die als slavin aan Pyrrhus' hof was gekomen en met deze in echtgemeenschap leefde.
voetnoot354
zoo groot een avontuur (tantos casus): dit zeldzame lotgeval.
voetnoot356
Juist by geval was A. toen: Toevallig was A. toen juist...
voetnoot357
jaergetijde: gedenkdag (van H.'s dood); offerspijs (dapes), bijv.: honig of wijn.
voetnoot358
naer Simoïs genoemt; aan de Simoïs, een tak van de Scamander, lag Troje; Andromache benoemt haar nieuwe omgeving met de oude, geliefde geografiese namen uit Troje; vgl. r. 406-vlg.
voetnoot391
De Troische hooghtijt, en het zoenspel: feestelike Trojaanse spelen, ter verzoening der goden.
voetnoot397
Terwijl verjaert de tijt; zie de proza-vert., r. 339; staet ront: is gesloten.
voetnoot400
deught: voortreffelikheid, dapperheid.
voetnoot401
merck de rede: geef de reden aan van mijn handeling.
voetnoot402
Vgl. de proza-vert., r. 343, waar schilt manl. is genomen; het woord is in vroegere taal meest manlik of onzijdig.
voetnoot403
uitvletten: met de vletten (boten) uitvaren; de schepen met de vaarboom buiten de haven brengen?
voetnoot408
opzwieren, hier voor: bestijgen, of snel opklimmen?
voetnoot416
ervaeren: vernemen.
voetnoot417
ick laet.... staen: ik laat achter, ik verlaat.
voetnoot418
juist recht en vooraen, om uit te drukken: vlak buiten.
voetnoot419
vast: juist.
voetnoot421
den lijcke: oude datief; voor de stê, en muuren: voor de stadsmuren; vgl. vs. 418.
voetnoot422
mê: eveneens; de verklaring van dit zonderlinge mê zal men wel moeten zoeken in vs. 487-90; zie de aant. bij de prozatekst, r. 358.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 371 noch leef ick is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door: ick leef wel degelijck.
voetnoot359
Hektors geest: de schim van de gestorven Hector; loos: ledig.
voetnoot360
wijdde; versta: gewijd had, opgericht had (om steeds zijn dood te kunnen bewenen).
voetnoot362
bestuwt met: omgeven door; ging het haer aen de zinnen: begafhaar haar verstand; versloegh: ontstelde.
voetnoot364
stont: staan bleef; keeck: staarde.
voetnoot365
naulix: met moeite.
margenoot+
[Randschrift:] daer Andromache Eneas aenspreeckt,
voetnoot366
schijn: geestverschijning, schim (Vondels vert. is hier tamelik vrij).
voetnoot367
uit der tijt: dood (zo ja, dan weet gij, als bewoner der onderwereld, waar Hector is).
voetnoot369
door al het woudt; de Lat. tekst zegt: omnem implevit clamore locum; misschien heeft Vondel gedacht aan lucum, dat even vroeger voorkomt (vgl. r. 358).
voetnoot371
sta en stamer nu en dan een woort: stamer (met moeite) enkele afgebroken woorden; noch: toch, inderdaad; zie de Tekstkritiek.
voetnoot372
niet eens: in 't geheel niet; daer... aen; nl. dat ik leef.
margenoot+
[Randschrift:] die naer heur avontuur vraeght, In het Randschrift bij r. 374: avontuur: lotgevallen.
voetnoot374
opgeholpen (vgl. op de been geholpen): opgebeurd, opgericht.
voetnoot377
flaeuhartigh (demissa voce): op neerslachtige, matte, onderworpen toon.
margenoot+
[Randschrift:] het welck zy verhaelt.
voetnoot378
verwezen: veroordeeld.
voetnoot379
op uw vyants graf; Polyxena werd volgens de sage, op verlangen van de stervende Achilles, op zijn graf geofferd.
voetnoot380
de Lat. tekst zegt: en gij ondergingt niet de smaad verloot te worden (de gevangen vrouwen werden onder de overwinnaars verloot).
voetnoot382
door zoo vele baren omgesleept: zo ver over zee meegevoerd.
voetnoot423
den geest, die waerde: Hectors schim, die geen rust vond, rondzwierf.
voetnoot426
Om op bepaalde gedenkdagen haar klachten op het graf uit te storten.
voetnoot429
bejegening: ontmoeting.
voetnoot430
zulx: zodanig, zo zeer.
zonder kracht: als een machteloze.
voetnoot432
Vóór hen aanzagh is dat zy (vs. 430) te denken.
voetnoot437
huilen (weeklagen, jammeren), met andere gevoelswaarde dan in hedendaagse taal.
voetnoot438
kerckwoudt: heilig woud.
voetnoot439
wiens; Vondel gebruikt nog meermalen bij een vrouwelik antecedent de vorm wiens.
sluit: ineenkrimpt; van zinnen ontstelt: (zelf) ontdaan, door aandoening overmand.
voetnoot441
woort voor woort: in afgebroken woorden.
voetnoot442
lijdigh: zeer.
voetnoot443
uitgestreecken: bedrogen (door een 'schijn').
voetnoot444
versteecken (verstoken): beroofd.
voetnoot445
te recht brengen; vgl. ophelpen in de prozatekst (er boven op helpen; uit moeilike omstandigheden opbeuren).
voetnoot447
weder is aldus weer te geven: gelijk zij te voren Hectors bedgenoot was.
voetnoot450
bruit, als beminde van Achilles; zie de aant. bij r. 379 van de prozatekst.
voetnoot452
om niet.... versta: en door dat vonnis de ellende en de smaad ontgingt....
voetnoot453
uitgelot: door het lot (aan de een of andere krijger) toegewezen.
voetnoot455
zegenrijck: zegevierend; slave, soms door Vondel gebezigd als vrouwelike vorm van slaaf.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 398 toen Troje in lichten brant stont is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door: korts eer Troje in lichten brant stont; in de druk van 1652 (Unger, nr. 424) wordt dit nogmaals gewijzigd in: toen Troje belegert was.
voetnoot384
Achilles bloet: de zoon van Achilles, Pyrrhus; inkroppen: (al wrokkend) verdragen.
voetnoot385-91
Lacedemon: Sparta; Hermione, de kleindochter (niet de dochter) van Leda (Lat.: Ledaeam Hermionen), een dochter van Menelaus van Sparta en Helena, was aan Orestes als vrouw beloofd (vergelijk r. 388: geschaeckte bruit). Toen ze aan Pyrrhus tot gemalin werd gegeven, doodde O.P. voor het altaar van Achilles, dat P. te Delphi voor zijn vader had opgericht (obtruncat ad patrias aras). Vondels opvatting van deze woorden, zijn toevoeging in r. 390-91 (gelijck... most) is verkeerd. Orestes, zegt de Lat. tekst, agitatus furiis scelerum: aangehitst door de furiën zijner misdaden = van de ene misdaad naar de andere gedreven; Orestes had vroeger zijn moeder Clytaemnestra gedood (vgl. r. 389 moederslaght = moedermoord). De vertaling van deze hele passage is niet volkomen nauwkeurig.
voetnoot389
beloert hem op zijn onverhoedtste: verrast de argeloze Pyrrhus.
voetnoot391
sneuvelen (met ruimer betekenis dan in hedendaagse taal): vallen; Neoptolemus: Pyrrhus.
voetnoot392-93
die.... noemde; versta: die dat hele gewest naar Ch. Chaonie noemde; Chaon is volgens de sage een broer of makker van Helenus geweest, door hem op de jacht bij ongeluk gedood; over zijn dood bestaan ook andere overleveringen.
voetnoot394
den burgh Ilium (Iliacam arcem: de Trojaanse burcht) is een nadere verklaring van Pergama (een nieuw Pergama, dus).
voetnoot396
onverhoets is de vert. van ignarus (vgl. onwetende in de vert. in verzen, vs. 476): onkundig van dit alles.
voetnoot398
geliggen van: bevallen van (waer van... stont; de Lat. tekst heeft hier een niet aflopende, halve versregel: quem tibi iam Troia; door Vondel, of zijn commentaar, volledig gemaakt; vgl. de Tekstkritiek).
voetnoot398-99
Denckt.... vaderlant is een onjuiste vert. van: ecqua tamen puero est amissae cura parentis, = denkt de knaap nog wel aan de moeder, die hij verloren heeft? Vondel heeft parens (hier moeder) overdrachtelik opgevat; vgl. in dit boek r. 143.
voetnoot400
vromicheit: dapperheid.
voetnoot401
oom; Creüsa, A.'s moeder was een dochter van Priamus, een zuster van Hector.
verhaelde; Lat.: fundebat: (zo) stortte (ze) haar hart uit
margenoot+
[Randschrift:] Ondertusschen komt Helenus zijne lantslieden wellekomen,
voetnoot402
te vergeefs; tranen konden de rampen niet ongedaan maken; als: toen.
voetnoot404
kende: herkende.
voetnoot406
het kleine Troje, en Pergamum is een hendiadys (het kleine Troje of Pergamum).
voetnoot407
Versta: en, dichterbij gekomen, zag ik, herkende ik (een) de droge Xanthus, genoemd naar de Trojaanse stroom.
voetnoot408
Ick omhels.... poorte: Aeneas kust ontroerd de drempel van de poort, die naar de westelike poort van Troje de Scaeïese is genoemd.
voetnoot459
Achilles nazaets hoon: de hoon van Achilles' zoon (Pyrrhus).
voetnoot461
na: later.
voetnoot464
Zie voor de tussenzin de prozavert. met de aant., r. 387-90.
voetnoot467
komt bedeckt... nader: besluipt heimelik.
voetnoot469
onvermoedt: zonder kwaad te vermoeden, verraderlik, door sluipmoord.
voetnoot470
sterven op: door versterf overgaan op.
voetnoot471-72
Lees het rijm als: Chaonije-burgerije (met klemtoon op de ij); burgerye vergadert (heeft): gezorgd heeft voor de aanwas der bevolking (vreemdelingen in het land heeft geroepen); toevoeging van Vondel.
voetnoot477
in stadts belegh: tijdens het beleg van de stad; stad hier weer, als een eigennaam, zonder lidw.
voetnoot479
rijck, hier: vaderland; het, terugslaande op kint (vs. 476).
voetnoot480
deught: voortreffelikheid.
voetnoot483
bende, nog niet met ongunstige bijbetekenis.
voetnoot484
op hem aen, heeft de tekst; hem, drukfout voor hen (zijn landslieden, zie r. 485); voort: dadelik.
voetnoot487
Ilium; dichterlike herhaling; 't kleene Troje en Ilium: Klein-Troje; even: precies, nauwkeurig.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 412 aldus twee dagen wordt in de druk van 1659 (Unger, nr. 425): eenen dagh of twee (dies alterque dies). - 431 godtvreezende is in de dr. van 1659 (Unger, nr. 425) verv. door godtgeleerde (ex ore divino).
voetnoot409
Versta: ook de andere Trojanen worden gastvrij in de bevriende stad opgenomen.
voetnoot410
in de lange galeryen (in amplis porticibus): in de ruime hallen (van het peristylium).
margenoot+
[Randschrift:] en in 't hof onthalen.
voetnoot411
Midden in 't hof: in het peristylium.
voetnoot411-12
de Lat. tekst zegt: zij plengden de wijn (voor de Goden) met de bekers in de hand, nadat de (offer)-spijzen (voor de Goden) op gouden borden gelegd waren.
voetnoot413
overbrenghen: doorbrengen.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas vraeght hem
voetnoot416
inboorling van Troje (Trojugena): gij, geboortig uit Troje; Febus: Apollo.
voetnoot417
zin: bedoeling (denk hier achter verstaet); zich verstaen op: verstand hebben van, begrijpen; wichelstoel (tripus): de drievoet van het orakel te Delphi; hier: de wenken van Apollo; de laurieren van Klarus; te Clarus in Ionië was een tempel van Apollo in een woud van laurieren; uit het ruisen van die laurieren hoorde de priester de stem en de wil van Apollo. Helenus is een waarzegger, die zowel onder onmiddellike inwerking van Apollo zijn orakels kan geven, als door het gadeslaan van tekens en verschijnselen (de sterren, de zang der vogels enz.)
voetnoot419
Apollo; de Lat. tekst zegt: religio prospera: het gelukspenend orakel; doorgaens: in alle opzichten; tot het einde toe.
voetnoot421
Versta: en dat verafgelegen land op te zoeken.
voetnoot422
spelde ons een zeltsaem voorspoock: deed ons een wonderlike voorspelling.
voetnoot423-24
afgrijsselijcke hongersnoot is te denken als nadere verklaring van zwaere plaegh.
margenoot+
[Randschrift:] naer den veilighsten wegh, om in Italie te geraken.
voetnoot425
zoo groot een ongemack; n.l. de in r. 423-24 genoemde beproeving.
voetnoot426
gelijck men gewoon is (de more): in overeenstemming met het oude gebruik; geslagen: gedood.
voetnoot427
bidt de Goden om vergiffenis, ter vert. van: exorat pacem divum = smeekt de gunst der Goden af; ontsnoert de offerbanden; als offerend priester draagt Helenus hoofd-banden; als waarzegger bevrijdt hij het hoofd van die linten, opdat de Godheid ongehinderd op hem mag inwerken.
voetnoot429
met een heel godtvruchtige bekommeringe beladen: vervuld met goddelik ontzag (bepaling bij mij).
voetnoot431
godtvreezende, zie de Tekstkritiek.
voetnoot432
openbaer: kennelik, klaarblijkelik.
voetnoot433
lotten (nog in Brabant in gebruik): beschikken (sortiri = door het lot toewijzen)
voetnoot434
en hier op draeit de zaeck (is vertitur ordo): en om deze spil (nl. de steun der Goden) wikkelt zich uw toekomstig lot af; hierdoor wordt de gang der gebeurtenissen geregeld.
voetnoot491
hun, slaande op het collectieve begrip in Frygiaen; vgl. vs. 515.
voetnoot493
t'ontlaên (te ontlasten, te bevrijden van zorg): te verkwikken.
voetnoot499
gevoelen: geest.
voetnoot502
voorspoock van de pen.... en haeren zwier: de voortekens, de aanwijzingen, die de vlucht der snelle vogels kan verschaffen.
voetnoot503
De woorden want tot en met hongers noot in vs. 510 moeten als tussenzin worden opgevat.
voetnoot509
dat: wat, hetgeen.
voetnoot512
Denk tussen koers en best: wordt door ons.
voetnoot515
ze, in overeenstemming met het meervoudig begrip dat in offerbant zit, vgl. vs. 491.
voetnoot516
op zijne gangen; Helenus gaat voor en neemt A. (aan de hand) mee.
voetnoot518-19
de Godtstolck heft aen (begint te spreken) op dat hy.... ontweide: om te ontvouwen, openbaren (ontweiden is lett.: wild, vis enz. van de ingewanden ontdoen).
voetnoot522
staet: staat van zaken; uw toekomstig wel en wee.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 458 begoten is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door bekabbelt.
margenoot+
[Randschrift:] Helenus dient hem op zijn vraegh, en wijst hem wegh en middel aen.
voetnoot435
om langkheit te vermijden: om uitvoerigheid te ontgaan; iemand kort afvaerdigen: iemand niet lang ophouden.
voetnoot436
met min gevaers: met minder gevaar, te veiliger (tutior); d'uitheemsche wateren; de Lat. tekst zegt: aeuora hospita, dat ook vertaald wordt met: de zeeën, die uw schepen zullen dragen.
voetnoot437
Ausonië: Italië; nederslaen: landen.
voetnoot438
verder; hier: van uw verdere lotgevallen.
voetnoot439-40
een lange ongebaende wegh (longa via invia): een lange, gevaarvolle weg.
voetnoot440
wijtstreckende landen; Vergilius' bedoeling is: landen met uitgestrekte kusten (Sicilië).
voetnoot441-42
Versta: en in uw onkunde wilt gij nu maar dadelik de (naar uw mening) zo nabij liggende havens van dat land inlopen.
voetnoot443
plenssen: plassen
voetnoot444
de zoute zee van Ausonie: de Tyrrheense zee; den jammerpoel, ter vert. van inferni lacus: het meer Lucrinus en het meer Avernus in Campanië, waaruit verpestende dampen opstegen; volgens de sage lag tussen deze twee meren de ingang tot de onderwereld.
voetnoot445
het eilant van de Eëesche Circe; de toveres Circe bewoonde volgens de fabelleer het eiland Aae.
voetnoot446
mercktekens: kentekenen (wegwijzers op uw tocht).
voetnoot448
vast met bekommeringen beladen: gekweld door zorgen en verdriet.
voetnoot449
het getal dertig zinspeelt op de dertig jaren die zullen verlopen tussen de stichting van Lavinium (door Aeneas) en Alba Longa (door Ascanius); zo houdt ook de witte kleur van het varken verband met de naam Alba Longa; vgl. het begin van Aeneïs VIII.
voetnoot450
daer: op de plaats waar.
voetnoot451
op den oever des onbekenden vliets (ad undam fluminis secreti); versta: op een eenzame plek van de rivieroever (van de Tiber).
voetnoot453
niet eens: in 't geheel niet: de tafelen enz.; zie r. 310.
voetnoot454-55
het nootlot... banen: het (voor u weggelegde) lot zal voor u de juiste weg vinden.
voetnoot455
nu van mij aengebeden is een onjuiste vert. van vocatus: (en Apollo zal) wanneer hij door u wordt aangeroepen.
voetnoot456
zich tegenwoordigh laten vinden: aanwezig zijn (u bijstaan).
voetnoot457
hier naest aengelegen, dus tegenover Epirus; de Oostkust van Italië.
voetnoot458
begoten: bespoeld.
voetnoot459
van Naryx overgekomen; volgens de sage waren de mannen van Narycium in Locris, waarover Ajax bevel voerde, terugkerend van Troje, naar Beneden-Italië gezeild en hadden daar de stad Locri gesticht.
voetnoot527
dry gezusters: de drie Schikgodinnen of Parcen.
voetnoot528-29
verder.... te treden: dieper door te dringen in de verborgenheden van uw verdere reis; reisgeheimenis (vr.) ontbreekt in 't Ndl. Wdb.
voetnoot532
scheiden; versta: scheiden (Italië) van Chaonië.
voetnoot537
kloven: klieven.
voetnoot538
vol noot: vol gevaren.
voetnoot540
in uw lant, en uiterste gewesten: in het zo ver afliggende, voor u bestemde land.
voetnoot544
zogh: zeug.
voetnoot546
afgestreeft: (door streven naar 't einddoel) uitgeput.
voetnoot547
suckelinge: omdoling.
voetnoot548
waer in u staet te bijten: waarin ge zult moeten bijten.
voetnoot550
stuurt: geleidt.
voetnoot552
out Italië, hier: de Oostkust van Zuid-Italië; ongerust: onrustig, onveilig.
voetnoot554
muuren; ook de Lat. tekst heeft moenia (vestingen, steden).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 464-65 om voor de gebouwde altaren.... te quijten wordt in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door: om u voor d'altaren, op het strant toegestelt, van uwe beloften te quijten (...et, aris positis, solves jam vota in littore). In de druk van 1659 wordt dan nog beloften gewijzigd in kerckbeloften.
voetnoot460
Idomeneus; vergelijk regel 171 met aant.; Lyktus is een stad op Creta.
voetnoot460-61
den Salentijnschen bodem, in Calabrië (Beneden-Italië).
voetnoot462
Philoctetes, geboortig uit Meliboea (in Thessalië), werd na zijn terugkeer van Troje uit zijn vaderstad verdreven; hij stichtte en versterkte Petelia (Petilia) in Bruttium.
voetnoot465
beloften: de geloften aan de Goden gedaan om van hen een voorspoedige reis te verkrijgen.
voetnoot467
ontsteken: ontstoken.
voetnoot468
heiloos: vijandig (hostilis); en den godtsdienst steure: en de voortekens ongunstig make.
voetnoot469
manier: zede, ritus; onderhouden: in ere houden.
voetnoot470
deze zuivere Godtsdienst: dit reine godsdienstige gebruik.
voetnoot472
en d'inham.... te sluiten is een onjuiste vert. van: et angusti rarescent claustra Pelori = en wanneer de engte van Pelori voor U wijd opengaat; het voorgebergte Pelorum (Capo di Faro) ligt aan de Noordoostpunt van Sicilië; voor de schepelingen die om de Zuidpunt van Italië door de straat van Messina naderen, schijnt Pelorum eerst het vaarwater en de zee af te sluiten, totdat de bergen weer uiteenwijken en de doorgang zich toont.
voetnoot473
slincke: linker; versta: vaar langs de kust die links ligt (de Siciliaanse); Aeneas moet dus om Sicilië heenvaren.
voetnoot477
van langer hant: allengs, op de lange duur.
voetnoot479
de Hesperische zijde: de Italiaanse kust, Italië.
voetnoot480
door een smal strant; versta: door een strand aan weerskanten (Vondel vert. hier tamelik vrij).
voetnoot481
met een eng water (aestu angusto) quam aenbruisen: onstuimig door de engte heenbruiste.
voetnoot482
ontembare ter vert. van implacata: onverzadelik (zie de vert. in verzen, vs. 585).
voetnoot483
schichtigh (in abruptum): haastig (hals over kop).
voetnoot484
desgelijcks: op dezelfde wijze (ook driemaal).
voetnoot485
geesselt de starren met schuim; vert. van: sidera verberat unda, en jaagt het schuim op tot de sterren.
voetnoot486
rucken: met geweld trekken.
voetnoot486-87
in haere spelonck en heimelijcke schuilhoecken (Lat. caecis latebris): in de duistere schuilhoeken van haar spelonk.
voetnoot558
de wacht: zijn troepen (die het nieuwe rijk bewaken, beschermen).
voetnoot563
bevaeren heeft: overgevaren is.
voetnoot564
om Godt uw woort te houden: om tegenover God uw geloften gestand te doen; om te offeren.
voetnoot567
den dienst en d'eer der Goden: de eredienst aan de Goden.
voetnoot569
voên (voeden): onderhouden.
voetnoot573
vry: gerust.
voetnoot574
doorgaens: steeds.
voetnoot578
zonder maet (bep. bij gedruisch des waters): mateloos (het mateloze, woeste geweld der bruisende golven).
voetnoot581
Hesperie en zijn zy: de Italiaanse zijde, het Italiaans gebied.
voetnoot582
Om de constructie te begrijpen denke men achter gescheurt en geklooft zijnde; steên en velt geklooft door 't smalle strant; versta: de steden en vlakten van elkaar gescheiden zijnde door een dubbel strand.
voetnoot583
een heel eng getyde: een nauw ingesloten vloedstroom.
voetnoot586
fel: gulzig.
voetnoot588
t'elckens wreeder: in steeds onstuimiger verbolgenheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 488 In de dr. van 1659 (Unger, nr. 425) wordt tot verv. door tot onder. - 493-94 tegens.... aenbassen wordt in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) gewijzigd in: met haere blaeuwe waterhonden bassen (zie de aant. bij de prozatekst). - 494-95 Deze regels worden in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) aldus gewijzigd: Behalve dat, indien'er eenige voorzienigheid by Helenus den waerzegger is, en men op hem staen magh.
voetnoot488
Vgl. voor de beschrijving van de maalstroom Scylla (als een monster gedacht) de VIde Herdersk., r. 70 met aant.
voetnoot490
verletten: niet te veel haast maken; wat tijd verliezen.
voetnoot491
De Lat. tekst zegt hier: praestat lustrare metas Pachyni Trinacrii = het is beter.... het Siciliaanse Pachynum om te varen. Pachynum (nu Passaro) is het Zuidel. voorgebergte van Sicilië; Vondel's driehoeck, welk woord hij gekozen heeft onder invloed van Trinacria (= driehoeksland, de oudste naam van Sicilië), moet hier wel betekenen: één van de drie hoeken.
voetnoot492
eens: ook maar één enkele maal.
voetnoot493
woest is de vert. van vastus, hier onmetelik; Vondel vertaalt vastus meermalen ten onrechte door woest; zie r. 246.
voetnoot493-94
en de steenrotsen, die.... aenhassen is een schilderachtige, maar niet duidelike vert. van: et saxa resonantia canibus caeruleis: en de rotsen die het geblaf van haar donkerblauwe honden weerkaatsen (die weergalmen van...); vgl. VIde Herderskout, r. 70 met aant.; zie ook de Tekstkritiek.
voetnoot494
Behalve dat (praeterea): daarenboven; verder nog.
voetnoot495
voorzienigheit: vooruitziende blik, zienersgave; oprechtheid, ter vert. van fides. De eerste voorzin met indien beginnende betekent: indien H. enigszins in de toekomst kan zien en er enig vertrouwen mag worden gesteld in zijn waarzeggingen (zijn profetiese gave).
voetnoot498
te vore zeggen (praedicere): op het hart drukken.
voetnoot499
voor eerst, ter vert. van primum: voor alles, in de eerste plaats.
voetnoot500
gewillighlijck: met een bereidwillig gemoed (ondanks het feit dat zij uw vijandin is).
voetnoot501-02
smijt... over stach (supera): weet (haar) van gezindheid te doen veranderen; win haar gunst.
voetnoot503
daer gevoert: daarheen geleid (door uw schepen).
voetnoot504
Kuma: Cumae, in Campanië; de meeren aan Apollo toegewijt is de vert. van divinos Iacus, het meer Avernus en het meer Lucrinus, zie r. 444 met aant.; ook voor jammerpoel, (het Avernies meer), r. 505.
voetnoot506
de zinnelooze Waerzeghster (vatem insanam): de in geestvervoering, in bezieling verkerende zieneres; zie de aant. over deze Sibylle bij r. 4 van de Inhoudt van de IVde Herderskout; onder de klip: versta: in een spelonk (rupe sub ima).
voetnoot507
zijn avontuur spellen: zijn lot voorspellen; bladers: boombladeren.
voetnoot508
vaerzen; hier: orakelspreuken (carmina); weet.... op een zekere maet te schicken, vert. van digerit in numerum: rangschikt in volgorde.
voetnoot597
verlet is volt. deelw.; evenals gevaeren (vs. 598).
voetnoot598
onbestreên: niet aangevochten door het zeemonster.
voetnoot599
naer: huiveringwekkend, somber.
voetnoot600
daer: waar.
heur jacht en blaeuwe honden: haar donkerblauwe jachthonden; gaepen: de muil opensperren.
voetnoot603
voorzichtigheit: zienersgave.
voetnoot606
u ten geval: te uwen behoeve, tot uw voordeel, in uw eigen belang.
voetnoot607
voorzeggen: vooruit zeggen (voorspellen); ontleden: uiteenzetten.
voetnoot608
hou aen, en stort: laat niet af uit te storten.
voetnoot610-11
alleen met bidden: het gebed als enig (en bestendig) middel aanwendend; door aanhoudend gebed (vgl. voor deze betekenis van alleen Maerlant's Strophische gedichten, uitg. Leendertz en Verdam, blz. 162).
voetnoot611-12
die gevaeren... ontzeilt: nadat die gevaren ontzeild zijn.
voetnoot618
de tekens: de geschreven orakelspreuken; bediên (bedieden, beduiden): uitleggen.
voetnoot619
geluck zegghen: de toekomst voorspellen; zoo veel wonders weet te raemen: zoveel wonderlike zaken kan ontvouwen, geheimzinnige voorspellingen kan doen.
voetnoot621
naem by naem: alle woorden (verzen); beslaen: bedekken, beschrijven (elk vers, waarmee ze de verschillende bladeren beschrijft).
voetnoot623
op haere plaets gesloten is een bep. bij bladers (veilig bewaard in hun bergplaats).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: 510 uit hun orde niet is in de gewijzigde druk van 1646 (Unger, nr. 423) omgezet in: niet uit hun orde. - 515-16 Hier.... spillen is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) veranderd in: Schat geen tijtverlies hier zoo kostelijck.
voetnoot511
de deur ontsloten, Lat. constr.: de deur geopend zijnde, na het opengaan der deur.
voetnoot512-14
zoo wil.... tot een vaers passen is een minder juiste vert.: dan doet de Sibylle geen moeite om de in de spelonk rond dwarrelende bladeren te grijpen, de volgorde te herstellen en ze tot spreuken samen te voegen.
voetnoot514-15
radeloos, als vert. van inconsulti: zonder raad (een orakel) gekregen te hebben.
voetnoot516
werck maken van: waarde hechten aan (wees niet zò bang hier wat tijd te verliezen... dat ge niet eerst...; zie de Tekstkritiek.
voetnoot516-17
hoewel de maets u stijf aanporren: al mogen de makkers er ook sterk bij u op aandringen.
voetnoot518
of (quin) hangt af van niet zo veel (r. 516): wees niet zò zuinig met uw tijd, of; haast u niet zò zeer, dat ge niet eerst....
voetnoot519
dat zij u geluck zegge: dat zij u waarzegge.
voetnoot520
afvaerdigen: bescheid doen.
voetnoot521
den toekoomenden oorloogh: de u wachtende oorlogen.
voetnoot522
voorvallende: u treffende, u overkomende; uitharden: doorstaan.
voetnoot523
om d'eerbiedigheit haer toegedragen: door het aan haar bewezen eerbetoon; spoedig: voorspoedig.
voetnoot524
vermanen: op het hart drukken.
voetnoot525
vromigheit: dappere daden.
margenoot+
[Randschrift:] Na deze vermaninge beschenckt Helenus hem rijckelijck, In het Randschrift bij r. 526: vermaninge: onderrichting.
voetnoot526
minnelijck: als vriend, welwillend; aendienen: meedelen.
voetnoot527
gaven: geschenken; ingeleit; de Lat. tekst heeft sectus: bewerkt.
voetnoot529
zilverwerck: zilveren vaatwerk (sieraden); Dodoneesch koper is de vert. van: lebetas Dodonaeos; te Dodona in Epirus hingen in het heilige eikenwoud, waarin het orakel van Jupiter lag, koperen (of zilveren) bekkens aan de bomen, die door de wind of anderszins bewogen, geluiden gaven, waaruit de toekomst werd voorspeld. Dit orakel lag in Helenus' rijk; drie dick van....: een pantser, waarvan de maliën gevlochten waren uit driedubbel gouddraad.
voetnoot530
braef: prachtig; pluimaedje: pluimbos.
voetnoot531
van: door.
voetnoot532
zette hem... by; en hij gaf ons nog paarden en loodsen (duces), zegt de Lat. tekst; verzagh: voorzag (van).
voetnoot624
onverschoten: niet van hun plaats verschoven.
voetnoot625
haest: dadelik.
voetnoot627
om niemants quellen: al valt men haar nog zo lastig met dringende beden.
voetnoot628
herstellen: opnieuw plaatsen, terugbrengen; zie de prozavert. met aant., r. 512-14.
voetnoot629
een spreuck, en merck: een spreuk, waarmee men zijn voordeel kan doen, een profetiese uitspraak? zie Ndl. Wdb. i.v. merk, I.
voetnoot632
Enige tijd te verliezen met daar te verblijven en te rusten.
voetnoot637
berechten: onderrichten; met der vaert: in korte woorden.
voetnoot641
wat ramp u voorvalt: welke ramp u ook treft; alle rampen die u treffen.
voetnoot642
onderdaen (met de klemtoon op daen): onderdanig.
voetnoot644
dus veele: zoveel.
voetnoot645-46
door uw befaemt gerucht en deught: door uw roemrijke naam en daden.
voetnoot651
panssier: pantser.
voetnoot652-53
voor 't fel bespringen heel steeckvry: volkomen beveiligend tegen elke heftige aanval met steekwapenen; waarop elke aanval (steek) met de lans of speer afstuit (vgl. voor steeckvry het woord brandvrij); geweer (wapentuig) is bijstelling bij helm en panssier.
voetnoot656
om te proncken: waarmee hij kan pronken; dus: mooi.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 549 jongske is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door knaep.
voetnoot533
bezorghen met: verschaffen. De Lat. tekst zegt: hij vulde onze roeiers aan en schonk mijn makkers wapenen (remigium supplet, socios simul instruit armis; remigium is lett. roeituig (riemen enz.)
voetnoot535
verletten: (intrans.) toeven, oponthoud hebben; dienen: gunstig zijn; de Godtstolck (interpres Phoebi): de profeet, priester van God Apollo (Helenus).
voetnoot538
geborgen: gered.
voetnoot539
Ausonie: Italië.
voetnoot540
omvaren: een omweg maken; een eind om de kust heen varen.
voetnoot542
godtvruchtigheit, hier minder juiste vertaling van pietas: toewijding tot u (en tot de Goden).
margenoot+
[Randschrift:] en Andromache het kint Askaen,
voetnoot545-46
welcker inslagh van gout was: met gouddraad doorweven.
voetnoot546
eenen Frygiaenschen rock (chlamys): een Trojaans opperkleed (mantel).
voetnoot548
bestoppen (onerare): overladen.
voetnoot550
moey: tante.
voetnoot551-52
de leste gaven van uw maeghschap; versta: deze geschenken, de laatste die ge van uw familie zult ontvangen.
voetnoot552
o eenige.... gelijckt is een minder juiste vert. van: o mihi sola mei super Astyanactis imago: o enig (even)beeld dat mij rest van mijn A., (Ast. was na de inneming van Troje van de muur geworpen).
voetnoot553
opzicht: uiterlik of gelaat.
voetnoot554
wezen; de Lat. tekst zegt hier sic oculos, sic ille manus, sic ora ferebat.
voetnoot554-55
en nu...opluicken is de vert. van: et nunc aequali tecum pubesceret aevo: en nu zou hij, uw gelijke in leeftijd, een jongeling (geweest) zijn als gij.
margenoot+
[Randschrift:] en Eneas neemt verlof. In het Randschrift bij r. 555: verlof nemen: afscheid nemen.
voetnoot557
ghy hebt uwen noot verwonnen: gij hebt de noodlotsweg afgelegd (en zijt gekomen, waar het lot u wilde hebben).
voetnoot558
omsuckelen: (om-) zwerven.
voetnoot658
nootdruft: levensmiddelen, of ruimer scheepsbenodigdheden; dan is gereetschap tot de reis: reisbenodigdheden, ongeveer hetzelfde.
voetnoot660
opwaecken: gereed staan; (reis) vaardig zijn.
voetnoot663
eer: weleer.
voetnoot666
op: open; misschien bedoelt Vondel met regelrecht zonder aarzelen, onbevreesd (zie vs. 667).
voetnoot674
voortkomen met: voor de dag komen met, komen aandragen.
voetnoot675
de hoop der heeren, nl. der Trojaanse groten of aanvoerders; vgl. de hoop des vaderlands.
voetnoot676
stoffeeren met: voorzien van; begiftigen met.
voetnoot678
haer schenckaedje en pracht: haar prachtige geschenken.
voetnoot679
hantwerck; zie de proza-vert.
voetnoot684
Achter O eenige van 't bloet (van ons bloed, van onze familie) behoort de zin niet te eindigen; zie de proza-vert.
voetnoot686-87
Versta: uw 'gelaet en opzicht' doet in geen enkel opzicht voor hem onder.
voetnoot687
vergaeren, hier weer te geven door: samen (samen opgroeien).
voetnoot692
verschoven: als verstotelingen, als ballingen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 571 en ontbreekt in de twee oudste drukken (Unger, nr. 421 en 422).
voetnoot560
deizen (deinzen): achteruitwijken; om: rond.
voetnoot562
ick wensch: ik hoop (ik wensch u toe).
voetnoot563
min: minder; in den wegh is de vert. van obvia (met geringer gevaar voor de bezoeken der Grieken).
voetnoot565
namaels: naderhand.
voetnoot566
de steden; nl. Buthrotum (zie r. 348) en de door Aeneas (of liever zijn nakomelingen) te stichten stad Rome; Hesperie: Italië.
voetnoot567-68
uit Dardaen en eenen zelven stam: uit dezelfde stamvader, Dardanus.
voetnoot568
uitstaen: verduren.
voetnoot569
beide de Trojens: het nieuwe Tr. in Epirus en dat in Hesperië.
voetnoot570
dat blijve... bevolen: de zorg daarvoor zij overgelaten aan... (Buthrotum was in later tijd een Rom. kolonie; misschien denkt Vergilius ook aan het feit dat Augustus na de slag bij Actium Nicopolis in Epirus stichtte en wilde dat haar bewoners werden beschouwd als door de banden des bloeds aan de Romeinen verbonden).
margenoot+
[Randschrift:] Men vaert neffens Ceraunie, In het Randschrift bij r. 571: neffens: langs.
voetnoot571
Wij worden... gevoert: wij varen; Ceraunie: de Cerauniese bergen, een bergketen aan de kust van Epirus, die uitloopt in een kaap.
voetnoot572
naest hier aen gelegen: hier dichtbij liggend; Aeneas vaart langs de kust van Epirus tot de plaats, waar de kortste overvaart (over de Adriatiese zee) naar de Italiaanse kust is (bij de stad Dyrrhachium).
voetnoot574
wij loten om het roeien: wij roeien om beurten (na loting).
voetnoot575
spoeien (spoeden): zich reppen.
voetnoot576
zich ververschen: zich verkwikken, nieuwe kracht zoeken (curamus corpora).
voetnoot577
de uren, ter vert. van Horae, hier: de Godinnen van de tijd, die de wagen van de nacht (ook van de zon) langs de hemelhoog omhoogtrekken ('aenvoeren').
margenoot+
[Randschrift:] en Palinuur let 's nachts op wint en weder.
voetnoot578
aen de Noortlyn: tot aan de 'Noordlijn'; de Noordlijn, gedacht als meridiaan aan 't Noordelik hemelrond, verdeelt de door de Nacht beschreven baan in twee gelijke helften; de nacht had dus nog niet zijn halve baan volbracht; als: toen; Palinuur: Palinurus, Aeneas' stuurman; die nimmer slofte: die nooit zijn taak verwaarloosde.
voetnoot579
bultzack, moderniserende vert. van stratum: rustbed, legerstede.
voetnoot581
de Boer: schitterende ster in 't sterrebeeld Boötes.
voetnoot582
Orion in zijn gouden harnas; in het sterrebeeld Orion fonkelen sterren van de eerste grootte met gouden glans; vgl. Aen. I, r. 787-88.
voetnoot693
geboren: aangebroken (vobis parta quies).
voetnoot694
in last: met kommer en moeite; noch... geen, dubb. ontk.
voetnoot697
spoet: voorspoed, geluk.
voetnoot698
in 't oogh; zie de aant. bij de proza-vert., r. 562; in stof gewroet: onder puin begraven.
voetnoot699
hiernaest gelegen: dat aan de oevers van de Tiber ligt.
voetnoot702
even vry: gelijkelik (beide) onafhankelik.
voetnoot704
door een fortuin: door hetzelfde lot (één met klem).
voetnoot706
onder een smilten: samensmelten.
voetnoot709
de naeste kaep: de nabij gelegen kaap (de uitloper van de Cerauniese bergketen).
voetnoot710
daer: waar.
voetnoot711
bestellen: verstrekken, bieden; verdrinckt; nl. in zee.
voetnoot715
zich verlusten (verlustigen): zich verkwikken.
voetnoot720
luisteren naer: met aandacht gade slaan.
voetnoot721
boven: aan de hemel.
voetnoot722
rollen: wentelen.
voetnoot723
stack: de verleden tijd is niet in overeenstemming met de andere tijdsvormen in deze zin.
zich keeren: door zijn culminatiepunt gaan?
voetnoot725
de reus Orion; volgens de sage was Orion een geweldig jager in Boeötië, door Diana gedood en als sterrebeeld aan de hemel geplaatst.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 606 dusdanige dieren is in de druk van 1659 (Unger, nr. 425) vervangen door paerden.
voetnoot584
de kampanje (modernisering): het verhoogde achterdek.
voetnoot585
breiden de vleugels onzer zeilen uit, lett. vert. van: pandimus alas velorum.
margenoot+
[Randschrift:] Met den dagh komt Italie op, en zy begroeten Italie, In het Randschrift bij r. 586: komt.... op: doemt op.
voetnoot587
noch laegh, dus veraf; Lat. humilis; vgl. vlack in de vert. in verzen, vs. 733.
voetnoot590
barckemeier, moderniserende vert. van cratera: mengvat; een berkemeier was oorspronkelik een beker, gemaakt van een dikke berkentak (berkemei); men liet de ruwe schors om 't hout blijven; in de Lat. tekst staat dat Anchises die beker omwond met een krans; men vindt deze toevoeging in geen der drukken van de prozavert., wel in de vert. in verzen, vs. 738; een vergelijking met Aen. I, prozavert. r. 765 en vert. in verzen, vs. 1025 leert, dat Vondel (aanvankelik) de Lat. tekst: Tum pater Anchises magnum cratera corona induit verkeerd heeft begrepen en corona meende te kunnen weergeven met 'dat het schuimde'; die fout is in de prozavert. blijven staan, in de dichterlike bewerking verbeterd.
voetnoot591
om hoogh op 't achterschip (in puppi celsa): op de hoge achtersteven.
voetnoot594
het koelt, syn. van: de wind wakkert aan; de haven leit dicht voor ons open; de Lat. tekst zegt: de (ingang van de) haven verbreedt zich (schijnt zich meer en meer te openen) bij onze nadering.
voetnoot595
den burgh van Minerve en hare kerck (templum apparet in arce Minervae): de tempel van Minerva op de (naar haar genoemde) berg (in Calabrië, bij Hydruntum = Otranto); deze tempel lag bij de portus Veneris, de haven waar de uit Griekenland komende schepen gewoonlik ankerden.
margenoot+
[Randschrift:] en loopen d'eerste haven van Italie in;
voetnoot597
De haven enz.; de haven ligt dus open naar 't Oosten.
voetnoot600
de rotsen zijn de steenklippen uit r. 598; het zijn er twee, die aan weerszijden van de ingang liggen en als armen zich uitbreidende (vgl. r. 600-01) de haven(ingang) omvangen; binnenvarenden, aan de voet van die torenhoge rotsen gekomen, zien de haven niet meer (r. 599) en ook de tempel schijnt dan verder landinwaarts te staan (zie r. 601-02), achter de rotsen weg te schuilen.
margenoot+
[Randschrift:] daer zagh Eneas vier witte paerden,
voetnoot602
het eerste voorteken; versta: als eerste voorteken bij mijn landing.
voetnoot603
afsnoeien (tondere): afgrazen; verre van elckandren berust op een verkeerde interpretatie van late; de Lat. tekst zegt: tondentes campum late: die graasden op een wijde vlakte.
margenoot+
[Randschrift:] een voorteken des toekomenden oorlooghs:
voetnoot604
uitheemsche landouw, vert. van o terra hospita: o land, dat ons ontvangt; vgl. r. 436 met aant.
voetnoot728
leuze: sein.
voetnoot729
spoên (spoeden): zich reppen; besluit: beslissing (om weg te zeilen), bevel.
voetnoot730
de voorwint: de gunstige wind; de van achter invallende wind.
voetnoot731
de morgenstarre, hier vert. van: Aurora (rubescebat).
voetnoot732
als: toen.
voetnoot734
graêgh: in blijde jubel (in graag zit de ontspanning na 't lange uitkijken).
voetnoot735
Lees: Itaalj' Itaalj' al 't volck enz.
voetnoot738
de poort: de poortvormige opening die toegang geeft tot de scheepskamer.
voetnoot740
O die: O Gij die.
voetnoot741
weêr, wint en watervloet zijn meewerkende voorwerpen bij voorschrijven.
voetnoot743
de koelte in 't zeil aen 't stijgen: de in de zeilen vallende bries (gaat aan 't stijgen) wordt krachtiger.
voetnoot747
licht te winnen: gemakkelik te bereiken, in te varen.
voetnoot750
smelten: verteren, uitputten.
voetnoot752
trotsen: trotseren (reiken tot in).
voetnoot757
de paerden: paarden (in 't algemeen).
voetnoot758
oorloghsstraf: de gesel van de oorlog.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 614 beloften is in de druk van 1659 vervangen door kerckbeloften. - 623 huppelen op is in dezelfde druk vervangen door barnen (zie de aant. bij de prozatekst). - 630-31 terwijl men omloopt, hemelhoogh is in dezelfde druk vervangen door hemelhoogh met de golven (zie de aant. bij de prozatekst).
voetnoot607
naderhant is de vert. van olim, dat hier soms (ook) betekent: maar men went ze ook om... (gewenden: raakten gewoon).
voetnoot609
de strijtbare Pallas (Pallas armisona): Pallas Athene (Minerva) gold ook als godin van de oorlog; zij wordt gewoonlik voorgesteld met schild en speer (zie de vert. in verzen, vs. 763); aan haar brengen Aeneas en zijn makkers een offer, omdat ze bij haar tempel zijn geland; zij offeren aan haar in haar qualiteit van krijgsgodin, want het eerste voorteken dat ze zagen, voorspelde oorlog.
voetnoot610
d'eerste: als eerste; van blijschap juichende hoort bij ons.
voetnoot612
bevel: opdracht, voorschrift.
voetnoot613
de Griecksche Juno: Juno, de beschermgodin der Grieken; brantoffer: offer van dieren (of veldvruchten), bestemd om op 't altaar te worden verbrand; kerckplichtigh (rite): zoals de eredienst het voorschrijft, met de vereiste ceremonieën.
voetnoot614
beloften: geloften; geschicktelijck: zoals het betaamt (ordine).
voetnoot615
de huizen, versta: de woonplaatsen; vgl. r. 458.
margenoot+
[Randschrift:] Hier na zien de Trojanen Tarentum, Lacinie, Scylaceum,
voetnoot616-17
den inham.... van Herkules te Tarentum; sinus Herculei (si vera est fama) Tarenti: de golf van Tarente, de door Hercules gestichte stad, als men de overlevering mag geloven; Lacinie, aen Juno toegewijt (diva Lacinia); versta: de tempel van Juno Lacinia (op 't voorgebergte Lacinium in Bruttium, aan de ingang van de golf van Tarente).
voetnoot618
hoogen: rijzen, zich verheffen; sloten, versta: vestingmuren; Caulonia en Scylaceum, beide steden (het woord kaep is van Vondel), liggende aan de kust van Bruttium.
margenoot+
[Randschrift:] en den bergh Etna;
voetnoot622
klinckende steenrotsen: het beuken van de golven tegen de rotsen; geluiden van stemmen op strant gebroken (voces fractas ad littora); versta: het breken der branding op de kust.
voetnoot623
de wadden huppelen op, lett. vert. van: exsultant vada; vada, hier de (kust-) wateren, de golven; het water vliegt omhoog; de barningen: de ziedende golven, de branding.
margenoot+
[Randschrift:] dies raet Anchises Charybdis te vermijden,
voetnoot625
die Charybdis (illa Ch.): die beruchte Ch.
voetnoot626
lustigh: wakker (vooruit).
voetnoot627
te gelijck: met vereende kracht.
voetnoot628
de voorste van allen: het eerst klaar om aan 't bevel te gehoorzamen.
voetnoot629
al de maets, nl. de bemanning van de andere schepen.
voetnoot629-30
kiezen.... de zelve zijde: wenden (al roeiende en zeilende) hun schip naar links.
voetnoot631
terwijl men omloopt is een onjuiste vert. van curvato gurgite: door de zich omhoog welvende maalstroom; valt, versta: teruggezogen wordt.
voetnoot762
pais: vrede; moet men het lant, ons wellekoom opvatten als een absolute constructie (het land ons welkom zijnde?) verheugd over 't bereiken van het land, richten we onze gebeden tot P. In dat geval moet de komma achter men vervallen. Of wordt het lant als voorlopig object nader verklaard door Pallas? Dan is Pallas aldus weer te geven: of liever Pallas, onder wier bescherming dat land staat.
voetnoot763
vol slangen; zie het gedicht aan Peter Hooft de Graef op blz. 46, vs, 73 met aant.
voetnoot768
belofte en godtsdienst: godsdienstige geloften; voorzichtigh: met wijze voorzorg.
voetnoot769
heel geschickt; zie de proza-vert.
voetnoot770
vroegh: spoedig, tijdig?
voetnoot771
hoven: (bewoonde) streken; erven.
voetnoot772
Herkles is tweede naamval.
voetnoot773
noch aen dezen bynaem vast: die nog naar hem (Hercules) genoemd is.
voetnoot774
toegepast: toegewijd.
voetnoot776
Scil: Scylaceum.
voetnoot782
drinckt: opslorpt.
voetnoot785
wichelen: voorspellen.
voetnoot786
rucken: met kracht wegvoeren.
voetnoot787
bevaeren: ervaren zeeman.
voetnoot790
op dit gety: op dit ogenblik? (of op deze woeste watermassa?)
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 647 uitsnuift is in de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) vervangen door uitsnorckt. - 653-54 maer... wolck is in dez. dr. veranderd in: maer de lucht hing vol donckere nevelen, en de... met een wolcke.
voetnoot633
het schuim bersten (elidere); versta: uiteenspatten, omhoogspatten.
margenoot+
[Randschrift:] en zoo lant men in Sicilie.
voetnoot635
twijfelende: niet wetende, in onzekerheid verkerend.
voetnoot636
de Reuzen: de Cyclopen, die volgens de sage op eilandjes bij de Oostkust en op de kust zelf van Sicilië wonen.
voetnoot637
vry van: beschut tegen; Etna, als eigennaam (en in overeenstemming met 't Lat.) zonder lidw.
voetnoot638
bederven: verwoesten.
voetnoot639
uitbersten met: omhoogbraken.
voetnoot640
pickig: vol peken zwaveldamp.
voetnoot641
worpen: werpen; brandende klooten: vuurbollen; lickt de starren, naar 't Lat.: et sidera lambit.
voetnoot642
uitbraecken en ingewant, lett. vert. van eructare en viscera.
voetnoot643
in de lucht haspelen (de vert. van glomerare): als een warrelklomp omhoogwerpen; krack op krack: schoksgewijs, met steeds herhaalde schokken.
voetnoot644
gesmolte steenen: wervelende (zie haspelen) lavamassa's; en bernt van den ondersten gront op: en borrelt en brandt van uit zijn diepste kolken omhoog.
voetnoot645
Enceladus, een van de reuzen die de hemel wilden bestormen, tuimelde door Jupiters bliksem getroffen, naar beneden; Jupiter plaatste de Etna boven op hem; vgl. r. 646-47: boven op hem gepackt (zijnde).
voetnoot647
ten geborste schoorsteenen: door de spleten die als schoorsteen dienen, de opengebarsten vuurhaarden (caminis ruptis); zijne vlam: de vlammende adem van de half verzengde reus; uitsnuift (met kracht uitblaast); bij dit werkwoord is de geweldige Etna onderwerp.
voetnoot648
zijn vermoeide zijde rept; versta: van vermoeidheid op de andere zijde gaat liggen; Vondels Lat. tekst had hier de lezing motet i. pl. v. (quotiens) mutet (fessum latus).
voetnoot649
bevlechten (Lat.: subtexere): sluieren.
voetnoot651
een onmenschelijcke spoockery (immania monstra); versta: deze ontzaglike wonderverschijnselen; dien ganschen nacht wordt beter verbonden met uitstaen: die hele nacht moeten we.... verduren.
voetnoot652
licht ook op te vatten als hemellicht.
voetnoot653
bij donckere nevels is grammaties scheen 't gezegde (zeugma); vgl. de Tekstkritiek; de duistere midnacht (nox intempesta); diepe nachtelike duisternis.
voetnoot654
bewimpelen: oversluieren.
voetnoot795
streven: voorwaarts zwoegen.
voetnoot798
gerust: rustig, veilig.
voetnoot804
roode klooten vier en gloet: gloeiende vuurballen.
voetnoot807
met eenen: in één gulp.
voetnoot809
klippen: rotsblokken; sterck en stijf: in heftige gloed.
voetnoot813
geplet van dit gevaerte: verpletterd door dit gevaarte.
voetnoot814
met zijn zwaerlijvigheit: met zijn volle gewicht.
voetnoot815
onder 't razen: in een razernij van woede.
voetnoot816
uit zijn geborste keel en schoorsteen: uit de schoorsteenvormige spleten, die zijn keel vormen.
voetnoot818
dat; aanwijzend vnw.; (vgl. in gewone spreektaal: het hele huis dat stond in brand); misscheppen: omscheppen tot iets leliks, bederven.
voetnoot820
gedroghten: schrikwekkende natuurverschijnselen.
margenoot+
[Randschrift:] Met den dagh komt hier Achemenides voor den dagh,
voetnoot656
de vochtige schaduwe: de morgennevelen.
voetnoot657
haestigh: plotseling; zeltzaem: ongewoon; misselijck: vreemdsoortig.
voetnoot658
deerlijck gekleet: (miseranda cultu = deerniswaardig van uiterlik; in slecht verzorgde toestand): in deerniswaardige kleedij.
voetnoot659
ootmoedigh: smekend.
voetnoot660
wy zien om, hier dus: landwaarts, in zijn richting; wij wenden onze blikken naar hem; vernemen: ontwaren.
voetnoot661
morssicheit: vervuiling; lang, hier met het bijbegrip: verwilderd (immissa barba); vol klissen en doornen (vgl. de vert. in verzen); de Lat. tekst zegt: met dorens vastgehecht.
voetnoot662
voort: voor 't overige; gewapent met zijnen vader; de Lat. tekst heeft: patriis in armis: in de wapenrusting van zijn vaderland; door zijn vaderland gewapend (naar Tr. gez.); vgl. de vert. in verzen.
voetnoot663
Dardanisch: Trojaans.
voetnoot664
verbaest: ontsteld.
voetnoot665
een luttel: een oogenblik; stracks: spoedig.
voetnoot666
om Godts wil: per superos.
margenoot+
[Randschrift:] bid de Trojanen om mede te varen,
voetnoot670
bederf: ondergang.
voetnoot672
smijt my in 't water; Lat.: spargite me in fluctus: rijt mij uiteen en werp mijn leden in zee.
voetnoot674
bleef hangen aen: omknelde.
voetnoot675
porren: aansporen.
voetnoot676
wat avontuur hem hier jage; minder juiste vert. van: quae agitet fortuna: welk lot hem vervolgt.
margenoot+
[Randschrift:] en verhaelt Anchises zijn avontuur.
voetnoot677
tot zijn verzekeringe: en stelt hem daarmee gerust.
voetnoot679
spitsbroeder: wapenmakker.
voetnoot680-81
is een onjuiste vert. De Lat. tekst zegt: ik ben naar Troje vertrokken, omdat mijn vader arm was (och had ik maar met die armoede genoegen genomen); het gehele hier volgende verhaal, de bekende geschiedenis van Ulysses en zijn makkers, die gevangen zaten in het hol van de cycloop Polyphemus, ontleent Vergilius aan Homerus' Odyssae.
voetnoot682
deze bloetgierige spelonck: die spelonk, verblijfplaats van de bloeddorstige cycloop.
voetnoot683
van verbaestheit: in hun geweldige angst.
voetnoot828
zich openbaeren: voor de dag komen.
voetnoot831
ons aenzocht: zich tot ons keerde; ons medelijden inriep.
voetnoot832
Bij ongehaventheden (onverzorgdheid, verwaarlozing) enz. behoort zien als werkw.
voetnoot833
stijf: vuil en ongekamd.
voetnoot834
Bij deken is hangt gezegde.
voetnoot835
andersins: voor 't overige; 't vaderlant ten beste: ten dienste van zijn vaderland.
voetnoot840
's hemels streecken: de hemelse gewesten, de hemel.
voetnoot842
dit is alleen mijn bê: dit is mijn enige wens.
voetnoot847
los: zomaar, ineens maar (zie Ndl. Wdb. VIII, kol. 2970); 't licht: 't levenslicht.
voetnoot853
beleeft: welwillend, vriendelik.
voetnoot854
troosten: bemoedigen, geruststellen; door dit pant: door dit bewijs van zijn welwillende gezindheid.
voetnoot860
Vgl. de aant. bij de prozatekst, r. 680-81.
voetnoot684
woest is hier weer de minder juiste vertaling van vastus: ontzaglik.
voetnoot685
morssigh van: bezoedeld door.
voetnoot688
ellendig: beklagenswaardig.
voetnoot690
uit al den hoop: uit de troep metgezellen van Ulysses; midden... leggende is een bepaling bij hy.
voetnoot691
aenklitste: te pletter sloeg.
voetnoot693
beenders en schenckels (ter vert. van membra: ledematen): de beenderen met het vlees er om?
voetnoot695
kost: kon; ongewroken (bij dat): zonder dat het gewroken werd; nochte d'Ithakaen vergat: en evenmin verzuimde de vorst van I.
voetnoot696
zich met loosheit behelpen: zijn scherpzinnigheid aanwenden.
voetnoot698
in wijn verzopen (vino sepultus): geheel bedwelmd door de wijn (smoordronken).
voetnoot701
trocken het lot, waer....: lootten er om, waar ieder zich in aanvalspositie zou opstellen.
voetnoot702
eenen ringk slaen: omringen; gelijckerhant: allen te zamen.
voetnoot703
tuinstaeck: een paal, die gebruikt wordt voor omheiningen (om af te tuinen); scherp: gepunt.
voetnoot705
de volle maen; de Lat. tekst zegt: (instar) lampadis Phoebeae: (gelijk) de fakkel van Phoebus = de zon; heeft Vondel 't adject. Phoebeus (Phoebea) in verband gedacht met Phoebe (= Diana, de maangodin), in pl. v. met Phoebus?; rondas: rond schild.
voetnoot707
kapt het touw van strant af (vgl. de Lat. tekst: rumpite funem ab litore): snijdt de kabels door (of: gooit ze los)
voetnoot708-10
zoo afgrijsselijck.... zulcke hondert; de constructie staat onder invloed van 't Lat. voorbeeld. Versta: honderd andere reuzen, even afgrijselik enz..... leven (= zich onthouden) in deze inham; ruig: wollig; onnatuurlijck (infandus): monsterachtig.
voetnoot711
gemeenelijck is een onjuiste vert. van vulgo: op verschillende plaatsen, overal; doorsnuffelen (errant): zwerven, zoekend naar buit, door.
voetnoot867
gasten: mensen, schepelingen.
voetnoot868
teffens: te gelijk.
voetnoot869
stijf en stuch: in zijn onverzettelike wreedheid.
voetnoot871
Voor hen klitsen is te denken: 'k zagh zelf hem.
voetnoot875
stil gedoken: stil in een hoek weggescholen.
voetnoot877
d'eilander: de vorst van het eiland (Ithaca).
voetnoot878
zijn wraeck en loosheit: zijn slimheid, die hem in staat zou stellen zijn wraakzucht te bevredigen.
voetnoot881
daer: waar.
voetnoot883
balgh: lichaam.
voetnoot886
sterck en stijf: met kracht.
voetnoot889
de vloot: Ulysses en zijn scheepsmakkers; gestoort: vertoornd.
voetnoot891
verpackt u: pakt u weg.
voetnoot893
herwaert uit: als hij voor den dag komt (uit zijn hol).
voetnoot898
snufflen in de locht: speuren (snuiven) alom naar buit.
voetnoot712
boogh de maen haer horens te zamen: werd de maansikkel vol (driemaal is het volle maan geweest...).
voetnoot713
overbrengen: doorbrengen; onder: te midden van.
voetnoot714
onbeschoft: onbehouwen groot, wanstaltig.
voetnoot716
het getrappel der voeten: het gedreun hunner voetstappen.
voetnoot717
steenachtige kornoeljen: kornoeljes (kersrode steenvruchten), hard als steen; arm: armelik, armzalig.
voetnoot718
lijf: leven.
voetnoot719
troost: hulp, steun; eerst (primum); de Lat. tekst wil: ik zag (na drie maanden) voor het eerst schepen, en wel de uwe; eerst is weer te geven door eindelik.
voetnoot721
schendigh: verfoeilik; het is mij genoegh: ik ben al tevrêe.
voetnoot722-23
het is.... kome; versta: elke dood is mij liever dan deze voortdurende bedreiging.
margenoot+
[Randschrift:] Onder dit verhael zien de Trojanen Polyfeem genaken,
voetnoot724
onder het vee aentreden (se moventem inter pecudes); zich (moeilik - in verband met groflijvig) bewegende te midden van zijn schapen, zegt de Lat. tekst.
voetnoot729
aen den hals hangt de fluit, de collo fistula pendet; deze woorden ontbreken in verschillende Lat. hss.
voetnoot730
in bare zee: in open zeewater, diep in zee.
voetnoot732
op zijn tanden knarssende behoort in de voorzin te staan: onder het wassen knarst hij van pijn en woede op de tanden.
margenoot+
[Randschrift:] en steken af:
voetnoot734
van verre; versta: (wij vluchtten) ver weg; den verlegen man (supplex): de hulpeloze stakkerd.
voetnoot735
al stil: zwijgend, zonder geluid te maken.
margenoot+
[Randschrift:] Polyfeem volgtze,
voetnoot736
strijcken: zich voortspoeden.
voetnoot737-38
doch hem onmogelijck: daar het hem evenwel onmogelik was.
margenoot+
[Randschrift:] en gilt dat het over de zee klinckt,
voetnoot740
klock: keel, geluid.
voetnoot899
terwijl: in de tijd (het tijdsverloop) dat.
voetnoot900-901
Verbind onder 't wilt met en nesten van 't gedierte: te midden van holen der wilde dieren.
voetnoot903
dat: zodat.
voetnoot904
hongers noot (twee woorden): de kwelling van de honger; boeten: stillen, verzachten.
voetnoot909
van overal: naar alle kanten (van elke kant zou die steun mij welkom zijn).
voetnoot912
wie 't was of niet: onverschillig wie ge mocht wezen; als: als.... maar.
voetnoot913
liefst: liever (dan dat ik in deze voortdurende angst moet leven).
voetnoot914
wy zien toe: wij kijken uit; zien te herhalen bij treden in vs. 915.
voetnoot920
al zijn wellust en verlangen: zijn enige vreugde en zorg.
voetnoot921
geleiden: vergezellen; als zy doorgaends plaght: als steeds.
voetnoot925
bits en prat: kwaadaardig en wrokkend.
voetnoot928
pas: nauweliks (ter nauwernood).
voetnoot932
geschater: geklater, geplas.
voetnoot933
't wedt: 't ondiepe water.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 751-53 is in de herziene dr. van 1646 (Unger, nr. 423) veranderd in: Helenus raet en waerschuwinge strijt hier tegen, 't en zy men recht midden tusschen Scylle en Charybdis doorvare, en het bijstere gevaer des doots vermijde. - 756 en men vaert is in dezelfde druk vervangen door dies voer men.
voetnoot741
de boghtige speloncken (cavernae curvae): de zich diep in de berg welvende grotten.
margenoot+
[Randschrift:] waer op de Reuzen voor den dagh komen;
voetnoot744
bedecken: vullen; de spitsbroeders van Etna; volgens de mythologie zijn de Cyclopen de smidsgezellen van Vulcanus, die zijn werkplaats in de Etna had.
voetnoot745
te vergeefs: in machteloze woede.
margenoot+
[Randschrift:] een afgrijsselijck gezelschap, zoo groot als gewijde eicken en cypressen.
voetnoot746
overdwers (lumine torvo): nijdig.
voetnoot747
met hun beziën geladen; de Lat. tekst spreekt van cyparissi coniferae: cypressen die kegelvormige vruchten dragen.
voetnoot748-49
bosch en woudt zijn in Vergilius' tekst bijstellingen bij eicken en cypressen; de eik was gewijd aan Jupiter, de cypres aan Diana, die als maangodin dikwijls werd vereenzelvigd met Hecate, een godin, die veelal in de onderwereld verblijf hield.
margenoot+
[Randschrift:] De Trojanen varen snel voort,
voetnoot750
overal is de vert. van quocumque, dat waarschijnlik eerder verbonden moet worden met het slot van de zin: af te loopen, hier vandaan, het kan niet schelen waarheen.
voetnoot752
recht.... door te varen; Vondel bedoelt: recht tussen S. en Ch. door met vermijding van beide. Zijn vertaling van deze lastige passage is verkeerd en bevredigde hem zelf niet; zie de Tekstkritiek. In de gewijzigde weergave heeft hij het Lat. ni opgevat als nisi, tenzij (de gewone betekenis). Men neemt echter algemeen aan, dat ni hier de Oudlatijnse vorm van ne is, zodat dan de vertaling luidt: Daartegen in gaat de vermaning van Helenus om niet tussen S. en Ch. door te varen, een weg, die aan weerszijden - met maar kleine afstand er tussen - dreigt met doodsgevaar.
margenoot+
[Randschrift:] vermijden het gevaer van Scylle en Charybdis,
voetnoot754-56
weshalve... blazen; tot dusver zijn ze, waarschijnlik vóór de wind in N.O. richting recht op Scylla en Charybdis in de straat van Messina (Fretum Siculi) aangevaren; maar nu willen ze met zijwind in Oostelike richting terug; met verandert de wind van richting en blaast uit het enge Pelorus (vgl. r. 472), dus uit het Noorden (vgl. Boreas) en ze gaan naar 't Zuiden langs de Oostkust van Sicilië.
voetnoot756-57
de mont van Pantagie: de Pantagyas is een kleine rivier aan de Oostkust van Sicilië, die tussen hoge rotsen in zee uitmondt (Lat. ostia saxo vivo Pantagiae; de mond van Pantagias ingesloten door natuurlike steen, rots).
margenoot+
[Randschrift:] voorby Pantagie, langs Megare en Thapsus,
voetnoot757-58
de inham van Megare: de golf van Megara, ten Noorden van Syracuse.
voetnoot758
het lage Thapsus: een laaggelegen eiland voor de bocht van Megara.
voetnoot759
den zelven wegh weder te rugge varende; versta: in omgekeerde richting de zeeweg afleggende, die hij reeds éénmaal (met Ulysses) was gegaan.
voetnoot760-61
de boezem van Sicanie (Sicilië): de bocht van Syracuse.
voetnoot761
tegens over het waterrijcke Plemmyrium is de vert. van contra Plemyrium undosum: tegenover kaap Plemurium, omruist door de golven; de voorouders (priores), misschien: de eerste bewoners.
voetnoot939
zoo veel reuzen als: alle reuzen die.
voetnoot941
dus: op deze wijze.
voetnoot943
aengrijnzen en begrimmen: dreigend en toornig aan- (na-) kijken.
voetnoot944
moortgespan: bende moordenaars; als eickeboomen enz.; het punt van vergelijking is de geweldige lengte; vandaar aan de ene kant: 't hooft opsteecken in de lucht, vs. 942, aan de andere kant klimmen en steigeren... tot boven in de lucht.
voetnoot947
verbaestheit: hevige ontzetting, schrik.
voetnoot951
tusschen Scylle en langs Charybdis: tussen Sc. en Ch. door en langs beide heen; zie verder de aant. bij de proza-vert., r. 752.
voetnoot955
snyen: blazen; ze krijgen het dus vóór de wind; rijm: snijen: Pantagyen (blijkbaar heeft Vondel aan een landschap en niet aan de rivier de Pantagyas gedacht; zie ook de proza-vert.).
voetnoot958
van zee: door zeewater.
voetnoot959
deizen: deinzen (varen).
voetnoot960
onzen is onjuist; zie de opmerking bij de proza-vert., r. 759.
voetnoot962
bloot: duidelik zichtbaar.
voetnoot963
Sikanje voor de borst: voor (in) de zeeboezem van Sicanië (zie de proza-vertaling).
voetnoot964
algelijcke: algemeen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 783 In de herziene druk van 1646 (Unger, nr. 423) is niet weggelaten.
margenoot+
[Randschrift:] naer Ortygie,
voetnoot762-65
Vgl. Xde Herderskout, r. 12-15 met aant.; heimelijck: verborgen, voor 't oog onzichtbaar; doorboorende, met de klemtoon op door; Alpheus, de stroom (-god) uit Elis (Griekenland), vervolgde de bronnimf Arethusa, eveneens uit Elis, in onderaardse (onderzeese) baan tot naar Sicilië, waar hij, zich verenigende met het bronwater van Arethusa, aan den dag kwam en door die bron (vgl. 'door uwen mont vloeiende') zich in de baai van Syracuse uitstortte.
voetnoot763
versta: eenen wegh vondt dáárheen, d.i. naar het eiland Ortygia, voor Syracuse gelegen.
voetnoot765
niet zonder last: waarschijnlik op bevel van Anchises (jussi); eeren: aanbidden.
margenoot+
[Randschrift:] langs Helorus, en Pachyn, en zien Kamarine,
voetnoot766-67
den vetten klaigront van Helorus, dat nu blanck leit; de Lat. tekst zegt: (wij varen voorbij) de vruchtbare gronden van de buiten zijn oevers tredende Helorus; dus: de landen, vruchtbaar door de overstromingen van de Helorus; Helorus is zowel de naam van een riviertje in 't Zuiden van Sicilië als van een stad aan dat riviertje; blijkbaar heeft Vondel het opgevat als plaatsnaam; wij gaen strijcken, dicht langs, ter vert. van radimus: wij scheren langs.
voetnoot768
Pachijn: het Zuidelike voorgebergte van Sicilië (Pachynum).
voetnoot769
Kamarine: Camerina, een stad op de Zuidwestkust van Sicilië, gelegen aan een moeras, dat de Camerijnen tegen de waarschuwing van het Delphies orakel in drooglegden; zij boetten zwaar voor hunne ongehoorzaamheid: hun vijanden konden zich nu over de drooggelegde vlakte een weg naar de stad banen en deze veroveren; dat men, volgens Apolloos orakel, niet reppen moght is de vert. van: fatis numquam concessa moveri: reppen: raken aan (droogleggen).
voetnoot770
de Gelasche akkers: de velden aan de rivier de Gelas; geweldige is de vert. van immanis en is eerder te verbinden met stroom (de wilde stroom).
margenoot+
[Randschrift:] Gela,
voetnoot771
naer heuren stroom: naar de langs haar vloeiende rivier (de Gelas).
margenoot+
[Randschrift:] Agragas,
voetnoot772-73
het steile Agragas: Acragas (Agrigentum), op een berg gelegen, beroemd door zijn voortreffelike ('brave') paarden, die dikwijls in de Olympiese spelen de prijs wonnen; heerlijck: machtig.
margenoot+
[Randschrift:] Selinus, en de Lilybeesche wadden:
voetnoot773
Selinus: stad aan de Zuidkust van Sicilië.
voetnoot774
een wackere koelte: een stevige bries; de Lilybeesche wadden: de blinde klippen en ondiepten bij Lilybaeum, voorgebergte in 't Westen van Sicilië (nu Capo di Boco).
voetnoot775
krijgh: bereik, loop binnen.
margenoot+
[Randschrift:] en belanden te Drepanum,
voetnoot776
onlustig (illaetabilis): onvriendelik, somber; misschien aldus genoemd, omdat Anchises hier sterft; ree ter vert. van ora: kust; Drepanum (tegenw. Trapani): stad aan de Noordwestkust van Sicilië.
margenoot+
[Randschrift:] daer Eneas vader sterft,
voetnoot779-80
van langwijligh omsuckelen afgemat (vermoeid, uitgeput van de lange zwerftochten) hoort bij my.
margenoot+
[Randschrift:] met wiens lijckklaght In het Randschrift bij r. 780: wiens: objectieve genitief; en met zijn klachten bij diens lijk (over Anchises' afsterven) besluit....
voetnoot782-83
nochte... niet: dubbele ontkenning.
voetnoot783
d'uiterste pael: de eindpaal.
voetnoot784
honck: eindpunt.; en van daer scheidende: en toen ik vandaar vertrok.
voetnoot967
gedolven: als onderaardse stroom.
voetnoot968
entlijck: ten slotte.
voetnoot969
't koor: 't heiligdom van de tempel.
voetnoot970
(raecken) hooger dan: (varen) voorbij (Lat. exsuperare).
voetnoot971
heden geeft evenmin als nu in de prozatekst de bedoeling van de Lat. tekst juist weer.
voetnoot972
hooft: vooruitstekende kaap.
voetnoot976
heuren moet betrekking hebben op het vrouwelike stad, dat in Gela opgesloten ligt.
voetnoot985
mijn toeverlaet alleen: mijn enige toeverlaat.
voetnoot990-91
En.... en, beide met klem; bij het eerste en ontbreekt de ontkenning (noch Helenus.... noch enige voorspelling van....); ween: weeën, ellenden; aenstaende: mij te wachten staande.
voetnoot993
stant houden: ophouden, eindigen.
voetnoot995
van dien oort (oord vroeger ook manlik) gescheiden: toen ik dat oord verlaten had.
voetnoot999
gehengen: goedvinden; Godt, weer: de Goden.
voetnoot1000
Zie de aantekening bij de proza-vertaling, r. 788.
margenoot+
[Randschrift:] de Helt zijn verhael besluit, en gaet rusten.
voetnoot787
hem van boven opgeleit: hem door de Goden opgelegd.
voetnoot788
volendende: zijn verhaal beëindigende; gingk rusten, ter vert. van quievit: hernam zijn rust. De bedoeling van Vergilius zal niet geweest zijn: ging rusten, ging slapen; zie de vert. in verzen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius