De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

De CXXII. Harpzang.^*

Ad te levavi oculos meos.

Alziende, die in de hoogen

Des hoogen hemels zit,

Ick heffe van hier mijne oogen

Naer u, mijn eenigh wit.⁴

Van u verwacht

Ick, dagh en nacht,

Alleen mijn heil, en troost, en kracht:^4-7

Want even als dienaers pleegen

Te zien naer 's Heeren hant,⁹

De dienstmaeght verwacht den zegen

Van haerer vrouwen kant,¹¹

Dus oogen wy

Op Godt, dat hy

Ons uit gena genadigh zy.¹⁴

Ontferm u, ontferm u over

Ons allen, ieders smaet:

Noch hoont ons de rijcke grover¹⁷

Door trots, en overdaet,

En ydelheit,

Die hem misleit,

Zoo dat zijn tong de deught miszeit.²¹

* Ps. 122. - Behoudens een rijmverbetering in vs. 11 is deze vertaling dezelfde als in Dl. IV, 543.

4 wit: doel.

4-7 Uitgezonderd Naer U is alles toegevoegd.

9 naer 's Heeren hant: naar de hand van hun meester.

11 van den kant van haar vrouwe.

14 uit gena genadigh: tautologischer kan 't moeilijk!

17 grover: grof, of steeds grover.

21 miszeit: misprijst, laakt.