De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

[p. 568]

Zacharias Lofzang.^***

Looft den Godt van Godts verkoren:¹

Want hy heeft zijn volck bezocht,

Alle stammen vry gekocht,

Hen verlost, verhief den horen

Der behoudenis ten toon

In het stamhuis van zijn' zoon

David, d'eer van Jesses kroon.⁷

Godt heeft waerlijck niet vergeeten

Wat hij, aller stammen hooft,⁹

Voor veele eeuwen hun belooft

Door zijn heilige Profeeten,

Dat hy, van 's erfvyants maght

En dit haetelijck geslacht,

Ons verlossen zou met kracht:^12-14

Om te toonen zijn genade

Aen d'Aertsvaders, naer 't verbont

Hun gezworen met zijn' mont,

En be-edight, dat hy spade

Zich zou schencken, als hy quam,

Aen de telgen en den stam

Van den vader Abraham:

Op dat wy verlost en veiligh

Voor der vyanden bedwangk

Hem, ons gansche leven langk,

* De 1e uitgave der Harpzangen wordt bl. 343-61 besloten met een zestal Heilige Gezangen. In nederduitsch gerijmt door J. V. Vondel. Behalve Zacharias Lofzang (bl. 350-51) waren al deze gedichten reeds in vroegere uitgaven verschenen en staan zij dus ook in onze vorige deelen afgedrukt, nl. Moyses Gezang, bl. 343-48, achter Lucifer, zie Dl. V, 697; Lofzangh van Maria, bl. 343-48, achter Brieven der heilige Maeghden, Martelaressen: IV, 435; Simeons Lofzang, bl. 351; in Gysbreght van Aemstel: III, 570; Het Gebedt des Heeren, bl. 352-54, achter Lucifer: V, 704; De Koninghlijcke Harp, bl. 354-61, achter Gebroeders (in sommige exx.): IV, 53, de weinige varianten, ald. 861.

** ZACHARIAS LOFZANG: het Canticum, door Zacharias bij de besnijdenis van zijn zoon Joannes den Dooper aangeheven: Luc. I, 68-79.

1 V: Benedictus Dominus Deus Israël, vs. 68; verkoren: uitverkorenen.

7 d'eer van Jesses kroon: toevoegsel; Jesse was de vader van David.

9 aller stammen hooft: toevoegsel.

12-14 V: Salutem ex inimicis nostris, et de manu omnium, qui oderunt nos, vs. 71; haetelyck: haatdragend.

[p. 569]

25

Dienen moghten vroom en heiligh.

 

Zoon, men zal u wijt en breet

 

Alsins noemen Godts profeet,²⁷

 

Die Godts wegh baent, waer gy treet:²⁸

 

 

 

Om zijn volck met volle kennis

30

Voor te lichten klaer en wis,

 

Ieder tot vergiffenis

 

Van zijn misdaet zonde en schennis,

 

Een vergifnis, ons bereit

 

Door de hooghste majesteit,

35

Zwanger van bermhertigheit.³⁵

 

 

 

Deze zondt om ons te troosten

 

Hem van boven, uit den trans

 

Van den hemel, met een' glans,

 

Als een zon van 't heldere oosten,^37-39

40

Om te lichten wat in noot

 

Zit beschaduwt, naeckt en bloot,

 

Van de naere en droeve Doot.

 

 

 

Hy bestiert ons wanckle trede

 

Die lang dwaelde heene en weêr,

 

Twijfelmoedigh keer op keer,

45

Op den wegh van rust en vrede.^44-45

27 Alsins: overal.

28 V: praeibis enim ante faciem Domini parare vias ejus, vs. 76.

35 V: per viscera miscricordiae Dei nostri, vs. 78.

37-39 V: oriens ex alto, vs. 78.

44-45 toevoegsel.