Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 555]
[p. 555]

Sofokles Herkules in Trachin.Ga naar voetnoot*

Deianira:
 
Een spreekwoort is van outs elk in den mont gegeven,
 
Dat niemant 's menschen lot, voor 't ende van zijn leven,
 
Kan kennen, of het goet of quaet uitvallen zal:Ga naar voetnootVs. 2-3
 
Maer ik gevoel voor 't endt wat leedt, wat ongeval
5[regelnummer]
My drukt, die binnen 't hof van Eneus, mijnen vader,Ga naar voetnoot4-5
 
In Pleuron woonende, meer druk dan al te gaderGa naar voetnoot6
 
De vrouwen lijden moet, ter oirzaek van mijne echt:Ga naar voetnoot6-7
 
Want Acheloüs, Godt des grooten lantstrooms, leghtGa naar voetnoot8
 
In dry gedaenten toe om zich met my te paeren,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Dan stier, dan draek, dan mensch. uit knevelen en haerenGa naar voetnoot10
 
Van 't stiershooft vloeien bron en beeken naer beneên.
 
Ik ongelukkige, gevrijt, en aengebeên
 
Van zulk een' vryer, wensche eer 's levens licht te derven,
 
Dan dat dees bruidegom mijn' maeghdom zou verwerven.
15[regelnummer]
Ten lange leste komt, ter goeder uure en tijt,
 
Alkmeens en Jovis zoon, die dit gedroght bestrijt,Ga naar voetnoot16
 
En my hier van verlost: doch hoeze t'zaemen streden
 
Isme onbewust: die 't zagh zou dit met gront van redenGa naar voetnoot18
 
Verhaelen konnen: want ik vreesde, dootsch van rou,Ga naar voetnoot19
[pagina 556]
[p. 556]
20[regelnummer]
Dat mijne schoonheit my tot onheil strekken zou:
 
Doch Godt Jupijn, die al de strijden kan regeeren.Ga naar voetnoot21
 
Wist deze zwaericheit tot mijn geluk te keeren;
 
Indien men dit geluk magh noemen: want wat baet
 
Dat Herkules my trout, naerdien ik vroegh en laetGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Geduurigh schrik op schrik, van 's avonts tot den morgen,
 
Om hem moet uitstaen, noit ontlast van angst en zorgen.
 
De nachten brenge ik met bekommeringen door,
 
Die gaen en koomen op haer beurte, na als voor.
 
Wy teelden kinders, doch de vader zietze zelden:
30[regelnummer]
Gelijk een akkerman, die vergelege velden
 
Bezit, en slechts bezoekt, wanneer men zaeit en oogst.
 
Dus leve ik met een' man, die zelden my vertroost,
 
En t'huis, en dan van huis, geduurigh, als een slave,Ga naar voetnoot33
 
Een' andren staet ten dienst; en keerende, als een braveGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Verwinner, uit den strijt, met eere doorgestaen,
 
Dat jaeghtme doorgaens meest een' angst en dootschrik aen:Ga naar voetnoot34-36
 
Want sedert Ifitus ter neder wert gesmeetenGa naar voetnoot37
 
Hebbe ik in Trachin hier in ballingschap gezeten,
 
By eenen vreemden waert. waerheen hy sedert gingGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Weet niemant: en ik schroome in dees bekommering,Ga naar voetnoot39-40
 
Beducht wat tegenspoet den helt is wedervaeren;
 
Want 'k hoorde uit niemants mont bescheit, noch zekre maren,
 
Niet in een korte, maer in vijftien maenden tijt.
 
Geduurigh levende bekommert en in strijt,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Schijnt my een donkre wolk recht boven 't hooft te hangen,
 
En 'k vreeze tijding van een droef geval t'ontfangen.
 
Hy schonkme in 't scheiden noch dit hantboek met zijn hant.Ga naar voetnoot47
 
Ik bid de goôn het strekk' my geen onzaligh pant.Ga naar voetnoot48
Leervrou:
 
O Deianier, mevrou, ik zie u om het scheienGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Van Herkles, uwen man, te bitter traenen schreien:
 
Doch kuntge toestaen dat een dienstmaeght, uw slavin,
[pagina 557]
[p. 557]
 
Haer hooghgebore vrou vermaene, vat mijn' zin.Ga naar voetnoot52
 
Wat baet de vruchtbaerheit en 't jaerlijx kinderteelen,
 
Dewijlge niemant zent, om, volgens uw beveelen,
55[regelnummer]
Zijn' heer en vader op te zoeken, kloek en trou,Ga naar voetnoot53-55
 
Een last, die Hyllus, meer dan iemant, voegen zou;
 
Indien hy zorgh draeght voor zijn vaders heil en leven:Ga naar voetnoot57
 
En nu komt dees van pas ten drempel innestreven:Ga naar voetnoot58
 
Hieromme raede ik u ten beste in dezen staet,
60[regelnummer]
Gebruik hem om uw' man te zoeken: volgh mijn' raet.
Deianira:
 
Mijn zoon, een dienstmaeght, uit onedele geboren,
 
Spreekt dikwijls heerlijk, en dat waerdigh is te hooren;Ga naar voetnoot62
 
Gelijk dees dienstmaeght nu, niet ydel met haer' mont,
 
Maer edelmoedigh, spreekt, en billijk, en gegront.Ga naar voetnoot63-64
Hyllus:
65[regelnummer]
Wat zeghtze, moeder? zegh, indien ik dit magh weeten.
Deianira:
 
Zy zeght, 't is schande, dat gy, ledigh hier gezeten,
 
Niet gaet verneemen waer heer vader zich onthoudt.
Hyllus:
 
Ik weet het wel, indien 't vrou moeder my vertrout.Ga naar voetnoot68
Deianira:
 
Wel zoon, waer steekt hy, in wat oort, in wat landouwe?
Hyllus:
70[regelnummer]
Hy stont, voorleden jaer, een Lydiaensche vrouweGa naar voetnoot70
 
Een lange wijl ten dienst.
Deianira:
 
een bô zal nu gewis
 
Ons melden wat hy hoort dat hem bejegent is.Ga naar voetnoot71-72
Hyllus:
 
Maer hoorde ik recht, hy heeft zich elders heen begeven.Ga naar voetnoot73
Deianira:
 
Waer zeggenze is hy nu, of doot, of noch in 't leven?
[pagina 558]
[p. 558]
Hyllus:
75[regelnummer]
De stadt van Eurytus zeght hy den oorlogh aen,Ga naar voetnoot75
 
In 't vette Eubeesche lant, of zal het korts bestaen.Ga naar voetnoot76
Deianira:
 
Maer weetge wel, mijn zoon, wat hy voorheen vertelde
 
Van dees landouwe, en uit gewisse antwoorden spelde?Ga naar voetnoot77-78
Hyllus:
 
Wat's dit, vrou moeder? ik begrijp dees rede niet.
Deianira:
80[regelnummer]
Dat hy daer sterven zal, of, al dit rijxgebiet
 
Bemaghtigende, heel gelukkigh zijne jaerenGa naar voetnoot80-81
 
Volendigen. dewijl uw vader in gevaeren
 
En 's levens weeghschael hangt, zoudt gy niet heenegaen
 
Om uwen vader, als een noothulp, by te staen,
85[regelnummer]
Nu ons behoudenis en heil hangt aen zijn leven?Ga naar voetnoot85-vlg.
 
Want sterft hy op dien toght, wij zullen t' zamen sneven,
 
Of boven staen, zoo hy behouden blijve in 't endt.Ga naar voetnoot86-87
Hyllus:
 
Ik ga, vrou moeder, en voorwaer wasme eer bekent
 
Deze antwoort van de goôn, 'k waer lang naer hem getogen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Nu wil 't gewoone lot van vader niet gedoogenGa naar voetnoot90
 
Dat wy te veel bezorght, en al te schrikkigh zijn.
 
Dit weetende eischt de reên dat ikme nu verpijnGa naar voetnoot92
 
Om naer te spooren hoe 't hiermede zy gelegen.
Deianira:
 
Ga heene, zoon: want nu gy kennis hebt gekregen
95[regelnummer]
Is 't oirbaer datge u quijt, al scheelt het aen den tijt.Ga naar voetnoot95
REY VAN TRACHINISCHE VROUWEN.
I. Keer:
 
Ik roep de zon aen, voor wiens klaerheitGa naar voetnoot96
 
De starrelichte nacht
 
Vertrekken moet met zijne naerheit,
 
En wort in slaep gebraght.Ga naar voetnoot96-99
[pagina 559]
[p. 559]
100[regelnummer]
Ik roep de zon aen, datze ontvouwe
 
Waer zich Alkmenes zoon
 
Versteekt, in zeeklippe, of landouwe.Ga naar voetnoot102
 
O zon, die 't al ten toon
 
Kunt stellen, en ons openbaeren,Ga naar voetnoot103-104
105[regelnummer]
Zegh op: waer is hy heengevaeren?
I. Tegenkeer:
 
Wy hooren Deianier verlangen
 
Naer heuren trouwen man,
 
Als 't galoos vogelkijn, bevangenGa naar voetnoot108
 
Met rou, niet rusten kan.
110[regelnummer]
Zy schreit bekommert, en, gedachtigh
 
Aen 't afzijn van dien heer,
 
Zit galoos in haer kamer klaghtigh,
 
En vreest. een vrou is teêr,Ga naar voetnoot113
 
Geduurigh angstigh, vol bezwaeren,
115[regelnummer]
Voor onheil, en aenstaende maeren.
II. Keer:
 
Gelijk in zee de holle baeren,
 
Dan op dan ondergaen,
 
Als Zuid en Noort in strijt vergaêren,Ga naar voetnoot118
 
En ongeduurigh slaen:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Zoo wort ook Herkules gesmeeten,
 
Gesolt door zwaericheên,Ga naar voetnoot120-21
 
Gelijk de woeste zee van Kreten.Ga naar voetnoot122
 
Maer altijt hanthaeft een,
 
Een godtheit, hem in doots gevaeren.
125[regelnummer]
Dus overleeft de helt zijn jaeren.Ga naar voetnoot125
II. Tegenkeer:
 
Waerom ik u met reên beschuldigh,Ga naar voetnoot126
 
Luit dit onaengenaem,
 
't Verquikt u, hoortge dit geduldigh.Ga naar voetnoot127-28
[pagina 560]
[p. 560]
 
Bezwijk om roep noch faem.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
d'Alheerschende Jupijn schenkt gaven
 
Niet zonder arrebeit;Ga naar voetnoot130-31
 
De schade en blyschap voor de braven,Ga naar voetnoot132-vlg.
 
Gemengt door 't hoogh beleit.
 
Zoo wort het avontuur verheven
135[regelnummer]
Als op een kloot, rondom gedreven.Ga naar voetnoot134-35
Toezang:
 
De starrelichte nacht vlieght heenen:Ga naar voetnoot136
 
Geluk en rijkdom houden stantGa naar voetnoot137
 
Een oogenblik, en flux verdweenen.Ga naar voetnoot138
 
Dees erft, en lacht, die derft zijn pant.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
O koningin, zijt niet neêrslaghtigh,
 
Maer hoopt, en zijt dees les gedachtigh:Ga naar voetnoot141
 
Want wie Jupijn ten raetsman koos
 
Bleef noit in rampen hulpeloos.Ga naar voetnoot142-43
Deianier:
 
Gy staet, gelijk het blijkt, nu hier aen mijne zijde,
145[regelnummer]
En hoort mijn droefheit, maer wat hartewee ik lijdeGa naar voetnoot144-45
 
Verstaet noch voeltge niet: dewijl de jeught krioelt,Ga naar voetnoot146
 
En, weidende in haer velt, geen vier van liefde voelt,
 
Noch regen nochte wint. zy slijt verheught heur jaeren;
 
Ontlast van zwaericheên, tot datze koom' te paeren,Ga naar voetnoot146-49
150[regelnummer]
En, deelende in de zorgh van 't huwelijxgespan,Ga naar voetnoot150
 
Zich 's nachts bekommert met de kindren en den man.Ga naar voetnoot151
 
Dan vintze een voorbeelt aen haer eige zwaericheden,Ga naar voetnoot152
 
En voelt van hoe veel leedts ik daeghlijx wort bestreden.
[pagina 561]
[p. 561]
 
'k Bezuurde veel verdriets, een wijl voorheen gedult:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Nu dreightme een grooter ramp, gelijkge hooren zult.
 
Toen koning Herkles lest ten oorlogh weêr ging streven,Ga naar voetnoot156
 
Liet hy een hantboek t'huis, van binnen dicht beschreven
 
Met eenigh erfberecht, het welk hy, onbezwaertGa naar voetnoot158
 
Ten oorlogh trekkende, ons noit had geopenbaert:Ga naar voetnoot158-59
160[regelnummer]
Want zijn gewoonte was te trekken met zijn knechten,Ga naar voetnoot160
 
Niet om te sterven, maer iet dappers uit te rechten.Ga naar voetnoot161
 
Nu trok hy heene, als een die veegh was, van zijn vrou,
 
En zey wat huwlijxgoet en erf ik deelen zou;Ga naar voetnoot163
 
Wat deel van vaders rijk de kinders zouden erven.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Hy zette een tijt, dat hem was toegeleght te sterven,
 
Juist vijftien maenden na den optoght uit het lant:
 
Of hiel na dezen tijt zijn leven langer stant,
 
Dat hy in weelde dan zijn jaeren zou verbreeden.Ga naar voetnoot165-68
 
't Besluit der goden hadde Alcides dapperhedenGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Dit perk gestelt; gelijk het Dodoneesche wout,Ga naar voetnoot170
 
Door duiven spreekende, den sterfdagh hem ontvout.Ga naar voetnoot171
 
De zekerheit van dees voorspellinge en haere ordenGa naar voetnoot172
 
Is juist voorhanden, en moet nu voltrokken worden.Ga naar voetnoot173
 
Vriendinnen, dit's de reên dat ik niet slaepen kan,
175[regelnummer]
Uit dootschrik voor 't verlies van zulk een' braven man.Ga naar voetnoot175
Rey:
 
Schep moedt, een man brengt stof tot juichen en verblijding.Ga naar voetnoot176
 
De krans bekranst zijn hooft. hy brengt een blijde tijding.Ga naar voetnoot177
Bode:
 
O Deianier, mevrou, ik d'eerste bô van al,Ga naar voetnoot178
[pagina 562]
[p. 562]
 
Ontsla uw hart van rouwe, en schrik voor ongeval.
180[regelnummer]
Noch leeft Alkmenes zoon. hy won den strijt alreede,
 
En brengt inlantschen goôn zijne eerstelingen mede.Ga naar voetnoot181
Deianier:
 
Wat zeghtge, ô oude man? wat tijding brengtge my?
Bode:
 
Dat uw grootdaedigh man hier daetlijck frisch en blyGa naar voetnoot183
 
Zal wezen, met een maght van zegenrijke schaeren.
Deianier:
185[regelnummer]
Uit wien verstontge dit? uit burgren, of barbaeren?Ga naar voetnoot185
Bode.
 
Ik hoorde het in 't velt uit Lichas, den herout,Ga naar voetnoot186
 
En spoede herwaert aen, op dat gy 't weeten zoudt,Ga naar voetnoot187
 
Om loon en teffens gunst by u, mevrou, te haelen.
Deianier:
 
Zoo Lichas welvaer', hy moet komen zonder draelen.Ga naar voetnoot189
Bode:
190[regelnummer]
Dat valt bezwaerlijk, en mevrou begrijpt dit licht.
 
Al 't Melienzer volk belet hem zijnen plichtGa naar voetnoot191
 
In 't spoeden herwaert aen. elk loopt den bode om d'ooren,
 
Om dees gewenschte maer vans lant 's triomf te hooren.Ga naar voetnoot193
 
Hy toeft onwilligh, opgehouden van de liên,
195[regelnummer]
En nadert meer en meer. gy zult hem daetlijk zien.
Deianier:
 
Jupijn, bewooner van den Eta, noit geschoren,Ga naar voetnoot196
 
Gy laetme, al komtze spade, een blijde tijding hooren.
 
Nu zingt, ô vrouwen, die in 't hof of buiten staet.Ga naar voetnoot198
 
Dees maer verheught mijn hart, en geest, al komtze laet.
REY.
Keer:
200[regelnummer]
Nu vrolijk binnen 't hof gezongen,
 
Om d'aenkomst van den bruidegom.Ga naar voetnoot201
[pagina 563]
[p. 563]
 
Laet mannen mede hunne tongenGa naar voetnoot202
 
Hieronder mengelen alom.
 
Zingt Iô Pean, en gedichtenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Voor godt Apollo, fix op schichten.Ga naar voetnoot205
Tegenkeer:
 
Gy maeghden, zingt nu lofgezangen,
 
d'Ortygische Diaen ten prijs,Ga naar voetnoot207
 
Verlichtster, tuk op hartevangen.Ga naar voetnoot208
 
Looft haeren nabuurrey. geen wijsGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Noch fluit ontbreeke. ik schijn te zweven,Ga naar voetnoot209-10
 
Van godt Apolloos geest gedreven.
Toezang:
 
O Evoë, gy roert mijn zinnen.
 
Ik zwaey de groene wijngertspeer,Ga naar voetnoot213
 
Met 's wijngodts dronke zangerinnen.Ga naar voetnoot212-14Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
  'k Zing Iö Pean, en braveer.Ga naar voetnoot215
 
Mevrou, gy dorst geen zege hoopen.Ga naar voetnoot216
 
Dit 's nu gelukkigh afgeloopen.
Deianier:
 
Beminde vrouwen, 'k zie nu wakker uit mijne oogenGa naar voetnoot218
 
Dien sterken drom van ver hier komen aengetogen,
220[regelnummer]
En wensch den brenger van dees onverwachte maer
 
Geluk, verkunschapt hy geluk, en geen gevaer.Ga naar voetnoot220-21
Lichas:
 
Mevrou, het gaet voor wint. wy bootschappen u zegen,
 
En vreught en voorspoet, recht gelijk het is gelegen.Ga naar voetnoot222-23
[pagina 564]
[p. 564]
Deianier:
 
O jongeling, ontdek ons daetlijk eerst vooralGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of Herkles levendigh zijn vrou 't huis komen zal.
Lichas:
 
Ik liet hem levendigh, gezont en vry van rouwe.Ga naar voetnoot226
Deianier:
 
In 't vaderlant, of in barbarische landouwe?Ga naar voetnoot227-vgl.
Lichas:
 
Hy bout outaeren, by d'Eubeesche kaep aen zee,
 
Ten dienst van Jupiter te Ceneus, slaght'er vee,Ga naar voetnoot228-29
230[regelnummer]
En offerhande, en wydt hem wijn en korenschoven.Ga naar voetnoot229-30
Deianier:
 
Uit kracht van kerkbelofte, of raet der goôn van boven?Ga naar voetnoot231
Lichas:
 
Beloftes halve, als een verwinner van het lant
 
Der vrouwen, die gy ziet, gevangen met zijn hant.Ga naar voetnoot233
Deianier:
 
By Jupiter, van waer? wie zijn deze onbekenden?Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Indienwe recht zien, zy beschreien haere elenden.
Lichas:
 
Hy streekze tot zijn' buit, ten offer voor de goôn,Ga naar voetnoot236
 
Verdelgende Eurytus gebiet, en stadt, en troon.Ga naar voetnoot237
Deianier:
 
Most hy, om deze stadt te winnen en verpletten,
 
Zijn wederreis naer huis zoo lang ter zijde zetten?
Lichas:
240[regelnummer]
Geensins. den meesten tijt, al viel de tijt u lang,Ga naar voetnoot240
 
Heeft hy in Lydie gesleeten door bedwang,Ga naar voetnoot241
 
Niet vry, maer als verkocht, lijfeigen daer ter stede.Ga naar voetnoot242
 
Mevrou, versteur u niet om zulk een harde rede.
 
Jupijn alleen is zelf hier eenige oirzaek af.Ga naar voetnoot243-44
[pagina 565]
[p. 565]
245[regelnummer]
Hy was aen Omfale verkocht, tot zijne straf,Ga naar voetnoot245
 
En sleet'er 't gansche jaer, gelijkwe van hem hoorden.Ga naar voetnoot246
 
Dus veel versmaetheên uw' gemael zoo vreeslijk stoorden,Ga naar voetnoot247
 
Dat hy met eede zwoer den stichter van dit quaetGa naar voetnoot248
 
Met kinderen en vrouwe, uit ingekropten haet,
250[regelnummer]
In slavernye wech te voeren uit den lande.
 
Dees eedt was niet vergeefs: want hy, door offerhandeGa naar voetnoot251
 
Geloutert, worf een heir, en vloogh, bezweet van stof,Ga naar voetnoot251-52Ga naar voetnoot252
 
Naer Eurytus gebiet en stadt; naerdien dit hofGa naar voetnoot253
 
Een eenige oirzaek was van zulk een bitter lijden:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Want Herkles in zijn hof ontfangen, na lang strijden,Ga naar voetnoot255
 
Gelijk men naer gewoonte onthaelt een' ouden gast,Ga naar voetnoot256
 
Wert met veel schimp en smaet geterght, en aengetast
 
Heel fors op deze wijs: hy zou 't geweer genieten,
 
Dat onontvlughtbaer was, en evenwel met schietenGa naar voetnoot258-59
260[regelnummer]
Verwonnen worden, in 't hanteeren van den boogh,
 
Door zijne kinders, en, gelijck een slaef, in 't ooghGa naar voetnoot261
 
Van alleman, geplaeght, veel leet en smaet verdraegen.Ga naar voetnoot261-62
 
In 't endt dorst Eurytus hem van de maeltijt jaegen,
 
En dronken, elk ten schimp, wechstooten uit de poort.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Om dien geleden hoon verbittert en gestoort,
 
[Toen Ifitus de zoon, in der Tyrintren hoeken,
 
Zijn paerden, afgedwaelt van anderen, quam zoeken]Ga naar voetnoot266-67Ga naar voetnoot267
 
Grijpt hy dien vyant aen, verbystert van verstant,Ga naar voetnoot268
 
En ploft hem van den trans des torens in het zant.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Jupijn, de koning van de goôn, hierom ontsteeken,
 
Verstiet, verkocht hem, die door list en looze streekenGa naar voetnoot271
[pagina 566]
[p. 566]
 
Noit mensch dan Ifitus alleen hadde omgebroght:Ga naar voetnoot271-72
 
Want zoo hy, voor de vuist, zijn wraek hadde uitgewrocht,Ga naar voetnoot273
 
Jupijn zou billijk een gerechte wraek verschoonen:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Want godtheên nimmer spijt beminnen. maer de zoonenGa naar voetnoot275
 
Van Eurytus, te trots, en bits en los van mont,Ga naar voetnoot276
 
Gevoelen hunne straf, gedoemt in Plutoos gront.Ga naar voetnoot277
 
De burgery komt hier in slaverny gedreven,Ga naar voetnoot278
 
En deze, die gy ziet, vervielen, uit een levenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Vol voorspoet, in elende, en koomen hier door last
 
Van uwen heere en man. 'k heb nu, gelijk het past,
 
Mijn' plicht voltrokken. gy zult Herkles komst verwachten,Ga naar voetnoot281-82Ga naar voetnoot282
 
Zoo dra de zuivring en het dankbaer offerslaghtenGa naar voetnoot283
 
Gewijt is aen Jupijn, den godt van dat gebiet,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Voor 't winnen van de stadt: want wat gy hoort of niet,
 
Zijn wederkomst is 't liefst' dat uw gemoedt kan streelen.Ga naar voetnoot285-86
Rey:
 
O koningin, uw hart verquikt in alle deelen,Ga naar voetnoot287
 
Door deze tyding, en de vrouwen, die gy ziet.
Deianier:
 
't Is billijk datme dit tot blyschap na verdriet
290[regelnummer]
Gedy, dewijl mijn man zijn wraeklust nu volkomenGa naar voetnoot290
 
Met recht heeft uitgevoert: maer echter staet te schroomen,
 
Indien men 't overweegh, dat dien manhaften heer
 
Een onheil wedervaer': want mijn gemoedt, heel teêr,Ga naar voetnoot293
 
Wert van medoogenheit bestreden, ô vriendinnen,
295[regelnummer]
Toen ik dees vreemden zagh, eerst vry, gelijk slavinnen,Ga naar voetnoot295
 
Van huis en ouderen en 't lieve vaderlant
[pagina 567]
[p. 567]
 
Verstooten, sukkelen in dien bedroefden stant.Ga naar voetnoot297
 
Jupijn, behoeder voor elende en droeve dingen,
 
'k Wensch datge nimmer met mijn zaet dus om mooght springen;Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Ten minste, lust het u, geensins terwijl ik leef:Ga naar voetnoot300
 
Want deze ziende, is 't vreemt dat hier mijn hart om beef?Ga naar voetnoot301
 
Rampzaligh kint, wie zijtge, een maeght, of een getroude,Ga naar voetnoot302
 
Of moeder? want wat uw natuur belangt, ik houdeGa naar voetnoot303
 
U een onnoosle, die uw onheil niet verstaet,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Maer edel zijt van aert. ô Lichas, uit wat zaetGa naar voetnoot305
 
Is deze uitheemsche maeght? wie was het, die haer teelde?
 
Wie was de moeder? wie de vader, eerst in weelde?Ga naar voetnoot307
 
Ay zeghme dit: want 'k heb medoogen eerst met haer,Ga naar voetnoot308
 
Die wel de wijste schijnt aen opzicht, en gebaer.Ga naar voetnoot309
Lichas:
310[regelnummer]
Wat weet ik 't? z'is misschien uit slechten niet gesproten.Ga naar voetnoot310
Deianier:
 
Is zy van Eurytus niet een van 's konings loten?Ga naar voetnoot311
Lichas:
 
z'Isme onbekent. 'k Heb haer zoo scherp niet ondervraeght.
Deianier:
 
Heeft geene reisgenoot van haeren naem gewaeght?
Lichas:
 
In 't minste niet: want ik verrecht mijn werk met zwijgen.
Deianier:
315[regelnummer]
Nu zeghme, elendige, spreek zelf, om licht te krijgen:Ga naar voetnoot315
 
Want dit's ook jammer dat men niet zijn herkomst kent.Ga naar voetnoot316
Lichas:
 
Zy breidelt haere tong, en is doorgaens gewent
 
Niet laegh te spreeken, noch op stam en staet te stoffen,Ga naar voetnoot317-18
[pagina 568]
[p. 568]
 
Maer droef te klaegen, om d'elenden, die haer troffen,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En schreide, sedert zy het vaderlant verliet.
 
Het avontuur, dat haer zoo jammerlijk verstiet,Ga naar voetnoot321
 
Valt lastigh, en vereischt dat wy dien rou verschoonen.Ga naar voetnoot322
Deianier:
 
Ontslaze dan. zy ga by haer die binnen woonen,Ga naar voetnoot323
 
Of waer 't heur lust. 'k wil niet dat iemant ramp op rampGa naar voetnoot323-24
325[regelnummer]
En onheil, by mijn schult, op d'andre elenden klamp.Ga naar voetnoot324-25
 
Zy leedt alreê genoegh. nu treênwe t'zaemen binnen.
 
Bestel al watge wilt. ik zal, om tijt te winnen,
 
In 'thof bestellen al wat noodigh wort geacht.Ga naar voetnoot327-28
Bode:
 
Ay blijf een poos alleen. laet deze gaen, en wachtGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Tot dat ik melde 't geen u nimmer quam ter ooren,
 
En wie gy inhaelt, en wat noodigh zy te hooren.Ga naar voetnoot331
Deianier:
 
Waerom verletge my?
Bode:
 
hou stant een korte stont:
 
Gy hebt niet vruchteloos gehoort uit mijnen mont,
 
Al wat ik u verhaelde, en nu noch zal ontvouwen.Ga naar voetnoot333-34
Deianier:
335[regelnummer]
Begeertge dat de mans het hooren, of de vrouwen,
 
Of alle beide dit uit uwen mont verstaen?Ga naar voetnoot335-36
Bode:
 
Laet vrouwen buiten, en de mannen binnen gaen.Ga naar voetnoot337
Deianier:
 
Zy gaen alreede heen. wy luisteren nu gaerenGa naar voetnoot338
 
Naer 't geen u raetzaem dunkt ons wijder t'openbaeren.Ga naar voetnoot339
Bode:
340[regelnummer]
Dees knaep verhaelde u niet waerachtighs in der daet.Ga naar voetnoot340
[pagina 569]
[p. 569]
 
Hy broght u flus niet goets, of brengt nu enkel quaet.Ga naar voetnoot341
Deianier.
 
Hoe spreektge zoo bedekt? gy dient het uit te leggen.Ga naar voetnoot342
Bode:
 
Ik hoorde dezen gast by veel getuigen zeggen,Ga naar voetnoot343
 
Dat Herkules, uw man, het sterke EchaliaGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
En 't hof van Eurytus verdelghde, om zulk een ga
 
Te winnen; maer alleen de liefde van de godenGa naar voetnoot345-46
 
Hem heenedreven, door bedwang van hun geboden,
 
In dienst van Omfale; naerdien hy t'onverwacht
 
Den zoon van Eurytus door list hadde omgebraght,
350[regelnummer]
En van den torentrans geslingert naer beneden.Ga naar voetnoot346-50
 
Nu lochent hy 't rond uit, verdraeiende de reden,Ga naar voetnoot351
 
Waerom hy Eurytus verdelghde, en rijk en stadt.
 
Toen dees hem Iöle, zijn telgh, geweigert had,Ga naar voetnoot353
 
Bestreet hy 's konings lant, benam den vader 't leven,
355[regelnummer]
En nu komt Herkles met dees dochter herwaert streven,
 
En zentze u hier in 't hof, geensins gelijk slavin,
 
Maer overmidts hy blaekt en brant van haere min.
 
Mevrou, my docht geraên vrypostigh u te meldenGa naar voetnoot358
 
Al 't geen Trachiners op het merktvelt elk vertelden,
360[regelnummer]
Een overtuiging des geveinsden door de faem.Ga naar voetnoot359-60
 
Dit 's waer, al klinkt het in uw oore onaengenaem.
Deianier:
 
Wee my elendige! waer ben, wat doe ik langer?
 
Van welk een huispest gaet dit hof nu heimlijk zwanger!
 
Och ongelukkige! dees naemelooze spruit
[pagina 570]
[p. 570]
365[regelnummer]
Ziet Eurytus gedaente en aert ten oogen uit,
 
Al zwoer de leitsman met een' hoogen eedt vermeeten
 
Geensins te konnen raên hoe deze wert geheeten,
 
Noch min dat Iöle de naem was, dienze droegh.Ga naar voetnoot364-68
Rey:
 
Och of de plaegh met recht niet alle onvroomen sloegh,
370[regelnummer]
Maer die, geveinst van aert, den vroomen laegen leggen!Ga naar voetnoot369-70
Deianier:
 
Helaes, wat gaet ons aen? wat zal men doen, of zeggen?
 
Hoe staenwe door dees maer verslaegen en ontstelt!
Rey:
 
Ga heene, en ondervraegh. hy zal u, met geweltGa naar voetnoot373
 
Geperst, de waerheit van de zaeke naekt ontkleeden.
Deianier:
375[regelnummer]
Wy gaen dan heene: want gy spreekt niet buiten reden.Ga naar voetnoot375
Rey:
 
Wy toeven hier een wijl, ten dienst van uw gezagh.Ga naar voetnoot376
Deianier:
 
Houdt stant: de knaep komt ongedaghvaert voor den dagh,
 
En uit den huize treên.
Lichas:
 
mevrou, wat's u begeeren
 
Dat ik verkunschappe aen uw' man in 't wederkeeren?
Deianier:
380[regelnummer]
Gy zult niet licht van hier uit Trachin heenegaen,Ga naar voetnoot380
 
Ten zywe ons onderling gesprek van vooraf aen
 
Hervatten op een nieu.
Lichas:
 
begeertge iet meer te hooren,
 
Hier ben ik. vraeg, mevrou.
Deianier:
 
zultge ook de waerheit smoren?
Lichas:
 
Geensins, dat weet Jupijn, is 't my slechts wel bewust.Ga naar voetnoot384
Deianier:
385[regelnummer]
Wat voor een vroumensch brengt gy mede op deze kust?Ga naar voetnoot385
[pagina 571]
[p. 571]
Lichas:
 
Een rechte Eubeesche vrou, doch 'k weet niet wie heur baerde.Ga naar voetnoot386
Deianier:
 
Zie herwaert. weetge niet, noch kentge niet de waerde
 
Van my, die met u spreek?
Lichas:
 
wat's oirzaek van dees vraegh?Ga naar voetnoot388
Deianier:
 
Zegh op, zoo gy verstaet wat antwoort my behaegh.Ga naar voetnoot389
Lichas:
390[regelnummer]
Ik spreek met Eneus bloet, een koninginne, een groote,Ga naar voetnoot390
 
Zoo mijn gezicht niet dwaelt, met Herkles bedgenoote,
 
Mevrouwe Deianier.Ga naar voetnoot392
Deianier:
 
dit woude ik weeten, of
 
Gy my ook kent voor vrouwe, en koningin van 't hof.Ga naar voetnoot393
Lichas:
 
Met reden.Ga naar voetnoot394
Deianier:
 
zegh wat straf verdientge, zijtge waerdigh,
395[regelnummer]
Bevint men datge haer bejegent dus boosaerdigh
 
En valsch?
Lichas:
 
hoe dus, mevrou? wat boosheit? hoe dus wars?Ga naar voetnoot396
 
Hoe uitertge u zoo vreemt, in 't vraegen al te dwers?Ga naar voetnoot397
Deianier:
 
Niet ik maer gy valt dwers.
Lichas:
 
mevrou, ik ga dan heene,Ga naar voetnoot398
 
En ben te dwaes, zoo 'k u mijne ooren langer leene.
Deianier:
400[regelnummer]
Gy zult niet heenegaen, ten zy men eerst beleeftGa naar voetnoot400
 
Op mijne vraegh een klaere en billijke antwoort geeft.Ga naar voetnoot401
Lichas:
 
Wel vraegh wat u belieft, dewijl u lust te spreeken.Ga naar voetnoot402
[pagina 572]
[p. 572]
Deianier:
 
Gy brengt hier een slavin. wie is zy? uit wat streeken?Ga naar voetnoot403
Lichas:
 
Ik zegh, wat vraeghtge my?Ga naar voetnoot404
Deianier:
 
bekentge zelf niet vry
405[regelnummer]
Dat Iöle deze onbekende, in slavernyGa naar voetnoot405
 
Gevoert, de dochter is van Eurytus? laet hooren.
Lichas:
 
Maer by wat lieden, wat getuigh heeft met zijne oorenGa naar voetnoot407
 
Dees rede uit mijnen mont gehoort en opgevat?
Deianier:
 
By veele burgers, op het ruime merktvelt, datGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Een groote troep het hoorde.
Lichas:
 
en schoon zy durven zeggenGa naar voetnoot410
 
Dat dit gehoort wiert: 't is, indien men 't uit wil leggen,
 
Wat anders hooren slechts in schijn: wat anders is't
 
Een zaek te bootschappen. dit misverstant baert twist.Ga naar voetnoot411-13
Deianier:
 
Wat's zeggen slechts in schijn? bezwoertge niet met eedeGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Gy broght voor Herkules dees bedgenoote mede?Ga naar voetnoot415
Lichas:
 
Een bedgenoote voor uw' Herkles? by Jupijn,Ga naar voetnoot416
 
Mevrou, wat gast geeft hier mijn rede zulk een' schijn?Ga naar voetnoot417
Deianier:
 
Hier staet hy, die u hoorde ontvouwen by de schaeren,Ga naar voetnoot418
 
Dat hy, ter liefde van dees dochter, jongk van jaeren,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
De gansche stadt verdelghde, en geensins om de trou
 
En groote liefde tot de Lydiaensche vrou,
 
Dit 's kenbaer, heeft verwoest.
[pagina 573]
[p. 573]
Lichas:
 
laet dezen man vertrekken:Ga naar voetnoot420-22
 
Want 't is geen wijsheit by een krankhooft iet t'ontdekken.Ga naar voetnoot423
Deianier:
 
By godt Jupijn, wiens vier en blixem op 't geberght
425[regelnummer]
Van Eta weêrlicht, 'k wil, dewijl 't u wort geverght,
 
Dat gy dit niet verzwijght. gy zult het niet verklaeren
 
Aen een gestoorde vrouw, of een, die onervaerenGa naar voetnoot427
 
Zich luttel op 't beloop van 't weereltsdom verstaet,Ga naar voetnoot428
 
Of niet begrijpt hoe ver de vrouweliefde gaet:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Want hy waer onwijs, die, als met een' opgeheven
 
En sterken arm in 't perk, de min zou wederstreven:Ga naar voetnoot430-31
 
Dewijlze naer heur' lust de goôn beheerscht, ook my.Ga naar voetnoot432
 
Waerom zou Herkules een andre vrou, wie 't zy,
 
Beminnen meer dan my? weshalve waer 't onzinnighGa naar voetnoot433-34
435[regelnummer]
En dwaes, zoo 'k mijnen man, verslingert, en aenminnigh,Ga naar voetnoot435
 
Beschuldighde, of dees vrou, die geensins my verdriet
 
Of leet berokkende. neen zeker, 't is zoo niet.Ga naar voetnoot436-37Ga naar voetnoot437
 
Indien zijn valsch berecht u steef en sterkte in logen,Ga naar voetnoot438
 
Zoo hebtge uit 's meesters borst geen goede leer gezogen,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
En leeraert, onder schijn van goet en deught, het quaet.
 
Zoo blijkt uwe ondeught. spreek dan waerheit in der daet:Ga naar voetnoot440-41
 
Want wat luit schendiger dan dat een vrygeborenGa naar voetnoot442
 
Op logens wort betrapt? dus beelt u, wiltge hooren,
 
Niet in dat logentael voor my verborgen blijf:
445[regelnummer]
Want die het zelfs uit u verstonden, zullen 't stijfGa naar voetnoot445
 
En sterk bevestigen voor my. wat wiltge schroomen,
[pagina 574]
[p. 574]
 
Dewijl 't meer quetsen zal, begint het uit te komen?Ga naar voetnoot447
 
En hooren wy 't, dat strekt tot niemants harteleet.Ga naar voetnoot448
 
Heeft Herkules zich niet aen veelen uit besteet,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
En iemant hierom leedt van my geleên voor dezen,Ga naar voetnoot450
 
Of wederwaerdigheit, of hoeft'er voor te vreezen?Ga naar voetnoot451
 
Hoewel hy hierom, krank van minne, quijnen gaet:Ga naar voetnoot451-52
 
Ik zelf heb deernis haer t' aenschouwen in dien staet,
 
Naerdien de schoonheit stof tot haer bederf bestelde,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Toen hy het lant bedorf, de poorten nedervelde,
 
Hoe zwaer het viel, en haer vervoerde in slaverny.Ga naar voetnoot455-56
 
Dit spreeke ik rustigh heene, op datge tegens myGa naar voetnoot457
 
De waerheit spreekt, en dit by andren weet te kleeden.
Rey:
 
Ay luister naer mevrou: zy spreekt met goede reden.
460[regelnummer]
De tijt zal 't loven, ik u gunstigh zijn hier voor.Ga naar voetnoot460
Lichas:
 
Lofwaerdige mevrou, terwijl ik zie en hoorGa naar voetnoot461
 
Dat gy een mensch zijt, en in menschelijken wandel
 
Niet onbescheiden, wil ik u den ganschen handelGa naar voetnoot462-63
 
Ontdekken: want het is alleens gelijk hy zeit.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Alcides, dus op haer verslingert en misleit,Ga naar voetnoot465
 
Bestreet Echalie, en bestont haer stadt te schennen,Ga naar voetnoot466
 
En om nu ront te gaen, verboot noit dit t'ontkennen:Ga naar voetnoot467
 
Doch ik, bekommert by my zelven, waertste vrou,
 
Dat mijn oprecht verhael u smart aenbrengen zou,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Vergreepme, indienge dit een misgreep wilt verklaeren.Ga naar voetnoot470
[pagina 575]
[p. 575]
 
Dewijlwe u al de zaek nu rustigh openbaeren,Ga naar voetnoot471
 
Betoon dat gy dees vrou om uwen man alleen
 
En u bemint, en breng uw woorden overeenGa naar voetnoot472-73
 
Met d'openbaere daet, aengaende uw medelijden
475[regelnummer]
Met dees bedrukte vrou: want Herkles, die in 't strijdenGa naar voetnoot473-75
 
Alle andren overwon, leght onder haer gewelt
 
Door liefde t' haerwaert, die zijn kracht en sterkheit smelt.
Deianier:
 
'k Versta genoegh dat my dit lijdzaem staet te lijden,
 
En wil in dit geval niet tegens goden strijden,
480[regelnummer]
Noch my verpijnigen. maer laet ons binnen gaen,Ga naar voetnoot480
 
Op datge mijnen heer verkuntschapt wat voortaenGa naar voetnoot481
 
Ik u beveel, met een hem levert mijne gaven,Ga naar voetnoot482
 
Tot eene erkenning der schenkaedjen, van dien braven
 
My toegestuurt door u: want 't is in dezen staet
485[regelnummer]
Niet billijk datge bloot en ledigh heene gaet,
 
Naerdienge herwaert quaemt met zulk een zegestaetsi.Ga naar voetnoot486
REY.
Keer:
 
De godtheit van de min
 
Is zulk een kracht gegeven
 
Datze altijt overwinn':
490[regelnummer]
Want om voorby te strevenGa naar voetnoot490
 
Hoe geestigh zy voorheenGa naar voetnoot491
 
Met goôn hebbe omgesprongen;
 
Verzwijge ik nu om reên
 
Hoe Jupiter gedwongen
495[regelnummer]
  Verschalkt wiert door haer' vont,Ga naar voetnoot494-95
 
Ook Pluto, diep gedookenGa naar voetnoot496
 
In 's afgronts duistren gront:
 
En hoeze dorst bestookenGa naar voetnoot498-vlg.
 
Neptuin, die d'aerde schokt
[pagina 576]
[p. 576]
500[regelnummer]
Met zijne vork van onder:
 
Veele andren [loos verlokt,
 
Bekoort van min, byzonder
 
Om schoone Deianier,
 
Eer zy met Herkles troude,
505[regelnummer]
  In 't vechtperk trots en fier,
 
Daer ieder het aenschoude,]
 
Zich queeten, heet op lof,Ga naar voetnoot507
 
Bezweet en vuil van stof.Ga naar voetnoot501-08
Tegenkeer:
 
Hier quam nu d'EtolierGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
De stroomgodt mê, vol toren,Ga naar voetnoot510
 
Viervoetigh, als een stier,
 
Gewapent met den horen,
 
Dat's Acheloüs, lust
 
U zijnen naem te weeten.
515[regelnummer]
  Zijn tegenstrijder rustGa naar voetnoot515
 
Zich toe, om dien vermeeten
 
t'Ontmoeten in den strijt,
 
Verlaet Thebaensche reien,
 
Godt Bacchus toegewijt.Ga naar voetnoot518-19
520[regelnummer]
Hy weet de knods te zweien,Ga naar voetnoot520
 
Is boogh en speer gewoon
 
Te handlen tegens grooten,Ga naar voetnoot522
 
Zoo braef, gelijk een zoon
 
Uit Jupiter gesproten.Ga naar voetnoot523-24
525[regelnummer]
  Zy worstlen beide fel,
 
Om deze bruit te winnen.
 
In 't midden van dit spelGa naar voetnoot527
 
Zat Venus, die het minnen
 
De wet stelt. deze zet
530[regelnummer]
  Den kampren ook een wet.Ga naar voetnoot529-30
[pagina 577]
[p. 577]
Toezang:
 
Men hoort de vuisten treffen,
 
En 't ramlen van den boogh
 
Zich in de lucht verheffen.
 
Het grimmigh stiershooft vloogh,
535[regelnummer]
En stiet met zijnen horen.
 
Dus worstlenze onder een,
 
Schuimbekkende van toren.Ga naar voetnoot537
 
De slaegen kraeken been
 
En bekkeneel. zy steenen
540[regelnummer]
  Op elken fellen slagh.
 
De dochters oogen weenen.Ga naar voetnoot541
 
De schoone en teêre zagh
 
Dien strijt aen, op den oeverGa naar voetnoot542-43
 
Gezeten, flaeu van rou,
545[regelnummer]
Verwachtende, altijt droever,Ga naar voetnoot544-45
 
Met wienze huwen zou.
 
Ik klaegh dit, als haer moeder,Ga naar voetnoot547
 
Die 't aenzagh en verstont.
 
Elk vocht om 't eerst verwoeder.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
  De maeght, van schrik gewont,
 
Zit treurigh, en verbeit,Ga naar voetnoot551
 
Als 't kalf, dat, vet geweit,
 
Van zijne moeder scheit.
Deianier:
 
Vriendinnen, nu de gast in 't hof gevange vrouwenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
En maeghden, eer hy gaet, alleen zoekt t'onderhouwen,Ga naar voetnoot555
 
Koome ik u heimlijk hier voor 't hof, niet onbedocht,Ga naar voetnoot556
 
Ontvouwen wat mijn hant voor dezen heeft gewrocht,
 
Op datge mijn verdriet beklaegen helpt met rouwe:Ga naar voetnoot557-58
 
Want 'k hebbe een maegt, geen maegt, maar een gehuwde vrouwe,
560[regelnummer]
Zoo schat ik 't, binnen 's huis ontfangen, 't welk my stoort;Ga naar voetnoot560
 
Gelijk een zeeman, die een pak neemt binnen boort,
 
Een koopmanschap, die hem tot schade zal gedyen.Ga naar voetnoot562
[pagina 578]
[p. 578]
 
Nu staet ons anders niet met groot gedult te lyen
 
Dan datwe beide, van een deken toegedekt,
565[regelnummer]
Een' man omhelzen, die onze oogen luikt en wekt.Ga naar voetnoot565
 
Die Herkules, befaemt voor vroom en eenen braven,
 
Vereert zijn gemaelin met zulke fraeie gaven,
 
Tot een vergelding, dat, terwijl hy reist en vaert,
 
Zy zulk een langen tijt den drempel heeft bewaert:Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Doch 'k wilme, al hinkt mijn man geduurigh aen dit evel,
 
Niet stooren, neen geensins, noch wenschen dat hy snevel.Ga naar voetnoot571
 
Maer zeghme toch, wat vrou zou draegen zulk een kruis,
 
Dat deze vreemde vrou bewoone een zelve huis,
 
Een zelve ledekant gebruike zonder hinderen?
575[regelnummer]
Want 'k zie haer schoonheit eerst opluiken, mijne minderen.Ga naar voetnoot575
 
Hy kust de roozen van haer levens morgenstont,
 
En walght van my een' kus te geven mont aen mont.Ga naar voetnoot576-77
 
Dus spijtme een gemaelin van Herkules te heeten,Ga naar voetnoot578
 
Terwijl hy van de min der jeughdige is bezeten:
580[regelnummer]
Doch als ik zeide, het betaemt niet dat een' vrou,
 
Die wijs en rustigh is, zich hierom stooren zou.Ga naar voetnoot581
 
Maer hoort vriendinnen [neemt mijn rede nu ter harte,]Ga naar voetnoot582
 
Wat raet my overschiet, tot heeling van dees smerte.
 
'k Heb noch een out geschenk van 't grijze menschepaertGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Dus lang zorghvuldigh in een kopre bus bewaert.Ga naar voetnoot585
 
'k Ontfing het, noch heel jong, van Nessus, ruigh van haeren,
 
Den veerman, dootelijk gewont, in 't overvaeren
 
Van den diepgrondigen Euenus, daer hy, zeil
 
Noch riem gebruikende; zijn veergelt won, doch geilGa naar voetnoot588-89
590[regelnummer]
My [Herkles gemaelin, gesterkt met huisgenooten,Ga naar voetnoot590
 
In 't volgen van mijn' man] met onbeschofte pootenGa naar voetnoot591
 
Betasten woude, recht in 't midden van den vliet
 
Gedraegen op zijn' hals. ik schreeude. Herkles schiet
 
Hem daetlijk in de borst ter longe in, dat het ruischte.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Het ondier stervende, als een geile en onbesuiste,Ga naar voetnoot595
[pagina 579]
[p. 579]
 
Sprak minzaem: ô mijn kint, gy telgh uit Eneus stam,
 
Zult, om dat ik u lest uit liefde in d'armen namGa naar voetnoot597
 
En overvoerde, dit geschenk ten loon ontfangen,Ga naar voetnoot598
 
Indienge luistren wilt. wort Herkules bevangen
600[regelnummer]
Met iemants min, gebruik mijn dik geronnen bloet,
 
Dat uit dees wonde vloeit, daer Herkles pijl verwoetGa naar voetnoot601
 
En giftigh, eer in 't lek van Lerne diep gedompelt,Ga naar voetnoot602
 
Mijn zy me trof: hy zal, van minzucht overrompelt,
 
Geen ander vrouwenbeelt beminnen boven u.Ga naar voetnoot603-04
605[regelnummer]
Ik, overdenkende dat jongste woort, heb nu
 
Dien rok besmeert met bloet, dus lang in huis gescholen,Ga naar voetnoot606
 
Gelijk die veege riet, en zoude ongaerne doolen,Ga naar voetnoot607
 
In quaet te leeren, min iet reukeloos bestaen,Ga naar voetnoot607-08
 
Naerdien ik boosheit haet. men pooge Herkles aen
610[regelnummer]
Te lokken door gevley, de maeght met minnedranken:Ga naar voetnoot608-10
 
Doch dunkt dees middel u niet raetzaem om de kranken
 
Te heelen; 'k zal het liefst nalaeten uit ontzagh.Ga naar voetnoot611-12
Rey:
 
Indien men op zijn werk betrouwen stellen magh,Ga naar voetnoot613
 
Zoo dunkt ons zijtge hier niet qualijk in beraeden.
Deianier:
615[regelnummer]
Wy houden 't zo, hoewelwe in 't werk voorheen noit traden.Ga naar voetnoot615
Rey:
 
Gy moet uw werk verstaen, en geensins onbedochtGa naar voetnoot616
 
Aenneemen voor bekent het geen gy noit bezocht.Ga naar voetnoot617
Deianier:
 
Men zal 't haest weten. 'k zie hem hier ten huize uit komen,Ga naar voetnoot618
 
En spoeden: wacht u dat dit geensins wort vernomen;Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Want wie in 't heimlijk een bestrafbaer werk bestaet,Ga naar voetnoot620
[pagina 580]
[p. 580]
 
Vervalt niet licht in scha, schandael, en schande en smaet.Ga naar voetnoot621
Lichas:
 
O Eneus dochter, zegh my nu, wat's u begeeren?Ga naar voetnoot622
 
Ik toefde lang in 't hof, en moet nu wederkeeren.
Deianier:
 
Het is alreê beschikt, terwijlge alleen in 't hofGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
De vrouwen onderhielt. schenk Herkles, groot van lof,
 
Dit rijk gewrocht gewaet, het hantwerk van mijn handen.
 
Vermaen hem dat hy toch geen' mensch met deze pandenGa naar voetnoot627
 
Bekleede, noch de zon, noch haert noch outervier
 
Dien rok beschijne, eer 't mes den witten offerstier
630[regelnummer]
De keel afsteeke, en hy zich staetigh voor de godenGa naar voetnoot630
 
Vertoone, volgens mijn belofte, en hun geboden,Ga naar voetnoot631
 
Die luiden dat ik hem in 't nieuwe altaergewaet
 
Moet eeren, daer hy, een nieu priester, 't offer slaet,
 
In 't aenzien van de goôn: en op dat hy zich regelGa naar voetnoot631-34Ga naar voetnoot634-vgl.
635[regelnummer]
Naer mijn bevel, zoo sterk het met dit pant, daer 't zegel,
 
Van hem hierop gedrukt, ook daetlijk wort gekent.
 
Ga lever hem dees doos: en nu men u verzent,
 
Bestel niets noodeloos, het welk wy konnen derven,Ga naar voetnoot637-38
 
En quijt u zoo, dat wy zijn dubble gunst verwerven.Ga naar voetnoot639
Lichas:
640[regelnummer]
Voltrek ik mijnen plicht, als een die heene reist,Ga naar voetnoot640
 
'k Zal niets verzuimen 't geen uw dienst naer reden eischt,Ga naar voetnoot641
 
Dees doos hem offeren, en, naer mevrous behaegen,Ga naar voetnoot642
 
Getrou aen uwen heer dees boodtschap overdraegen.
Deianier:
 
Ga heen, die weet hoe gy het hier geschapen vont.
[pagina 581]
[p. 581]
Lichas:
645[regelnummer]
Ik weet het wel, en zal hem melden hoe 't hier stont.Ga naar voetnoot645
Deianier:
 
Gy weet het: zegh hoe ik dees vreemde wellekoomde.Ga naar voetnoot646
Lichas:
 
Zoo minzaem, dat ik naeu mijn vreught en blyschap toomde.Ga naar voetnoot647
Deianier:
 
Wat zultge boven dit noch zeggen? want ik vreesGa naar voetnoot648
 
Dat gy mijn liefde ontdekt, onkundigh of hy dees
650[regelnummer]
Of my in 't harte plant.Ga naar voetnoot648-50Ga naar voetnoot650
REY.
I. Keer:
 
O baden, warme zeerotsstoven,
 
En die om Etna zette uw' stoel,
 
Of midden in Melidaes poel,
 
Of op Dianaes strant geschoven,
655[regelnummer]
  Daer Grieken om het merktvelt zwarmt,Ga naar voetnoot655
 
En 't berghbadt 's menschen leên verwarmt:Ga naar voetnoot651-56Ga naar voetnoot656
I. Tegenkeer:
 
Nu speelt de fluit u blijde wijzen,Ga naar voetnoot657
 
Op stemmen van de zanggodin.Ga naar voetnoot658
 
Men haelt Alkmenes afkomst in
660[regelnummer]
En Jovis zoon, wel waert te prijzen.
 
Hy brengt in 't endt van over zee
 
Den roof van alle deughden me.Ga naar voetnoot662
II. Keer:
 
Men wachte op hem wel vijftigh weeken,Ga naar voetnoot663
 
Terwijl hy dwaelt van kust tot kust.
665[regelnummer]
  Zijn gemaelin zat, onbewust
[pagina 582]
[p. 582]
 
Van hem, zoo lang van rou bezweeken.Ga naar voetnoot665-66
 
Dees krijghshelt heeft, dus lang verbeit,Ga naar voetnoot667
 
Dien zwaeren krijghstocht afgeleit.
II. Tegenkeer:
 
Hy keere. laet het schip niet rusten
670[regelnummer]
  Voor dat het van het eilant schey,
 
En spoedigh lande aen deze key,Ga naar voetnoot671
 
Van daer hy offert op de kusten,Ga naar voetnoot669-72Ga naar voetnoot672
 
Bekleet met dit altaergewaet,Ga naar voetnoot673
 
Hem toegestuurt door Nessus raet.
Deianier:
675[regelnummer]
O vrouwen, 'k vreeze dat ik blint, my zelf ten laste,Ga naar voetnoot675
 
Een reukloos stuk bestont, en erger dan het paste.
Rey:
 
Hoe nu, mevrou, wat 's dit?
Deianier:
 
ik weet het niet. my queltGa naar voetnoot677
 
Dat weldoens halve iet quaets in 't werk moght zijn gestelt,Ga naar voetnoot678
 
Uit hoope van wat goets.
Rey:
 
hoe? spreektge van de giften,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Aen Herkules gestuurt?
Deianier:
 
dat is het. mijne driftenGa naar voetnoot680-81
 
Bestonden niemant oit te raeden werk te spoên
 
In eene onzekre zaak.
Rey:
 
indien ik 't magh bevroên
 
En weeten, zeghme dan, wat port u dus te schroomen?Ga naar voetnoot683
Deianier:
 
Och vrouwen, hoortme toch hoe dit is toegekomen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Een wonderbaere zaek, en noit voorheen gedacht.Ga naar voetnoot685
 
De wol, geschoren van een witte schaepevacht,
 
Daer ik mijn' schoonen rok me streek, is gansch verdweenen,Ga naar voetnoot687
 
Van niemants hant geroert, en droop op koude steenen.Ga naar voetnoot688
 
Maer om t'ontvouwen hoe de zaek is toegegaen,
690[regelnummer]
Zal ik 't wijtloopender u geven te verstaen.
[pagina 583]
[p. 583]
 
Al wat het menschepaert, dat zijnen tijt zagh enden,
 
Met eenen scherpen schicht geschoten in de lenden,
 
My leerde, heb ik niet geslagen in den wint,
 
Maer naeu en stip bewaert, als eene wet, geprint
695[regelnummer]
In eene kopre plaet, gelijk het dier voorzeide,Ga naar voetnoot695
 
My raedende dat ik d'artsny voorzichtigh leide,
 
Bedekt voor vier en zon, in een' verborgen hoek,
 
Tot dat men 't smeeren zoude op stof, of eenigh doek.
 
Dit's al bestelt, gelijk de tijt het scheen te leeren.Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
'k Bestont het, binnen 's huis, al heimelijk te smeeren,Ga naar voetnoot699-700
 
Gebruikende hiertoe de wol, van eene vacht
 
Getrokken, 'k heb dat kleet gevouwen, en gewachtGa naar voetnoot702
 
Voor vier en zonneschijn, in eene doos gesloten,
 
Hem tot een gaef bestelt: dit weetge, ô reigenooten.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Nu koomende in het hof, verneeme ik daer met rouGa naar voetnoot705
 
Iet schrikkelijx, en dat geen mensch vermoeden zou.
 
De wol, waermé 't gewaet besmeert was en bestreeken,
 
Gesmeeten op den vloer, wort van de zon ontsteeken,Ga naar voetnoot708
 
Vervloeit verteert op d'aerde, onzeker om wat reên.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Gelijk het zaegemeel, van eenigh hout gesneên,Ga naar voetnoot710
 
Zoo lagh het ook op d'aerde, en kookte, en raekte aen 't smoken,Ga naar voetnoot711
 
Recht als by herrefsttijt de most begint te kooken.
 
Ik arme elendige weet naulijx, noch begrijp
 
Wat my te denken sta, en schrik voor mijn onrijp
715[regelnummer]
En zorgelijk bestaen. het dier, geraekt om 't levenGa naar voetnoot714-15
 
Om Deianier, zou dat uit gunste een gave geven?Ga naar voetnoot716
 
Dit schijnt geen waerheit: maer het woude, in stervens noot
 
My listigh vleiende, zelf d'oirzaeck van zijn dootGa naar voetnoot718
 
Uit wraekzucht moorden: en dit schiet, helaes te spade,
720[regelnummer]
In mijn gedachten. 'k zal rampzaligh mijne gade,Ga naar voetnoot720
 
Ten zy de gissing miss', verliezen: want ik weetGa naar voetnoot721
 
Hoe Herkles al die hy met zijnen pijl bestreet,
[pagina 584]
[p. 584]
 
Ook Chiron, dootlijk trof, en elk die schoonheên vryde.Ga naar voetnoot723
 
Het zwarte bloet, dat uit 's gewonden Nessus zijde
725[regelnummer]
Quam springen, is besmet van gruwzaem moortvenijn.
 
Hoe kan 't hem anders dan ten hooghste dootlijk zijn?Ga naar voetnoot726
 
Aldus begrijp ik 't, en besluit, van rou gedreven,Ga naar voetnoot727
 
Zoo hem iet quaets gebeur', te scheiden uit dit leven,
 
Op eenen oogenblik: want een doorluchte haetGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
Te leven in schandael, elk een' ten schimp en smaet.
Rey:
 
't Is billijk dat men schrik voor ysselijke stukken:Ga naar voetnoot731
 
Doch laet voor d'uitkomste u door wanhoop niet verrukken,Ga naar voetnoot732
 
Noch oordeel voor den tijt.
Deianier:
 
in quaden raetslagh geltGa naar voetnoot733
 
Noch valt geen troost of hoop, die ons gemoedt herstelt.Ga naar voetnoot734
Rey:
735[regelnummer]
Maer in bedroefden, die met opzet niet misdreven,Ga naar voetnoot735
 
Is minder knaeginge, en dit moetge u zelf vergeven.
Deianier:
 
Zoo spreeke niet die schult aen eene misdaet heeft,
 
Maer binnen 's huis geen stof tot zulk een onheil geeft.Ga naar voetnoot738
Rey:
 
Het voeght mevrou haer' krop een luttel in te houwen,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Ten waer zy 't haeren zoon wou melden en ontvouwen.
 
Hier komt hy aen, die flus naer zijnen vader ging.Ga naar voetnoot741
Hyllus:
 
Och moeder, 'k wenschte u van dry dingen slechts een ding,Ga naar voetnoot742
 
Of datge doot waert, of, geberght door een' behoeder,Ga naar voetnoot743
[pagina 585]
[p. 585]
 
Den naem moght draegen van een anders echte moeder,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Of elders voortgeteelt van eenen andren aert.Ga naar voetnoot745
Deianier:
 
O zoon, hoe ben ik zulk een vloek en laster waert?Ga naar voetnoot746
Hyllus:
 
Gy hebt mijn' vader en uw' man van daegh verslagen.Ga naar voetnoot747
Deianier:
 
Och zoon, van welk een stuk hoore ik u nu gewaegen?
Hyllus:
 
Dat u onmooghlijck is te keeren en verhoên:Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Want niemant kan wat eens gedaen is weêr ontdoen.
Deianier:
 
Wat zeghtge, zoon? wie was de bode, die vertelde
 
Dat ik een lasterstuk zoo snoot te werke stelde?Ga naar voetnoot752
Hyllus:
 
'k Zagh met mijne oogen zelf heer vaders lijden aen,
 
En heb dees droeve smert uit zijnen mont verstaen.Ga naar voetnoot754
Deianier:
755[regelnummer]
Waer hebtge hem gemoet, in wat gewest gevonden?
Hyllus:
 
'k Zal u de gansche zaek, op dat gy 't weet, verkonden.
 
Toen hy verreizen zou, daer Eurytus palleisGa naar voetnoot757
 
En wijtbefaemde stadt verdelght lagh, en op reis
 
De zegetekens en den roofschat medesleepen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Had helt Alcides, op d'Eubeesche kaep, begreepenGa naar voetnoot760
 
Jupijn te Ceneus toe te wijden een altaer,
 
En heiligh kerkwout. 'k zagh hoe hy kerkpleghtigh, daerGa naar voetnoot762
 
Ter stede, eerst dankbaer zijn slaghtofferhande inwijde.
 
Hier quam ook Lichas, uw hofdienaer aen, heel blijde
765[regelnummer]
Van huis, als een herout, met uwe fraeie gift,Ga naar voetnoot765
 
't Venijnigh kleet. uw man schoot daetlijk met een driftGa naar voetnoot766
 
Het op uw woort aen 't lijf, en slaghte zes paer stieren,
 
Alle eerstelingen van den vrybuit, vette dieren,Ga naar voetnoot768
 
Noch tienwerf tien stuk vees, van allerhanden slagh,Ga naar voetnoot769
[pagina 586]
[p. 586]
770[regelnummer]
Dat al de weerelt vreught in 's offraers oogen zagh:
 
Zoo scheen hy door 't gewaet verquikt van geest en wezen,Ga naar voetnoot770-71
 
In' 't storten der gebeên. maer toen de vlammen rezen,
 
Ontsteeken aen het vet der offerhande en 't hout,Ga naar voetnoot773
 
Begon het zweet hem uit te breeken zilt en zout,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
De rok te kleven aen de leden en de lenden,
 
Zoo taey gelijk het lijm; te scheuren en te schendenGa naar voetnoot776
 
De zenuw, vel, en been, te rukken van het lijf.Ga naar voetnoot777
 
Het bloedige venijn ging weiden, sterk en stijf,Ga naar voetnoot778
 
Als adderenvergift. hy jammert ongeduldigh,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Roept uwen Lichas, aen dit lasterstuk onschuldigh,Ga naar voetnoot780
 
En vraeght hem door wiens list hy dit besmet gewaetGa naar voetnoot781
 
Hem toebroght. dees, geensins bewust van eenigh quaet,Ga naar voetnoot782
 
Zeght daetlijk dat gy hem dit kleet geboot te geven.
 
Toen Herkules dit hoorde, en dol wiert aengedreven,
785[regelnummer]
Te jammerlijk verrukt van smert in 't ingewant,
 
Greep hy den knaep by 't been, en klonk hem aen het strant,Ga naar voetnoot784-86Ga naar voetnoot786
 
Op eene scherpe rots, het bekkeneel te pletter.
 
Daer spatten brein en bloet, gemengt met hair en etter.Ga naar voetnoot788
 
Al 't volk schreeut jammerlijk om 's helts krankzinnigheit,
790[regelnummer]
En Lichas droeve doot: maer niemant onderleitGa naar voetnoot790
 
Hem eens t' ontmoeten, hy zijght vlak ter aerde neder,Ga naar voetnoot791
 
En wentelt zich rondom: dan rijst hy schichtigh wederGa naar voetnoot792
 
Al schreeuwende overluit, dat al d'Eubeesche kust,
 
Geboort met rotzen, galmt. toen nu de kracht geblust,Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
De moedt met een bezweek, wierp hy zich neêr ter aerde,Ga naar voetnoot794-95
 
Niet eens, maer reis op reis, en gilde, en huilde, en baerde,Ga naar voetnoot796
 
Verlasterende uw echt, te smertelijk bezuurt,Ga naar voetnoot797
 
En Eneus bruiloftslot, een pest, hem toegestuurtGa naar voetnoot798
 
Tot 's levens ondergang. in 't ende, aldus aen 't quijnen,Ga naar voetnoot799
[pagina 587]
[p. 587]
800[regelnummer]
Draeit hy zijn bang gezicht eens om, en, mat van pijnen,Ga naar voetnoot800
 
Ziet my staen schreien, in het midden van de schaer,
 
En roeptme flux, en zeght: ô zoon, al valt het zwaer,
 
Genaek, en laetme in noot uw aenspraek toch niet derven
 
En troost, al mostge ook met uw' vader teffens sterven,Ga naar voetnoot803-04
805[regelnummer]
En brengme daetelijk uit 's volx gezicht, daer spieGa naar voetnoot805
 
Noch eenigh mensch, wie 't zy, my langer hoore of zie.
 
Ontfermtge u over my, zoo brengme van dees werveGa naar voetnoot807
 
Hoe eer hoe liever wech, op dat ik hier niet sterve.
 
Zoo dra hy dit beval, bestelde ik met mijn hant
810[regelnummer]
Den veegen in een boot, en broght hem hier op 't lant.
 
Gy zult hem daetlijk doot of levende aen zien koomen.Ga naar voetnoot811
 
O moeder, zulk een stuk, uw raet, ter hant genomen,Ga naar voetnoot812
 
Holp vader dus om hals, uw brave wederga,
 
Dies bidde ik, voeght het my, dat u de donder sla,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
De wraek u straffe, en dit gebedt zal my niet rouwen,Ga naar voetnoot815
 
Gy moort hem, wiens gelijk gy nimmer zult aenschouwen.Ga naar voetnoot816
Rey:
 
Wel hoe vertrektge dus stilzwijgende. gewis
 
Wie op eene aenklaght zwijght, melt datze schuldigh is.
Hyllus:
 
Ay laetze heene gaen, en stuiven uit mijne oogen
820[regelnummer]
Voor wint, en ver genoegh. wie zonder mededoogenGa naar voetnoot819-20
 
Die stukken aenrecht, is geen moeders eere waert.
 
Zy ga, en voele dat haer 't zelfde wedervaertGa naar voetnoot822
 
Het geenze vader braef gespeelt heeft en geklaert.Ga naar voetnoot823
REY.
I. Keer:
 
Ay kinders, zie Godts lang gemeldeGa naar voetnoot821-24Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Voorspelling blijken, die hem speldeGa naar voetnoot825
 
Dat Herkles, als hy gansch vernoeghtGa naar voetnoot826
 
Het lant zagh twalefmael geploeght,Ga naar voetnoot827
[pagina 588]
[p. 588]
 
Zou rusten van zijn stiefmoêrs quelling.Ga naar voetnoot828
 
Deze uitkomst stemt met d'oude spelling.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
  Hoe zou een helt, die d'oogen luikt,
 
En 's levens licht niet meer gebruikt,
 
Van zwaericheden aengedreven,
 
Nu noch in slavernye leven!
I. Tegenkeer:
 
Want zoo, gelijk men daetlijk hoorde,Ga naar voetnoot830-34Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
't Vergift van 't paerdemensch hem moorde,
 
En dus erghlistigh broght ten val
 
Door draekespogh, en Lernaes gal,Ga naar voetnoot837
 
Met bloet gemengelt, en gebrouwen;
 
Hoe kon hy langer 't licht aanschouwen?Ga naar voetnoot835-39
840[regelnummer]
  't Geborstelt ondier Nessus knaeghtGa naar voetnoot840
 
En pijnight hem, te fel geplaeght
 
Van brant, en gloênde prikkelingen.
 
Zoo komt de doot door d'aders dringen.
II. Keer:
 
Vrou Deianier, dus ongelukkigh,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Zagh, onverhoet verbaest en drukkigh,Ga naar voetnoot845
 
Dees boel, een schantvlek in het hof.Ga naar voetnoot844-46
 
Zy zocht uit Nessus raetslagh stof,Ga naar voetnoot847
 
Doch door een reukeloos verzinnen,Ga naar voetnoot848
 
Om 't hart van haeren man te winnen.
850[regelnummer]
  Nu schreitze droef haere oogen uit.
 
De doot genaekt hem vast. zy spruitGa naar voetnoot851
 
Uit haeren aenslagh, blint besteeken,Ga naar voetnoot852
 
Het offerkleet, met bloet bestreeken.Ga naar voetnoot853
[pagina 589]
[p. 589]
II. Tegenkeer:
 
De traenen vloeien naer beneden,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Gelijk een bron, door alle leden
 
Verspreit zich 't gruwelijk venijn.
 
Noit vyant trof met zulk een pijn
 
Dien grooten helt, beklaegens waerdigh.
 
Echalie, och gy wert te vaerdigh
860[regelnummer]
  Ter neêr gesmeeten voor mevrou!Ga naar voetnoot859-60
 
Van zulk een deerlijk naberouGa naar voetnoot861
 
Is Venus oirzaek: want de liefdeGa naar voetnoot862
 
Het hart der bedtgenoote griefde.
Rey:
 
Ik hoore, of 't mistme, een hofgeschal,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Eerst opgerezen. och wat zalGa naar voetnoot865
 
Ik hiertoe zeggen? iemant steentGa naar voetnoot865-66
 
Daer binnen, jammert huilt en weent.
 
Wat nieuwe ontsteltheit magh dit zijn?Ga naar voetnoot868
 
Wat oude komt in droeven schijn,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Helaes, zoo treurigh en belaên,
 
Met een bedrukte tijding aen?Ga naar voetnoot871
Voester:
 
Och dochters, wat schenkaedje werdt,Ga naar voetnoot872
 
Een oirzaek van onze aller smert,
 
Gestuurt aen Herkles, al t'ontrou?Ga naar voetnoot874
Rey:
875[regelnummer]
Wat tijding brengtge ons, oude vrou?
Voester:
 
Och Deianier is doot, is heen,
 
En heeft den jongsten tret getreên.Ga naar voetnoot877
Rey:
 
Hoe, is zy doot?Ga naar voetnoot878
Voester:
 
gy hoorde 't al.
[pagina 590]
[p. 590]
Rey:
 
Quam dees rampzalige ten val?
Voester:
880[regelnummer]
Z'is doot, en kout, noch eens gezeit.Ga naar voetnoot880
Rey:
 
Och arme, heeft zy 't afgeleit?
 
Hoe quamze toch ten leste aen 't endt?Ga naar voetnoot882
Voester:
 
Heel jammerlijk, dit's wel bekent.Ga naar voetnoot883
Rey:
 
Verhael toch hoe 't is toegegaen.
Voester:
885[regelnummer]
Zy heeft zich zelve droef verdaen.
Rey:
 
Wat dolheit, welk een misverstantGa naar voetnoot886
 
Gaf haer het moortmes in de hant?
 
Hoe stapeldeze alleen gestoortGa naar voetnoot888
 
Den eenen op den andren moort?
Voester:
890[regelnummer]
Met eenen dolk, op 't hart gestelt.
Rey:
 
Zaeght gy dat schrikkelijk gewelt?Ga naar voetnoot891
Voester:
 
En waerom niet? ik stont'er by.Ga naar voetnoot892
Rey:
 
Wie was't? hoe ging't? och zegh het my.Ga naar voetnoot893
Voester:
 
Zy moort zich met haer hant niet bloo.Ga naar voetnoot894
Rey:
895[regelnummer]
Wat zeghtge my?
Voester:
 
het is alzoo.
Rey:
 
Dees bruit, eerst ingehaelt dus bly,Ga naar voetnoot896
 
Broght haer tot zulk een razerny!
[pagina 591]
[p. 591]
Voester:
 
Te byster: maer indien gy 't onheil met uwe oogenGa naar voetnoot898
 
Aenschoude, zeker 't zoude u treffen met medoogen.Ga naar voetnoot899
Rey:
900[regelnummer]
En durf een vrou dit met haer eige hant begaen?Ga naar voetnoot900
Voester:
 
Afgrijslijk, als gy't hoort, kuntge een getuige staenGa naar voetnoot901
 
Hier over: want toen zy den zoon het bed zagh spreidenGa naar voetnoot902
 
Om zijnen vader weêr t'ontmoeten en geleiden,Ga naar voetnoot903
 
Verstakze zich, op dat haer niemant zoude zien
905[regelnummer]
Beklaegen [leggende voor 't outer op de knien]Ga naar voetnoot904-05
 
Den weduwlijken staet, en 't scheiden van haer vruchten.Ga naar voetnoot906
 
Men hoortze t'elkemael weeklaegen, en verzuchten,
 
Zoo dikwijl zy 't geweer in haere handen nam,Ga naar voetnoot908
 
Gelijkze was gewoon. dan wenteltze zich gramGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
En droevigh door de zael, en ziet een van 't gezinde,Ga naar voetnoot910
 
Dienze uit een grooten trek begunstighde en beminde,Ga naar voetnoot911
 
Dan schreideze, en verdaeghde een' geest, berooft van troost,Ga naar voetnoot912
 
Beklaeghde hofgezin, en haer verlaeten kroost.Ga naar voetnoot913
 
'k Zagh haer, na deze klaghte, in Herkles kamer streven,
915[regelnummer]
En lette hoeze zat in eenen hoek gedrevenGa naar voetnoot915
 
Heel duister, daer een vrou gedienstigh met haer hant
 
Alcides kleeders spreide op eene ledekant.Ga naar voetnoot916-17
 
Toen sprongze op 't bedde, en ging in 't midden zitten schreien
 
Zoo veele traenen, datze, als beeken, zich verspreien.
920[regelnummer]
Ten leste sprakze op 't bedde: ik lagh hier, als een bruit.
 
Vaer wel voor 't allerlest. mijn byslaep heeft hier uit.Ga naar voetnoot921
 
Geen nachtrust staet me meer op deze stê te hoopen.Ga naar voetnoot922
[pagina 592]
[p. 592]
 
Zo sprakze, en rukte snel de borst en boezem open,Ga naar voetnoot923-vlg.
 
Ontgespt den gouden gesp, ontbloot de slinke zy.
925[regelnummer]
Ik vliege, uit al mijn maght, naer heuren zoon hierby,Ga naar voetnoot925
 
Verkunschap hem hoe zy zich aenstelt. onderwijlenGa naar voetnoot926
 
Wy heene en weder voort toeschieten, en ons ylen,Ga naar voetnoot927
 
Verneemtmen hoeze zich met een tweesnedigh zwaertGa naar voetnoot928
 
Den dootsteek gaf in 't hart. de zoon, aen 't huilen, baertGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
En ziet te spa hoe zy, van 't menschepaert bedrogen,
 
Verrukt van toorne, zich verkorte, en dus bewogen,
 
Haer ooghmerk misschoot. hy mistroostigh smilt van rouGa naar voetnoot930-32Ga naar voetnoot932
 
In traenen, en beschreit het jammer van mevrou.
 
Hy lagh'er, mont aen mont, en borst aen borst, weemoedigh,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
En storte bitter zijn weeklaghten heet en bloedigh,Ga naar voetnoot935
 
Dewyl hy, t'onrecht haer betightende, dus rasGa naar voetnoot936
 
Een vaderlooze en moederlooze weeze was.
 
Zoo staet het hier in 't hof, waeruit men licht berekentGa naar voetnoot938
 
Dat hy een dwaes is, die twee blijde dagen tekentGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Of meer: want ons geluk voorby geen' morgen spoet.Ga naar voetnoot940
 
Maer zie dat heden u geen zwaericheit gemoet.
Rey:
 
Wat jammer zal ik nu betreuren,
 
Of 't onheil, dat men zagh gebeuren,
 
En niet betaemde? naulijx weetGa naar voetnoot942-44
945[regelnummer]
Ik droeve, schoon ik 't overmeet
[pagina 593]
[p. 593]
 
Met oordeel, hoe men dit zal achten.Ga naar voetnoot944-46
 
Dit beurde in 't hof: het ander wachtenGa naar voetnoot947
 
Wy noch t'aenschouwen. ongeluk
 
Te voelen, of aenstaenden drukGa naar voetnoot949
950[regelnummer]
Te vreezen, is een zelve stuk.Ga naar voetnoot950
Keer:
 
Och of een voorwint op quam steeken,Ga naar voetnoot951
 
Die my vervoerde uit deze streeken,
 
Eer ik van dootschrik heenesterf,
 
Alleen door Herkules verschijnen,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Geplaeght met ongeneesbre pijnen.
 
Men zeght de helt genaekt dees werf.Ga naar voetnoot956
Tegenkeer:
 
Hy is naby, niet ver te haelen.
 
Nu schreien vreemde nachtegaelen.
 
Een vreemde schaer genaeckt: en waer
960[regelnummer]
Geleit men hem? men draege stillijk
 
Den kranken herwaert, dat is billijk.
 
Hy sterft, of slaept in doots gevaer.Ga naar voetnoot957-62
Hyllus:
 
Och och mijn vader, droeve vader,Ga naar voetnoot963
 
Waer blijve ik nu? wie is mijn raeder?Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Waer blijve ik nu? och och och och.
Raetsman:
 
Zwijgh stil, mijn zoon, op datge toch
 
Uw lieven vaders bittre smartGa naar voetnoot967
 
Niet wekt. noch leeft het quijnend hart.Ga naar voetnoot968
 
Bedwing uw tong.
Hyllus:
 
zou hy noch leven?
970[regelnummer]
Zegh raetsman.
[pagina 594]
[p. 594]
Raetsman:
 
staek geluit te geven.
 
Verstoor hem in zijn ruste niet,
 
En zwaere krankheit, en verdriet.Ga naar voetnoot972
Hyllus:
 
Een molensteen van zwaerichedenGa naar voetnoot973
 
En rampen leght my op de leden.
Herkules:
975[regelnummer]
Jupijn, waer ben ik? in wat lant,Ga naar voetnoot975
 
By welke menschen, overmant,
 
Gepijnight, en van smart bestreden?
 
De pijn, van boven tot beneden,
 
Verzwaert afgrijslijk. wee och wee.Ga naar voetnoot979
Raetsman:
980[regelnummer]
Wel wistge niet door mijne bêGa naar voetnoot980
 
Dat rust en stilte was geraeden
 
Terwijl hy sliep, dus overlaeden
 
Van slaepzucht, en zijne oogen sloot.Ga naar voetnoot982-83
Hyllus:
 
Mijn tong borst los om vaders noot.
Herkules:
985[regelnummer]
O Ceneus rotsstrant, nat van baren,Ga naar voetnoot985
 
Waer zijn ons godtgewijde altaeren,Ga naar voetnoot986
 
En wat gena gebeurtme? ô godt,Ga naar voetnoot987
 
O Jupiter, met welk een spot
 
Beloontge my? och och ik lyeGa naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Van onverzoenbre razernye.Ga naar voetnoot990
 
Hadde ikze noit met mijn gezicht
 
Aenschout! och och wat toverdicht,Ga naar voetnoot989-92Ga naar voetnoot992
 
Wat arts [de godtheit uitgezondert,
 
Die uit de lucht, vol weêrlicht, dondert,]Ga naar voetnoot993-94
995[regelnummer]
Geneest dees quael door zijne maght?
[pagina 595]
[p. 595]
 
'k Zou meenen dat ik eene kracht
 
En wonder zagh. wee my, och arme!Ga naar voetnoot996-97
 
Och laetme leggen. men ontfarme
 
Zich over my. och, geene rust.Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Och laetme leggen naer mijn lust.
 
Wat reptge my? och och, wat stoortme?Ga naar voetnoot1001
 
Och reptme niet. gy moort, gy moortme.
 
Gy stoortme, daer ik stilte raep.Ga naar voetnoot1003
 
Gy stoort de krankheit haeren slaep.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Zy gaet haer' gang, gelijk te vooren.
 
Waer blijftge, onvromen, ingeborenGa naar voetnoot1006
 
Van Grieken? ik die keer op keerGa naar voetnoot1007
 
Uw zeen en bosschen op en neêr
 
Doordwaelde, en zuiverde van plaegen,
1010[regelnummer]
Verga, elendigh neêrgeslaegen.Ga naar voetnoot1010
 
Nu vintmen niemant niet, die my,
 
Ter doot toe krank van razerny,
 
Met vier of yzer helpe om 't leven.
 
Nu komt hier niemant herwaert streven,
1015[regelnummer]
Die mijn gebroken hooft verplet,Ga naar voetnoot1015
 
En my om 't leven halpe, en redt.
Raetsman:
 
O zoon van dezen helt, ay helpme: want waerachtigh
 
Hier valt mijn kracht te zwak. ik ben het werk niet maghtigh.
 
Gy ziet noch wakker uit uwe oogen. tast dan aen,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
En help hem redden, die van onmaght niet kan staen.Ga naar voetnoot1020
Hyllus:
 
Ik sla de hant aen 't werk, maer kan hem, al t'elendigh,
 
Niet heelen van zijn smert, noch buiten, noch inwendigh.Ga naar voetnoot1022
Herkules:
 
Och zoon, och zoon, waer steektge, zoon?
 
Dus handelt Godt met ons, ô hoon!Ga naar voetnoot1024
[pagina 596]
[p. 596]
1025[regelnummer]
Vertilme, hefme. och wederspoeden!
 
De dolle krankheit, weêr aen 't woeden
 
En razen, treftme veel te bang.
 
De pijn, ô Pallas, gaet haer' gang.Ga naar voetnoot1028
 
Och zoon, ontferm u over vader:
1030[regelnummer]
Dewijl my geen van allegader
 
Voorthelpen wil. sny af mijn' strot,Ga naar voetnoot1030-31
 
En heel dees smart op mijn gebodt,
 
Een smart, te lijden door de boosheit
 
Van uwe moeders godeloosheit.
1035[regelnummer]
Och zagh ik haer in zulk een' staet,
 
Gelijkze my ter neder slaet.Ga naar voetnoot1036
 
O Jovis broeder, Pluto, helpmeGa naar voetnoot1037
 
In slaep. uw slaepdrank overstelpme.Ga naar voetnoot1038
 
Verlosme, och arme, in dezen noot,
1040[regelnummer]
En helpme aen eene korte doot.
Rey:
 
Vriendinnen, toenwe flus verstonden uit bekenden
 
Hoe fel de koning, zulk een helt, van veele elenden
 
Gedrukt wiert, schriktenwe in het binnenst van ons hart.Ga naar voetnoot1041-43
Herkules:
 
Och wat bezuure ik in mijn lichaem zulk een smart,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Een pijn, met geene tong t'ontvouwen, noch te melden!
 
'k Most stiefmoêr Junoos wrok zoo bitter niet ontgelden,Ga naar voetnoot1046
 
Noch ook Eurystheus drift berokkent zulk een leet,Ga naar voetnoot1047
 
Als Eneus eenige oir, die dolle, aen my besteet.Ga naar voetnoot1048
 
Ik ben onweetende in 't venijnigh net gevangen,
1050[regelnummer]
Dat aen mijn lenden kleeft, en knaegende blijft hangen,
 
En, als een kanker, long en ingewant bekruipt,Ga naar voetnoot1051
[pagina 597]
[p. 597]
 
De geesten uitput, vleesch en bloet en mergh verzuipt.Ga naar voetnoot1052
 
Hierom bezwijken lijf en leden, fel aen 't quijnen.
 
Dit pestigh kleet vermoortme, en matme door veel pijnen.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Noit had de sterkste vuist zoo groot een maght aen my,
 
Noit krenkte een reus, 't gebroet der aertsche razerny,Ga naar voetnoot1055-56Ga naar voetnoot1056
 
Noit menschepaertsgedroght, in schutgevaerte ervaeren,Ga naar voetnoot1057-vgl.
 
Dit scheutvry lichaem, noch geen Grieken, geen Barbaeren,Ga naar voetnoot1058
 
Geen volk aen 't uiterste endt der weerelt, waer ik toogh,
1060[regelnummer]
En wilden temde met mijn knods, en strengen boogh:Ga naar voetnoot1060
 
Nu moet ik van een vrou, van vrouwenhanden, sterven.Ga naar voetnoot1061
 
O zoon, betoon dat wy, wilt gy mijn' zegen erven,
 
Veel dieper in uw hart dan moeders staen geplant.
 
Ay sleurze herrewaert met uw godtvruchte hant.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Wie van ons beide schaft u lekkerder banketten?Ga naar voetnoot1065
 
Vaer voort, zoon, voort. beschrey mijn jammerlijke smetten.Ga naar voetnoot1066
 
Ontferm u. volk by volk wil schreien om mijn' val.
 
Och zal ik weenen, als een maeght, die sterven zal,Ga naar voetnoot1068
 
Ik, dien men noit om ramp een' traen, een zucht zagh geven?
1070[regelnummer]
Zal een verwijfde deught, dus neêrgeslagen, sneven?Ga naar voetnoot1070
 
Koom herwaert, zoon: beschou uw vaders droef gequel.
 
Beschou altzaemen uw' gescheurden vaders vel
 
En ingewant gescheurt. ô vader van de goden,
 
Dat my de donder sla, uw felle blixems dooden.Ga naar voetnoot1072-74
1075[regelnummer]
De sterke draeying dempt mijn zinnen en verstant.Ga naar voetnoot1075
[pagina 598]
[p. 598]
 
De gloênde brant slaet voort. ô eertijts dappre hant!
 
O hart, ô vroome borst! ô armen, sterk van krachten,Ga naar voetnoot1077
 
Die den Nemeeschen leeu, dien bruller, kont versmachten,Ga naar voetnoot1078
 
Dat hy, schuimbekkende en knerstandende, verwoet
1080[regelnummer]
Den geest uitbraekte in 't endt, gemengt met vier en bloet.Ga naar voetnoot1078-80
 
Dees rechte hant kon eer de felle poelslang stikken,Ga naar voetnoot1081
 
En Lerne veiligen. zy liet zich niet verschrikkenGa naar voetnoot1082
 
Van eenen troep, die niet twee lijven vocht op 't lant.Ga naar voetnoot1083
 
Zy velde 't wilde zwijn, in 't bosch van Erymanth.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Zy sleepte Cerberus, afgrijselijk gebeeten,Ga naar voetnoot1085
 
Uit Plutoos hol, met zijn dry hoofden aen een keten.Ga naar voetnoot1086
 
Zy schoot den draek, die zich in duizent krullen krult,Ga naar voetnoot1087
 
En 't ooft bewaekt, dat in het west den hof vergult.Ga naar voetnoot1088
 
Zy louterde overal de landen van hun quaelen,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
En niemant kon oit roof en prijs op ons behaelen.Ga naar voetnoot1044-90Ga naar voetnoot1090
 
Ik, zoon van godt Jupijn, gewonnen by Alkmeen,Ga naar voetnoot1091-vlg.
 
Gevoele een binnekoorts verscheuren lijf en leên,
 
En spelle u, schoon ik smilt, zy zal, die my dit kuischte,Ga naar voetnoot1093
 
Mijn wraek gevoelen. brengze, en leer deze onbesuiste
1095[regelnummer]
Verkunschappen, dat ik, een doot en levend man,
 
Geen booswicht spaeren, en de boosheit straffen kan.Ga naar voetnoot1094-96
Rey:
 
Onzaligh Grieken, wat verdriet staet elk te schroomen,Ga naar voetnoot1097
 
Indien u Herkules ontijdigh wort benomen!Ga naar voetnoot1098
[pagina 599]
[p. 599]
Hyllus:
 
Heer vader, laetge toe dat ik u iet vermaen?Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Dewijlge krank zijt, hoor het stillezwijgende aen.Ga naar voetnoot1100
 
'k Zal bidden om het geen ons 't recht en ook de reden
 
Leert volgen. gunme dit, en laet om mijn gebeden
 
Uw gramschap zwichten: want gy weet de reden niet.
Herkules:
 
Zegh op, het zy gy groeit of lijdt in mijn verdriet.Ga naar voetnoot1101-04
1105[regelnummer]
Zegh op, en zwijgh terstont. 'k vervalle, en legge aen 't gijpen,Ga naar voetnoot1105
 
En kan uw duistre spraek niet vatten noch begrijpen.
Hyllus:
 
Ik woude u melden hoe het nu met moeder gaet,Ga naar voetnoot1107
 
Ook hoeze uit misverstant u broght in dezen staet.Ga naar voetnoot1108
Herkules:
 
O booswicht, reptge noch van 't schendigh vadermoorden,
1110[regelnummer]
En perst en plaeghtge my met zulke lasterwoorden?Ga naar voetnoot1109-10
Hyllus:
 
z' Is nu in zulk een' schijn, dat my geen zwijgen past.
Herkules:
 
Als ofze eerst niet genoegh verrichte, my ten last?Ga naar voetnoot1112
Hyllus:
 
Gy zult niet zeggen datze iet aenrecht, waert gelastert.Ga naar voetnoot1113
Herkules:
 
Zegh op, doch wacht u dat gy niet van aert verbastert.Ga naar voetnoot1114
[pagina 600]
[p. 600]
Hyllus:
1115[regelnummer]
'k Zal melden hoeze storf: want moeder is om hals.Ga naar voetnoot1115
Herkules:
 
Door wien? dit's wonderspraek, in zoo veel ongevals.Ga naar voetnoot1116
Hyllus:
 
Zy heeft zich zelf verdaen. geen mensch benam haer 't leven.Ga naar voetnoot1117
Herkules:
 
Och had ik met mijn vuist haer dezen slagh gegeven!Ga naar voetnoot1118
Hyllus:
 
Gy staekte uw' toorne, indien gy 't klaerder had verstaen.Ga naar voetnoot1119
Herkules:
1120[regelnummer]
Gy melt een gruwelstuk. hoe is dit toegegaen?Ga naar voetnoot1120
Hyllus:
 
Zy dwaelde uit misverstant, en ley niet toe op boosheit.Ga naar voetnoot1121
Herkules:
 
O booswicht! zy vermoortme. is dit geen godeloosheit?Ga naar voetnoot1122
Hyllus:
 
Zy broude een' minnedrank, om in uw gunst te staen,Ga naar voetnoot1123
 
Doch dwaelde, om zich en 't hof van uw boelin t'ontslaen.Ga naar voetnoot1124
Herkules:
1125[regelnummer]
Waer is in Trachin zulk een toveres te vinden?Ga naar voetnoot1125
Hyllus:
 
Maer Nessus 't menschepaert wou haer aldus verbinden,Ga naar voetnoot1126
 
In schijn datze uwe min zou winnen door zijn bloet.Ga naar voetnoot1127
Herkules:
 
Helaes, ik ben om hals! 't is uit met my. ik moet
 
En kan het hemelsch licht voortaen niet meer aenschouwen.
1130[regelnummer]
Nu blijkt, nu zietmen ons bederf en doot gebrouwen.Ga naar voetnoot1130
[pagina 601]
[p. 601]
 
Ga heene, zoon: vertrek: gy gaet uw' vader quijt.
 
Ga roep vry al 't geslacht, Alkmeen, vergeefs gewijtGa naar voetnoot1132
 
Tot eene bedtgenoot van Jupiter. ga heene,
 
Op dat uit mijnen mont, terwijl een ieder weene,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Elk een de spelling van de godtspraek hoore en vatt'.Ga naar voetnoot1135
Hyllus:
 
Vrou moeder is hier niet. zy reisde uit uwe stadtGa naar voetnoot1136
 
Naer d'oude zeekust van Tyrinthe, om daer te woonen,Ga naar voetnoot1137
 
En nam ook kinders mede. een deel van uwe zoonenGa naar voetnoot1138
 
Bewoont noch Thebe. wy, heer vader, hier vergaêrt,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Is 't noodigh, luistren wat uw leste wil verklaert.
Herkules:
 
Hoor toe, het is nu tijt, en wil toch niet vergeetenGa naar voetnoot1141
 
Dat gy u manlijk draeght, en Herkles zoon mooght heeten:
 
Want vader Jupiter my spelde, dat voortaenGa naar voetnoot1143
 
Geen levend mensch, wie 't waer, de hant aen my zou slaen,Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Maer eene schim, die reê ter helle was gevaeren.Ga naar voetnoot1145
 
Dit menschepaert heeft my, naer vaders openbaeren,Ga naar voetnoot1146
 
Na zijne doot verdelght: en 'k wil, op dat het blijk',
 
Een nieuwe spellinge, deze oude heel gelijk,
 
Verhaelen. 'k zou [wanneer ik 't kerkwout van de Sellen,Ga naar voetnoot1147-49
1150[regelnummer]
Waer ingetreden, om mijn lot te hooren spellen,]
 
Ter aerde leggende, verneemen uit den tak,Ga naar voetnoot1151
 
Godt Jupiter gewijt, zoo dra de boschduif sprak,Ga naar voetnoot1149-52Ga naar voetnoot1152
 
Hoe ik, tot dezen dagh in 't leven, zonder zwichten,
[pagina 602]
[p. 602]
 
In 't endt gevoelen zou mijn' moeden hals verlichten
1155[regelnummer]
Van zulk een' zwaeren last, te streng ons opgeleght.Ga naar voetnoot1153-55
 
Toen scheen het dat my veel gelux was toegezeght:
 
Maer 't melde alleen mijn doot, en 't ende van mijn dagen:Ga naar voetnoot1157
 
Want dooden rusten stil, van allen last ontslagen.
 
Dewijl dit openbaer nu voorvalt, voeght het, zoon,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Datge uwen vader helpt, en alle zijn geboôn
 
En wet, in haeren eisch, voltrekt, eer hy zich stoore.Ga naar voetnoot1160-61Ga naar voetnoot1161
Hyllus:
 
O vader, 'k vrees met u te twisten. spreek, ik hoore,
 
Bereit getrou uw' wil te volgen.
Herkules:
 
geefme uw hant.
Hyllus:
 
Hoe eischtge die dus streng?
Herkules:
 
ontzeghtge my dit pant,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
En geeftge daetlijk geen gehoor? hoe is 't gelegen?
Hyllus:
 
Daer is, daer is mijn hant. ik spreeke u geensins tegen.
Herkules:
 
Nu zweerme by het hooft van vader, godt Jupijn.
Hyllus:
 
Wat zal ik zweeren, en waerin gehoorzaem zijn?
Herkules:
 
Gy zultme zweeren in te volgen mijn begeeren.Ga naar voetnoot1169
Hyllus:
1170[regelnummer]
Ik zweere u by Jupijn, die kennis draeght van 't zweeren.Ga naar voetnoot1170
Herkules:
 
Bedrieghtge my, zoo treff' de vaders vloek uw hooft.Ga naar voetnoot1171
Hyllus:
 
Dat treftme niet. 'k bedriege u niet, zoo gy 't gelooft.Ga naar voetnoot1172
[pagina 603]
[p. 603]
Herkules:
 
Gy weet waer Eta rijst, gewijt Jupijn ten prijze.
Hyllus:
 
Heel wel, en offerde daer dikwijl, naer 's lants wijze.Ga naar voetnoot1173-74
Herkules:
1175[regelnummer]
Gy zult mijn lichaem daer heendraegen, met uw hant
 
En hulp van vrienden, hier geroepen uit het lant,Ga naar voetnoot1176
 
Dan van veel lijkhout, uit het eiken bosch gehouwen,Ga naar voetnoot1177
 
En vet olijfhout my een' hoogen stapel bouwen.Ga naar voetnoot1178
 
Legh hier mijn lichaem op, getroost en onbelaên,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
En steek het lijkhout met de dootse lijktortse aen,Ga naar voetnoot1180
 
Doch zonder eenen traen te laeten, en te schreien,
 
Gelijk 't mijn 'zoon betaemt, of 'k zal u zonder beienGa naar voetnoot1182
 
Opkomen, vloeken, om u waeren by den tast.Ga naar voetnoot1183
Hyllus:
 
Wat zeghtge, vader? och wat leghtge uw' zoon ten last?Ga naar voetnoot1184
Herkules:
1185[regelnummer]
Het geenge schuldigh zijt: of weigert gy 't vermeten,Ga naar voetnoot1185
 
Zoo zijtge een anders zoon, niet waert mijn zoon te heeten.Ga naar voetnoot1186
Hyllus:
 
Och vader, 'k vraegh noch eens, wat eischtge met een woort,Ga naar voetnoot1187
 
Dat ikme smette met een' vuilen vadermoort?
Herkules:
 
Gy zult geen' vadermoort bedrijven onbescheiden,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Maer in mijn lijden my een artseny bereiden.
Hyllus:
 
Hoe heel ik 't lichaem, zoo 't verbrande en ga tot niet?
[pagina 604]
[p. 604]
Herkules:
 
Bestel al 't ander werk, indienge u dit ontziet.Ga naar voetnoot1192
Hyllus:
 
Om 't lijk te draegen ik mijn dootplicht u niet weigere.Ga naar voetnoot1193
Herkules:
 
Ontzietge 't lijkhout ook te staplen, dat het steigere?Ga naar voetnoot1194
Hyllus:
1195[regelnummer]
Behoudens dat ik 't met geen lijktorts steeke in brant:Ga naar voetnoot1195
 
In 't ander staenwe reede, en gaen u aen de hant.Ga naar voetnoot1196
Herkules:
 
Het is genoegh, mijn zoon. betoon den overleden
 
Dien kleenen dienst noch, na zoo veel gedienstigheden.Ga naar voetnoot1197b-98
Hyllus:
 
Al waer 't een zwaerder last: ik volgh wat u behaeght.Ga naar voetnoot1199a
Herkules:
1200[regelnummer]
Gy kent de brave telgh van Eurytus, een maeght.Ga naar voetnoot1200
Hyllus:
 
Meentge Iöle?
Herkules:
 
dat 's recht. 'k beveelze u voor mijn sterven.
 
Zoo gy godtvruchtigh zijt, en noode zoudt bederven,Ga naar voetnoot1202
 
Dewijl u d'eet verbint aen vaders liefde en trou;Ga naar voetnoot1203
 
Aenvaertze, na mijn doot, gewilligh tot uw vrou,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Op dat geen ander man haer, die aen mijne zye
 
Geslaepen heeft, dan gy alleen, omhelze en vrye.Ga naar voetnoot1206
 
O zoon, bewaer deze echt, en luister naer mijn reên:Ga naar voetnoot1207
 
Want gy stont vader in gewichtiger voorheen
 
Ten dienst: en weigertge in een kleener hem te hooren,
1210[regelnummer]
Zoo zultge reukloos al uwe oude diensten smooren.Ga naar voetnoot1210
Hyllus:
 
Het voeght niet dat men een' op zijn verscheiden stoor.Ga naar voetnoot1211
 
Maer zulk een streng gebodt klinktme al te hardt in 't oor.Ga naar voetnoot1212
[pagina 605]
[p. 605]
Herkules:
 
Gy spreekt, als ofge ontzeght te volgen mijn behaegen.
Hyllus:
 
Wat mensch ter weerelt zou haer lijden en verdraegen,
1215[regelnummer]
Die vader broght om hals, en moeder holp van kant,
 
Ten waer een zinneloos, berooft van zijn verstant?Ga naar voetnoot1216
 
'k Wil liever sterven dan met een vervloekte leven.
Herkules:
 
Hy schijnt om vader, die vast zieltooght, niet te geven.
 
Doch zijt verzekert dat, volhardtge in dit geval,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Uw vaders vloek uw hooft afgrijslijk treffen zal.
Hyllus:
 
Wee my. het schijntme dat gy raeskalt zonder reden.Ga naar voetnoot1221
Herkules:
 
Gy terghtme in mijnen slaep noch eens tot heftigheden.Ga naar voetnoot1222
Hyllus:
 
Wat twijffelmoedigheit bestrijtme in dezen staet!
Herkules:
 
Acht gy 't onbillijk in te volgen vaders raet?Ga naar voetnoot1223-24
Hyllus:
1225[regelnummer]
O vader, zal ik uit uw' mont godtloosheit leeren?Ga naar voetnoot1225
Herkules:
 
't Is geen godtloosheit in te volgen mijn begeeren.
Hyllus:
 
Is 't billijk 't geenge my dus streng ten laste leght?Ga naar voetnoot1227
Herkules:
 
Laet goden tuigen van mijn billijkheit en recht.Ga naar voetnoot1228
Hyllus:
 
'k Zal 't volgen, nademael de goden dit getuigen,
1230[regelnummer]
En onder uw gebodt my zelven gaerne buigen.
 
Het kan niet quaet zijn, zoo ik vaders wil voltrek.Ga naar voetnoot1229-31
[pagina 606]
[p. 606]
Herkules:
 
Dat is een braef besluit. nu hecht aen dit bestekGa naar voetnoot1232
 
Deze eene weldaet: breng mijn lichaem daetlijk buiten,Ga naar voetnoot1233
 
Eer ik aen 't razen sla van pijnen, niet te stuiten.
1235[regelnummer]
Valt aen: tast aen: heftme op. dit is mijn leste wensch,Ga naar voetnoot1235
 
De rust van zwaericheên, het ende van den mensch.Ga naar voetnoot1236
Hyllus:
 
O vader, zijt gerust: wy volgen uw begeeren.
 
Nu gy 't beveelt, zal ons geen zaek ter weerelt keeren.Ga naar voetnoot1237-38
Herkules:
 
Vaert voort, eer ik verzwakt berooft wort van verstant.
1240[regelnummer]
O harde ziel, met welk een' taeien ysren bant
 
En strik hangt gy gehecht aen 't lichaem. staek dit klaegen.Ga naar voetnoot1239-41
Hyllus:
 
Nu wortge, al valt het zwaer, gedient naer uw behaegen.Ga naar voetnootVs. 1242
Herkules:
 
O makkers, draeghtme heen. vergeeft mijn ongedult.Ga naar voetnoot1243
 
Gy weet hoe my de goôn mishandlen, zonder schult
1245[regelnummer]
Verlaeten in dien noot, en hoeze, die my toomen,Ga naar voetnoot1245
 
En ik mijn vaders noem, mijn lijden vast zien koomen.Ga naar voetnoot1243-46Ga naar voetnoot1246
 
En noch ziet niemant wat hier na op volgen zal.Ga naar voetnoot1247
 
Het tegenwoordige een te deerlijk ongeval
[pagina 607]
[p. 607]
 
Gedijt hun zelf ter schande, en bitterst valt het ende
1250[regelnummer]
Hem, die beproeft wort van dees jammerlijke elende.Ga naar voetnoot1248-50
Hyllus:
 
Bewaer zorghvuldigh 't hof van Herkules, ô maeght,Ga naar voetnoot1251
 
Die zoo veel lijken van doorluchte mannen zaeght,Ga naar voetnoot1252-vlg.
 
En alle jammeren, te zwaer in 't wederstreven,
 
Waer van Jupijn alleen de schult wort toegeschreven.Ga naar voetnoot1239-54Ga naar voetnoot1251-54

EINDE.

voetnoot*
Algemene Opmerkingen: Vondels vertaling berust in hoofdzaak op de Latijnse overzetting van Winsemius; blijkens het Dl. VIII, bl. 983 opgemerkte heeft Vondel Winsemius' Latijn geraadpleegd in de verzameluitgave der Poetae Graeci Veteres (1614). De gevallen dat Vondels vert. duidelijk alleen met het Grieks (tegenover het afwijkende Latijn) overeenstemt, zijn schaars, maar veel sprekender dan die in de Oedipus-vertaling; zie de vbb. die Geerts aanhaalt in zijn Vondel als Classicus enz., blz. 232 en vergelijk verder de Griekse tekst bij vs. 220, 297, 346, 375, 529-30, 824.
Voor de afkortingen vergelijke men de noot bij de Oedipus-vertaling, Dl. VIII, blz. 863.
De Trachiniae is het enige der bewaarde stukken van Sophocles dat naar de wijze van Euripides met een monoloog opent. Het treurspel vertoont ook in andere opzichten overeenkomst met Euripides' treurspeltrant.
voetnootVs. 2-3
vergelijk hiermee de slotregels van Koning Oedipus; uitvallen zal; Soph.: ‘geweest is’.
voetnoot4-5
wat .... drukt; Soph.: ‘dat mijn lot rampzalig en zwaar te dragen is’; die ....: die reeds, toen ik nog in het paleis van mijn vader woonde (dus: in mijn jeugd) ....
voetnoot6
Pleuron: stad in Aetolië; volgens anderen was Calydon de residentie van Eneus (zie Inhoudt, r. 1).
voetnoot6-7
al te gader de vrouwen: alle vrouwen te zamen; moet (historisch praesens): moest; echt: uithuwelijking.
voetnoot8
Acheloüs, zie Inhoudt, r. 3-vlg.
voetnoot8-9
leght .... paeren; versta: vertoonde zich in drie verschillende gedaanten bij het dingen naar mijn hand.
voetnoot10
draek; versta: slang; mensch, Soph.: ‘mens met stierengelaat’; knevelen en haeren; Soph.: ‘de dichte baard’.
voetnoot16
Alkmeens en Jovis (Jupiters) zoon, zie bij de Toonelisten.
voetnoot18
met gront van reden, toevoegsel; D. was verbijsterd (zie vs. 19), van iemand die het werkelijk gezien heeft, mag men met grond verwachten dat hij ....
voetnoot19
ik vreesde: ik zat daarbij verbijsterd van angst; rou: droefheid.
voetnoot21
die .... regeeren, paraphrase van Zeus' bijnaam.: de kampbestierder.
voetnoot24
trout: getrouwd heeft.
voetnoot33
en .... van huis: nu eens thuis, dan weer afwezig.
voetnoot34
een' andren: Eurystheus (zie vs. 1047); D. wil de gehate naam niet uitspreken. Soph. zegt: iemand.
voetnoot34-36
en keerende enz.; Gr.: ‘en thans, nu hij deze zware werken alle heeft volbracht, ben ik nog het meest beangst.’ Vondel zegt, in overeenstemming met het onjuiste Lat., in vs. 36: dan pleeg ik het meest beangst te zijn (doorgaens: altijd door) Om V.'s zinsconstructie te begrijpen geve men: en keerende .... weer door: zijn wederkeren .... (dat) jaagt mij enz.
voetnoot37
Ifitus; voor het hier vermelde feit zie men vs. 263-69.
voetnoot39
waert: gastheer, nl. Ceyx, koning van Trachis.
voetnoot39-40
waerheen enz.; zie vs. 240-vlg.
voetnoot44
strijt: folterende onzekerheid.
voetnoot47
Soph.: ‘immers, hij gaf mij ...’ (Deianira deelt de reden van haar angst mee, nl. het feit dat Hercules haar een hantboek (Soph.: schrijftafeltje) had gegeven, waarin een orakel stond; vgl. vs. 80 en 156-vlg.); met zijn hant (toevoegsel): eigenhandig, of eerder eigenhandig geschreven.
voetnoot48
strekken: strekken tot. - Leervrou; zie de aant. bij de Toonelisten.
voetnoot49
ik zie; Gr.: ‘ik zag u reeds vaak ....’; het scheien: het vertrekken.
voetnoot52
vermanen: een les geven, waarmee men zijn voordeel kan doen.
voetnoot53-55
De tekst is door V. niet begrepen; Soph.: ‘waarom zendt gij, moeder van zovele kinderen (die toch bescherming behoeven) niet iemand uit om uw man te zoeken’. Bij V. is niemant: geen van uw zoons; dewijl: zolang als, wanneer.
voetnoot57
zorgh draegen voor: zich bekommeren om; Gr.: ‘indien hij althans zich bekommert om ....’
voetnoot58
ten drempel innestreven; versta: naar huis (het paleis waarvoor beide vrouwen staan).
voetnoot62
heerlijk: voortreffelijk (tevens nog gevoeld in de etymologische betekenis, zie vs. 64).
voetnoot63-64
Soph.: ‘gelijk deze vrouw nu; zij is een slavin, maar spreekt het woord van een vrijgeborene’ (vgl. bij V. dienstmaeght - edelmoedigh).
voetnoot68
indien .... vertrout; Soph.: ‘als men het (gerucht) mag geloven’. V.: als moeder vertrouwen in mij stelt met betrekking tot deze zaak.
voetnoot70
een Lydiaensche vrouwe, nl. Omphale, zie vs. 240-vlg.
voetnoot71-72
een bô enz.; Gr.: ‘als hij ook dit, het allersmartelijkste, heeft kunnen verduren, dan kan men ook alles verwachten’ (nl. te horen).
voetnoot73
Gr.: ‘maar van deze taak is hij weer ontslagen naar ik hoor’.
voetnoot75
Zie Uitv. Inhoud, bl. 547.
voetnoot76
korts: binnenkort.
voetnoot77-78
wat...; Soph.: ‘dat hij mij een betrouwbaar orakel heeft achtergelaten met betrekking tot dit land’ (vgl. voor antwoort = orakel ook vs. 89).
voetnoot80-81
al .... bemaghtigende; Soph.: ‘na dit zware werk te hebben volbracht (bemaghtigende: bemachtigd hebbende; vgl. Inhoudt, r. 59).
voetnoot85-vlg.
V. negeert terecht een ingeschoven vers van de Sophocles-tekst.
voetnoot86-87
sneven (ondergaan) tegenover boven staen (behouden blijven).
voetnoot89
antwoort; vgl. vs. 76.
voetnoot90
't gewoone lot (van vader): de hem door het lot toebedeelde levenswijze.
voetnoot92
Vergelijk voor deze constructie, Inhoudt, r. 20-21; dit weetende, versta: nu gij mij dit orakel van mijn vader hebt meegedeeld (zie vs. 80); zich verpijnen: zich inspannen.
voetnoot95
al .... tijt; versta: al zijt ge daarmee (nl. met het u kwijten van uw taak) wel laat. Soph.: ‘al komt men ook laat, toch blijft het krijgen van goede berichten een gewin’.
voetnoot96
wiens (bij een vrouwelijk antecedent), zie Van Helten, Vondels Taal, § 162.
voetnoot96-99
Gr.: ‘die door de flonkerende nacht, op het ogenblik dat zij zelf beroofd wordt van haar luister, wordt voortgebracht (in de morgen) en die (des avonds) in vlammende gloed door haar te slapen wordt gelegd’; naerheit: duisternis; bij wort .... gebraght is als subject te denken een relatief die (bij zon; zie de vertaling hierboven).
voetnoot102
in zeeklippe, of landouwe; Gr.: ‘in de engten (lett. bergpassen) der zee (nl. tussen de eilanden) of op een der beide vaste landen (Europa en Azië)’.
voetnoot103-104
die ....; Gr.: ‘(gij) die in scherpte van blik allen overtreft’.
voetnoot108
als: evenals; galoos: zonder gade (vgl. vs. 112).
voetnoot113
een vrou is teêr, veralgemenende toevoeging van V.
voetnoot118
Soph.: ‘hetzij van Zuiden- of van Noordenwind’ (gedreven). V. heeft gedacht aan passages als Eneas, Het eerste Boeck, r. 119-vlg. (zie Dl. VI, blz. 360); in strijt vergaêren: samenbotsen.
voetnoot119
ongeduurigh slaen: rusteloos slag leveren.
voetnoot120-21
gesmeeten, gerolt: heen en weer geslingerd. V. geeft de corrupte tekst naar de zin juist weer.
voetnoot122
Kreten: Creta; de onstuimigheid van de Cretensische zee is spreekwoordelijk; zie Horatius' Gezangen in Dl. VII, blz. 280, r. 2.
voetnoot125
toevoeging; zo ís het alsof de held een hem door het lot gestelde levensduur overschrijdt.
voetnoot126
waerom: en daarom; beschuldigen, hier: terechtwijzen; men denke achter dit woord een puntkomma.
voetnoot127-28
Luit .... u; Gr.: ‘al gaat dit wat ik zeg, tegen u in, het strekt u toch tot verheugenis’. Tegenwoordig leest men in het Grieks i.p.v. deze laatste woorden: ‘het is met alle eerbied gezegd’; hoort ge ....: indien ge .... hoort (toevoeging van V.).
voetnoot129
Versta: laat u niet (door kwade geruchten) ter neer slaan, zodat ge de hoop opgeeft; de woorden tussen haakjes zijn een toevoeging van V.
voetnoot130-31
schenkt ....; versta: schenkt (immers) geen geluk zonder beproevingen.
voetnoot132-vlg.
hangen af van schenkt; men denke schade parallel met arrebeit, blyschap met gaven; voor de braven; Soph.: ‘voor allen’; 't hoogh beleit: Jupiter.
voetnoot134-35
Zo wordt het lot, alsof het hoog op een bol stond, rondgedreven, zegt V.; Soph.: (geluk en ongeluk wentelen) ‘gelijk de draaiende banen van het Beergesternte’ (als culminerende en weer dalende sterren).
voetnoot136
de starrelichte nacht; vgl. vs. 97.
voetnoot137
Soph.: ‘onheil en rijkdom’.
voetnoot138
en .... verdweenen: en weldra (zijn ze) verdwenen.
voetnoot139
naar het onjuiste Latijn: huic relinquitur ut gaudeat, alii vero ut egeat; ook Vondel heeft binnenrijm. Gr.: ‘en weer voor een ànder komt de beurt van vreugde en van beroving’ (voortzetting van 137-38).
voetnoot141
en .... gedachtigh is toevoeging (zo wordt want in 142 begrijpelijk).
voetnoot142-43
Gr.: ‘immers wie zag ooit Zeus op dergelijke wijze (nl. als gij schijnt te vrezen) onverschillig voor zijn kroost’ (Lat. suos); Vondel vergeet dat Hercules een zoon is van Zeus. - Toezang, weergave van 't Griekse epoidos = slotzang (vgl. voor de naam Dl. VII, blz. 339).
voetnoot144-45
Soph.: ‘gij zijt blijkbaar tot mij gekomen, daar gij gehoord hebt van mijn verdriet’.
voetnoot146
verstaet .... niet (dubb. ontk.); V. volgt het onjuiste Lat.; Gr.: ‘moogt gij het nimmer door eigen leedservaring leren verstaan; thans hebt gij daar nog geen ondervinding van’; de jeught; de rei bestaet uit jonge meisjes.
voetnoot146-49
dewijl .... zwaericheên, onjuist, als het Lat.; het Gr. heeft het beeld van een bloem: ‘want veilig groeit de jeugd op eigen (welbeschutte) plek (V.: in haer velt), geen zonnebrand (vgl. bij V.: vier van liefde), geen regen, geen wind die haar teistert; in vreugde heft zij haar zorgeloos leven omhoog’.
voetnoot150
huwelijxgespan (vgl. eedgespan): echtverband.
voetnoot151
zich bekommeren met: vervuld zijn met zorgen over.
voetnoot152
Gr.: ‘dan (in die levensstaat) zou een vrouw (nl. gij meisjes van het koor)’ enz.
voetnoot154
bezuren: lijden; een wijl voorheen gedult: reeds vroeger ondergaan (zie de aant. bij vs. 158-59).
voetnoot156
lest: de laatste keer; ten oorlogh .... (ging streven) heeft Vondel geschreven onder invloed van vs. 180-vlg. Deianier weet niet, waarheen Hercules is gegaan, zie vs. 39-vlg. Soph. heeft niet ten oorlogh, alleen: vertrok. - 157; vgl. vs. 47.
voetnoot158
erfberecht; volgens de gewone opvatting van deze plaats bevatte het ‘tafeltje’ behalve het vs. 169-vlg. vermelde orakel (vgl. aant. vs. 1149) ook Hercules' laatste wilsbeschikking (= erfberecht).
voetnoot158-59
onbezwaert ten oorlogh trekkende; versta: bij vroegere gevaarlijke ondernemingen (‘de werken van Hercules’), omdat hij toen onbezorgd uittrok.
voetnoot160
met zijn knechten (toevoeging), voortzetting van de verkeerde gedachte in vs. 159.
voetnoot161
Versta: niet in de gemoedsgesteldheid van iemand die ging sterven (zie onbezwaert, vs. 158), dus niet: als een die veegh was (vs. 162).
voetnoot163
deelen, hier: als deel ontvangen (nog Zndl.).
voetnoot164
de kinders, nl. ieder afzonderlijk.
voetnoot165-68
Versta: hij noemde een termijn (in 166 nader aangeduid), waarop hij òf bij lotsbeschikking de dood zou vinden, òf ontkomen zou zijn aan alle verdere levensmoeilijkheden (zie vs. 168); optoght: opmars; Soph.: vertrek; in weelde: in ongestoord geluk (een lang leven zou genieten).
voetnoot169
besluit; Gr. ‘beschikking’, Lat. ‘orakel’; Alcides heet Hercules als kleinzoon van Alceus (zie Dl. VI, blz. 686, r. 1); dapperheden (Gr. ponoi; Lat. labores): moeilijke werken.
voetnoot170
perk: termijn; het Dodoneesche wout; Soph.: ‘de oude eik te Dodona’ (in Epirus).
voetnoot171
duiven; de priesteressen die in het ritselen van het eikenloof de openbaring hoorden van de wil van Zeus, heten nl. Peleiades, meestal verklaard als ‘Duiven’.
den sterfdagh, toevoeging; versta: termijn (vs. 170).
voetnoot172
zekerheit: vervulling; dees voorspellinge en haere orden (hendiadys): deze aan die vastgestelde tijd gebonden voorspelling.
voetnoot173
voorhanden: daar.
voetnoot175
dootschrik: doodsangst (vgl. vs. 179).
voetnoot176
een man; die nl. op dit ogenblik nadert.
voetnoot177
vgl. Oedipus, vs. 108.
voetnoot178
d'eerste bô van al; vgl. de aant. bij vs. 187.
voetnoot181
eerstelingen: een van de buit afgezonderd gedeelte, voor de goden bestemd.
voetnoot183
frisch: welvarend.
voetnoot185
uit burgren of barbaren: uit landgenoten of vreemdelingen.
voetnoot186
in 't velt: in de Malische vlakte, tussen Trachis en de Malische zeeboezem, waar de door Hercules vooruitgezonden Lichas was geland, zie Inhoudt, r. 47.
voetnoot187
op dat ....; Soph.: ‘om de eerste te zijn, die het U berichtte’; zie vs. 178.
voetnoot189
Versta: waarom is hij dan nog niet hier, als hij een goede boodschap heeft te brengen?
voetnoot191
Melienzer: Malisch; zie aant. 186.
voetnoot193
gewenscht, het Latijnse exoptatus: waarnaar men vurig verlangd heeft; van .... triomf, toevoeging.
voetnoot196
Eta: Oeta-gebergte, bij Trachis; noit geschoren; de bergweiden van de Oeta waren gewijd bezit van Zeus en mochten niet worden afgemaaid.
voetnoot198
in 't hof: binnen het paleis.
voetnoot201
Vondel heeft de vocatief futuri sponsi: ongehuwde jongelingen opgevat als genitief in de zin van adfuturi sponsi (van den naderenden bruidegom); bruidegom is in zijn gedachtengang: man (Hercules); het Gr. zegt (vs. 200-201), met moderne tekstverbetering: ‘laat daarbinnen in 't paleis de toekomstige bruiden nu een lied aanheffen’; daarbij sluit dan vs. 202 aan.
voetnoot202
mannen; versta: de mannen in het paleis.
voetnoot204
Iô: heil; Pean, bijnaam van Apollo als redder in de nood.
voetnoot205
fix op schichten: ervaren als schutter (of: gaarne de boog hanterend? vgl. 208 tuk op hartevangen).
voetnoot207
Ortygisch, bijnaam van Diana, waarschijnlijk op te vatten als: geboren op Ortygia: Delos.
voetnoot208
verlichtster; Gr.: ‘in beide handen een fakkel dragend’; vgl. de aant. bij vs. 265 van de Oedipus; tuk op hartevangen: die gaarne op de hertenjacht gaat.
voetnoot209
nabuurrey; Soph.: ‘de (Malische) nimfen, haar buren’ (nimfen dus die zich in de buurt van Diana's tempel ophielden).
voetnoot209-10
geen .... ontbreeke; Soph.: ‘ik zal de fluit niet van mij weren’. - Zang en dans van het koor worden begeleid door fluitspel.
voetnoot213
de groene wijntgertspeer: de thyrsus; zie de aant. bij Koning Edipus, vs. 272.
voetnoot212-14
Vondel gaat uit van het onjuiste Latijn en vat Evoë op als persoonsnaam voor Bacchus. Evoë is een juichende uitroep en het volgende gij dient betrekking te hebben op het fluitspel.
voetnoot214
dronke zangerinnen: de rei van Bacchus, de Bacchanten; met dient men hier op te vatten in de betekenis van als.
voetnoot215
en braveer; vertaal: in uitgelaten vreugde.
voetnoot216
Mevrou; Soph. heeft ‘beminde vrouw’; daarop slaat het antwoord in vs. 218.
voetnoot218
wakker ....: met mijn ogen die met aandacht hebben uitgekeken.
voetnoot220-21
wordt gezegd tot Lichas, die opkomt, gevolgd door krijgsgevangene jonge vrouwen. Het Gr. heeft: ‘heil roep ik den heraut toe, indien hij een heil boodschap brengt’. Aan Winsemius, die hier ook overigens verkeerd vertaalt, is deze opzettelijke woordweerslag ontgaan. Vondels dees is a.h.w. verschóven (deze brenger van een bericht, waarop ik niet meer durfde hopen).
voetnoot222-23
Vondels vert. = onjuist Lat.; Gr.: ‘wij komen in goede welstand aan, met goede woorden worden wij door u ontvangen (vgl. het woordspel met heil in vs. 220-21), geheel overeenkomstig het welslagen van de (Hercules') overwinning.’ - Hierna laat Vondel (zoals vaker in dit toneelstuk) een geheel vers, waarin nog eens hetzelfde wordt gezegd, weg.
voetnoot224
vooral: voor alles, in de eerste plaats.
voetnoot226
rouwe; Soph.: ‘ziekte’.
voetnoot227-vgl.
de aant. bij vs. 185.
voetnoot228-29
Zie de aant. bij Inhoudt, r. 46-47.
voetnoot229-30
slaght ...; Soph.: ‘en offert hem veldgewas’ (als symbool van het overwonnen land; zie vs. 232).
voetnoot231
uit .... kerkbelofte: om zich te kwijten van een tempelgelofte.
voetnoot233
zie de aant. bij vs. 220.
voetnoot234
van waer; Soph.: ‘aan wie toebehorend’ (zie Lichas' antwoord in vs. 236).
voetnoot236
hy (Hercules), met nadruk; voor dit strijken vgl. Opdracht, r. 16 en de kroon, de palm strijken; ten offer: onjuist; Soph.: ‘uitgekozen’ (als tempelslavinnen).
voetnoot237
Zie Inhoudt, r. 41 met aant.
voetnoot240
al .... lang; toevoegsel.
voetnoot241
in Lydië, van welk land Omphale (vs. 245) koningin was (zie Opdracht, r. 54 en vs. 70).
voetnoot242
niet vry: niet als vrije. Hier laat Vondel weg de woorden die Sophocles den dienaar laat toevoegen: ‘zoals hij (Hercules) zelf zegt’: de heraut vindt het onaangenaam de schande van zijn meester te verhalen (vgl. ook vs. 246: gelijk .... hoorden).
voetnoot243-44
Soph.: ‘gij moet aan deze wòorden geen aanstoot nemen, de dàad immers is uitgegaan van Zeus’; rede in vs. 243 is dus op te vatten als: woorden, mededeling.
voetnoot245
tot zijne straf; vgl. hierbij vs. 266-71.
voetnoot246
hem: hemzelf; zie de aant. bij vs. 242.
voetnoot247
storen: vertoornen.
voetnoot248
den stichter van dit quaet, nl. Eurytus; zie vs. 266.
voetnoot251
was niet vergeefs: deed hij gestand.
voetnoot251-52
door .... geloutert; na het jaar van boetedoen in ballingschap, bij Omphale, had Hercules, overeenkomstig het Griekse gebruik, een rituele reiniging moeten ondergaan. Daarmee was hij gereinigd van de bloedsmet (zie vs. 269).
voetnoot252
bezweet van stof, toevoeging.
voetnoot253
dit hof: het hof van dezen, nl. die vorst zelf (vgl. voor dit Inhoudt, r. 18: dit veer).
voetnoot254
Gr.: ‘de enige sterveling die mede (nl. met Zeus) oorzaak was ....’.
voetnoot255
na .... strijden (na een tocht, vol strijd en avontuur), toevoeging. Versta: want eens, enige jaren geleden, was het gebeurd dat ....
voetnoot256
een' ouden gast; tussen Eurytus en Hercules bestond een relatie van zogenaamde gast-vriendschap, die beiden verplichtte den ander en zijn kinderen gastvrij te ontvangen (zie vs. 266 met aant.).
voetnoot258-59
hy zou (indirecte rede ....): nl. dat hij pijlen (= geweer) bezat waaraan niet te ontkomen was (die steeds doel troffen); dit ‘geweer’ was een geschenk van Apollo, waarop Hercules klaarblijkelijk tegenover Eurytus had gepocht; vandaar E.'s plagerij.
voetnoot261
zijne kinders, nl. die van E., dus zijne met nadruk; E. had enige zoons, waaronder Ifitus, vs. 266.
voetnoot261-62
gelijck een slaef .... geplaeght: en geplaagd dat hij slaaf was (nl. bij Eurystheus, voor wien hij de 12 werken moest verrichten).
voetnoot264
dronken bij hem (263).
voetnoot266-67
Let op de plaatsing van de bijzin met Toen, die wij normaal achter grijpt hy (268) zouden plaatsen. Voor: de zoon vgl. de dochter Hebe, Inhoudt, r. 67. Zie verder de aant. bij vs. 256: Ifitus is als gastvriend bij Hercules gekomen.
voetnoot267
in der Tyrintren hoeken: in het land der Tyrinthers; versta: in de stad Tyrins (in Argos) Hercules' woonplaats.
voetnoot268
dien vyant; Soph.: ‘hem’ (Ifitus, ondanks het feit dat hij als gastvriend onder Hercules' dak kwam); verbijstert van verstant; Soph.: ‘terwijl hij (I.) afwezig voor zich uitkeek’ (wel denkend aan zijn paarden).
voetnoot269
in het zant, toevoeging.
voetnoot271
verstiet .... hem; Soph.: ‘deed hem zijn land verlaten om als slaaf verkocht te worden’.
voetnoot271-72
De zin is: anders had Hercules steeds in een eerlijke, openlijke strijd (zie voor de vuist in 273) zijn tegenstanders overwonnen.
voetnoot273
voor de vuist: in een openlijk gevecht.
voetnoot274
Jupiter is de god van de gastvriendschap en zou in geval van ‘een eerlijk bevochten overwinning’ (aldus Soph., waar V. vertaalt: een gerechte wraek) het schenden van de wetten der gastvriendschap gebillijkt hebben (dus verschoonen hier: verschoond hebben).
voetnoot275
spijt hier te denken als de krenkende woorden van Eurytus en zijn zoons (zie vs. 258-vlg.); het Gr. heeft hubris; 't Lat. injuria; maer, eenvoudig aanknopend; duidelijker: zo boeten dan E.'s zonen enz. 't Gr. begint de nieuwe zin met: ‘Zij zelf’ (nl. E. en zijn zonen, in tegenstelling met 278 (de stad) en 279 (de jonge, krijgsgevangen vrouwen). Met deze wending komt Lichas terug tot zijn verhaal (de uitweiding loopt van vs. 255-77).
voetnoot276
Eurytus' zonen hebben blijkbaar mee gesard en gehoond.
voetnoot277
Soph.: ‘zijn thans allen bewoners van het dodenrijk’ (Pluto's rijk).
voetnoot278
verkeerde vertaling van het Lat.; Soph.: ‘de stad is gebracht in de toestand van onderhorigheid’.
voetnoot279
deze: deze jonge vrouwen (zie vs. 233).
voetnoot281-82
'k Heb .... voltrokken; Soph.: ‘ik als zijn vertrouwde dienaar voer deze opdracht (het brengen van de gevangen vrouwen) uit’; zie last in vs. 280.
voetnoot282
zult .... verwachten (expectabis): moogt, moet ....
voetnoot283
de zuivring, onjuist; Soph.: ‘de reine (= heilige) offerande’ (zie vs. 229 met aant.); misschien schrijft V. het onjuiste zuivring onder invloed van vs. 251-52.
voetnoot284
den godt .... gebiet; Gr.: ‘den god zijner vaderen’.
voetnoot285-86
want wat gy ....; versta: wat gij ook moogt horen, het bericht van zijn terugkomst enz.
voetnoot287
verquicken (intr.): opleven.
voetnoot290
V. laat hierna een vers van Soph. onvertaald.
voetnoot293
een onheil wedervaer'; versta: eenmaal een ramp zal overkomen. D. denkt aan de wisselvalligheid der fortuin bij de aanblik der gevangen vrouwen, voorheen vrij; zo wordt want in 293 begrijpelijk.
voetnoot295
gelijk: in de toestand van (vgl. vs. 261).
voetnoot297
verstooten: gewelddadig verwijderd; sukkelen: zich moeizaam voortslepen; stant: toestand. Vondels vertaling vertoont hier meer overeenkomst met het Gr. dan met het Latijn.
voetnoot299
zaet: kroost.
voetnoot300
lust het u: mocht gij het al willen; terwijl: zolang.
voetnoot301
dat .... beef: dat ik hiervoor (nl. dat ook ons een dergelijk lot eens overkomt) beducht ben; deze ziende sluit aan bij een - uit mijn hart te halen - subject ik.
voetnoot302
wordt tot Iöle gezegd; of een getroude, toevoeging.
voetnoot303
natuur (letterl. vert. van Sophocles), hier op te vatten als uiterlijk; want (klassieke wending); versta: ik richt tot u het woord, want ....
voetnoot304
onjuist; (ik houd u) voor een die niet gewoon is aan slavernij.
voetnoot305
edel .... van aert: edel van geboorte.
voetnoot307
in weelde: in voorspoed levend, gelukkig.
voetnoot308
eerst: in de eerste plaats.
voetnoot309
de wijste; Soph.: ‘de enige die haar houding weet te bewaren’; opzicht, en gebaer: uiterlijk en houding.
voetnoot310
uit slechten niet: niet uit onaanzienlijken (litotes).
voetnoot311
van 's konings, bijstelling bij Eurytus.
voetnoot315
om .... krijgen, te denken als afhankelijk van een verzwegen: ik vraag dit.
voetnoot316
De Gr. tekst is corrupt. Het ten grondslag liggende Lat. heeft: ‘want ook dit is een ongeluk dat wij niet weten wie gij zijt’. In verband daarmee is Vondels tekst misschien op te vatten als: dat men niet weet wie iemand is.
voetnoot317-18
en is doargaens gewent enz. Vondel heeft de tekst die hij vertaalde, niet begrepen. Soph.: ‘zij zal wat het spreken betreft, zich juist zo gedragen als voorheen, zij die nooit een woord uitbracht, noch groot noch klein’. Vondel denkt blijkens zijn vertaling ten onrechte aan nederig en trots (zie vs. 318).
voetnoot319
maer .... klaegen, onjuist (zie de vorige aant.); Gr.: ‘lijden’; schreien in vs. 320 is dus zeer bepaald wenen, tranen storten.
voetnoot321
avontuur: lot.
voetnoot322
valt lastigh: is zwaar te dragen; dien rou, toevoeging van Vondel; Soph. bedoelt: dit zwijgen.
voetnoot323
ontsla ze dan, nl. van antwoorden.
voetnoot323-24
zy ... lust, niet geheel juist. Soph.: ‘zij kan naar binnen gaan zò, als het haar zelf het liefst is’.
voetnoot324-25
'k Wil ... klamp; Soph.: ‘de pijnen die zij reeds verduurt, mogen niet verdubbeld worden, doordat ook ik haar nog leed toevoeg’.
voetnoot327-28
Bestel enz. Soph. bedoelt: dan kunt gij spoedig daaarheen gaan, waarheen gij verlangt te gaan (nl. terug naar Hercules) en ik daarbinnen alle nodige schikkingen treffen; om .... winnen, toevoeging (om geen oponthoud te veroorzaken). - Lichas gaat nu met de gevangenen in de richting van het paleis.
voetnoot329
een poos, versta: een ogenblik.
voetnoot331
wie gy inhaelt: wie gij in uw paleis haalt (Iöle). Vondel verkort hier.
voetnoot333-34
al wat ik u verteld heb en nog zal vertellen, is wel uw aandacht waard.
voetnoot335-36
Soph.: ‘zal ik hen daar (Lichas die met de gevangen vrouwen naar 't paleis loopt) terugroepen, of wilt gij spreken alleen ten aanhore van mij en deze vrouwen hier’ (de rei).
voetnoot337
Soph.: ‘Tot u en deze hier (de rei) kan ik zonder bezwaar spreken, laat die anderen buiten de zaak’.
voetnoot338
Zy, nl. Lichas met de gevangen vrouwen.
voetnoot339
wijder: verder.
voetnoot340
Dees knaep: Lichas; verhaelde .... daet: vertelde niets dat in feite waar was.
voetnoot341
flus: zoëven, in tegenstelling met nu; Soph.: ‘of nu (hier), of zoëven (op het veld, zie vs. 186) heeft hij gelogen’.
voetnoot342
Vondel laat hierna een overbodig vers weg.
voetnoot343
by .... getuigen: ten aanhore van velen.
voetnoot344
Echalia; zie Inhoudt, r. 40.
voetnoot345-46
om .... winnen: om deze jonge vrouw (Iöle) te winnen.
voetnoot346-50
maer alleen .... beneden, geheel in de war. Vondel bedoelt: maar dat alleen de liefhebbende goden (dit goden bewerkt bij V. een meerv. gezegde) hem, onder dwang van een gebod, naar Omphale hebben gedreven; Gr. echter: ‘en dat Eros alleen van alle goden (toespeling op de andere voorstelling van Lichas in vs. 244) hem door zijn tovermacht er toe had gedreven om deze wapenfeiten te verrichten, nièt de (wrok om de) zwaar te dragen dienstbaarheid bij Omphale in Lydië, noch de dood van den door hem naar beneden geslingerden Ifitus’ (zijn enige drijfveer was dus geweest liefde tot Iöle); van de goden heeft Vondel uit het Gr.; het ontbreekt in het Latijn.
voetnoot351
Nu, tegenover u, schuift hij (Lichas) Eros op zij; lochent dus: geeft hij brutaalweg een geheel andere voorstelling.
voetnoot353
Met de woorden Toen dees hem enz. zet de bode zijn referaat van Lichas' eerste voorstelling der feiten, zie vs. 343, voort; Iole; de naam is door Vondel, ten onrechte, ingevoegd, zie vs. 364; geweigert had; Vondel laat weg: die hij verlangde als bijzit.
voetnoot358
vrypostigh (toevoegsel): vrijmoedig
voetnoot359-60
Soph.: ‘wat ik van Lichas heb gehoord, terwijl tegelijk met mij, midden in de samengeschoolde menigte (nl. buiten de stad, zie vs. 186), vele andere Trachiniërs het hoorden, zodat er afdoende bewijs tegen hem (den leugenaar) is’ (voor de laatste woorden zie vs. 360); door de faem: door wat elk (nu weet en) zegt.
voetnoot364-68
Vondel verkort hier en geeft enige verzen van den Bode aan Deianier in de mond. Gr.: (Deianira): ‘Zij een naamloze, zoals hij die haar hier bracht, mij bezweert?! Is zij niet hoog-aanzienlijk, zowel naar uiterlijk als van afkomst?’ (Bode): ‘De dochter is zij van Eurytus en Iöle werd zij eens geheten, zij van wier afkomst Lichas in 't geheel niets wist te zeggen, daar hij immers geen navraag had gedaan’ (ironische herhaling van Lichas' eigen woorden); naemeloos (364), vgl. vs. 353 (met aant.).
voetnoot369-70
Versta: laten desnoods alle anderen die slecht zijn, hun straf ontlopen, maar mogen zìj althans ten verderve gaan, die aan hun slechtheid arglistigheid paren.
voetnoot373
hy: Lichas.
voetnoot375
buiten reden, waarschijnlijk direct naar het Gr.: apo gnōmès.
voetnoot376
van uw gezagh: van u, als gebiedster. Vondel volgt hier het onjuist Lat.; Gr.: ‘zullen wij hier blijven’ (of wilt ge anders); zie vs. 377. Tegenwoordig laat men dit vers door den Bode zeggen: dat de rei blijft, spreekt vanzelf.
voetnoot380
Onjuist; Gr.: ‘hoe wilt gij, terwijl het u zoveel tijd heeft gekost om hier te komen, zo haastig weer vertrekken, zonder dat wij eerst nog eens met elkaar gesproken hebben’.
voetnoot384
weet: wete (J. zij mijn getuige); is .... bewust: ten minste indien wat gij mij vragen wilt, mìj bekend is.
voetnoot385
vroumensch, niet ongunstig; Soph.: ‘vrouw’.
voetnoot386
rechte, toevoegsel.- Algemene opmerking bij vs. 387-422: de verzen die de door Vondel gebruikte editie aan Deianira geeft, komen in werkelijkheid den Bode toe; eerst bij vs. 425 neemt D. weer het woord.
voetnoot388
Versta in verband met de algemene opmerking hiervòòr: van haar die met U spreekt.
voetnoot389
Versta: spreek, gij begrijpt toch wel, welk antwoord ik van u wil hebben.
voetnoot390
een groote, toevoegsel.
voetnoot392
Mevrouwe Deianier; Soph.: ‘mijn koningin’ (zie vs. 393).
voetnoot393
my; versta deze (zie Alg. Opm.); kennen voor: erkennen als.
voetnoot394
met reden: dat spreekt van zelf.
voetnoot396
mevrou, toevoegsel (zie Alg. Opm.); wars: boos, nog Zndl.
voetnoot397
zich uiteren: zich uiten (Soph.: ‘ik mijn plicht verzaken, wat is dit voor een raadseltaal?’). dwers: niet rechtuit, (raadselachtig).
voetnoot398
Mevrou, toevoegsel.
voetnoot400
men: gij.
voetnoot401
antwoort, hier vrl. (400-01 Soph.: ‘tenzij ge een korte vraag van mij beantwoordt’).
voetnoot402
dewijl .... spreeken (weer tot den Bode); Soph.: ‘zwijgzaam zijt ge niet bepaald’.
voetnoot403
Wie .... streeken onjuist; Soph.: ‘gij weet wel wie ik bedoel?’
voetnoot404
Soph.: ‘ja maar waarom mij omtrent haar een vraag gedaan?’ Bekent .... vry: hebt ge niet eerst (eigener beweging = vry) verklaard.
voetnoot405
deze onbekende: die gij nu verklaart niet te kennen.
voetnoot407
by (ten aanhore van) wat lieden; zie 404b met aant.; getuigh (collectief): getuigen.
voetnoot409
op .... merktvelt, evenals in vs. 359 naar onjuist Lat. foro; Gr.: ‘de verzamelde menigte’.
voetnoot410
en schoon: hoewel.
voetnoot411-13
indien .... leggen, toevoegsel. Vondel bedoelt: slechts in zijn verbeelding (in schijn) iets te horen en iets te bóódschappen zijn twee; Soph. echter: ‘iets vertellen dat men zich slechts verbeeldt en de wààrheid spreken zijn twee’. Dit ... twist, toevoeging; wat anders .... wat anders, Gr. en Lat. constructie.
voetnoot414
wat .... schijn; versta: wij zouden ons slechts verbeeld hebben u dit alles te hebben horen zeggen?
voetnoot415
dees bedgenoote: deze als bedgenote.
voetnoot416
uw', toevoegsel.
voetnoot417
Nu wendt Lichas zich verontwaardigd tot Deianira (zie Alg. Opm. vs. 386); wat gast: wie is die vreemde (die enz.; toevoeging van Vondel); schijn: beeld, voorstelling.
voetnoot418
Bij Sophocles zegt nu de Bode: ‘het is degene die er zelf bij stond, toen gij ....’
voetnoot419
hy: Hercules.
voetnoot420-22
en geensins .... verwoest; Vondel vult hier een elliptische zegswijze verkeerd aan. Soph.: ‘en dat geenszins (wrok wegens die dienstbaarheid bij) de Lydische vrouw (Omphale) de stad heeft verdelgd’ (zie aant. bij vs. 346); dit's kenbaer, hinderlijk toevoegsel; dezen man: de Bode.
voetnoot423
krankhooft: krankzinnige; iet t'ontdekken (iets te openbaren); versta: zijn tijd te verpraten.
voetnoot427
een gestoorde vrouw: een vrouw die er boos om zal worden (proleptisch gebruik van gestoort). Algemene Opmerking: Deianira tracht of veinst een vergoelijkende houding aan te nemen tegenover het feit dat in vs. 355-37 is genoemd.
of, lett. vert. van 't Lat. aut, dat in ontkennende zinnen voor et: en wordt gebruikt; of een, die: nl. zo een die.
voetnoot428
beloop van 't weereltsdom: gang der wereldse zaken.
voetnoot429
of, lett. vert. van 't Lat. aut, dat in ontkennende zinnen voor et: en wordt gebruikt; of een, die: nl. zo een die.
hoe .... gaet; Soph.: ‘dat men zich niet altijd verlustigt in hetzelfde’ (Lat.: quod non semper idem diligitur). Vondel geeft hier een onduidelijke vertaling, waarin men vrouweliefde desnoods kan opvatten als liefde tot de vrouw, (wat in overeenstemming met de bedoeling van Sophocles zou zijn).
voetnoot430-31
Vondel brengt in het potentiële over, wat Soph. in de indicatief zet (want alwie de min weerstreeft .... is onwijs); vgl. Oedipus, vs. 848 + aant. en vs. 1191; in 't perk, versta: zoals de vuistvechter dat zijn tegenstander doet in het strijdperk.
voetnoot432
naer heur' lust: naar lust en welbehagen; de goôn ...., ook my; versta: zelfs de goden, hoeveel te eer dus mij (die maar een zwak mensenkind ben).
voetnoot433-34
waerom .... my, onjuiste vert.; Soph. (aansluitend bij ook my, vs. 432): ‘en waarom zou de liefde dan ook niet heersen over een andere vrouw, voor wie hetzelfde geldt als voor mij’; weshalve, hier, en op andere plaatsen, behoudt Vondel de relatieve aansluiting van het Latijn; wij: en hierom.
voetnoot435
aenminnigh: zijn liefde tot een ander uitstrekkend (van deze bet. geeft het Ned. Wdb. geen vbb.).
voetnoot436-37
die .... berokkende; Vondel in overeenstemming met het halfjuist Lat.; Gr.: ‘wegens iets dat noch een schande is voor hen beiden, noch voor mìj een krenking.’
voetnoot437
't is zoo niet: zo is het niet (dat ik daar boos om ben).
voetnoot438
Soph.: ‘zo gij van hem hebt geleerd te liegen’.
voetnoot439
meester, hier leraar (blijkens het Lat.), t.w. Hercules.
voetnoot440-41
En .... ondeught, geheel onjuist. Gr.: ‘zo gij echter u zelf dit liegen hebt geleerd, weet dan, dat ook al wilt gij het goede (nl. mij zo lang mogelijk sparen), gij toch het kwade uitricht’; zie verder aant. bij vs. 447.
voetnoot442
schendig: schandelijk.
voetnoot445
zelfs: zelf; verstaen: vernemen; stijf en sterk, vgl. vs. 778.
voetnoot447
Soph.: ‘in onwetendheid blijven, dat zal mij veeleer pijn doen.’
voetnoot448
en (toegevend voegw.) ... 't: zelfs al horen wij 't; vgl, Edipus, aant. 841; tot niemants harteleet: niet tot iemands (= mijn) verdriet; ongetwijfeld heeft dit gebruik van het onbep. vnw. hier affectieve kracht.
voetnoot449
zich .... uit besteet: velen gehuwd (euphemistisch voor: als geliefden gehad).
voetnoot450
Versta: en heeft soms iemand (ook maar één van die minnaressen) ....; voor dezen: te voren.
voetnoot451
wederwaerdigheit: onaangename bejegening.
voetnoot451-52
of hoeft .... gaet; Sophocles (in één zin): ‘en ook deze jonge vrouw heeft niets van mij te duchten, ook niet al zou zij met nog zoveel innigheid opgaan in haar liefde’ (lett.: wegsmelten in; vgl. Vondels weergave in vs. 452); hy: iemand als Iöle nu; het manl. (meer algemene) pronomen is door Vondel gekozen om grammatische overeenstemming met iemant (450) tot stand te brengen; hierom: uit liefdesverlangen tot Hercules.
voetnoot454
stof .... bestelde: oorzaak was van haar rampspoed.
voetnoot455-56
Onjuist, naar verkeerd begrepen Latijn, dat zegt: ‘en daar zij, hoewel dit niet willend, tot verderf strekte voor haar vaderland en dit in de toestand van slaafse onderworpenheid bracht’ (‘vervoerde in slaverny’ is de verkeerde vert. van: in servitutem redegit; zie ook vs. 278).
voetnoot457
rustigh: kloek; de vert. is onjuist naar verkeerd Lat., Gr.: ‘maar genoeg, dit ga dan zoals de wind het drijft’ (berustingsformule); opdat ...., Gr.: ‘tot ù echter zeg ik dit: bedrieg desnoods anderen, maar spreek tegen mij steeds de waarheid’; kleeden: vermommen.
voetnoot460
Versta: het zal later blijken dat gij er goed aan hebt gedaan; gunstigh: dankbaar.
voetnoot461
terwijl: nu, daar.
voetnoot462-63
Soph.: ‘dat gij, in het bewustzijn slechts een mens te zijn, alles beschouwt naar menselijk standpunt en niet ontoegeeflijk zijt’; in ... onbescheiden: niet zonder inzicht in het doen en laten der mensen (nec imprudentem); handel: toedracht.
voetnoot464
alleens: geheet en al; hy: de Bode.
voetnoot465
Alcides: Hercules; misleit (op het verkeerde pad): buiten het spoor der echtelijke trouw.
voetnoot466
haer stadt, nl. van Iöle (zie 465).
voetnoot467
om .... gaen: om het nu ronduit te bekennen; verboot .... ontkennen; contaminatie uit: verbood nooit, dit te bekennen en - gebood nooit, dit te ontkennen.
voetnoot469
mijn oprecht verhael: mijn verhaal, indien het overeenkomstig de waarheid zou zijn.
voetnoot470
een misgreep: tot een misgreep.
voetnoot471
nu, met klem; rustigh: flinkweg.
voetnoot472-73
Betoon .... bemint, onjuist; Soph.: ‘wees verdraagzaam tegenover deze vrouw, zowel terwille van Hercules als van u zelf.’
voetnoot473-75
breng .... vrou; versta: schep overeenstemming tussen uw (straks gesproken, zie vs. 453) woorden en uw daden, nl. door een openlijk betoon van medelijden met deze bedroefde vrouw; want: want gij hebt rekening te houden met deze staat van zaken dat ...
voetnoot480
noch my verpijnigen: en mij zodoende vruchteloos afmartelen (kwellen).
voetnoot481
voortaen: nu, verder; versta dus: opdat ik u zo aanstonds daarbinnen kan opdragen wat gij mijn gemaal van mijnentwege moet zeggen.
voetnoot482
bevelen: opdragen; mijne gaven; bedoeld is het kleed dat in vs. 606 voor het eerst duidelijk wordt genoemd.
voetnoot486
zegestaetsi: de jonge krijgsgevangen vrouwen. - Rey; het koor werkt nu de in vs. 432 door Deianier geuite gedachte uit.
voetnoot490
om .... streven: om over te slaan, om onvermeld te laten.
voetnoot491
geestigh: op loze wijze.
voetnoot494-95
slaan op de ontelbare ongeoorloofde minnarijen van Jupiter; vont: loosheid (hoe J. - onder bedwang der min - verschalkt werd ....).
voetnoot496
Dit vers slaat op de roof van Proserpina, door Pluto, den god van de onderwereld.
voetnoot498-vlg.
Vergelijk de uitspraak van Propertius (II, 26): Neptunus fratri par in amore Jovi (N. is de evenknie van J. in de liefde); Neptunus heeft als bijnaam: de aardschudder; hij bewerkte de vulkanische verschijnselen; vork: drietand.
voetnoot507
zich queeten: toonden zich dappere strijders.
voetnoot501-08
Veele andren, ...., onjuist naar de vulgaattekst van Sophocles (‘enige ....’). De juiste lezing is: ‘maar toen deze vrouw (nl. Deianira) als bruid moest worden verworven, wie waren toen de dapperen die in het strijdperk traden? Wie begaven zich in slagenrijke, stofopjagende kampstrijd?’ Het antwoord volgt in vs. 509.
voetnoot509
d'Etolier: Acheloüs (zie vs. 8-vl. ook voor wat de rei verder inhoudt).
voetnoot510
mê is een onjuiste toevoeging, onder invloed van de bij vs. 501 vermelde misvatting.
voetnoot515
zijn tegenstrijder: Hercules.
voetnoot518-19
Vondel heeft a Thebis Baccho sacris (gekomen van het aan Bacchus gewijde Thebe) verkeerd opgevat als: (verlaat) Thebe, en wel een plechtig feest ter ere van Bacchus.
voetnoot520
de knods is het geliefde wapen van H.
voetnoot522
handlen: hanteren; tegens grooten (toevoegsel), hoe geweldig ze ook zijn.
voetnoot523-24
gelijk ....: zoals het een zoon van Jupiter past.
voetnoot527
in .... spel: als scheidsrechter (zie vs. 529-30) tussen de beide strijders.
voetnoot529-30
De zin- en klankweerslag in de wet stellen en een wet zetten is van Vondel, die hier dichter bij de Gr. tekst dan bij de Lat. vertaling blijft (Gr.: rhabdonomei).
voetnoot537
toevoeging.
voetnoot541
toevoeging.
voetnoot542-43
zagh .... aen; versta: moest lijdelijk afwachten (vgl. vs. 18); oever, onjuist; Gr.: hoogte.
voetnoot544-45
flaeu van rou en altijt droever zijn toevoegsels.
voetnoot547
naar het onjuiste Lat.: ‘ik die, als ware ik haar moeder, hierbij tegenwoordig was, verhaal u dit naar mijn bevinding’. Het Gr. is corrupt.
voetnoot549
om 't eerst verwoeder; de ongewone constructie (een ander vb. Feniciaensche, vs. 721) zal wel door contaminatie zijn ontstaan; versta: de een vocht al verwoeder dan de ander.
voetnoot551
en verbeit ....; Gr.: ‘wacht daar af en plotseling is zij heen van haar moeder (meegenomen door haar bruidegom), verlaten als een jonge vaars’.
voetnoot554
gast (vert. van Gr. xenos): Lichas.
voetnoot555
alleen (toevoegsel) .... onderhouwen: bezig houdt met zijn gesprekken.
voetnoot556
heimlijk, nl. zo dat Lichas het niet merkt; niet onbedocht (litotes): met opzettelijke bedoeling.
voetnoot557-58
Soph.: ‘deels u tonen wat ik met mijn handen heb verricht (zie vs. 606), deels met u mijn leed bejammeren’.
voetnoot560
't welk my stoort (heftig ontstemt), toevoegsel (zie vs. 571).
voetnoot562
koopmanschap: koopwaar (zie vs. 561: pak).
voetnoot565
een, met klem.
voetnoot569
den drempel bewaren: het huis bewaren, een trouwe huisvrouw blijven.
voetnoot571
noch .... snevel (sterve), toevoegsel, dat vooruitloopt op de tragische ontknoping.
voetnoot575
eerst: pas (in haar eerste bloei).
voetnoot576-77
Soph.: ‘van zulken als zij plukt het ... oog (der mannen) gaarne de bloem; van zulken als ik echter trekken zij de voet terug’.
voetnoot578
onduidelijke vert.; versta: daarom vrees ik dat ik (slechts) in naam Hercules' vrouw ben (en zij in werkelijkheid).
voetnoot581
(wijs en) rustigh (cordatam): flink.
voetnoot582
neemt .... ter harte, toevoegsel.
voetnoot584
van 't grijze menschepaert, Soph.: ‘van het menspaard van lang geleden’ (zie Inhoudt, r. 18).
voetnoot585
dus lang: tot op heden; bus: urntje.
voetnoot588-89
Nessus droeg de mensen over de Euenus (zie 593).
voetnoot590
gesterkt met huisgenooten: met een gevolg uit vaders huis, naar het onjuist Lat.; Gr.: verstoken van alle geleide uit mijn ouderlijk huis (zie vs. 553).
voetnoot591
onbeschoft: geen schaamte kennend; pooten, versta: handen; Vondel heeft zich hier geen juiste voorstelling gemaakt van een centaur.
voetnoot594
dat het ruischte: zo dat de pijl ruisend, snorrend binnendrong.
voetnoot595
als een .... onbesuiste, toevoeging; onbesuist: wild, vol onbedwongen hartstocht, onbesuisde met d is een latere ontwikkeling.
voetnoot597
lest: als laatste, het laatst; uit .... nam, toevoeging (dus: omdat ik u het laatst overvoerde).
voetnoot598
ten loon: storend toevoegsel.
voetnoot601
verwoet: kwaadaardig.
voetnoot602
lek: plas, hier: bloedplas, vgl. Ndl. Wdb. en Dts. Blutlache; Lerne, evenals in vs. 837 voor: de Lernaeïsche slang (hetgeen Soph. heeft); Vondel kent deze ongewone metonymie uit Seneca's Hercules Oetaeus (vs. 1360 en 1534).
voetnoot603-04
hy zal; versta: hij zal nooit - in een opkomende liefdesvlaag - een ander enz.; vrouwenbeelt; vgl. Edipus, vs. 1193.
voetnoot606
dien rok, nl. de rok die ze in de hand heeft en waarnaar ze nu wijst; schuilen, hier transitief: opbergen, wegbergen.
voetnoot607
veeg: zieltogend.
voetnoot607-08
zoude .... bestaen: zou niet graag op een dwaalweg geraken door kwade dingen aan te leren en ook niet iets ondoordachts wagen; voor min zie Edipus, vs. 1081.
voetnoot608-10
men pooge .... minnedranken; geheel verkeerd; Soph. (met tegenstelling ten opzichte van boosheit): ‘dit is door mij alleen beraamd in de hoop dat ik mijn mededingster zal overwinnen door een liefdeverwekkend middel’ (vgl. voor het onjuiste minnedranken Inhoudt, r. 51).
voetnoot611-12
om .... te heelen, uitbreiding van Vondel onder invloed van de misvatting in de voorafgaande verzen; uit ontzagh (toevoeging): uit vrees, onder de indruk van uw afwijzende houding; liefst: zeer gaarne.
voetnoot613
men .... zijn: gij .... uw (vgl. vs. 400). Versta: indien ge goede gronden hebt om vertrouwen te stellen in datgene wat ge wilt doen, dan ....
voetnoot615
Versta: wij menen goede grond te hebben, maar wij hebben met het middel nooit een proef genomen.
voetnoot616
gy .... verstaen: gij moet wèten wat ge doet (vgl. D.'s antwoord in 618).
voetnoot617
bezoeken: beproeven.
voetnoot618
haest: weldra; hem: Lichas.
voetnoot619
geensins; de ontkenning is logisch niet op haar plaats.
voetnoot620
bestrafbaer: laakbaar (zie Edipus 1366).
voetnoot621
Men lette op Vondels verzwarende opeenhoping van synoniemen; schandael: opspraak; vgl. vs. 730.
voetnoot622
Vondel staat hier en in vs. 629 dichter bij het Gr. dan bij het Lat.
voetnoot624
alleen, vgl. vs. 555.
voetnoot627
pand: geschenk; vermanen: op het hart drukken.
voetnoot630
staetigh: in pronkgewaad (zie vs. 632).
voetnoot631
belofte: gelofte; en hun geboden, onjuist; Soph.: ‘volgens mijn (dank-) plicht’. Wat in vs. 632 volgt is de inhoud van de gelofte.
voetnoot631-34
Soph.: ‘want deze gelofte deed ik, dat, als ik eenmaal verzekerd zou zijn van zijn wederkeer, ik naar plicht (zie boven) hem zou hullen in dit lijfkleed, opdat hij zou treden voor het aangezicht der goden als nieuw (= zich een nieuw mens voelend) offeraar in nieuw gewaad’.
voetnoot634-vgl.
en op dat ....: Soph.: ‘en voor de betrouwbaarheid van deze boodschap zult gij hem in deze afdruk van mijn zegel een waarborg brengen, die hij bij de eerste blik herkennen zal’. Vondel heeft het Lat. signum, sigillo notatum opgevat als: een waarborg waarop nog een zegel is gedrukt, en ziet dan in de waarborg de doos met het kleed (zie pant in vs. 635 en ook 637). Verder lette men er op dat het haar zegel is dat de koningin Lichas meegeeft en niet, zoals Vondel het voorstelt, Hercules' zegel.
voetnoot637-38
onjuist; Soph.: ‘wees indachtig aan deze eerste plicht van een bode niets te doen dat buiten uw opdracht valt’ (met het oog op L.'s vroegere handelwijze is deze waarschuwing niet overbodig).
voetnoot639
dat ...; Soph.: ‘dat gij ons beider dank verwerft’.
voetnoot640
Soph.: ‘Zowaar als ik steeds mijn Hermestaak (de mij heilige bodetaak) op betrouwbare wijze vervul’, zal ik ....
voetnoot641
naer reden: met recht (mag eisen).
voetnoot642
offeren: aanbieden (Lat. offeram); Soph. voegt achter doos toe: zoals zij is (L. zal ze dus niet openen).
voetnoot645
en .... stont, onjuist. Soph.: ‘en zal hem melden, dat alles (door uw zorgen) in de oude toestand is bewaard gebleven’ (zie vs. 569).
voetnoot646
zegh; Soph.: ‘zeg hem dan ook, hoe vriendelijk’ enz.
voetnoot647
mijn vreught en blyschap; Soph.: ‘mijn blijde verbazing’.
voetnoot648
wat .... zeggen, rhetorisch op te vatten: verder moet ge liever maar niets zeggen.
voetnoot648-50
want .... plant. Gr.: ‘want ik vrees dat gij, als gij bovendien nog spreekt van mijn verlangen naar hem, dit te vroeg zult doen, zolang gij niet weet, of hij ook naar mij verlangt’.
voetnoot650
is een halfvers.
voetnoot655
Grieken: Griekenland (= de Gr.); merktvelt, onjuiste vert. van agora: vergadering (zie vs. 359).
voetnoot651-56
Deze 1ste Keer is een aanspraak tot allen die in het landschap Malis (zie vs. 653) wonen; Vondels vert. is geheel onjuist. Gr.: ‘o gij allen die woont bij de hete baden (bronnen) tussen de ankerplaats (haven) en de rotsen, en bij de klippen van het Oetagebergte, en aan de door land omsloten baai van Malis, op de kust aan de maagd met gulden pijlschacht (Diana) toegeheiligd, daar, waar in heerlijkheid vergadert de Pylaeische raad der Grieken’ (d.i. een vergadering van de Amphictyonen, die gehouden werd bij de Thermopylae, in 't begin van de rei beschreven; bij de Thermopylae had Hercules zich gebaad na het volbrengen van de 12 werken).
voetnoot656
is een dwaze toevoeging, berustend op een volkomen onjuiste opvatting.
voetnoot657
Soph.: ‘weldra zal weer spelen’ (nl. na Hercules' terugkeer) ....
voetnoot658
op stemmen (tonen) ....; Gr.: ‘in de toonaard van de liermuziek’ (de muziek der vreugde, terwijl de fluit anders meestal klaagliederen speelt).
voetnoot662
Versta: de buit, behaald door de hoogste heldenmoed (spolia omnium virtutum).
voetnoot663
men: wij.
voetnoot665-66
onbewust van hem: niets van hem wetend.
voetnoot667
Soph.: ‘maar nu heeft de krijgsgod hem eindelijk van de dagen der zwoeging bevrijd’ (door de val van Oechalië).
voetnoot671
key: kade (vgl. werf in vs. 807).
voetnoot669-72
Onjuist; Soph. heeft deze gedachte; ‘laat het schip van Hercules, na te zijn vertrokken van het eiland (Euboea), waar hij bezig is zijn dankoffer te brengen, niet eerder rusten, voordat het hem naar deze stad heeft gebracht’.
voetnoot672
van daer, nl.: van het eiland waar.
voetnoot673
bekleet enz. moet blijkens het Latijn (en Soph.) aansluiten bij lande, vs. 671.
voetnoot675
my .... laste, toevoegsel.
voetnoot677
my quelt, nl. de vrees.
voetnoot678
weldoens halve: met het doel iets goeds te doen (herhaling in vs. 679).
voetnoot679
giften, plur. poëticus.
voetnoot680-81
mijne driften bestonden (potentieel): ik zou nooit zo ver durven gaan (nunquam ego alicui consuluerim); dus: nooit zou ik iemand durven en willen aanraden overijld te werk te gaan.
voetnoot683
schroomen: vrezen (zie vs. 677).
voetnoot684
toegekomen: gebeurd.
voetnoot685
en .... gedacht: die niemand had kunnen verwachten.
voetnoot687
strijken: besmeren.
voetnoot688
droop (vgl. vs. 709): viel uiteen; op koude steenen: op de vloer.
voetnoot695
gelijk .... voorzeide: gelijk Nessus van te voren had gezegd.
voetnoot699
dit's al bestelt: dit alles heb ik vroeger reeds gedaan; achter bestelt dient te zin te eindigen.
voetnoot699-700
gelijk enz. Soph.: ‘en nu, nu het ogenblik van handelen gekomen was, heb ik het daarbinnen heimelijk uitgestreken ...’; smeeren; versta: op een kleed (zie vs. 702).
voetnoot702
'k heb; versta: ik heb daarna; wachten voor: beschermen tegen, verre houden van.
voetnoot704
bestellen: zenden; ô reigenooten, toevoeging. Vondel stelt zich de jonge vrouwen van de rei voor als vriendinnen die bij feesten met de vorstin ten rei gaan.
voetnoot705
vernemen: zien.
voetnoot708
gesmeeten: daarna (op de vloer) geworpen.
voetnoot709
vervloeit, vgl. vs. 688.
voetnoot710
zaegemeel: zaagsel; van .... gesneên (wanneer het hout wordt gezaagd), toevoegsel onder invloed van Lat. resegmina (zaagsel).
voetnoot711
en kookte, versta: en daar begon het te koken.
voetnoot714-15
onrijp bestaen (ausum): ondoordacht waagstuk.
voetnoot716
zou .... geven: zou dat uit genegenheid mij een geschenk hebben gegeven.
voetnoot718
listigh vleien: bedriegelijk-vriendelijk bejegenen; zelf; ten grondslag ligt de gedachte: stervend door toedoen van een ander zelf ook die ander weer doen sterven.
voetnoot720
mijne gade; het vr. geslacht van gade, het gewone, hier bij-behouden, waar het een manl. persoon betreft. (vgl. daarmee het vrouwelijk gebruik van gemael bijv. Eneas I, vs. 59).
voetnoot721
('k zal) verliezen (perditura sum): te gronde richten (een in Mnl. taal zeer gewone betekenis van het werkw.).
voetnoot723
dootlijk eist volle klem in dit verband; ook Chiron enz., onjuist; Soph. spreekt van de ongeneeslijke wonde, door Hercules zelfs aan den onsterfelijken Chiron (een centaur) toegebracht; al wat sterfelijk was (zie beneden), doodde H. door zijn pijlen; en .... vryde, door Van Lennep wel terecht verklaard als: ‘en elk die de gunst zocht van schone vrouwen, waar Hercules op verliefd was.’ Vondels voorstelling berust intussen op een drukfout in de Lat. vertaling: amantium (minnenden) i.pl.v. animantium (levende wezens).
voetnoot726
ten hooghste dootlijk; logisch laat dootlijk geen gradatie toe.
voetnoot727
aldus begrijp ik 't: zo zie ik het (nu) in; Lat. echter videtur igitur mihi in de zin van: ik besluit, dus synoniem met wat volgt (Lat. et quidem decretum est).
voetnoot729
op eenen oogenblik: op een en hetzelfde ogenblik met hem; doorluchte; Soph.: ‘wie er haar eer in stelt haar edel bloed niet te verloochenen (kan niet leven als ze haar goede naam heeft verloren’).
voetnoot731
schrikken: terugdeinzen, huiveren.
voetnoot732
verrukken: meeslepen.
voetnoot733
in quaden raetslagh: bij verkeerd beraad (beraamd plan).
voetnoot734
die .... herstelt: die ons weer nieuwe zielskracht geeft.
voetnoot735
Onjuist; Soph.: ‘maar over hen die zonder kwaad opzet verkeerd hebben gehandeld, pleegt men minder hard te oordelen, dit moet ook ten opzichte van u thans gelden’ (zie het antwoord).
voetnoot738
maer (alleen wie) binnen 's huis; Soph. bedoelt: in eigen gemoed; tot .... onheil dient te zijn: tot zelfverwijt.
voetnoot739
hare krop .... in te houwen: zich enigermate te betomen; Soph. enkel: ‘niet verder te spreken’.
voetnoot741
flus: voor kort; naer zijnen vader, nl. om hem op te sporen (zie vs. 66-vlg.).
voetnoot742
van .... een ding: een van deze drie dingen (nl. dat ge dood waart, dat ge niet mijn moeder waart of dat ge een andere inborst hadt).
voetnoot743
geberght: indien al in leven gebleven (de rest van het vers is storende toevoeging).
voetnoot744
echt: wettig.
voetnoot745
Onjuist; Soph.: ‘of dat ergens vandaan een betere geest u was komen bezielen dan thans in u is’.
voetnoot746
vloek en laster (hendiadys): schandelijke vervloeking.
voetnoot747
verslagen: gedood.
voetnoot749
dat: (van een stuk) dat; en verhoên: dwaze toevoeging.
voetnoot752
een .... snoot: een zo misdadig schandstuk.
voetnoot754
De beste hss. hebben: ‘en ik weet het niet slechts van horen zeggen’.
voetnoot757
daer: vanwaar of toen.
voetnoot759
roofschat; vgl. vs. 662 en 1090.
voetnoot760
begrijpen: zich voornemen.
voetnoot762
heiligh kerkwout (dubbel uitgedrukt): een hem toegeheiligd woud; kerkplegtigh: overeenkomstig de heilige ritus; inwijden: de voorbereidingen treffen.
voetnoot765
als een heraut: in zijn functie van heraut; fraeie, ironische toevoeging.
voetnoot766
daetlijk met een drift, verzwarende toevoeging.
voetnoot768
vrybuit: de tot eigendom van den overwinnaar geworden buit.
voetnoot769
Achter dit vers dient men (voor de overeenstemming met Soph.) te denken: zouden nog volgen; vee, Lat.: pecora.
voetnoot770-71
Men leze - in overeenstemming met Sophocles' bedoeling - de verzen in omgekeerde volgorde, met puntkomma na 769.
voetnoot773
het vet enz.; Soph. echter: het vette d.i. harsige hout.
voetnoot774
zilt en zout, toevoeging (vgl. Deel VI, blz. 428, r. 211).
voetnoot776
te scheuren enz., sterk uitgebreid naar onjuist Lat.; Vondel bedoelt: de klevende rok begon spieren, vel en been te scheuren enz. Gr. alleen: ‘een scheurende pijn drong door tot op het gebeente’; scheuren en schenden, hendiadys.
voetnoot777
zenuw: spier.
voetnoot778
sterk en stijf; vgl. vs. 445.
voetnoot779
hy .... ongeduldigh, toevoeging.
voetnoot780
Soph. heeft wel uw(en), maar behorend bij lasterstuk, dus: dit uw lasterstuk.
voetnoot781
wiens, onjuist. Gr.: ‘welk boos opzet hem ertoe gebracht heeft’ enz.
voetnoot782
geensins ... quaet; versta: zelf zich onschuldig voelend; in verband daarmee dient gij in 783 de klem te hebben.
voetnoot784-86
De hoofdzin greep hy enz. dient onmiddellijk aan te sluiten bij hoorde (greep hij den knaap, daar hij dol werd van ....; zie vs. 784-85).
voetnoot786
Zie Inhoudt, r. 54.
voetnoot788
en etter, dwaze toevoeging.
voetnoot790
onderleggen: wagen.
voetnoot791
ontmoeten: te gemoet treden, naderen; niemant .... eens: volstrekt niemand.
voetnoot792
schichtigh: haastig.
voetnoot794
geboort: omzoomd; de kracht geblust, absolute constructie: nadat zijn weerstandsvermogen was uitgeput.
voetnoot794-95
Toen .... bevat een onjuiste uitbreiding; Gr.: ‘toen hij geheel was uitgeput door het zich (telkens) ter aarde werpen en jammeren. ...’; na een tussenzin sluit dan vs. 800 aan.
voetnoot796
baren: misbaar maken.
voetnoot797
verlasterend (vituperans): vervloekend.
voetnoot798
Eneus bruiloftslot; versta: de noodlottige echtverbintenis van de zijde van Eneus (= met de dochter van E.).
voetnoot799
aldus aen 't quijnen: terwijl hem de krachten ontzinken (vgl. de toevoeging: mat van pijnen).
voetnoot800
Soph.: ‘heft hij zijn gelaat met de wild rollende (vgl. Vondels omdraeien) ogen op’.
voetnoot803-04
uw aenspraek en troost (troostrijk woord) behoorde te zijn: uw bijstand (zie vs. 805: breng).
voetnoot805
spie, om het rijm; Soph. alleen: ‘niemand’.
voetnoot807
werve: kade, kust (vgl. vs. 671).
voetnoot811
aen zien koomen, op te vatten als: hier (gebracht) te zien.
voetnoot812
uw raet: een door u beraamd en ten uitvoer gebracht (= ter hant genomen) plan.
voetnoot814
voeght het my, ter vertaling van si fas est: als ik daarmee geen zonde bega.
voetnoot815
wraek (vgl. Edipus, vs. 1536): de wrekende furie; en .... rouwen; Soph., de woorden van 814 (zie aant.) weer opnemend zegt: en ik dòe hiermee geen zonde.
voetnoot816
moort, met de betekenis van een perfectum (vgl. vs. 1113 aenrecht en vs. 1122 vermoort).
voetnoot819-20
(stuiven) .... voor wint; Soph. gebruikt hetzelfde beeld.
voetnoot822
voele: ervare.
voetnoot823
braef, sarcastisch. Soph. spreekt van dezelfde vreugde die ze vader heeft bereid; klaren, ook sarcastisch op te vatten (leveren); vgl. vs. 1093 kuischen.
voetnoot821-24
Men lette op het gelijke rijm in deze drie regels.
voetnoot824
kinders: meisjes; ontbr. in 't Lat.
voetnoot825
blijken: uitkomen.
voetnoot826
gansch vernoeght, storende toevoeging.
voetnoot827
(als er) twaalf ploegtijden (jaren) waren geweest.
voetnoot828
stiefmoêr, hier in wel zeer uitgebreide zin op te vatten (vgl. vs. 1046); Hercules was de zoon van een geliefde (Alcmene) van Jupiter en bleef leven buiten het echtelijk verband van Jupiter en Juno; de laatste heeft Hercules haar vijandige gezindheid van zijn jeugd af laten blijken. Vondel heeft deze benaming ‘stiefmoeder’, blijkbaar uit Seneca, bij wien Juno telkens ‘noverca’ van Hercules wordt genoemd (Herc. Oet., vs. 10 reeds).
voetnoot829
spelling: orakel; zie vs. 165-vlg.
voetnoot830-34
Versta: immers, als Hercules gestorven is, dan is hij nu bevrijd van alle beproevingen (zie het orakel); men denke vs. 832 na vs. 833.
voetnoot834
daetlijk: zoëven.
voetnoot837
draekespogh is toevoeging; Lerna hier evenals in vs. 602: de slang van L.
voetnoot835-39
uitgebreid naar het gedeeltelijk onjuist Latijn. Het Grieks heeft de gedachte: want als het onfeilbaar werkend vergif van den centaur in zijn leden is doorgedrongen, het gif des doods, voortgebracht door de slang van Lerna, hoe is het dan nog mogelijk, dat hij de dag van morgen zal beleven?
voetnoot840
't geborstelt (ruig) ondier Nessus, staat voor: het gif van den centaur.
voetnoot844
dus ongelukkigh; versta: slachtoffer van een noodlottig misverstand.
voetnoot845
verbaest (ontsteld) en drukkigh, toevoegsel.
voetnoot844-46
Grieks: ‘De rampzalige D., hierop niet bedacht (= onverhoet), en alleen ziende hoe onheil over haar huis zou komen door deze nieuwe verbintenis (van Hercules met Iole), zocht’ enz. (zie vs. 847).
voetnoot847
stof: middel (zij trachtte Nessus' raad aan te wenden).
voetnoot848
doch enz., alleen begrijpelijk in verband met het Latijn, dat deels Nessus schuldig noemt, deels Deianira wegens haar onbezonnen handelen (zie ‘reukeloos verzinnen’, syn. van aenslagh blint besteeken).
voetnoot851
doot, in 17de-eeuwse taal ook vr.
voetnoot852
aenslagh: plan, opzet (zie aant. vs. 848).
voetnoot853
toevoeging.
voetnoot854
de traenen (die van de rei): onze tranen.
voetnoot859-60
Versta: uw voorspoedige inneming, Oechalië, bracht voor onze meesteres niets dan jammer. Soph. zegt: ‘door uw val kwam Iole hier’.
voetnoot861
naberou, te weten, als Deianira nu heeft (zie vs. 850).
voetnoot862
de liefde; versta: niet meer beantwoorde liefde; want .... griefde is toevoegsel; Gr.: ‘de zwijgende helpster bij dit alles was de mingodin’.
voetnoot864
een hofgeschal: luide kreten binnen het paleis.
voetnoot865
eerst: daar even.
voetnoot865-66
och .... zeggen (quid dicam): hoe moet ik dit uitleggen.
voetnoot868
ontsteltheit (turba): beroering.
voetnoot869
wat oude komt, bedoeld als: wat komt daar die oude vrouw (eenzelfde constructie vs. 872); schijn: houding, uiterlijk.
voetnoot871
bedrukt: droevig.
voetnoot872
wat schenkaedje ....; versta: hoezeer werd dit bekende geschenk ....
voetnoot874
al t'ontrou, toevoeging, behorend bij Herkles. Het vraagteken heeft hier de waarde van een uitroepteken (zie de vorige aant.).
voetnoot877
Soph.: ‘zij heeft die laatste gang volbracht, waarbij geen voet verzet wordt.’
voetnoot878
gy .... al (rem omnem tenes): hiermee weet gij alles.
voetnoot880
Soph. alleen: ‘gij hoort het nogmaals’.
voetnoot882
ten leste, dwaas toevoegsel.
voetnoot883
dit .... bekent, toevoegsel.
voetnoot886
misverstant: dwaalbegrip; vgl. vs. 1121.
voetnoot888
alleen (gestoort); versta: (zìj) de enige bewerkster van deze beide rampen; gestoort (buiten haar zinnen van verdriet), toevoegsel.
voetnoot891
gewelt: geweldpleging (D. heeft zichzelf geweld aangedaan).
voetnoot892
en waerom niet, naar Lat. quidni: ja (ik zag het).
voetnoot893
wie was 't, onjuiste vertaling van quis erat. De vertaling behoorde te luiden: waarin bestond dat geweld?
voetnoot894
moort, zie de aant. bij vs. 816; niet bloo: toevoeging.
voetnoot896
eerst (nuper): pas; bly, misplaatst toevoegsel.
voetnoot898
te byster (nimium): maar al te zeer.
voetnoot899
aenschoude; een onderstelling, die betrekking heeft op het verleden, dus: aanschouwd had; vgl. vs. 716 (dus ook: 't zou u getroffen hebben).
voetnoot900
durf; zie Van Helten, § 47.
voetnoot901
Achter afgrijslijk diende een puntkomma of uitroepteken te staan. Versta: Ja, verschrikkelijk als het zijn mag! als gij 't hoort, kunt ge het beamen.
voetnoot902
want, op te vatten als: ge moet dan weten dat ....; vgl. Edipus, vs. 889 en Herkules in Trachin, vs. 1143.
voetnoot903
Versta: om met dat bed terug te gaan naar zijn vader en dien daarop naar huis te brengen.
voetnoot904-05
Soph.: verborg ze zich en bejammerde haar verlaten zijn.
voetnoot906
't scheiden van haer vruchten (het gescheiden zijn van haar kroost), toevoeging.
voetnoot908
geweer; Vondel heeft Sophocles' gerei: huishoudelijk gereedschap opgevat als wapentuig, vandaar geweer; zie volgende aant.
voetnoot909
gelijkze was gewoon; versta: die (dat) ze dagelijks gebruikte; wentelen, de vertaling van volutare: ronddolen; gram en droevigh (toevoeging), waarschijnlijk min of meer als synoniemen op te vatten (droevigh: in sombere wanhoop).
voetnoot910
ziet; er dient te staan: ziet ze = als ze ziet; 't gezinde: het personeel.
voetnoot911
uit een grooten trek: uit grote toegenegenheid; begunstigen: gunst, liefde toedragen.
voetnoot912
verdaeghde een' geest (daemonem vocabat): riep een demon op; het Lat. en Vondel zijn onjuist; Gr.: ‘jammerde om haar eigen lot’; berooft van troost, toevoeging.
voetnoot913
haer .... kroost berust op een corrupte tekst. De oorspr. tekst heeft waarschijnlijk gehad: ‘het huishouden dat voortaan onder vreemde meesters zou staan’.
voetnoot915
gedreven (zich gedreven hebbende): verscholen; hoeze .... is onjuist en behoorde te zijn: terwijl ik in een donkere hoek verborgen zat.
voetnoot916-17
daer een vrou ...., onjuist. Soph.: ‘hoe de vrouw (Deianira) de dekens spreidde op het bed van Hercules’.
voetnoot921
mijn byslaep .... uit, toevoeging.
voetnoot922
staet .... te hoopen, op te vatten als: ik zal nooit meer kunnen slapen ....
voetnoot923-vlg.
rukte .... enz. Gr.: ‘maakte zij haar kleed met heftige handen los, daar, waar boven de borst de gouden spang lag, en ontblootte zo de gehele linkerzijde en de arm’ (Vondel heeft zich geen juiste voorstelling gemaakt van de Griekse klederdracht; vgl. Edipus, Inhoudt, r. 72).
voetnoot925
hierby (toevoeging): die in de nabijheid was.
voetnoot926
hoe .... aenstelt (quid ipsa struat): waartoe zij zich gereed maakt; vgl. aanstalten maken.
voetnoot927
heene en weder, ter vert. van huc et illuc; toeschieten is onjuist. Gr.: ‘terwijl wij heen en weer lopen’; voort: aanstonds; zich ijlen: zich haasten.
voetnoot928
vernemen: zien, vgl. vs. 705; men: we.
voetnoot929
baren; zie vs. 796.
voetnoot930-32
Soph.: ‘immers hij begreep dat zij tot deze daad was gedreven door onredelijk (zelf-)verwijt, nu hij te laat vernomen had, dat zij dat vroegere had gedaan zonder boos opzet en misleid door den centaur’. Vondel schijnt te bedoelen: En komt te laat tot het inzicht dat zij, slachtoffer immers van het bedrog van den centaur en van zinnen geraakt door onredelijke wroeging, zichzelf te kort heeft gedaan, onrecht heeft aangedaan (nl. door zich bij wijze van straf van het leven te beroven), en dat zij, handelende onder die invloeden, haar ware doel, nl. Hercules' liefde te herwinnen, heeft gemist; zich verkorten vatten wij dus in de eerste plaats op als; zich onrecht aandoen; daar schuift dan onmiddellijk de gedachte in: dat dit onrecht bestaat in: het de hand aan zich zelf slaan.
voetnoot932
mistroostigh: diep wanhopig.
voetnoot934
weemoedigh: hartstochtelijk bedroefd.
voetnoot935
heet en bloedigh, toevoeging.
voetnoot936
dus ras; ten grondslag ligt de gedachte: nauwelijks enige ogenblikken te voren had hij haar ten onrechte beschuldigd, nu reeds was hij ....
voetnoot938
berekent: kan opmaken, de les kan trekken.
voetnoot939
die .... tekent (aantekent, telt), naar 't Lat. numerat; Gr.: ‘die rekent bij twee of zelfs meer dagen tegelijk’.
voetnoot940
Vondel zegt (naar het onjuist Latijn): want het menselijk geluk reikt niet verder dan tot (aan het begin van) de dag van morgen. Gr.: ‘want de dag van morgen bestààt niet, voordat het heden zonder rampspoed is voorbijgegaan’. (en dus moet men het ‘morgen’ ook niet in zijn berekening betrekken).
voetnoot942-44
Onjuist. Ten grondslag ligt het Lat.: ‘Welke van beide rampen zal ik nu bejammeren? In welke van beide daden werd verder gegaan dan het betaamde?’
voetnoot944-46
naulijx .... achten; Soph.: ‘hoe moeilijk, ach, met onderscheidend oordeel dìt te zeggen’ (nl. welke ramp het meest te betreuren valt); overmeten met oordeel; vgl. overwegen (met het verstand).
voetnoot947
dit: Deianira's dood; het ander: de komst van den stervenden Hercules.
voetnoot949
te voelen; Soph.: ‘(reeds) te hebben’.
voetnoot950
een zelve stuk: al even erg.
voetnoot951
voorwint; Lat. ventus secundus (vgl. Deel VI, blz. 526, r. 593: geeft ons voor wint; hier adverbiaal); Gr.: ‘O, dat een machtige windvlaag over dit huis kwam jagen’ enz.
voetnoot954
Versta: alleen (reeds) op het gezicht van Hercules.
voetnoot956
dees werf (vgl. vs. 807): de haven van dit land. Dit is in strijd met de situatie; vgl. vs. 959; Gr.: ‘het paleis’.
voetnoot957-62
Onjuist; Gr.: ‘Ach, zo was het dan van nabij en niet van verre, dat ik mijn klaagzang aanhief, hel-klinkend als het lied van de (treurende) nachtegaal. Zie, een uitheemse stoet, vreemde manschap nadert. - Hoe dragen zij hem! Zorgzaam, als voor een last hun dierbaar, zetten zij zonder gedruis de zware tred. Wee, zwijgen is om hem; zo wordt hij aangedragen. - Wat moet ik denken; is hij gestorven, of in slaap?’
voetnoot963
De stoet houdt stil voor het paleis, begeleid door Hyllus en een ‘oude man’, door Vondel ‘raetsman’ genoemd in verband met vs. 964; droeve vader; Soph. echter: ‘wee mij rampzalige, vader!’
voetnoot964
wie .... raeder; Lat.: quid consilii capiam, niet: welke raad zal ik inwinnen (Vondels opvatting), maar: welk besluit zal ik nu nemen, wat zal ik nu beginnen.
voetnoot967
bittre smart: felle pijn.
voetnoot968
niet wekt; de pijn wordt voorgesteld als tijdelijk ingeslapen, vgl. aant. 972.
voetnoot972
Soph.: ‘en doe niet de foltering die hem razend maakt, opnieuw ontwaken’.
voetnoot973
molensteen ...., op de klank of naar het Latijnse molem malorum: een wicht van wee; analoge gevallen Feniciaensche, vs. 973 en 1711.
voetnoot975
Hercules is toch wakker geworden, tengevolge van Hyllus' onbeheerste smartuitingen (vgl. vs. 980 en 970b).
voetnoot979
verzwaert; Soph.: ‘begint opnieuw te knagen’.
voetnoot980
Tot Hyllus; vgl. de aant. bij vs. 975.
voetnoot982-83
dus .... slaepzucht, een niet passende voorstelling; Soph.: ‘en niet de (eindelijk over hem gekomen, lichte) slaap van zijn hoofd en zijn oogleden te verdrijven’.
voetnoot985
Ceneus: kaap Cenaeum.
voetnoot986
Onjuist; waar (vraagwoord bij V.) dient te zijn: alwaar (zich bevinden ....).
voetnoot987
Men dient te verstaan: wat is nu mijn dank voor de bij u gebrachte offers.
voetnoot988-89
O Jupiter is in 't Gr. origineel enkel uitroep, en ge in vs. 989 is het altaar op kaap Cenaeum; Hercules richt dus geen verwijten tegen Jupiter, maar tegen het offeraltaar.
voetnoot990
onverzoenbaar (implacabilis): onbedaarlijk, niet te stillen.
voetnoot989-92
(aenschout); Vondel vertaalt het onjuiste Latijn. Gr.: ‘Had ik U, Cenaeum, toch nooit aanschouwd’.
voetnoot992
toverdicht (Lat. incantator: belezer): toverformule.
voetnoot993-94
de godtheit enz., omschrijving van Jupiter; Soph. alleen: ‘Zeus’.
voetnoot996-97
eene kracht en wonder: een bovennatuurlijke werking; denk achter zagh: als zulk een arts verscheen.
voetnoot999
geene rust; mogelijk heeft Vondel geschreven: gunme rust (Lat.: sinite me).
voetnoot1001
wat reptge my: waarom raakt ge mij aan; stoortme op te vatten als: stoort ge me (samentrekking).
voetnoot1003
daer .... raep: terwijl ik rust (van mijn folteringen) genoot.
voetnoot1004
krankheit (datief-object); vgl. vs. 967.
voetnoot1006
ingeboren: ingeborenen.
voetnoot1007
Grieken: Griekenland (waarom helpt ge mij niet, ondankbare ingeborenen van Griekenland?).
voetnoot1010
Onjuist; Soph.: ‘en die daarbij mijn leven op het spel zette’; neêrgeslaegen: ter neer geworpen.
voetnoot1015
‘Lat.: ‘die dit hoofd, verbrijzeld (= door het te verbrijzelen), wil bevrijden van het leven’. Vondel bedoelt waarschijnlijk gebroken niet proleptisch, maar: barstend van pijn.
voetnoot1019
De Griekse tekst is corrupt. Tegenwoordig leest men: ‘gij zijt nog in de volle kracht van uw leven’.
voetnoot1020
redden, hier waarschijnlijk verzorgen (vgl. redden, beredden in Holl. en Fr. dialecten); onmaght: machteloosheid; die .... staen, toevoeging.
voetnoot1022
noch buiten enz.; door Vondel niet begrepen; Soph. bedoelt; noch met eigen kracht, noch door hulp van buiten.
voetnoot1024
Dit vers behoorde, als laatste woorden van Hyllus, aan te sluiten bij vs. 1022; maar door een zetfout zijn deze woorden in de Lat. vert. bij Hercules terechtgekomen.
voetnoot1028
ô Pallas; Pallas Athene, de halfzuster van Hercules, is volgens de sage zijn bijzondere beschermster.
voetnoot1030-31
Vondel heeft het Lat. verkeerd begrepen. Dat zegt: ‘tref mij, hetgeen (quod, door Vondel opgevat als dewijl) niemand zal laken (reprehendet), in de hals’; voorthelpen: doden.
voetnoot1036
ter neder slaet (zie vs. 1010): neer heeft geslagen.
voetnoot1037
Jovis, genitief van Jupiter; Pluto: de god van de onderwereld; help in slaep (= de doodsslaap), ter vert. van sopito.
voetnoot1038
uw slaepdrank ....; Soph. herhaalt eenvoudig: ‘doe mij inslapen’. Vondel kan gedacht hebben aan een dronk uit de vergetelheidsstroom, de Lethe der onderwereld; vergelijk met overstelp vs. 982.
voetnoot1041-43
Onjuist; Soph.: ‘bevangen door huivering, o vriendinnen, hoor ik het aan: mijn heer, zo edel en groot, hoe wordt hij gestriemd met plagen’ (Vondel is zich niet bewust dat het koor bij de hele handeling aanwezig blijft).
voetnoot1044
smart: lichamelijk lijden.
voetnoot1046
stiefmoêr, zie de aant. bij vs. 828.
voetnoot1047
Eurystheus drift (Lat.: tristis Eurystheus): de boze toeleg van E.; vgl. Edipus, vs. 523. Eurystheus droeg Hercules de bekende gevaarlijke werken op (zie de toegevoegde Inhoud op blz. 547).
voetnoot1048
als Deianira, die zinneloze, aan mij uitgehuwlijkt; Gr.: ‘die geveinsdonschuldige’.
voetnoot1051
als een kanker (toevoegsel) is reminiscentie aan Seneca, Herc. Oet., vs. 1219; long en ingewant (hendiadys): de longen in mijn lichaam.
voetnoot1052
verzuipen (exorbere): opslurpen, synoniem van uitputten (= uitzuigen); vleesch en bloet en mergh; Cicero enkel: decolorem sanguinem (het kleurloos geworden bloed); van het ‘merg’ spreekt ook de Hercules van Seneca (vs. 1227), vgl. aant. 1051.
voetnoot1054
matme: sloopt mijn krachten.
voetnoot1055-56
Onjuist; Cicero: ‘Deze steken (nl. die van het giftige kleed) zijn mij niet toegebracht door de hand van een vijand, noch door de vervaarlijkheid der reuzen, voortgebracht door de aard(-godin)’.
voetnoot1056
('t gebroet) der aertsche razerny: voortgebracht door de aarde in haar razende wraakzucht (zie daarvoor Dl. VI, blz. 558, r. 225 met aant.).
voetnoot1057-vgl.
Vondels vertaling is onjuist, o.a. tengevolge van verkeerde verbinding (impetu ictus); Cicero: ‘noch een centaur met zijn tweestaltige aansprong ....’; in schutgevaerte ervaeren: bedreven in het werpen van projectielen.
voetnoot1058
dubb. ontkenning; versta: evenmin deerden mij ooit (Cicero: brachten mij deze steken toe) Grieken of barbaren (vreemdelingen).
voetnoot1060
streng: straf gespannen, met de bijgedachte: onverbiddelijk; vgl. Aeneïs VII, Dl. VI, blz. 762, vs. 193.
voetnoot1061
Er moest nu volgen: maar ik moet .... (vgl. vs. 1055 met aant.). 1062-63 Cic.: ‘O zoon, laat in waarheid die naam gelden tegenover uw vader; laat niet gehechtheid aan uw moeder (matris charitas) mij, stervende, te bovengaan’. Tenzij moeders (1063) drukfout is voor moeder, dient men te verstaan: (behoefte aan) moeders zegen (uit 1062); door absorptie van wilt gy ... erven wordt wy (voor 1063) praegnant: ik (en behoefte aan mijn zegen)
voetnoot1064
met .... hant (manibus piis): met handen die hun plicht doen tegenover uw vader.
voetnoot1065
Een zinledige vertaling die berust op een drukfout in de door Vondel gebruikte uitgave der Poëtae Graeci veteres; zie Dl. VIII, blz. 983. Cicero: ‘laat mij thans zien (cernam) wie gij hoger stelt, mij of haar’. Doordat cernam in de P.G.V. door een drukfout tot coenam is geworden, heeft Vondel aan een maaltijd gedacht.
voetnoot1066
vaer voort (perge): vooruit (vgl. vs. 1239).
voetnoot1068
De vertaling behoorde te zijn: Ach, dat ik thans wenen moet als ....
voetnoot1070
Cicero: ‘Zo stort geslagen mannenmoed verwijfd ineen’; deught (virtus), vgl. vs. 662.
voetnoot1072-74
vgl. Cicero (tot Hyllus): ‘Aanschouw het ontvleesde lichaam van uw verscheurden vader’; (tot de overigen): ‘gij allen, ziet ....’. Men krijgt de indruk dat Vondel de Lat. nominatief cuncti heeft verbonden met de genitief patris; zijn vertaling in vs. 1072 (beschouw altzaemen) geeft aanleiding tot die opvatting.
voetnoot1075
draeying; Cicero heeft namelijk het beeld: ‘draaikolken van pijn’ (vertices dolorum): de borende, schroevende pijn; dempen: verdoven.
voetnoot1077
Cicero: ‘O borst, o rug, o machtige spieren der armen’; vroom: kloek.
voetnoot1078
In de volgende passage herinnert Hercules aan enige van zijn bekendste ‘werken’; Nemea lag in Argolis; versmachten: worgen.
voetnoot1078-80
brullen, schuimbekkende, verwoet, gemengt ... bloet zijn toevoegingen; den geest ... endt; Cicero: ‘in benauwenis uitblies zijn laatste adem’.
voetnoot1081
poelslang: hydra; stikken: transitief.
voetnoot1082
Lerne, zie de aant. bij vs. 602; zy: de (rechter-)hand.
voetnoot1083
met twee lijven, te denken als nadere bepaling bij troep; bedoeld zijn de centauren, die Hercules eens verdreef, toen zij mee wilden drinken van de wijn van zijn gastheer, Pholus, zelf ook een centaur; die .... vocht op 't lant, toevoeging.
voetnoot1084
De Erymanthus is een berg in het Noorden van Arcadië.
voetnoot1085
afgrijselijk gebeeten (grimmig, woedend), toevoegsel.
voetnoot1086
Plutoos hol; Cicero: ‘de duistere oorden van het dodenrijk’; aen een keten, toevoeging.
voetnoot1087
schoot, als vert. van interemit.
voetnoot1088
Er is hier sprake van de gouden appels in de tuin der Hesperiden (d.i. Dochters van het Westen), welke appels Hercules voor Eurystheus moest bemachtigen. De overeenstemming van Vondels in het west met het - door Cicero niet weergegeven ‘in de uiterste streken der aarde’ van de Griekse tekst berust waarschijnlijk op toeval. De gewone voorstelling is, dat Atlas de appelen voor Hercules haalde.
voetnoot1089
hun quaelen: wat hen teisterde.
voetnoot1044-90
Algemene opmerking: Voor deze passage heeft Winsemius de vertaling overgenomen die Cicero er in zijn Tusculanae II, 8 van geeft. Cicero's vertaling - in hoofdzaak juist - geeft hier en daar Sophocles' tekst sterk verkort weer.
voetnoot1090
En niemand kon ooit mijn roem verminderen; roof en prijs: buit, bestaande in roem; voor roof, zie vs. 662 en 759. - Hier eindigt de passage uit Cicero.
voetnoot1091-vlg.
Gr.: ‘Maar thàns, de leden ontwricht en het vlees vaneen gereten, lig ik weerloos ter neder, een prooi van verderf dat onzichtbaar mij besprong (zie vs. 1092), - îk, befaamd als telg van Zeus, den heer van het gebied der sterren’; het tragisch contrast is bij Vondel verloren gegaan.
voetnoot1093
En; Soph.: ‘Maar dît ....’; smilt (verteer), gelijk het Latijn; Gr.: ‘schoon ik geworden ben tot een nièts en niet tot het verzetten van een voet bij machte’; kuischen: leveren; vgl. Aen. IX, vs. 633 (Dl. VI, blz. 917) en klaerde in vs. 823.
voetnoot1094-96
en leer ....; Soph. (sarcastisch): ‘en lere zij getuigen tegenover heel de wereld, dat ik, zo bij mijn stèrven als bij mijn léven, wie boosaardig was, heb gestraft’; onbesuiste, vgl. vs. 595; de betekenis nadert hier tot die van misdadige; leer dient men hier op te vatten als lere (aanv. wijs).
voetnoot1097
Grieken: Griekenland; schroomen: vrezen; vgl. vs. 40 en 683.
voetnoot1098
indien (Lat. ubi), hier op te vatten als: nu (wanneer eenmaal, gelijk nu te gebeuren staat, Hercules ...); dit gebruik van indien is een Latinisme; ontijdigh, toevoeging.
voetnoot1099
vermanen: onder 't oog brengen (ut contra aliquid dicam).
voetnoot1100
dewijl behoorde te zijn: ofschoon (etsi).
voetnoot1101-04
Soph.: ‘ik zal slechts vragen om wat ik naar recht en billijkheid (Vondels reden) van u behoor te erlangen (Lat. consequi, door Vondel misverstaan als: volgen). Hoor mij aan zonder die gramstorigheid, waartoe het lijden u thans prikkelt. Zo nièt - gij zult het niet ervaren, welk een ijdele voldoening gij begeert (in uw wraakzucht) en hoe ijdel uw verbittering is’. Vondel zegt (vs. 1101-02): ik wil u (niets anders) verzoeken (dan) wat volgens menselijk begrip recht en redelijk is te doen. Vs. 1104 behoort nog tot de woorden van Hyllus en is door Vondel geheel misverstaan; de persoonsaanduiding is in de Lat. vertaling verschoven.
voetnoot1105
terstont, na die woorden; aen 't gijpen leggen: op sterven liggen; zie Ndl. Wdb. i.v.
voetnoot1107
Soph.: ‘ik wilde u spreken van moeder, in welke toestand (zie schijn, vs. 1111) zij nu is en hoe ....’; Vondels hoe .... gaet klinkt in onze oren althans wel heel vreemd (Lat.: ut nunc cum ea agitur).
voetnoot1108
misverstant: dwaalbegrip (zie vs. 886).
voetnoot1109-10
Soph.: ‘Durft ge nog spreken van die “moeder” die de moordenares is van uw vader en dat, terwijl ik het aan moet horen?!’ lasterwoorden: woorden die mij als een vloek in de oren moeten klinken; 't vadermoorden op te vatten als: de moordenares van uw vader.
voetnoot1112
Gelijk het onjuist Lat.; Gr.: ‘Zeer zeker geldt dit (nl. dat men er niet van mag zwijgen) voor haar misdoen van voorheen’; zie voor de aansluiting de volgende aantekening.
voetnoot1113
Gr.: ‘Weldra zult gij erkennen dat het òòk geldt voor dat van hèden’; (‘misdoen’ - zie vorige aant. - Gr. hamartanein, kan nl. ook van niet misdadige, maar alleen verkeerde daden zoals hier de zelfmoord, worden gezegd); aenrecht; voor de tijdsvorm vergelijke men vs. 816, 1122.
voetnoot1114
van aert ....; verkort; Lat.: ‘dat ik u niet leer kennen als een verbasterde’; voor verbasteren van vgl. Edipus, vs. 68.
voetnoot1115
Onjuiste weergave; Soph.: ‘Ik zal het u zeggen; zij is gestorven; juist daareven vond zij de dood’; vgl. aant. vs. 1120.
voetnoot1116
Naar het onjuist Lat., bedoeld als: deze tijding klinkt mij als een wonderbericht te midden van mijn ellende. Het Gr. is op deze plaats waarschijnlijk corrupt.
voetnoot1117
geen mensch ....; versta: geen ànder was het die haar doodde.
voetnoot1118
Soph.: ‘Ach, mocht zij zijn gedood door deze hand van mij’.
voetnoot1119
indien ....; Soph.: ‘indien gij àlles (dit doelt op de voorgeschiedenis) zoudt vernemen’.
voetnoot1120
Vondel wekt hier, evenals in vs. 1115, ten onrechte de voorstelling dat Sophocles doelt op de wijze, waarop Deianira is omgekomen. Soph.: ‘Uw aanhef doet iets vreselijks verwachten, maar spreek op’.
voetnoot1121
misverstant; vgl. vs. 886.
voetnoot1122
vermoort; vgl. vs. 1113.
voetnoot1123
Vgl. aant. bij vs. 610. Soph.: ‘Zij wilde een liefde-wekkend middel aanwenden.’
voetnoot1124
doch dwaelde is een parenthese, die men kan denken als nieuwe zin achter ontslaen.
voetnoot1125
zulk een toveres; versta: iemand die zo machtige tovermiddelen kan verschaffen.
voetnoot1126
maer: wel; wou .... verbinden: wilde haar op deze wijze tot zijn werktuig maken; Soph.: ‘overreedde haar’.
voetnoot1127
in schijn: onder voorwendsel.
voetnoot1130
bederf: verderf; zietmen: zien we (ik).
voetnoot1132
al 't geslacht, Alkmeen; versta: mijn kinderen en ook Alcmene; vergeefs; immers desondanks (ondanks Hercules' goddelijke afkomst) gaat hij zo gruwelijk ten onder.
voetnoot1134
terwijl .... weene, minder gelukkige toevoeging.
voetnoot1135
de spelling .... godtspraek; versta: een mij eens gegeven orakel.
voetnoot1136
vrou moeder (mevrouw uw moeder): Alcmene; uit uwe stadt (toevoeging): uit Trachis, de laatste verblijfplaats van Hercules.
voetnoot1137
naer ....; versta: naar haar vroegere woonplaats, het bij de kust gelegen Tyrins (zie vs. 266).
voetnoot1138
kinders: een paar van uw kinderen (haar kleinkinderen).
voetnoot1139
In Thebe was Hercules geboren (zie vs. 518); bij oude vrienden van hem bevinden zich enige zijner kinderen; noch is onjuist toevoegsel (de mededeling is nieuw voor H.)); wy slaat op Hyllus en de aanwezige vrienden; Hercules' kinderen zijn verder niet aanwezig.
voetnoot1141
het .... vergeeten; versta: nu moet gij er op bedacht zijn dat ....
voetnoot1143
want (nam); Latinisme voor: weet dan dat; zie vs. 902; voortaen: van af het ogenblik waarop de voorspelling werd gedaan; verwarrende toevoeging.
voetnoot1144
de hant slaen aen: doden.
voetnoot1145
eene schim (hier proleptisch gebruikt); versta: een die reeds als schim ....
voetnoot1146
Versta: Zo heeft dan deze centaur .... (ille igitur Centaurus); vader: Jupiter.
voetnoot1147-49
Zie de toegevoegde Inhoud, blz. 547; op dat het blijk' (toevoeging zonder zin): opdat de zaak klaar worde; een nieuwe spellinge: een later orakel; deze .... gelijk; versta: die eveneens bevestigd wordt door wat nu staat te gebeuren.
voetnoot1151
ter aerde leggende is door Vondel verkeerd verbonden, zie de vertaling hierboven.
voetnoot1149-52
'k zou enz.; de vertaling is onjuist. Gr.: (een voorspelling) ‘die ik, eenmaal binnnengetreden in het heilige woud van de .... op de grond slapende Sellen (bij Dodona) heb opgeschreven, zoals zij tot mij kwam uit de veeltongige eik van mijn vader’ (de ritselende bladeren verkondigen Jupiters wil; vgl. 170-71). Eerst in 1153 komt dan de voorspelling (hoe ik ....); Vondels 'k zou .... is dus onjuist, wekt de indruk, alsof Hercules zich eerst nog het feit van de voorspelling zelf liet voorspellen; de Sellen: een bergvolk van zeer primitieve beschaving (vandaar: op de grond slapende); uit hen kwamen voort de priesters in het heilige woud van Dodona.
voetnoot1152
de boschduif; zie voor Vondels misvatting de aant. bij vs. 171.
voetnoot1153-55
‘zij luidde dat op deze levende (d.i. aanwezige) dag van heden, voorgoed een eind zou komen aan mijn zwoegen’. Vondel vertaalt het onjuiste Lat.: ‘hoe ik tot deze dag in leven blijvende’ enz. (zonder zwichten is toev.).
voetnoot1157
't: het orakel; mijn doot; denk daarbij: zoals nu blijkt.
voetnoot1159
dewijl .... voorvalt: daar dit nu klaar en duidelijk in vervulling gaat.
voetnoot1160-61
en alle ....; Vondel haalt hier twee zinnen door elkaar; Lat: ‘en niet wachten tot gij mijn toorn opwekt (zie stoore), neen, gij moet gewillig u richten naar die schoonste aller wetten, die gebiedt gehoorzaam te zijn aan zijn vader’.
voetnoot1161
met u te twisten, naar het Lat.; het Gr. zegt: ‘hoewel de wijze waarop gij de zaak stelt, mij van vrees vervult, ik wil niet weigeren’.
voetnoot1164
dus streng: zo uitdrukkelijk; dit pant: uw hand als waarborg.
voetnoot1169
involgen: volgen.
voetnoot1170
die .... zweeren: die getuige is bij de eed der mensen.
voetnoot1171
Soph.: ‘Bid nu dat, zo gij deze eed verbreekt, onheil u moge treffen’.
voetnoot1172
Soph.: ‘Geen onheil zal mij treffen, immers ik doe mijn eed eestand - nochtans ik bid!’ (Vondel heeft imprecare in vs. 1171 en imprecor in vs. 1172 voor vormen van een actief impreco aangezien).
voetnoot1173-74
ten prijze en naer .... wijze zijn toevoegingen; in 1174 is ik aan te vullen uit de situatie.
voetnoot1176
hier .... lant; Soph.: ‘welke gij wilt’ (nl. van de hier aanwezigen; vgl. vs. 1139).
voetnoot1177
lijkhout: hout voor een brandstapel.
voetnoot1178
vet olijfhout; vet is toevoeging, gesuggereerd door olea, olijfboom.
voetnoot1179
getroost en onbelaên (virili animo): met vastberaden moed.
voetnoot1180
met de dootse lijktortse (Lat.: face picea = met de pekkige toorts); Lat.: piceus is pekkig en zwart; dit laatste begrip heeft Vondel tot doots gebracht; Gr. echter: ‘(toorts) van pijnhout’.
voetnoot1182
gelijk .... betaemt behoort in het oorspronkelijk niet bij zonder te schreien, maar bij een onmisbaar, door Vondel weggelaten: ‘voer mijn opdracht uit’. Daarna sluit de volgzin met of dan aan; zonder beien: onverwijld.
voetnoot1183
Gr.: ‘ofschoon daar beneden zijnde zal ik overal met mijn aanval u bedreigen, vloekvervullend en verbitterd vijand voor altijd’; Vondels opkomen (uit de onderwereld) berust op een verkeerd begrepen; apud inferos existens: de vloek (= dreiging) spreekt Hercules nu reeds uit; deze zal in vervulling gaan, wanneer Hyllus zijn opdracht niet uitvoert. Daarom is Vondels zal vloeken (1184), van klassiek standpunt gezien, hier onjuist; by den tast, plastische toevoeging.
voetnoot1184
ten last leggen: opdragen.
voetnoot1185
vermeten: in vermetele overmoed.
voetnoot1186
zijtge in overeenstemming met het Lat.; Gr. echter: ‘word’ (imperatief).
voetnoot1187
'k vraegh, minder juiste toevoeging; immers de vraag is hier naar strekking een uitroep.
voetnoot1189
Versta: Door mij te doden zult gij geen zinneloze vadermoord bedrijven, maar ....; onbescheiden: zonder oordeel des onderscheids.
voetnoot1192
Versta: Verricht al de andere voorbereidende maatregelen en laat het aansteken van de brandstapel door een ander geschieden.
voetnoot1193
lijk en doot zijn (ten onrechte) toegevoegd; Herc. te drágen wil zijn zoon niet weigeren.
voetnoot1194
dat .... steigere, toevoeging.
voetnoot1195
Soph.: ‘behoudens dat ik het hout (voor de brandstapel) met mijn hand niet wil aanraken’.
voetnoot1196
aan de hant gaen: gehoorzamen.
voetnoot1197b-98
doelt op 1201-07(-10).
voetnoot1199a
Al zou 't niet een kleine dienst (1198) zijn, maar een mij zwaar vallende taak.
voetnoot1200
een maeght (Lat. virginem); Sophocles bedoelt hier: een ongehuwde jonge vrouw (vgl. vs. 1205).
voetnoot1202
bederven: ten verderve gaan; noode .... bederven voegt Vondel toe met het oog op vs. 1171.
voetnoot1203
verbint .... trou: verplicht tot trouwe liefde jegens uw vader.
voetnoot1204
gewilligh: toegevend aan mijn wil.
voetnoot1206
omhelze en vrye; Soph.: tot ‘vrouw neme’.
voetnoot1207
bewaer deze echt: word haar een trouw echtgenoot.
voetnoot1210
reukloos: lichtvaardig; smooren: waardeloos maken.
voetnoot1211
storen: verstoord maken, tot gramschap drijven; Soph.: ‘.... op een die lijdend is, vergramd te worden’.
voetnoot1212
Soph.: ‘maar zulk een gedachte - wie zou daarbij zich kunnen beheersen.’ Vondels streng gebodt is misplaatst: Hyllus geeft uiting aan zijn afschuw, nader gemotiveerd in vs. 1214-vlg.
voetnoot1216
een zinneloos, gesubstantiveerd adjectief (Van Helten, § 106); berooft .... verstant; versta: die geen besef heeft van wat hij doet.
voetnoot1219
volhardtge in dit geval: blijft ge bij uw houding in deze zaak.
voetnoot1221
Vondel laat hier het essentiële door ziekte weg; zie de volgende aant.
voetnoot1222
Soph.: ‘Door u, want gij verbreekt de lichte slaap van mijn lijden.’
voetnoot1223-24
Vondel heeft de woordenstrijd niet begrepen. Gr.: ‘wee, hoe word ik aan alle zijden ingesloten door moeilijkheden’. Hercules antwoordt: ‘Alleen omdat gij weigert te luisteren naar uw vader.’
voetnoot1225
Soph.: ‘Maar vader’ ....; leeren: leren doen.
voetnoot1227
Gr.: ‘Zo eist gij dit dus van mij als een heilige plicht?’ ten laste leggen: opdragen.
voetnoot1228
Versta: Daarvan zij de hemel mijn getuige.
voetnoot1229-31
Onjuist; Gr.: ‘dan zal ik niet langer weigeren, maar het doèn, wat in wezen ùw daad is aan de Goden tonend. Door naar uw wil te handelen, vader, kan ik mij niet bezondigen’ (Hyllus schuift de verantwoordelijkheid op zijn vader).
voetnoot1232
besluit hier op te vatten als conclusio orationum (slotsom van de redetwist); bestek: plan.
voetnoot1233
deze .... weldaet: nog deze goede daad; buiten; Soph.: ‘naar de brandstapel’.
voetnoot1235
valt aen, ter vertaling van incumbite (operi); zo ook in de Vergiliusvert. Dl. VI, blz. 578, r. 466.
voetnoot1236
van den mensch; Soph.: ‘van dezen mens’ (vgl. Koning Edipus, vs. 697 met aant).
voetnoot1237-38
Soph.: ‘niets staat de vervulling van uw wens meer in de weg, immers met uw bevel dwingt gij ons vader’ (Hyllus fungeert dus louter als werktuig bij deze voor hem goddeloze daad; vgl. de aant. bij vs. 1229).
voetnoot1239-41
Geheel onjuist. Gr.: ‘Op weg dan, eer mijn pijnen weer gaan woeden; (tot zichzelf) - o weerstandskracht daarbinnen (lett. “harde ziel”, zie V. vs. 1240), geef mij de stalen breidel die mij de lippen klemmen zal, dat ik geen kreet laat horen’.
voetnootVs. 1242
behoort in Winsemius' vertaling aan Hercules; het luidt in het Latijn: ‘nu immers wordt mij welgevallig, wat in de grond der zaak allerjammerlijkst is’.
voetnoot1243
Algemene opmerking: De overgeleverde Griekse tekst geeft de volgende verzen terecht aan Hyllus. Winsemius echter heeft alles op Hercules betrokken; het bovenschrift heeft hij bij vergissing Hyllus gelaten; dit heeft Vondel gecorrigeerd.
Vondel: mijn ongedult; met deze toevoeging tracht Vondel verband te scheppen met zijn voorstelling in vs. 1240-41 (zie ook aant. vs. 1245).
voetnoot1245
die .... toomen; het Lat. heeft: ‘die mij verwekten’. Vondel zal misschien bedoelen: die mijn ziel aan mijn lichaam kluisterden (vgl. vs. 1241 Vondels voorstelling), die mij aan het vlees gebonden hebben.
voetnoot1243-46
Gr. (Hyllus spreekt dus); ‘Heft hem nu op, gij makkers, en ach, schenkt mij wel zeer vergifffenis, dat ik in zulk een werk u ga betrekken; doch bedenkt dan ook, hoe groot de onverschilligheid der Goden is ten opzichte van wat hier geschiedt. De Goden, zij verwekken kroost, zij worden aangeroepen met de naam van “vader”, maar rustig zien zij neer op zo veel jammer.’ Dit algemeen gehouden verwijt is natuurlijk gericht tegen Zeus.
voetnoot1246
vast zien koomen: aanzien zonder in te grijpen.
voetnoot1247
en noch ....; het oorspronkelijk heeft hier een bedekte, maar voor de antieke toeschouwers, die de sage kenden, verstaanbare toespeling op de aanstaande hemelvaart en vergoddelijking van Hercules (zie Inhoudt, r. 65-vlg.), Gr. namelijk: ‘wat te wachten nog staat, dàt ontgaat aan onze blik’.
voetnoot1248-50
Gr.: ‘maar wat ìs op dit ogenblik: stof tot weeklacht brengt het ons (Hyllus), schande aan hen (de Goden), maar een kwelling zwaarder dan ooit mensen droegen, voor hem, die heel dit wicht van onheil torst’ (Hercules).
voetnoot1251
bewaer .... Herkules; Soph. (Vulgaat): ‘En gij, gaat niet heen van het paleis’ ....; maeght (hier collectief): maagden van de rei.
voetnoot1252-vlg.
Onjuist. Gr.: ‘gij, die hier, jong als gij zijt, moest aanzien een zo ontzettend einde (nl. van Deianira) en velerlei verbijsterende beproevingen, en niets in dit al, dat niet Zeus is’; wort toegeschreven: vgl. Koning Edipus, Opdracht, r. 30-31 (Dl. VIII, blz. 855).
voetnoot1239-54
De maat wisselt hier in het Grieks.
voetnoot1251-54
De overgeleverde Gr. tekst geeft deze verzen aan de koorleidster, Winsemius naar een oude traditie aan Hyllus.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank