Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld
(2004)–Joost van den Vondel[p. 234] | |
Derde bedrijf
achiman, Aartsherder, Hofmeester
achiman
Aartsherder, hoe? Hoe dus? Wat jaagt u herwaarts aan?
590
Ge steurt ons bruiloftsfeest, wien zoekt ge zo belaên?590
aartsherder
Ik zocht den grootvorst zelf en stak in 't bos den horen.
Schaf tijdig raad. Helaas, het staat er slecht geschoren.592
achiman
Ons slotwacht antwoorde u. Wat onraad brengt ge mee?593
aartsherder
't Is omgekomen met uw herderen en 't vee.
hofmeester
595
Men hoorde in langen tijd noch wolf noch weerwolf huilen.
aartsherder
Geen herders vrezen wolf noch leeuw, noch tigersmuilen.
achiman
Wat onheil vreest ge dan? Schep adem, rust een poos.
aartsherder
Ik rende, uit al mijn macht, mijzelven ademloos.
achiman
Kon deze tijding dan niet langer uitstel lijden?
| |
[p. 235] | |
aartsherder
600
Men zag de herders, in twee hopen, heftig strijden,
de herders van 't gebergte omhoog en van beneên.
achiman
Wat oorzaak hitste twee geburen fel aaneen?602
Zij plachten, onderling gerust, in vreê te leven.
aartsherder
De landstroom uit der zee komt bruisende opwaarts streven604
605
naar zijnen oorsprong toe en d' oevers liggen vlot605
beneên den zoom des bergs. Wij dreven eerst den spot
met deez' waarzeggerije, eer 't water 't land kwam pramen.607
Maar door den watersnood vergaarden we tezamen
en leefden raad om 't vee te bergen met gemak609
610
ten berg op eer de stroom de horens hoger stak.610
Men bad de bergwacht of men kudden mocht verweiden.
De kudden loeiden of zij naar den hemel schreiden
om droogte en weide, maar de bergwacht sloeg het af
en dreef het blatend schaap te water met den staf.
615
Wij redden ze uit den nood en houden aan met smeken.
D' onheuse bergman blaast den horen. Alle streken
verzamen op 't getoet, tot gramschap aangetergd,
en zweren ons met kracht te jagen van 't gebergt.
Zij vallen op het vee en drijven ze van boven.
620
Het baat niet dat we hun vergoedinge beloven
voor schade en ongerief, bij 's oppervorsten woord.621
De herders groeien aan en varen echter voort,622
van weerszij toegerust met stenen, staven, stokken.
De herderinnen, op gevecht en bloedig wrokken624
625
toeschietende, onversaagd in 't midden van dien drang,
met een gesloten harte en tranen op de wang,626
| |
[p. 236] | |
verzachten 't wreed gebries, naar heure macht, met kermen627
en jammeren. De bruid besterft in 's bruigoms armen.
630
Hier wordt een macht vereist die tussenbeide schiet,
of al het water kan dit oorlogsvier niet lessen.631
Het moorden gaat zijn gang, met vorken, zwaarden, messen,
en zeisenen, zo 't valt. 't Geweste ligt bezaaid
met doden, voor den tijd van 's levens struik gemaaid.
hofmeester
635
Gij zijt aartsherder, wien het voegt de landerijen,
de stallen, volk en vee te waren en te vrijen
voor schade en ongemak, uit alle uw macht en kracht;
en komt ge hier om hulp gedropen van uw wacht?638
Hoe kan de grootvorst nu deez' schuld in u verschonen?
achiman
640
Hij plag voorhene zich doorgaans getrouw te tonen.640
De grootvorst van het land beval deez' zorgen hem.
Het raadslot hing alleen en allijk aan zijn stem.642
Wie zou deez' slofheid in een ambtenaar verwachten?643
Terstond terug ten berg gevlogen, laat onz' machten644
645
u volgen op het spoor. Spreek rustig uit den mond.645
Stel orde, straf, en dreig. Wij volgen u terstond.
achiman, Hofmeester
| |
[p. 237] | |
en bedde, niet gewoon te rijzen aan de stranden,
eer uit den evenaar de zon beginn' te branden.652
De halve maan verwekt geen springvloed uit het meer.653
Het water vloeit en ebt gedurig heen en weer
655
elk etmaal tweewerf en 't seizoen der lentedagen
kan zoute baren niet zo hoog den stroom opjagen
om stroom en pekelschuim te mengen ondereen.
Dit 's boven stijl van reên, te hoog en ongemeen.658
hofmeester
Wie kan de wondren van nature recht bevroeden!
achiman
660
Aartsvader Noë spelde een springvloed van veel vloeden660
in enen boezem en vertrok dus lang het werk661
op zijne timmerwerf. Nu ligt de ceedren ark
bevracht met dieren, in dat houten slot begrepen.
Hij staat gereed om zich en zijn gezin te schepen.
hofmeester
665
'k Geloof de grootvorst wil met hem te water gaan.
achiman
Dat 's veiliger dan al den wereldoceaan
gedronken, want gij hoort den nadruk van zijn spelling.667
hofmeester
Een droom des ouden mans is ene losse stelling668
van 't geen gebeuren moet of kan. Wat razernij
670
bevangt uw harsens! Weg met zulke sufferij.
achiman
Wie redekavelt, kan men genen suffer achten.671
| |
[p. 238] | |
hofmeester
Deez' ijdle doodschrik broeit een dwarling van gedachten,
die zwindelen in 't hoofd. Gij wandelde eerst gerust.673
achiman
Nog blijft ons d' oorzaak van dit jammer onbewust674
675
en gene reden sluit het in zijn rechte vormen.
Wanneer de herfst genaakt, begint het fel te stormen,
te waaien dat het ruist, het bos zijn bladers krolt,
de golf, gelijk een kloot, al hoger opwaarts rolt,678
de rotsen daveren; de stromen, onder open,
680
het zoete water, 'twelk ze uit duizend aadren zopen
niet lozen konnen uit hun kristallijnen kruik.681
Dan zwelt de waterzucht in 's aardrijks hollen buik.
Het water rijst aan 't hart, in groot gevaar van smoren.
Zo staat het heden met ons leven ook geschoren.
685
Het is vergeefs geschimpt. Men ziet het tegendeel.
Gij hoort deez' neêrlaag uit der herdren landkrakeel686
alrede ontstaan. 't Is kunst te slechten deez' geschillen,
die, groeien ze aan, zich door geen aanzien laten stillen.688
hofmeester
Begint de wijsheid nu een dwazen droom te broên?
achiman
690
Hij waar' niet onwijs, die nog tijdig zijnen zoen690
bij Lamechs afkomst zocht, eer, 't water op de lippen,
de hoop des levens al de wereld kwaam' t'ontglippen.
hofmeester
Getroost u eerst dat gij van 't bedgenootschap scheidt.693
achiman
't Is waar: hij heeft me dit ernsthaftig voorgeleid.694
| |
[p. 239] | |
695
Een harde voorwaarde, ik beken 't: een band te breken
als tussen lijf en ziel, van wellusten versteken
te leven. Dit valt hard, ook harder dan de dood.
Maar evenwel, waar brengt het nijpen van den nood
den stoutsten reus niet toe en allerbraafste helden!
hofmeester
700
Genadigste, elk wil u een vrouwenhater schelden
en lasteren, bedenk dit nader. Och bera
u wijzer, eer ge valt in d' uiterste ongenâ
der halsvrindinnen en getrouwe bedverwanten.
Zich tegen 't jofferdom en vrouwentimmer kanten,
705
daar hangt uw ganse staat, uw ziel en leven aan.705
achiman
Ik wil me in 't cederbos alleen en stil beraên.
hofmeester
Wat komt ons over? In het midden van 't vergaren707
op 't feestgetijde (waar 's grootvorsten ambtenaren,
leenmannen, machtigen, geweldigen en voort
710
het vrouwentimmer, dat de goden zelf bekoort,
de grootvorstin ten roem, om strijd tezamen komen,)
begint de grootvorst om te zien naar Noahs dromen712
en stelt de groten en hun heerlijkheid teleur.
Indien deez' razernij ons nieuwe bruiloft steur',
715
wie kan ze ontschuldigen! Het hof begint te woelen.
gewelven mompelen en galmen en krioelen.
Daar komen grootvorstin en bedgenoten aan,717
bestuwd van groten. Och, hoe wil dit spel vergaan!718
urania, Hofmeester
urania
Waar steekt de grootvorst? Wat belet hem hier beneden?719
| |
[p. 240] | |
hofmeester
720
Hij hield een wijl gesprek met mij, niet zonder reden.
urania
Wie geeft elk dit gerucht van onraad in den mond?
hofmeester
D' aartsherder meldde hoe het aan den landstroom stond
geschapen door den spring, gerezen in die wijken.723
De stroom, ten bedde uit, zag dammen aan, noch dijken.
725
De herders wouden 't vee verweiden op 't gebergt:
het bergvolk, straf van aard, door hunne schâ getergd,
riep wapen en men raakte aan 't razen en krakelen.
De slinger zwaaide om 't hoofd. Wie zal die wonden helen?
Daar ligt een menigte gesneuveld in het zand.
urania
730
Een kleen verlies: men vindt meer herders bij der hand.
Wel, laat de grootvorst dus het landkrakeel geworden?731
hofmeester
D' aartsherder en de bende ontvingen last om orden
te stellen in der ijl. Zij vliegen derwaarts heen.
urania
De grootvorst was gewoon, waar bloedig werd gestreên,
735
in 't voorste van den strijd het leven op te zetten,
de klinkende klaroen zijn oorlogsmoed te wetten.
'k Geloof hij weegt dit licht, en rust op 's anders wacht.737
| |
[p. 241] | |
urania
Wie om een landgevecht uit vrees zijn verf verschiet742
is niet rechtschapen. Dit kan nauwlijks in mij komen.743
hofmeester
Mevrouw, hij stelt geloof in Noahs ijdle dromen.
urania
745
Wat keert zijn zinnen om? Dit 's anders dan het plach.745
Een grootvorst, wiens geweld al 't oosten overmag,
versuft om genen droom en zulke beuzelingen.747
hoemeester
Nu 't water uit de zee vanonder op komt dringen
naar zijnen oorsprong, dat 's een voorbode en een merk
750
van 's werelds ondergang. Geen reden is zo sterk
die hem van schrik ontlast. Hier baat geen tegenspreken.
urania
Het zal me, luistert hij, aan geen artsnij ontbreken,752
die zulk een krankheid kan genezen op een sprong.753
hofmeester
Nog ligt me wat op 't hart, dat weigert op de tong
755
te komen; evenwel, mevrouw moet zich niet storen.755
urania
Verberg me niets: het lust me u met geduld te horen.
hofmeester
Uw liefste is van beraad te breken zijne trouw.757
| |
[p. 242] | |
urania
Hij breek' ze, zo hij zich kan spenen van een vrouw.758
Wat misdaad is de pijl, die hem in 't harte griefde?
hofmeester
760
Oudvader Noah drijft met kracht dat vrouwenliefde760
en schone vrouwen met haar mereminnenzang761
een enige oorzaak zijn van 's werelds ondergang.
Hij zoekt gelieven van hun wederga te scheiden.
urania
Heet dit bekeren van gebreken, of verleiden
765
tot lasterstukken, al t' afgrijselijk en boos?
Begint het mansdom door deez' lering vrouwenloos
te leven, zeker 't is dan ver genoeg gekomen.
Men hoeft de wereld in geen zee en waterstromen
te smoren: want zij kan niet vrouwenloos bestaan.
hofmeester
770
Mevrouw, nu spreek hem zelf alleen: hier komt hij aan.
't Gelief den heren mij te volgen, 'k zal ze leiden.
Wij willen op het hof hun wederkomst verbeiden,
u onderhouden met al wat den lust behaag'.
Ik zie den zonneschijn, na deze korte vlaag.774
urania, Achiman
urania
775
Genadigste, heet dit uw gasten onderhouden?
achiman
Nu stort mijn staat, waar aan alle Asianen bouwden.
urania
Wat onraad jaagt u naar ons ceedren lustbos heen?
| |
[p. 243] | |
achiman
't Gebergte en 't lage land, in 't harnas tegen een.
urania
Wat's oorzaak van krakeel? Zij leefden eerst in vrede.
achiman
780
Deez' droeve landplaag sleept een staart van plagen mede.
urania
De kudden weidden eerst gerust in 't groene veld.
achiman
Aartsvader Noah heeft dien springvloed lang gespeld.
urania
Begint ge Noahs droom, een klucht, geloof te geven?783
achiman
Het water rijst, wie kan de waarheid tegenstreven?
785
De zee vloeit herwaarts aan, al 't landvolk schreit om hulp.
Men dient te vluchten, eer de zee ons overstulp'.
urania
Zo dient ge in Noahs kist uw leven fluks te bergen.
achiman
Dat komt van vrouwenmin en 's hemel roe te tergen.788
urania
De vrouwen dragen dan de schuld van deze straf?
achiman
790
De vrouwen dompelen al 't mensdom in een graf.
urania
Het water kon weleer een landgewest verdrinken.791
| |
[p. 244] | |
achiman
Nu schijnt al d'aardkloot in den afgrond weg te zinken.
urania
Natuur regeert het al. Deez' stuurvrouw zit aan 't stuur.
Het vloeiende element volgt eeuwig zijn natuur,
795
en komt van boven naar zijn middelpunt toerollen.
achiman
Nu steigert het ten berg. De meren staan gezwollen.
urania
Zo staat een windballon gespannen van den wind.
Een windveêr drijft veel raên. Van alle werken vindt798
hij d'oorzaak, die den aard der dingen wil doorgronden.
800
Zoveel bewegingen staan onderling verbonden.
Gelijk ons lichaam is met aderen doorgroeid,
zo wordt het aardrijk ook bevochtigd en besproeid.
De hitte van de zon trekt dampen uit de wateren,
die, in de lucht verdikt, neerstorten dat ze klateren.
805
De maan regeert de zee en wat bij water leeft:
dat tuigen eb en vloed en oester en de kreeft.806
Bij trek en tegenheid, den dingen ingeschapen,807
bestaat het al. Laat zich onwetenden vergapen
aan beelden van een wolk, of schrikken voor een schicht809
810
en staartstar, rood van vuur en schittrend wederlicht
van bliksemstralen en het baldren van den donder:
met zulk een staatgrijns houdt men kleine kinders onder812
de roe; maar wie natuur in 't werken onderkent,
beseft waar zij begint en voortstapt en volendt.
| |
[p. 245] | |
815
Gij placht de liefste al uwe opmerkinge in te scherpen,815
en ried ze zich natuur gehoorzaam onderwerpen,
de dartle tochten wijs involgen met een lust.817
Zo voelde 't lijf geen smart, zo bleef de geest gerust,
terwijl men, tussen wieg en graf, bevrijd voor treuren,
820
gebruikte al wat den mens in 't leven mag gebeuren.
En wordt ge nu misleid van enen guichelaar,821
belachen van elkeen omtrent de honderd jaar?
urania
De schoonheid is een gave
825
aan weinigen gegund.
achiman
Wij zijn door haar misleid,
vervallen in Gods toorn. O smart! O onbescheid!826
O schendig misbruik van veel schone vrouwen samen!827
urania
Gij hoeft u om 't gebruik van velen niet te schamen,
zo luttel als de haan, die veel vriendinnen mint
830
natuurlijk, zonder smet, en welig jongen wint.830
Wat reden stijft u, dat gij 't vrouwendom beschuldigt?831
Zo groeit uw heerschappij en wordt vermenigvuldigd.832
Zo rijst de stamboom, rijk van telgen in de lucht.
achiman
Het is geraên dat ik uw bedgenoodschap vlucht,
835
gelijk een adder, die bevrozen, na 't verwarmen,
een die haar koestert in den boezem, onder d'armen.
| |
[p. 246] | |
naar 't slapend hart steekt en in zijnen slaap vermoordt.
Verleidster, toveres, wat tovergrijns bekoort838
mijn ogen, dat ze blind op schoonheid zich verslingeren!
840
De Godheid zag dit lang geduldig door de vingeren,
doch ijdel en vergeefs. Nu komt berouw te spa,
ten ware een middelaars voorbede Gods genâ842
verworf door offerande en wierook van gebeden.
urania
Indien u 't lastren lust, beschuldig ons met reden.844
achiman
845
De vrouwenmin alleen is oorsprong van al 't kwaad.
Ik gordde in haren dienst, niet wettig als soldaat
en grootvorst 't zwaard opzij, maar eer gelijk een rover
de landen stropende, gaf u den roofschat over,
en goot in uwen schoot, tot 's nabuurs hartenleed,
850
den nooddruft, die hem stond op arbeid, bloed en zweet.
urania
Zo droeg de landsheer schuld, en d' onderzaat most bloeden?
achiman
Om uwe hovaardij te sterken en te voeden,
uw hoofse pracht en praal en dartele overdaad
te houden in haar eer en achtbaarheid en staat.
855
Mejoffer laat zich met den nooddruft niet genoegen.855
De heer maait 's anders oogst, al zou er 't hart af wroegen.856
Zij slikt een wereld in aan ringen en sieraad,
juwelen, perlen, goud, gesteente en pronkgewaad.
Haar dartelheid gedijt bij 's armen bloed en tranen
860
en jammeren. Zij leert den weg ter boosheid banen,
met woeker en geweld inslepen wat men kan.861
Zo God de wereld straft, wie is hier oorzaak van?
| |
[p. 247] | |
Uw schoonheid, slechts een schijn van schoonheid in het leven.863
Gij weet afzichtigheid een glimp, een verf te geven,
865
gebrek t' ontveinzen, en beguichelt ons gezicht.865
Wie, door 't ontveinzen ziende, u dit momaanzicht licht,866
beklaagt dat hij zijn ziel verhing aan gouden snoeren
van joffrenvlechten, die krankzinnigen vervoeren.868
urania
Is dit uw dankbaarheid voor lang genoten deugd?869
870
Heel anders zongt ge, toen wij 't eêlst van onze jeugd,
de roos des maagdoms, voor den dauw nog toegeloken,
en 's levens dageraad, nog nuchtre en onbesproken,
u offerden, waar gij, van top tot teen verzaad,
verrukt werd buiten u door wellust, zonder maat.
875
Wij hingen, mond aan mond en arm in arm gestrengeld,
twee zielen beid' ineengesmolten en gemengeld.876
Wat zwoert ge niet! De zon van stralen eer beroofd877
te zien dan 't minnevuur in uwe borst gedoofd.
Is dit het jaargetij der bruilofsstatie eren,879
880
met reuzen, machtigen, geweldigen en heren,
steekspelen, renstrijd en toneelpracht, nooit voorheen
zo heerlijk toegerust! De morgenzon bescheen
noch zag, oprijzend uit het heldere oosten nimmer
zo groot een heerlijkheid, noch schoner vrouwentimmer,
885
waar wij, de schoonsten van 't opwassende Oostenrijk,885
ons zouden zetten op het bruidsaltaar te prijk,886
en, blakende onderling van minnegloed, verzamen.887
| |
[p. 248] | |
Durft nu de grootvorst dus zijn grootvorstin beschamen
voor al de wereld! Och, een schandvlek, ene smet,
890
met genen oceaan te wissen uit ons bed.
Gij trouweloze, ga nu heen, vervloek de vrouwen,
verlaat ze; maar ik zweer, het zal u eeuwig rouwen.
Daar leggen oorsieraên, de trouwring, van mijn hand
gestreken, in het slijk, juwelen, halskarkant,894
895
uw vrijbuit, ons ter gunst, behaald al t'onrechtvaardig.895
Tast aan en eigen ze u: wij zijn deze eer onwaardig.
Gij waart te lang verleid, vervoerd door vrouwenlist.
Ga hene, berg uw lijf in Noahs beestenkist!
achiman
Wat raad, helaas, wat raad? Het schijnt haar ernst te scheiden.
900
Och liefste, sta een poos.900
urania
De tijd verbiedt te beiden.
Het water rijst ten berg. Bidt Noah om genâ
en berg uw leven, eer de zon te water ga.
achiman
'k Beken, het is mijn schuld en wil ze dubbel boeten.
'k Verneêr me ootmoedig aan het outer van uw voeten,
905
van uwe schoonheid, waard gediend en aangebeên.
urania
Zo spraakt ge flus niet.906
achiman
Och ik werd vervoerd, bestreên
van wederzij, gelijk een bergeik, oud van dagen,
met enen landorkaan terneder wordt geslagen.
Uw liefde rukt me hier, daar Noahs dreigement.
910
Hij is genade waard, die zijne schuld bekent.
| |
[p. 249] | |
urania
Rechtschapen helden staan geen vrouwen ter genade,911
en vrouwenliefde wordt gekocht met schande en schade.912
Van wederzijde dreigt u een gewisse dood.
Wat scheelt het of ge sterft in enen vrouwenschoot,
915
of in het water? Zoek geen adder aan te kweken,
die u al slapende het hart dreigt af te steken.
achiman
Te reukeloos is mij een onheus woord ontslipt.
Een onderlinge min wordt nimmer nauw bestipt.918
Zij kan ten minste een woord verteren en verduwen.919
urania
920
Een joffrenhater lere intijds een adder schuwen,
en duizend plagen, door een overtolligheid
van vrouwenmonstren, al de wereld door gespreid.
achiman
Waar vindt men balsem om deez' hartkwetsuur te helen?
urania
Ge hoeft me langer niet te vleien, niet te strelen,
925
verloochenaar van liefde en toegezworen trouw.
Meinedige, verlaat me en kies een liever vrouw.
achiman
Gebeurt me langer geen genade te verwerven,
ik troost me van uw hand, op staanden voet, te sterven
en leg dien bloten dolk voor uwe voeten neer,
930
en ruk den boezem op. Gij moogt met dit geweer,930
dit koude lemmer, vrij mijn brandend hart afstoten;
| |
[p. 250] | |
of weigert gij 't, verkies uit al deez' bedgenoten
de strengste, die het recht uitvoere streng en straf,
naardien ik u te bruusk in 't hart dien smaadsteek gaf.
urania
935
Ik neem u in genade, uit enkel mededogen,
omhels u als voorheen. Gij hebt mijn hart bewogen.
Steek op, steek op den dolk en overleef mijn tijd.937
Hervat uw eerste trouw, in 't aanzien van den nijd.938
achiman
Een nieuwe bruiloft. Daar komt Noah aangetreden,939
940
bestraf dien suffer en beschaam met pit van reden940
zijn schendige onreên, die al 't vrouwendom beticht.
Van verre geeft hij u een overdwers gezicht.942
Hij schijnt met zijn gezicht de jofferschap te moorden
en mompelt binnensmonds uit steurnis halve woorden.944
noë, Urania, Joffers
noë
945
Geen groter mannenplaag als Kaïns vrouwendom.
Al wat een leraar wint, dat stoot mejoffer om.946
Een gure hagelbui placht 's landmans hoop te raken,947
den bloesem af te slaan, dat bos en boomgaard kraken,
in 't kwikste van de lent, met bulderend geweld,949
950
welk hemel, aarde en zee en al de lucht ontstelt:
een schone vrouw vermag, met zachte toverstreken,
en liefelijk gevlei, gestreel en minzaam smeken,
te lenigen een hart, verhard als diamant.953
Och hemel, haal me thuis, verlos uw afgezant.
| |
[p. 251] | |
955
De wereld wordt te zwak rechtvaardigen te dragen.
Elks eigen zinlijkheên, het ijdele behagen956
van joffrenogen, daar 's grootvorsten zin op viel,
beguichlen hem, dat hij zijn redelijke ziel,
zelfs God verwaarloost, om de gunst van snode boelen.
960
Zo geldt geen dreigement, eer zij den slag gevoelen
der waterroede, een eeuw bijkans te week gelegd.961
urania
En blijft deez' sufferij nog duren? Oude knecht,
gij suft uzelven dood. Wat hebt ge toch gewonnen963
uw leven lang, als twist gerokkend, niet gesponnen!
965
Hoe staan de vrouwen u zo bijster in het licht?
Een vrouw heeft u gebaard, haar liefde uw trouw verplicht
door kinderbaren en uw zoons, verknocht aan vrouwen,
haar aanschijn liever dan het allerschoonste aanschouwen,
dat is het aanschijn van d' alkoesterende zon,
970
der levendigen vreugd en aller lichten bron.970
Of is door ouderdom uw vrouwenzucht gesleten?
Dat worde uw ouderdom en gene vrouw geweten.
noë
Wij leraren vergeefs: gij zingt eenzelven zang,
en gaat, tot ons verdriet, doorgaans den kreeftengang.974
975
Wij haten gene vrouw, noch schoonheid, maar misbruiken975
van 's hemels gaven. Laat de roos op doornenstruiken
vrij plukken en de geur verkwikken 't flauwe hart;
maar niemand kwets' de hand aan dorens, tot zijn smart.
Hij kwetst zichzelven, die zijn hart verhangt aan velen.
urania
980
De wereld wordt bevolkt door liefde en kindertelen.
| |
[p. 252] | |
noë
Gij kent den oorbaar niet, die blind u zelve streelt.981
Door tal van vrouwen wordt 's mans liefde en trouw gedeeld,
die anders kort ineen en dicht en nauw gedrongen,983
hem sterker prikkelt: want de min, die onbedwongen
985
mag weiden, spilt haar kracht; maar werkt ze op één vriendin,985
zo brengt ze een ongelijk veel groter vriendschap in.
Verstond ge dit, gij zoudt, niet belgziek noch verbolgen,987
uw heerschap prikkelen Gods wijzen raad te volgen.
urania
Wij zijn er t' edel toe om naar uw strenge wijs
990
ons lief te nodigen op enerhande spijs,
waarvan de snoeplust walgt. De brand wordt meer ontsteken,
indien men liefde door verandering wil kweken,
en aanvoên met meer gloed, dat 's vriendschap en gerief.993
De minnaar, in den schoot ontvangen van zijn lief,
995
is aangenamer dan de dauw op dorre kruiden995
door uitstel: doch dit is geen kost voor slechte luiden,
maar edelmoedigen, die hoofse spraak verstaan.997
noë
O pest van 't zuivre bed! Meer vrouwen aan te slaan998
dan ene alleen, dat wil u beiden deerlijk smarten.
1000
Wat is natuurlijker dan twee verliefde harten,
verknocht door enen band van ongeschende trouw.
Mijn voorbeeld laat den man niet toe dan ene vrouw.1002
De stommen leren ons met ene weerga paren.
| |
[p. 253] | |
urania
Uw eigen vader, oud en hoog op zijne jaren,1004
1005
sloeg eerst twee vrouwen aan, waaraan hij zonen won.
Hoe scheldt ge 't huwen aan meer vrouwen dan de bron
van alle ellenden, uit veelvoudigheid van vrouwen1007
gesproten, waarom God de schepping schijnt te rouwen?
noë
Het voegt den zone, dat hij 's vaders schande dekt.
urania
1010
Een booswicht, die zijn hand met 's grootvaars bloed bevlekt1010
en zelfs zijn eigen bed, door 't geil verdubbeleren
van vrouwen, onbeschaamd durv' schenden en schofferen,
gaf 't leven aan een zoon die voor geen groten zwicht,
maar kletst hun onbeschaamd en stout in 't aangezicht1014
1015
dezelve vuiligheên, die op den vader kleven.
noë
'k Vergeef het gaarne, wil 't de hemel u vergeven,
wiens afgezant ik ben. Hardnekkigen, nu staakt
dit wederspreken. Hoort wat onheil u genaakt.
Heft op uwe ogen naar die drift van zwarte wolken,
1020
gezogen uit de zeên en diepe waterkolken.
De ganse lucht verkeert in ene bare zee,
een voorbô van den vloed en 't endeloze wee.
De lucht hangt zwanger van stortregen, zonder vlagen.1023
| |
[p. 254] | |
Verwacht een langen nacht, een nacht van veertig dagen,1024
1025
of veertig etmaal, zoveel zeên opeen geperst.
Waar bergt zich 't mensdom! Och, zodra de hemel berst
met weerlicht, bliksemen en balderenden donder;
terwijl een oceaan opwellen komt van onder,
zodra de hoogste hand uit 's aardrijks sponsie duwt1029
1030
al 't water dat het zoog en inzwolg. Mensen gruwt,
bekeert u. Lust het u Gods goedheid meer te vergen?
Gij troost u, och vergeefs, en waant op hoge bergen
dien vloek t' ontvluchten, in bosschage en eikenboom,
maar och, die worden door den storm, en sterken stroom
1035
verdelgd en afgerukt van hunnen grond en wortel.
De torens storten in, geplet aan gruis en mortel.
Daar drijven duizenden van doden, dieren, vee
en drenkelingen heen, in 't ronde, in 't lang en breê,
de hoofdgebouwen en de daken, hoven, huizen.
1040
Hier geldt geen wederstand van dammen, dijken, sluizen.
De moeder poogt haar vrucht, de vader zijnen zoon
te redden, och te spa. Men hoort al enen toon
van jammeren, gespreid op 't zwalpen van de wateren.1043
Nu zwijgt de bruiloftsgalm, dat juichen, lachen, schateren
1045
wordt snel misschapen in een ijselijk gekarm.
De bruid verdronken, sterft in 's bruigoms moeden arm.
Het uiterste overschot, een drom van doodse schimmen,
aan 't klautren op 't gebergt, poogt hijgende, onder 't klimmen,
haar ziel te bergen, maar de grimmige oceaan,
1050
gedreven van de wraak, verschrikt de bleke maan,
die ziet de golven, als een blaas vol wind, opzwellen.
De hoogste bergkruin zinkt in 't water vijftien ellen.1052
Aldus verzinkt het al wat op den aardboôm leeft.
't Geschrei wordt stom, zodra het al dien doodsnik geeft.
urania
1055
Een slechte vogel zwicht voor 's moloks dreigementen:1055
de wijzen laten zich geen ijdle vrees inprenten.
Gij joffers, zingt en danst eens achter deze haag.
Wij trotsen midlerwijl op 't hof deez' bruiloftsplaag.
| |
[p. 255] | |
joffers
Zou het al zinken en vergaan,
1060
waar bleef de zwaan?
waar bleef de zwaan,
de zwaan, dat vrolijke waterdier,
nooit zat van kussen?
Geen waatren blussen
1065
haar minnevier.
't Lust haar te nestlen op den vloed.
Zij kweekt den gloed,
zij kweekt den gloed
Met hare vrolijke wederga,
1070
en kipt hare eiers1070
en acht geen schreiers,1071
noch vreest geen schâ.
Vliegende jongen zwemmen mee,
door stroom en zee,
1075
door stroom en zee.
Zij groeit in 't levendig element,
en wast de veren,
en vaart spanseren1078
tot 's levens end.
1080
Stervende zingt ze een vrolijk lied1080
in 't suikerriet,
in 't suikerriet.
Zij tart de nijdige dood uit lust
met kwinkeleren,
1085
en triomferen,
en sterft gerust.
Stervende zoekt haar flauw gezicht
nog eens het licht,1088
nog eens het licht,
1090
den bruidschat van de natuur te leen
aan elk gegeven,
om blij te leven.
Zo vaart ze heen.
| |
[p. 256] | |
noë
Hoe bitter wil in 't end deez' bruiloft hun opbreken!1094
1095
Geen woorden gelden hier: de klare daad moet spreken.
rei van engelenwacht
Eerste Zang
Eer God door 't eeuwig woord1096
de strijdige krakelen
des baaierds kwam te delen,1098
lag d' aarde in zee gesmoord.
1100
De Geest der Godheid weidde
op 't water, zonder licht.
't Had al één aangezicht.1102
Toen schoof Gods hand en scheidde
het nat en droog. Zo stond
1105
het zakkende aardrijk boven,1105
en 't water, neergeschoven
toog naar den diepen grond.
Het water, wust van zinnen,1108
durft tegen 's hemels reên
1110
zijn perk niet overtreên
uit zucht om land te winnen.
Dus blijven ze elk in staat.1112
Gods almacht stelt ze een maat.
Eerste Tegenzang
Nu dienen aarde en zee1114
1115
het mensdom als zijn slaven,
opdat het 's hemels gaven
| |
[p. 257] | |
gebruike in vollen vreê.
Maar 't misbruik ingeslopen,
verbittert Gods geduld,
1120
en, diep geraakt in schuld,
behoeft geen zoen te hopen.1121
Men ziet den schouwburg van1122
de wereld ter stellage1123
voor Noahs bouwbosschage,1124
1125
vertonen den tiran,
bekoord van snode boelen,
verworpen Noahs raad,1127
volharden in het kwaad,
om geilen brand te koelen.
1130
Dit treurspel keert te dra.1130
Verwacht het slot hierna.
Tweede Zang
Gods scherprecht wil, als roên,1132
eer vaak het oog koom' luiken,1133
het water streng gebruiken.
1135
Nu zal de misdaad bloên.
De zee, dus lang te temmen,1136
te stuiten op het strand,
wil, springende uit den band,
de wanhoop leren zwemmen.
1140
De Hoogste, om Noah niet
te smoren in dien rouwe,
zo hij 's volks druk aanschouwe1142
en hore met verdriet,
belast Uriël buiten
1145
met ene donderstem
| |
[p. 258] | |
de drijfark achter hem,1146
na 't intreên, toe te sluiten,
en teffens oor en oog.1148
Dit jammer schreit te hoog.
Tweede Tegenzang
1150
Mocht grootvaêr Adam spa
eens opzien, als herboren,
en dit gejammer horen
en zien met d'echte gâ,1153
zijn Eva, die op d'aarde
1155
lijfeigen aan de dood,1155
in wee en barensnood,1156
haar vruchten won en baarde,
zij riepen: ‘Och waartoe
geploegd, gezweet, geronnen,1159
1160
en afkomst aangewonnen?1160
Gestrenge waterroe,
straf d' ouders, die veroordeeld,1162
om 't ingevoerde kwaad,
bedorven al hun zaad1164
1165
bekoord door 't eerste voorbeeld’.1165
De schildwacht sloot Gods hof,1166
nu d' ark. O jammerstof!
|
|