Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schets van de Nederlandse letterkunde (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schets van de Nederlandse letterkunde
Afbeelding van Schets van de Nederlandse letterkundeToon afbeelding van titelpagina van Schets van de Nederlandse letterkunde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.89 MB)

Scans (16.89 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schets van de Nederlandse letterkunde

(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

IV
Classicisme en Verlichting

32. Algemene karakteristiekaant.

Hoewel de Republiek in de tijd van de koning-stadhouder Willem III nog meedeed aan de Europese politiek, is de typisch achttiende-eeuwse verstarring van het geestelijk en maatschappelijk leven al van ± 1680 af aanwijsbaar. Na 1702 begon de ‘pruikentijd’ eerst recht. De energie van de oude regentengeslachten was verdwenen; de contracten van correspondentie bereidden de familieregering voor. De opeengestapelde rijkdommen brachten alleen stoffelijke welvaart. De oud-Hollandse eenvoud en degelijkheid weken voor toenemende weelde. Men teerde voort op de roem van het voorgeslacht. De geleerdheid handhaafde zich en breidde zich uit, vooral voorzover die voedsel vond in het werk van verzamelaars. Aan belangstelling was er geen gebrek: de vele liefhebbers hadden overvloed van tijd en geld om kostbare boekerijen aan te leggen. Maar geestelijke stilstand is voor de kunst noodlottig. De ware kunst leent zich niet tot liefhebberij en tijdverdrijf. Na de glorie van de zeventiende eeuw beleefden de schilder- en bouwkunst in de achttiende eeuw een tijd van navolging en verval. Daarmee loopt de letterkunde evenwijdig: niets uit de achttiende-eeuwse literatuur kan de vergelijking met Bredero, Vondel of Hooft doorstaan.

Navolging van de zeventiende-eeuwers, navolging van de hoogvereerde Franse letteren, was schering en inslag [Boileau; Voltaire]. Men ‘deed’ aan poëzie. Daartoe zocht men samenwerking met gelijkgezinden in een genootschap. Het oudste dagtekent al van 1669, nl. het Amsterdamse genootschap Nil volentibus arduum [‘Niets is moeilijk voor hen die willen’], dat zich allereerst met toneelzaken inliet. Tot ontwikkeling kwamen die Dichtgenootschappen eerst in de tweede helft van de 18de eeuw. Hun namen zijn niet minder sprekend: ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’, ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’. De onderlinge kritiek gold vooral de uiterlijke vorm. Regels van spraakkunst, spelling en prosodie werden angstvallig bestudeerd en gevolgd. Deskundige beoorde-

[pagina 52]
[p. 52]

laars waren in ere. Overeenkomstig de rationalistische geest van de Verlichting, had die beoordeling een beredeneerd karakter. In dit opzicht was éen van de toongevers in Nil volentibus arduum, andries pels, al voorgegaan. In 1677 schreef hij een berijmde kunsttheorie: Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, waarin hij op de vroegere dichters afgeeft: ‘Wij weeten De onachtzaamheid die bij de uitstekendste poëeten

In zwang gaat; maar dat slijt allengskens meer en meer.

Met recht wordt somtijds nu veroordeeld, 'tgeen weleer

Scheen toegelaaten; want men moet in laater' tijden

De groote vryigheid van ruuwere eeuwen mijden.’

Daarmee is de gladheid en eenvormigheid van de achttiende-eeuwse poëzie ingeluid. De alexandrijn werd in z'n ritmische mogelijkheden beperkt en aan banden gelegd; het blijspel, het treurspel, het heldendicht naar Frans-klassieke voorbeelden gemodelleerd, als men tenminste niet de voorkeur gaf aan vertalen.

Eigenaardig zijn ook de genres die op de voorgrond komen. De zeventiende eeuw had het heldendicht niet aangedurfd; de achttiende eeuw bracht er verscheidene voort, met bijbelse en andere helden, even statig en pronkerig als onbeduidend. Het drama is niet meer de uitbeelding van een grootse werkelijkheid of de drager van verheven gedachten, maar nagebootste retoriek. Het onnatuurlijke herderdicht wordt een lievelings-genre, de gelegenheidspoëzie, die bijzonder in trek is, weerspiegelt niet meer een opgewekt maatschappelijk leven en geestrijke omgang, maar een saaie deftigheid. De rijke kooplui willen graag voor mecenas spelen.Ga naar voetnoot* Poëzie van blijvende waarde heeft deze tijd bijna niet voortgebracht. De honderden kostbaar uitgegeven boekdelen worden nu alleen nog uit wetenschappelijke belangstelling geraadpleegd. In deze tijd, zonder scheppingskracht, bestond het verdienstelijkste werk in de moraliserende kritiek: het blijspel en de spectatoriale vertogen. Eerst omstreeks 1780 doen nieuwe Europese stromingen zich te onzent met stijgende kracht gelden.

voetnoot*
Langendijk heeft dit soort brood-dichters aardig getypeerd in de figuur van Rijmer uit zijn Spiegel der Vaderlandsche kooplieden. Men vindt het ook bij Van Lennep: Lucas Helding uit Ferdinand Huyck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken