Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de gedichten. Deel 1 (1662)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de gedichten. Deel 1
Afbeelding van Alle de gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Alle de gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.08 MB)

Scans (94.53 MB)

Scans (34.70 MB)

ebook (3.99 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacob Lescaille



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de gedichten. Deel 1

(1662)–Jan Vos–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Aan Elisabet van Baarle, &c.

 
Ey Elizabet van Baarle!
 
Laat het flonkerende git
 
Dat in uwen oogen zit,
 
Niet langs uwe kaaken dwaarle':
 
Of vergun myn pen te zwemmen
 
In dit kostelyke badt,
 
Eer het biggelende nat
 
Weêr tot git begint te stremmen:
 
Zoo behoef ik niet te loopen
 
Naar het steile Helikon,
 
Om myn veeder in de bron
 
Van de vlugge hengst te doopen:
 
Want ik zou de heidendichten
 
Van Homerus en Virgiel,
 
Die men als twee gooden hiel,
 
Voor myn zwangre pen doen zwichten,
 
Als het kabblen van de stroomen,
 
Voor het zwalpen van de zee.
 
Deel my toch wat drupplen meê:
 
Want kan ik van 't git bekoomen,
 
Zoo zal d'afgerechte Anne,
 
Die myn glas tot gruis wou slaan;
 
Zelfs de sneedig' Adriaan',
 
En de zeedige Suzanne,
 
Al myn glas en loodt verdelgen:
 
Ja myn ongesierde kruin,
 
Met een eeuwigh groenetuin
[pagina 290]
[p. 290]
 
Van gewyde lauwertelgen,
 
Op het heerelykst bekransen;
 
't schelle keeltje van Jozyn,
 
Die hier d'oud' en nieuwe Rhyn
 
Op haar maatgezang doet dansen,
 
Zou ik 't lof des Drossaarts geeven:
 
Die uit d'een in d'ander' eeuw,
 
Door 't ontwarren van de leeuw,
 
Als een Tacitus zal leeven.
 
Schrandre blaân zyn staale muuren.
 
't Woên des Tydts heeft nimmer vat
 
Op een gauw vernuft gehadt.
 
Wysheidt kan de Doodt verduuren.
 
Vossius zou geen meer blokken
 
In de halfversleete blaân:
 
Want hy zou zyn lust verzaân
 
Met zyn Vossen op te fokken
 
Door het merg van myne vaarzen.
 
Las van Vondel myn gedicht,
 
Help my, riep hy, of ik zwicht:
 
Vos verschynt op hooge laarzen.
 
Hy behoeft geen vreemde taalen.
 
Schoolgeleertheidt is niet waardt.
 
Dichtkunst spruit uit schrander aart.
 
't Brein gedoogt geen nauwe paalen.
 
Mostert zou het dichten staaken
 
Om de loffelyke kracht
 
Van myn gaadelooze schacht,
 
Spyt d'aalouden, in acht spraaken
 
Op het ongemeenst' te melde'.
 
Koster, die aan d'Amstelstroom,
 
Trots de schouwburg van oudt Room',
 
D'eerste Duitsche Schouwburg stelde,
 
Zeide: weg met balssemreuken;
[pagina 291]
[p. 291]
 
Weg met artzeny te biên,
 
Aan de halfgesturve liên;
 
Want ik zal hen door de spreuken
 
Van de glazemaaker queeken.
 
Braaf gedicht heeft groote kracht.
 
Hoorde Wikkevort myn schacht,
 
Dan zou hy my koomen smeeken,
 
Of myn beeldt zyn huis moght eeren.
 
Ridders minnen eêl verstandt.
 
't Beeldt der wysheidt tooit de want.
 
Hy versiert zyn zaal met heeren:
 
Maar myn beeldt zou hen versieren.
 
Huigens zou myn eerste werk,
 
Door zyn veeder, uit de vlerk
 
Van het puik der fenixdieren,
 
Aan de vrygevochte volken,
 
Met een ongemeene maat,
 
Daar hy staâgh van zwanger gaat,
 
Met een volle roem vertolken.
 
Van der Burg, die 't woên der baaren
 
Van de steigerende Maas,
 
Onder 't gruwlyk krygsgeraas,
 
Stip deedt luistren naar zyn snaaren,
 
Zou myn dichtmaat willen houwen
 
Onder 't zingen van Torlong:
 
Die gelyk de Grieksche tong,
 
Steeden door haar stem zou bouwen.
 
D'uitgeleerde Tesselschaade,
 
Zou haar goude zwaaneschacht,
 
Die met Godefrooy de gracht
 
Van Jeruzalem deurwaade',
 
Voort ontstaan van haar gezangen;
 
Want zy zou haar herwaarts spoên,
 
Om myn pen met een festoen
[pagina 292]
[p. 292]
 
Van laurieren te behangen.
 
Elk zou naar myn klanken hooren.
 
Heldre zang heeft groote boog.
 
Schoon gebloemt bekoort het oog.
 
Braave vaarzen streelen d'ooren.
 
Laat my nu niet langer smeeken,
 
Om myn droge pen te voên
 
Met de zypelende vloên
 
Van de zuivre gittebeeken,
 
Die uit bey de pitjes springen
 
Van het tintelendt gestarnt?
 
Dat in uwe voorhooft barnt:
 
Zoo begeef ik my te zingen
 
Van de grootste der Poëeten,
 
Die men 't hooft met lauwren hult,
 
En zyn hals en borst verguldt
 
Met de schakelryke keten
 
Van de schranderste der Vranken.
 
Aartige Elizabet!
 
Weigert gy myn pen dit wedt?
 
Of moet ik noch langer janken?
 
Neen: hier helpt, hier helpt geen vleien:
 
Want het git is weêr verhardt;
 
Dies zal ik het zilte zwart
 
Uit myn droevig' oogen schreien,
 
Om, nu my de lust komt dryven,
 
Ween ik my niet anders blindt,
 
By gebrek van bruinen int,
 
Myn verzoek aan u te schryven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken