Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de gedichten. Deel 1 (1662)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de gedichten. Deel 1
Afbeelding van Alle de gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Alle de gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.08 MB)

Scans (94.53 MB)

Scans (34.70 MB)

ebook (3.99 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Editeur

Jacob Lescaille



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de gedichten. Deel 1

(1662)–Jan Vos–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 587]
[p. 587]

Blyde Inkomst van den Eed. Heer Geeraardt Bikker, Slotvooght en Drost van Muide, Baljuw van Goilant, Hooftoffisier van Weezop, Weezoper-Karspel en Bilemer; Zoon van den Eed. Heer Andries Bikker, Heer van Engelenburg, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam, &c. Met de Vertooningen op de Schouwburg gedaan.

[pagina 588]
[p. 588]

De achtbare, wijze, voorzienige Heeren, Mijn Heeren

Marten Huibertsen,
Zybert Klaasen;
Jakob Symensen Verhoef,
Antony Jansen Berg,
Gysbert Lambertsen;
Klaas Pietersen Noording,
Gysbert van Ryn,
Kornelis Schouten:

Burgermeesteren der Steden Muide, Naarde, en Weezop;

Wordt deBlijde Inkomst van den Heer BIKKER opgeoffert door Haar E.E. genegen Jan Vos

[pagina 589]
[p. 589]

Blyde inkomst van den Eed. Heer Geraardt Bikker, Slotvooght en Drost van Muide, Baljuw van Gooylandt, &c.

Den vijfde van Bloeimaandt, 1649, reedt den Heer Bikker, in 't bloeien van zijn leeven, maar rijp van oordeel, t'Amsterdam ter poort uit; Hy nam zijn wegh, om voor middagh binnen Muide gehuldigt te worden, langs het zandtpadt, dat zoo zwart van menschen, als de ringsloot wit van zeilen was. d'Aanminnigheidt, d'Ernstvestigheidt en Dapperheidt blonken Hem waar Hy heen quam rijden, gelijk ten wakkeren oogen uit; d'Aanminnigheidt om te behaagen, d'Ernstvestigheidt om te gebieden, en de Dapperheidt om uit te voeren: drie deugden daar Natuur een enkel schepsel zoo schaars meê versiert, dat zy eer vyandinnen, dan zusters gelijken. De vaader Jupiter, hadt de weegen, voor het stuiven, met een dunne reegenwolk besproeit. Hy quam, van ruiters, van landt- en water-kaarossen gevolgt, in min dan een uur, aan d'oostzy van de Diemerbrug.

 
De waagen wierdt omheint van allerleie menschen.
 
Zijn langverwachte komst trok yder naar dit oordt.
 
Men hoorden anders niet dan zeegenrijke wenschen.
 
Een algemeene vreugdt brengt minlijk wonder voort.
 
De Diemgodt juichten toen hy Bikker zag genaaken.
 
't Opgaande zonnelicht is 't heerelijkst in 't blaaken.

Op de hoek van de vischrijke Diem, recht voor de hofsteê van Vink, een plaats, die niet minder door gelegentheidt, dan ouderdom vermaart is, verscheenen hem zes tooneelwaagens;

[pagina 590]
[p. 590]

die door my en de handtgemeenschap van d'andre Hoofden van de Schouwburg t'Amsterdam, op verzoek den drie steeden, hier toegestelt waaren; niet gelijk ik wenschte, maar beeter dan de kortheidt van de tijdt toeliet. Op de drie eerste, wierden, door drie vrouwen, de drie steeden; op het vierde, door zeeker wapen, de Drost; op het vijfde, door twee mannen en een vrou, de berg Parnas; en op het leste, door neegen vrouwen, de Vreede, de Vryheidt, en de zeven Landen , uitgebeeldt. De tooneelen waaren met tapijten, en groene boomen; de paarden met goude, zilvere en zijde linten; en de voerluiden met roode rokken versiert. de trompetters reeden, al blaazende, voor uit.

 
De Bijlmeer arm van gras en rijk van modderwellen,
 
Betoont zich in haar poel, om Bikkers komst, verheugt.
 
De Zuiderzee, die lest van traanen scheen te zwellen,
 
Om d'oude Drossaarts doodt, zwelt nu van enkle vreugdt.
 
Die strak van droefheidt weent, mach flus van blijdtschap zingen.
 
De wijzen voegen zich naar 't wisselen der dingen.

Op het eerste tooneel, vertoonde zich Muide; zy was met een blauwe fulpentabbert, vol goude lutsen, op het heerlijkste gedost. zy hadt een vergulde standert, met een zijde wimpel, daar het wapen van de Stade in stondt, in haar rechtehandt. de Blijtschap scheen al haar krachten t'eevens in haar aangezicht ten toon te zetten. recht voor haar stondt een naakt kindt, heel poezeligh, met witte vleugels, dat, om te bewijzen dat de aardtsche Rechters, tot troost den goeden en straf der quaden, van de hemel gewapent worden, het zwaardt der Gerechtigheidt uit de scheê trok. achter haar, in net en andere ruigten, lag de Vecht, met twee gevinde Nimfen; die als uit de baaren op quamen borlen, zijn verwarde baart las groen van kroost; zijn hooft met rieten en biezen bemijtert; hy leunde met zijn flinke arm op een puimsteenepot, daar het waater al schuimende uit quam bruizen; in de rechte hoek by zijn beslibde riem gevat. De Nimfen, die met schelpen, koraalen en waterroozen gehuldt waaren, toeten op paarlemoere kinkhoornen,

[pagina 591]
[p. 591]
 
Oudt Muide heeft zich van haar rouwgewaadt ontslaagen.
 
Wie standt in droefheidt houdt, is leedigh van vestandt.
 
Zy naakt haar Drost, om hem het Slotrecht op te draagen:
 
Dat staale nachtslot voor de poort van Amstellandt,
 
Dat Gelder meenigmaal in 't stroopen plagh te fluiten,
 
Een wakker schildtwacht houdt all' ongevallen buiten.

Op het tweede tooneel zag men Naarde, met haar waapen standert, zitten. zy was in 't groen fluweel gekleedt. zy neegh, toenze de Drost ontmoetten, met een minnelijk gelaat. het naakte kindt, dat voor haar voeten zat, vertoonde de roede van het Gerecht; want de steeden kunnen zoo qualijk zonder rechten als menschen in weezen blijven. De gehoornde Pan, hadt zijn ruige Satyrs; zandige duinen en klaverweiden , wit van blaetendt vee; de jachtvaardige Diana haar kuische rnaagden , koele bronnen en dschte bosschen, rijk van wildt gediert, verlaaten, om Naarde op deeze staatsy te volgen. zy stonden achter op het tooneel. Pan treurde niet meer om het verlies van Syringa. Diana schiep meer genucht in 't vermaakelijk woelen der steeden, dan in de naare stilte der bosschen. zy hadt haar lust tot jaagen en boog gelijk ontspannen. zy scheen, van weelde, te huppelen.

 
Het vruchtbaar Naarde komt haar Bikker teegen rijden:
 
Zy eert hem voorBaijuw, daar Gooilandt heil van wacht.
 
Een man daar 't volk op hoopt, belooft gewenste tijden.
 
De deugdt van een die heerst heeft overgroote kracht.
 
Zy biedt eerbiedelijk de Roed' om Recht te pleege'.
 
Wie 't Recht van 't volk beschermt behaalt de rechte zeege.

Op het darde tooneel stondt Weezop, gelijk de twee andere steeden, met haar wapenstandert. haar schouwders waaren met een roode satijne mantel behangen. zy bukte, toen zy de Drost zag, met een aangezicht, daar de Zeedigheidt en Vrindelijkheidt in zweefde. het gevleugelde kindt droeg het kussen van de Graafelijkheidt. zy was met de vreugtteelende Bacchus, en de

[pagina 592]
[p. 592]

bouwlievende Ceres verzeldt. Bacchus schiep nooit zoo veel vermaak op het mirthe ledekant, in de zachte albaste armen van zijn bruidt Ariadne, dan toen in 't zwelgen en plengen op zijn wijnvat. Men zagh Ceres in een andere schijn, dan toen zy, raazende van ongedult, haar fakkel aan de brandende berg Etna quam ontsteeken, om met ongevlochte vlechten, betraande wangen en opgekrabde borsten, naa haar dochter Prozerpine te zoeken.

 
Het bloeiendt Weezop nijdt haar hooftvan 't halsrecht teegen,
 
En biedt hem 't kussen van de vrye Graaflijkheidt.
 
Wie Rechten zal eist macht eer dat hy Recht kan pleegen
 
't Gezagh is d'eerste trap, de tweede wijs beleit:
 
Zoo weegt men eer men straft, met overleg van Raade'.
 
Wie Godtlijk straffen wil deurmengtze met genaade.

Nu quam het staatsytooneel, dat niet van brullende Leeuwen, noch woedende tigers, gelijk de oude Romeinen in hun zeegepraalon en blijde inkomsten pleegen te gebruiken; rnaar van witte paarden voortgetrokken wierd. zy staaken hun ooren in de lucht ,en klopten met hun hoefyzers teegens d'aarde, dat het klepte. zy knabbelden, als ofze de Drost voorttrokken al briesende, van moedigheit, op bun gebitten. men zach het schuim, gelijk sneeuvlokken, om hun kleene koppen en breede borsten stuiven. op het midden van het tooneel stonden twee engelen, met een aangename dartelheidt: deeze hielden het wapen van den Heer Bikker om hoog. aan 't achterendt, op een verheeven plaats, stondt een vliegende Faam, en blies, uit al haar rnacht, op een goude trompet, dat het tot aan de hemel klonk. Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt, Maatigheidt en Eendrachtigheidt, die den Heer Burgemeester Bikker, in alle Recht en Raadtplaatsen en op verscheide Gezantschappen, tot in de hooven den uitheemsche Kooningen volgen, gingen aan de zijden van de paarden.

[pagina 593]
[p. 593]
 
Hier ziet men Bikker zelf door 't wapenschildt vertoonen,
 
De Faam wordt, door zijn lof te blaazen, afgemat.
 
De deugden die het hart van Englenburg bewoonen,
 
Omheiningen de koets, in 't naadren van de Stadt.
 
Zoo durft men van de zoon de vaaders wijsheidt wachten,
 
't Vernuft van die gebiedt heeft loffelijke krachten.

Het woeste Geweldt, het vleiende Bedrogh, de bederfelijke Twist, en de woekerende Eigenbaat, vier landtpesten, die uit de schoot der hel gebooren zijn, wierden met een yzere keeten, die achter aan het tooneel vast geslooten was, naagesleept. deez' gingen al schoorvoetende voort. zy knarsten van spijt op de tanden; de slangen, daar zy haar vlechten meê vertuiden, biesden afgrijfelijk.

 
De gruwlen zijn geboeit, om nimmer los te breeken.
 
Waar dat de Boosheidt zwicht, is 't veilig voor 't gemeen.
 
Wie dat de moedtwil temt verdient een zeegeteeken.
 
't Geweldt, dat, sint de doodt van Hooft, de dorpen, Steên,
 
En 't landt dorst dreigen, heeft geen hoop van weer te woeden.
 
Wie wijs en wakker is kan 't volk voor ramp behoeden.

Hier volgde het tooneel, daar Apollo, Pallas en Merkuur op stonden. de gelauwerierde Apollo groete hem voor de waare Mecenas der achtbaarste weetenschappen. hy sloeg bekoorelijk op zijn sijtersnaaren; die noch onlangs om de doodt van Hooft, het hooft der Schrijvers en Poeten, droevigh en dof in d'ooren den Zanggodinnen klonken, en van de traanen, die hem in het weenen langs de kaaken biggelden, zoo geweldigh droopen, dat de hengstebron, niet van schrandermaakende Hippokreenen; maar van zoore pekel overvloeiden. de gehelmde Pallas volgde Bikker, die haar zoo lang en noch, uit liefde tot wijsheidt, volgde. zy was niet anders dan met haar speer gewapent; want zy hadt haar schildt, daar Mulciber het schrikkelijke en vensteenende hooft van Meduza in smeeden, naagelaaten; om, door d'yselijke

[pagina 594]
[p. 594]

slangen, d'algemeene vreugde niet te versteuren. De gevleugelde Merkuur quam hier niet verschijnen als boô der gooden, of godt der koopmanschappen; maar als kaizer der welspreekentheidt. hy hadt zijn staf, daar twee slangen om krulden, in zijn rechte handt. de kijkers kenden hem aan zijn gevleugelde hoedt en broozen.

 
De liersnaar van Apol die onlangs om het sterve'
 
Van Hooft, erbarmlyk klonk, geeft nu een bly geschal
 
De vleiende Merkuur en schrandere Minerve,
 
Verlaaten 't hoogh Parnas, om 't laage Muiderdal,
 
Om hier by Bikker, haar Meceen, op 't Slot te woonen.
 
Waar dat Meceenen zijn komt zich de kunst vertoonen.

Op het leste tooneel waaren de zeven vrye Landen: men kon ze aan de wapens uit elkandere kennen. zy waaren met een Oranje sluier aan een gestrikt. de Vreede en Vryheidt stonden in het midden; deeze quamen met de zeve Landen op het huldigen, om de goddelijke yver van de Vaader des Vaaderlandts in de Zoon te erkennen; want zy zijn, gelijk de Nijdt zelf bekent, voor eeuwigh aan hem verplicht

 
De zeven Zusters, ja de Vryheidt, en de Vreede,
 
Geleiden hem, om dat zijn vaader 't krygsgeweldt,
 
Tot heil van Neederlandt, op 't hart beest helpen treede'.
 
Wie dat de krygh verwint, toont zich een vreedtbaar heldt.
 
Door zulk een hooftdeugdt won hy 't hart der Staatsche Landen.
 
De deugden bieden meer dan d'allertaaiste banden

In zulk een schijn, reeden de tooneelwagens naar Muide; den Heer Bikker volgde. Hier op wierden vier metaale en tien yzere bassen, op de gemelde hofsteê, los gebrandt; de tooren, die niet minder tot sieraadt, dan om lucht te scheppen uit het dak komt rijzen, scheen door klaterende vuurwerkken in lichten brandt te staan. Drie hondert roeden buiten de vesten, wist men niet of Hy de Stadt, dan of de Stadt Hem genaakte; want het volk quam

[pagina 597]
[p. 597]

Hem met hele zwarmnen, al hijgende en nat van zweet, te moet loopen: d'een om zijn Drost; d'andere om zijn Baljuw; de darde om zijn Hooftoffisier te zien. Zeeker Amsterdammer riep: hier offeren wy u de Zoon van een Vaader, op wiens afbeelding dat men deeze vaarzen geschreeven heeft:

 
Dus ziet men 't waakend oog van 't hooft der vrye steede'.
 
Op zulk een schildtwacht gaat het landt gerust te rust.
 
Zijn raadt behoeden ons in oorlog en in vreede.
 
Hy zorgt hier in het Noordt tot heil van d'Oosterkust.
 
Wie heel voor andre leeft is alles te betrouwen.
 
Veracht Fabricy 't goudt? spreekt Kate voor 't gemeen?
 
Strijdt Brutus om het volk uit slaverny te houwen?
 
Wie Bikker kent, bevindt die drie in hem alleen.
 
Met roeden blaast de Faam tot in het oor der Mooren:
 
Deez' is niet voor zich zelf, maar voor het landt gebooren.

De wegh daar hy langs reedt, was met gewapende burgers goeboordt; die Hem met het blixemen en donderen van bun bussen, niet om te versaagen, rnaar om vreugde te baaren, welkom heeten. voor de poort, daar hy uit zijne karros, in zijn gebiedt tradt, wierdt Hy van de Heeren Burgermeesters den Steeden Muide, Naarde en Weezop ontfangen; rnaar met zulk een geneegentheidt, die men beeter denken, dan beschrijven kan. hier wierdt Hy van een Muider maagdenschaar, die in het wit gekleedt, en met allerhande groen versiert was, begroet; en, naa datze Hem de wijn, uit een kristallijne glas, toegedronken hadden, al zingende, door het gedrang, over de brug, naar het Raadthuis geleidt.

 
Op, Zuiderzee en Vechtgoddessen,
 
Men weent geen meer om 't schrander Hooft.
 
Verwerp uw pruik vol lykcijpressen.
 
De Droefheidt wordt door vreugdt verdooft.
 
De Blydtschap lijdt geen rouwgewaade.
 
Op, rijgt uw traanen aan een snoer.
[pagina 596]
[p. 596]
 
Geen kostelyker halssieraade,
 
Dan zulk een brak een paarlemoer.
 
't Is tijdt om u weer op te pronken.
 
De vreugde wordt door rouw gehoont.
 
Gy zyt te diep in smart gezonken.
 
De droefheidt heeft haar plicht getoont;
 
Want ons genaaken andre tyden:
 
Men zal den groote Bikkers Zoon
 
Op 't Muiderslot tot Drossaart wyden.
 
De blijdtschap eist een blyde toon.

De Vecht was overal met schuiten, die tot zinken toe met menschen gelaaden waaren, bedekt. de zolders, luifens, daaken en boomen kraakten en.boogen van het grimmelende volk. men twijfelde of Muide in Amsterdam, dan of Amsterdam in Muide verandert was. elk geleide Hem met de straalen der oogen, en daarze te kort waaren, wist'er de genegentheidt de harten aan te lassen; op datze hem, tot binnen de wanten van het Raadthuis, zouden bereiken. de groote en kleene klokken luiden. & donderbussen braakten vuur en vlam uit meetaale kaaken. Het Slot, dat varder door de hoogdraavende Fenixveeder van den Ridder Hooft, dan door het opbouwen van Graaf Floris beroemt is, verlangde om den.Heer Bikker te ontfangen.

 
Het grimmelt hier van volk op luiffens, daken, boomen,
 
En schuiten, die de Vecht en Zuiderzee bekleên.
 
Een uitgelaate volk is quaalijk te betoomen.
 
Vier Steeden ziet men hier in eene Stadt by een.
 
De klank der klokken mengt zich met geluit van bussen.
 
Het vuur van yver is niet dan door tijdt te.blussen.

De tooneelen wierden door de Stadt getrokken. Ondertusschen waaren de Drost en Burgermeesters weeder aan de Vechtbrug gekoomen. hier tradt Hy op een steen, van oudtsher Wysteen genoemt; dit de plaats, daar de Zoonen van de Graaven

[pagina 597]
[p. 597]

van Hollandt meenigmaal tot Drosten van Muide en Baljuwen van Goilandt ingehuldigt zijn: Hy stak zijn rechte voet, naa zeeker oudt voorrecht, in een yzere ring, die in de steen vast gemaakt was. hier stondt Hy in d'open lucht, onder een krans van nimmerdorre kruiden, door een gevlochten; Zijn wapen hing in het midden van de blaaderen. die de Beleeftheidt in haar kracht; d'Eedelmoedigheidt op haar troon, en de Staatkundigheidt op haar scherpste naar het leven in een schepsel hadt willen afmaalen, konze hier in d'omtrek van den Heer Bikker bespeuren. ik zal hier niet van andere deugden reppen, op dat de lesten d'eersten niet verdooven. Naa 't voorleezen der voorwaarden, hechten Hy zich aan de Steeden en dorpen, met een keeten, die niet van yzer, noch staal, maar van heilige en diere eeden aan elkanderen geschaakelt was. van hier gingen d'Eedtverwanten weeder naa het Raadthuis, en de tooneelwagens van daarze gekoomen waaren.

 
Hier zweert de fiere Drost het voorrecht van de Steeden,
 
Voor alles voor te staan, zooz' haar 's landts hoogheidt gaf
 
Geen starker banden dan de keetenen van eeden.
 
Wie eeden zweert en breekt, vervalt in 's hemels straf
 
Elk zweert hem weeder trouw, met hoog en diere woorden,
 
Niet bindt 'er vaster dan deur-een-gevlechte koorden.

De zon begon te daalen; de vreugdt te rijzen. De Stadt, die twee jaar in rou geweest hadt, zwom niet meer in traanen; maar in weelde. men wist niet, of de droefheidt, Om het sterven van den Heer Hooft, dan of de blijdtschap, om d'inkomst van den Heer Bikker, de grootste was. De Poëeten, die hun scherpe pennen, door een rechtvaardigen yver, zoo lang in alssem, gal, roet, en vergift gedoopt hebben, om aan d'Amstel vaarzen te schrijven, datze aan de Teems schor in d'ooren klonken, zingen nu met schelle keelen, van het verkiezen, inhaalen en huldigen van den Heer Bikker, dat het door alle Steeden heen komt klinken. De Schouwburg, t'Amsterdam doet haar

[pagina 598]
[p. 598]

poort open, om Muide in haar kracht, op haar tooneel, aan al de werreldt te vertoonen. Met aangenaam woelen, openhartig schaateren, dartel handtgeklap en gestaadigh roepen: lang leef den Heer Bikker, Lang leef de Drost, geraakte den dag ten avont, en ik, in mijn geboortestadt, t'Amsterdam.

Beschrijving der Vertooningen op den Heer Geeraardt Bikker, Slotvooght en Drost te Muide, &c. op d'Amsterdamsche Schouwburgh.

Eerste Vertooning.

Den Heer Drost komt op Zijn staatsywagen binnen Muide; hy sleept Geweldt, Bedrogh, Twist en Eigenbaat, aan keetens gekluistert, met zich voort. Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt, Maatigheidt en Eendrachtigheidt gaan aan bey de zijden. de weegen daar Hy langs rijdt zijn met schutters bezet. Muide, Naarde en Weezop, drie Steeden, koomen hem eerbiedelijk begroeten; d'een is met de Vechtgodt en godinnen; d'ander met Pan en Diane; de derde met Bacchus en Ceres verzelt. De zevyen Dorpen, die onder het Baljuwschap staan, koomen met haar wapens, gelijk de Steeden, om uit elkandere gekent te worden, en bestrooien de straaten met bloemen.

 
De Slotvoogt van de Vecht vertoont zich op zijn waagen;
 
Hy sleept Geweldt, Bedrogh, en al wat onheil sticht,
 
Gekeetent met zich voort, tot schrik der burgerplaagen.
 
De Dorpen strooien groen. de Steeden, om haar plicht
 
Te quijten, poogen hem op 't heerlijkst' in te haalen.
 
De Deugdt is met geen goudt, hoe waardig, te betaalen.
[pagina 599]
[p. 599]

Tweede Vertooning.

De Drost staat op de Wy-steen. Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt, Maatigheidt en Eendrachtigheidt omheinen hem, Muid, Naarde en Weezop, elk met haar gooden, godinnen en Burgermeesters bestuwt, genaaken het outaar van de Trouw. de Dorpen staan in 't verschiet. Terwijl de Drost de voorwaarden bezweert, ziet men drie gevleugelde kinderen booven de hoofden der Steeden zweeven, die hem te gemoet vliegen: d'een offert hem het zwaardt; d'ander de roede van 't Gerecht, het derde het kussen van de Graafelijkheidt. De zeven Neederlanden, de Vreede en Vryheidt., die aan de Vaader verplicht zijn, laaten haar op het huldigen van de Zoon vinden. Geweldt, Bedrogh, Twist en Eigenbaat neemen al sidderende de vlucht. rondtom d'Eedtverwanten grimmelt het van mensen.

 
De fiere Drossaart staat in 't midden van de Steeden.
 
Men zweert, in d'open lucht, op d'oever van de Vecht,
 
En bindt zich aan elkaâr met keetenen van eeden.
 
Men offert hem het Zwaart; de roede van 't Gerecht,
 
En 't Graaflijk kussen, om de vierschaar op te spannen.
 
De Rechters zijn tot schrik van schelmen en tyrannen.

Derde Vertooning.

De Drost, die van Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt, Maatigheidt en Eendrachtigheidt verzelt is, wordt van Muide, Naarde en Weezop naar 't Slot geleidt. Apollo, Pallas , Merkuur en de neege Muzen, die hier haar Parnas en Helikon hebben, begroeten hem met maatgezangen. De watergoden en godinnen koomen uit haar zandige killen en puimsteene kolken, vol vreugden, opborlen. Pan hippelt met de Satyrs langs d'oever van de Vechtstroom. Bacchus laat zich, al zwelgende, op zijn wijnvat, van Menaden voorttrekken. Ceres staat in 't midden; maar in

[pagina 600]
[p. 600]

zulk een gestalte als op de bruiloft van Thetis. Diana schijnt vol weelde. de Dorpen juichen.

 
Het Weesperkarspel juigt; het Gooy is uitgelaaten,
 
En Muide gaat ter feest; het schrander Helikon,
 
De landt en waxergoôn, met hun kristalle vaten,
 
Zijn vol van waare weeld; nu Bikker, Ja die Zon
 
Die dit gewest bestraalt, naa 't hooge Slot komt rijden;
 
Of is 't Augustus? neen: hy brengt Augustus tijden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken