Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 627]
| |
[pagina 628]
| |
Den Wel-Eedelen, groot-achtbaaren Heer, Myn Heer Andries de Graaf, Burgermeester en Zeeraadt t'Amsterdam, Oudt-Raadt ter Reekenkamer der Graaflijkheidt van Hollandt en West-Vrieslandt:Wordt de Beschrijving der Vertooningen op 't Spel van de Belegering en 't Ontzet van Leiden, met zulk een geneegentheidt, als Uw Edts. onvermoeide zorg het Recht en Vryheidt der Stadt Amsterdam (door hulp Uwer Edts. doorluchtige Voorvaaderen verkreegen) helpt bewaaren, tot heil der Staat, teegens alle tweedracht der ingezeetenen, en geweldt der uitheemsche vyanden, door Uw Wel-Edts. allerverplichtste dienaar Jan Vos. | |
[pagina 629]
| |
In de Vertooning voor 't SpelVertoont zich de Hartogh van Alba, in 't harnas, op zijn staatcywaagen. de Krijgsfortuin staat achter op. hy wordt van Wraakgierigheidt en Bloedtdorstigheidt voortgetrokken. de Staatzucht heeft de toom om te mennen. de waagen wordt gevolgt van Dwinglandy, Roovery, Moordtdaadigheidt, Geveinstheidt, Trouweloosheidt, Stookebrandt, Bedrogh, Schrik, Vrees, en alle gruwelijkheeden. Aan de slinke zy, worden Gerechtigheidt, Maatigheidt, en Eendracht, door Geweldt, Verwoedtheidt en Tweedracht, met strop, roer en deegen gedreigt. de Neederlanden, die hy te moet komt rijden, worden, door de Stoutheidt, schoon dat zy voor hem knielen, met keetens aan elkanderen geslooten. De Rijn, de Maas, de Scheldt, d'Yssel, d'Aamstel, de Vecht, het Spaar, en andere Stroomgooden en godinnen zijn voor zijn komst verbaast. Pallas komt by de Vryheidt, die verscheide eedelen en ingezeetenen by zich heeft, en raadt haar te vluchten. de Voorzichtigheidt wijst hen de wegh. De woedend' Alba toont zich op zijn staatcywaagen.
De Neederlanden zijn Godtsjammerlijk gevelt.
Wie wreedt en machtigh is, ontziet geen volk te plaagen.
Men vlucht, door Pallas raadt, voor 't prangen van 't Geweldt,
Dat oog, noch ooren heeft voor traanen, noch voor smeeken.
Getergde koningen zijn toomeloos in 't wreeken.
Achter deeze Vertooning, worden vijf verschieten geoopent: in 't eerste van de drie grootste, dat zich aan de rechtehande laat zien, is Speldt, de Rooderoe, met zijn knevelaars, beezigh met vangen van mannen en vrouwen. In 't tweede, aan de slinkehandt , neemt de Hartogin van Parma haar afscheidt van 't Hof. In 't middelste zit de Bloedtraat aan een taafel, daar een kleene galg op staat: het kleedt, om d'aangeklaagde, buiten pijn, schrik aan te jaagen, leit vol kluisters, kettingen, geesselroeden, strop- | |
[pagina 630]
| |
pen, zwaarden, nijptangen, pistoolen en allerleie pijn- en moordtuigh. In 't eerste van de twee kleene verschieten, ziet men verscheide Steeden de sleutels van haar poorten, aan de Spaansche Krijghs-hoofden, overleeveren. In het tweede worden de voorrechten, handtvesten en vryheeden, in 't byzijn van de Staaten, aan stukken gescheurt. Hier zijn de sleutels in 't geweldt der vremdelingen.
Daar scheurt men 't Burgerrecht. gins vangt men d'onderdaan.
Wie vry wil heerschen, moet het volk hun Recht afdwingen.
De Staatvoogdin vertrekt. men zoekt het Landt vol raân,
Wurgpaalen, galgen, mik en moordtgeweer te brengen.
De zucht tot goudt ontziet geen menschebloedt te plengen.
Achter deeze Vertooningen, ziet men, naa 't oopenen van vijf nieuwe verschieten, de menschen onthoofden, hangen, wurgen, verbranden, en andere gruwelijkheeden. Wie zagh ooit burgerbloedt zoo wreedt door 't zwaardt inzwelgen!
Men hangt, men wurgt, en brandt, door kracht van 't wreet gebodt.
Wie steên wil houden moet geen onderdaan verdelgen.
Heel Nederlandt verstrekt een gruwlijk moordtschavot.
Sonoy zal dit misdrijf verdubbelen in 't Noorden.
De weêrwraak woekert als zy macht heeft om te moorden.
| |
In d'eerste Vertooning in 't SpelVerschijnt de Honger, die een vleeselooze schonk in haar handen heeft, daar zy gestaadig aan knaagt. de waagen, daar zy op zit, wordt van Oorlogh en Dieretijdt voortgetrokken. Geduldigheidt heeft de toom in haar handt. Standtvastigheidt staat achter op. zy is van uitgemergelde mannen, vrouwen en kinderen omheint; die de stukken van taaje ossen- en paardehuiden, het vlees van honden, katten, ratten en ander stinkendt ongediert, elkander zoeken te ontscheuren. Aan d'andere zy vertoont zich een kar, daar de Doodt op staat; in haar rechtehandt heeft | |
[pagina 631]
| |
zy een pijl, in de slinke een gebluste toorts. de Vryheidt staat achter op. zy wordt van twee zwarte raavens, die door haar schorre keelen afgrijslijk krassen, voortgetrokken. de Tijdt heeft de toom om te mennen: de grondt daar zy over rijt, leit vol lijken. Tusschen deeze twee schrikkelijkheeden, worden Bacchus en Gulzigheidt, door Maatigheidt, geteugelt. Diana geeft haar boog en pijlkooker, tot teeken dat het wildt door 't leeger verjaagt is, aan haar Jagtmaagden. De Honger, 't scherpste zwaardt dat Leiden komt bestrijden,
Vertoont zich hier by 't volk erbarmelijk op straat.
Men vecht om stinkendt aas op hoop van ruimer tijden.
Door taay Geduldt, in noodt, bewaart men Stadt en Staat.
De moordtpijl van de Doodt bedekt all' d'aardt met lijken.
Wie vry wil weezen moet geen doodtsgevaar ontwijken.
Achter deeze Vertooning oopent men vijf verschieten; in 't eerste van de drie grootste, komt Leiden, van de Rijn en Hoop verzelt, voor Ceres, Pan en Pomona, knielen, om broodt, vlees en vruchten voor de burgery te verzoeken: maar deeze Godtheeden zijn de handen door 't Geweldt gebonden. In het tweede verwont men het lijkbedt van Allardszoon, oudt Stadtvoogt: de rouwkamer is met zijn wapens en fakkels versiert. Hier ziet men de Leidtsche Maagden, die by 't lijk zitten, de handen, al schreyende, in 't hair en voor de borst slaan. In 't middelste, is de smitswinkel van Vulkaan, daar hy, met zij naakte reuzen, op 't verzoek van den Heer van Noordtwijk, nieuw Stadtvoogt, waapens smeedt, om de Stadt voor het woeden van 't Spaansche geweer te beschermen. In 't eerste van de twee kleene verschieten, is d'Armoedt bezigh met papier, in plaats van zilver, tot geldt te munten: 't welk hier, door Merkuur, aan Neering uitgereikt wordt. In het tweede, zijn de Burgermeesters by Pallas en Mars, om raadt tot Stadt- en krijgsbestiering. | |
[pagina 632]
| |
Hier ziet men 't heldenlijk van Allardszoon vertoogen.
Daar geeft Minerve raadt. gins wordt papier gemunt.
De Noodt, die wetten schrijft, is machtigh van vermoogen.
Hier smeekt de Stadt om broodt. daar slijpt Vulkaan 't de punt
Van 't harde staal, en laat zijn reuzen wapens smeeden.
De wakkre voorzorg is de tweede wal der steeden.
| |
In de tweede Vertooning in 't SpelVertoont zich de Pest op een waagen, die van een doodtkist gemaakt is. haar kleedt, vol roode en blaauwe vlakken, schijnt niet dan enkel vuur te zijn. uit haar pruik komt een flikkerende vlam. haar rechtehandt is met een schitterende blixem, de slinke met een zeissen gewapent. zy wordt van twee toomelooze en gloeiende draaken, die vonken spuwen, voortgetrokken. de Moordt staat achter op. de Tijdt, die zy verby rendt, ziet haar achter na. d'Armoedt en Rijkdoom, worden hier (want de Pest verschoont niemandt) overreeden. Esculapius, Hippokrates en Galenus, gaan naast de waagen; maar geblinddoekt en de handen met keetens aan de raaden gebonden. Hier ziet men de lijkdraagers, door honger en ziekte krachteloos, met de lijken ter aarde storten. Aan d'andere zy verschijnt de Tweedracht; zy heeft een hooren in haar rechte en een fakkel in haar slinkehand. haar waagen wordt door Honger en Ongeduldt voortgetrokken. Stoutheidt heeft de toomen. Ongerustheidt staat achter op: zy is van verscheide hoopelooze burgers omringt. Leiden, die van Standtvastigheidt en Neering verzelt is, roept de Hemel tot hulp: Jupiter, omheint van Gooden en Godinnen, belast Herkules en d'Overvloedt, dat zy haar bystandt zullen doen. De Tweedracht komt het volk, om haar broodt, op 't Raadthuis schenden,
Een holle buik is stout en gruwlijk in 't bestaan.
De Burgervaader weet dit onheil af te wenden.
De heet' en veege Pest komt Arm en Rijk verslaan.
| |
[pagina 633]
| |
De Hemel opent zich en schijnt tot hulp geneegen.
Wie traanen met gebeên deurmengelt, hoopt op zeegen.
Achter deeze Vertooning, verschijnen vijf verschieten; in 't geen zich aan de rechte zy vertoont, staat de Tempel van d'Eendracht: hier offeren de Burgermeesteren op 't outaar, daar 't pronkbeeldt op staat, een bondel pijlen. Het geen zich aan de slinke zy laat zien, is een oopen lucht; hier staat het outaar en beeldt van de Vryheidt: den Heer van Noordtwijk en d'andere krijgshoofden, zweeren de Vryheidt te verdeedigen, of het leeven te verliezen. In 't middelste, verschijnen Herkules en Overvloedt in een daalende wolk, om Leiden t'omhelzen. In 't eerste van de twee kleene verschieten, is vander Werf, die Mars en Merkuur by zich heeft, en biedt het volk, dat van honger raast, zijn eigen vlees om hun honger te verzaaden, als hy de Stadt hier door voor de Staat weet te behouden. In het tweede koomen de Rijn, Pomona, en Pan by Apollo, om bystandt teegens het woeden van de Pest. Hier komt men d'Eendracht haar behoorlijk offer brengen.
D'eendrachtigheidt der Steên verduurt het oorlogsveldt.
De Krijgsraadt zweert, om vry te zijn, haar bloedt te plengen.
Een ingebooren volk gedoogt geen vreemt geweldt.
Alcid' en d'Overvloedt zijn hier om heil te baaren,
De Steeden zijn door kracht en voedtsel te bewaaren.
| |
In de derde Vertooning in 't SpelVerdagvaarden de Tritons, door het geluit van hun kinkhoorens, de zoete en zoute baaren. De Noordtwestewindt vliegt tusschen hemel en aardt, en helpt het water, door gestaadigh blaazen, aan 't zwellen: de Zuidtweste jaagt, terwijl zy over d'akkers en velden zweeft, de vloeden deur de deurgesteeken dijken en kaaden, en doetze langs het landt naar de Stadt toe bruischen. De Stroomgooden en Godinnen, die dus lang, voor 't woeden van 't Spaansche leeger, in hun bemoste killen verschoolen, ziet men | |
[pagina 634]
| |
nu van de grondt opschieten en op de baaren dobberen. Hier steekt de vyandt verscheide leegerplaatsen, door 't naaderen van de vloot, aan brandt. Daar klampen de Staatsche en Spaansche elkander aan boordt. Gins gaat men elkander, in 't water, met roer, spies en deegen te keer. Overal dryven verdronken krijgsluiden. Hier komt de laage zee het hooge landt bespringen.
Het water vloeit, door hulp der winden, naar de Stadt.
De golven wyken nooit voor koegelen, noch klingen.
Waar 't water d'oest bederft, hier oest men vrucht door 't nat.
Nu spoelt het bloedt van 't landt, en blust de Spaansche hetten.
Geen starker arm dan Godt om steên vol volk t'ontzetten.
Achter deeze Vertooning worden alle verschieten geoopent; hier ziet men Boisot en d'andere krijgshoofden van de Stadtvoogt en Burgermeesteren omhelzen. De schuiten vaaren in de Stadt; het grimmelt van mannen, vrouwen en kinderen, die het broodt, dat hun door de bootsluiden uit de schuiten toegeworpen wordt, poogen te vangen; men ziet'er die, met de spijs in de mondt, door de gulzigheidt in 't zwelgen, verstikken. Veel menschen, door honger voortgedreeven, springen in de watergrachten, om broodt, kaas, haring, of andere eetwaaren te krijgen. Leiden vertoont zich met Stantvastigheidt, die haar neevens Herkules verzelt, op de trans van de burg, om de vyandt te zien vluchten. De Honger heeft haar zwaardt weêr in de scheê gesteeken.
De Stadt is vol van vreugt door 't oopnen van de Vloot.
Een uitgemergelt volk laat zich door voedtsel queeken.
De spijs, die 't leeven stut, verhaast hier tot de doodt:
Zoo gulzigh zwelgt de keel, om alles in te haalen.
Een hongerige buik is quaalijk te bepaalen.
| |
[pagina 635]
| |
In de Vertooning na 't SpelStaat een brandendt outaar, aan de slinke zy vertoont zich Leiden, Mars, Stadtvoogt en Burgermeesteren: aan de rechte komt Prins Willem, die de Vryheidt, Hollandt en eenige Staaten by zich heeft. Hier wordt Leiden, voor haar geleede ellenden, het recht van de Hoogeschool opgedraagen. achter de Prins, ziet men de Rijn, Neering en Rijkdoom: noch verder worden Oorlog, Honger, Tweedracht, Doodt en Pest, door Herkules en Stantvastigheidt geboeit en verjaagt. Achter Leiden staat de Wakkerheidt, die drie kinderen met boeken gelaaden, by zich heeft: hier by vertoont zich de Hoogeschool, zy zit in een zeskante tempel; haar hooft is met een kroon van flikkerende starren versiert: tot bewijs dat ons de gaaven van 't verstandt, niet door kunst; maar van den Hemel worden ingestort. Zy heeft in haar rechtehandt, die op een boek steunt, een scepter daar een zon op staat; om te betoonen dat het vernuft, het welk een zon is die de werreldt verlicht, heerschappy over de gemoederen der menschen heeft. in de slinke zwaait zy een fakkel: want de geleerdheidt heeft de nacht niet min dan den dagh tot haar gebruik. de Bottigheidt leidt onder haar voeten. op de trappen van de tempel zitten Homerus, Plato, Hippokrates, Demosthenes, Archimedes, Ovidius, Cicero, Plutarchus, Bartholus, en andere doorluchtige geesten. Merkuur daalt van de hemel, en belooft Leiden dat hy haar door koopmanschap zal doen groeien. De Faam vliegt langs de wolken, en maakt het oprechten van 't allerdoorluchtigste School aan de werreldt bekent. 't Stantvastigh Leiden raakt, na groot' ellend', aan 't stygen.
De Plaagen zijn geboeit. De Rijn bevindt zich vry.
Door wakkerheidt en moedt is alles te verkrygen.
Men draagt haar 't Schoolrecht op, tot heil der burgery,
Voor waaken, hongren, bloedt, deurmengt met zweet en traanen.
Waar dat Geleertheidt is zijn bloeiend' onderdaanen.
| |
[pagina 636]
| |
Achter deeze Vertooning, ziet men, na 't opschuiven der gordynen, vijf verschieten; in 't geen zich aan de rechte zy vertoont is Apollo met de neegen Muzen beezig, om Parnas op te rechten. In 't geen zich aan de slinke laat zien, staat een tempel, daar Pallas, omheint van de zeven Vryekunsten, haar lessen in beschrijft. In 't middelste, verschijnen, in een daalende wolk, de Wijsheidt, Gerechtigheidt en Maatigheidt. In 't eerste van de twee kleene verschieten, koomen Venus, Kupido, Bacchus en Gulzigheidt, die zich veeltijdts by de Hoogeschoolen vervoegen, om toegang by de leerlingen te krijgen: maar zy worden door Voorzichtigheidt te rug gehouden. In het tweede, komt Diana, verzelt van Stalmeester, Schermmeester, Dansmeester, Kaatsmeester en Bolbaanmeester, om het gestaadigh blokken, dat de vernuften stomp, en de leeden stram maakt, door geoorlofde oefeningen te verpoozen. Apollo bouwt Parnas, op hoop van nieuwe gunsten.
De Dichtkunst lokt het oor van 't eedelste verstandt.
Minerve sticht haar kerk, door zeven Vryekunsten.
De weetenschappen zijn tot steunsel van het Landt.
De Wijsheidt daalt om hooft van 't Raadthuis te verstrekken.
Waar rechte Wijsheidt komt moet zieledwang vertrekken.
|
|