Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Londinias (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van Londinias
Afbeelding van LondiniasToon afbeelding van titelpagina van Londinias

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

epos


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Londinias

(1873)–Carel Vosmaer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 29]
[p. 29]

[Nawoord]

Een epos zonder kommentaren en noten is, evenals een statige beukstam zonder ingesneden letters en namen, alleen denkbaar buiten het bereik der menschen. Daar zijn er die liever onder het loof zitten te luisteren naar 't geheimzinnig geklap der bladeren; maar anderen hebben behoefte de merken, van wat zij op- en aanmerkten, in den stam te snijden en velen lezen die gaarne. Daarom volgen hier dan ook eenige opmerkingen, die wel is waar den bast schenden, maar toch gewenscht schijnen.

In het algemeen houd ik niet van noten, en de velen die er gemaakt zouden kunnen worden laat ik dus liever over aan de varii van 't nageslacht, die er hunne kennis en scherpzinnigheid in zullen willen ten toon spreiden.

Het zal onder de latere kommentatoren niet onopgemerkt blijven, dat zij hier een verren naklank van homeriesch-epische poëzie hooren. In den strijd, of deze tot de school van Nonnus, Quintus, Kolluthus, dan wel tot de apokriefe epos-litteratuur behoort, durf ik mij nu niet mengen.

[pagina 30]
[p. 30]

Sommigen van die kommentatoren zullen eene historische verklaring geven, en uitvinden wie de helden dezer Odussee zijn. Zij zullen ook aanteekenen, dat Duru en Capé, Pasdeloup en Derôme beroemde binders zijn, die de artistieke boekbanden maakten, door de bibliofielen zoo gretig gezocht; dat Grolierii et amicorum de spreuk was, die de exemplaren van dezen grooten boekvriend zoo mild, als aan hem en zijne vrienden toebehoorende, kenschetste. Ja, de realistische smaak zal zoo ver gaan van te willen betoogen, dat de ambrosia hier een mutton chop en de nektar de tranen der weduwe Cliquot beteekenen. Een navorscher zou fortuin kunnen maken met de ontdekking, dat de vorstlijke weduwe Nike Queen Victoria kan zijn, waarmede tevens ongeveer de jaren worden aangewezen in welke dit gedicht met vrij veel waarschijnlijkheid moet gerekend worden geschreven te zijn. Doch er zullen ook vorschers komen, die eene mythische verklaring met kracht verdedigen, totdat zij zich verder splitsen in hen die eene euhemeristische, en anderen die eene symbolische uitlegging voorstaan. Dan zou de uitkomst zijn, dat de twist tusschen Athena en Poseidoon een strijd was tusschen ondernemende praktijk en aesthetische beschouwing; of dat het geheel alweder niets anders is als een nieuw voorbeeld van de overal zich openbarende zonnemythe. Misschien zelfs, wanneer de filosofie van het onbewuste hare veroveringen verder heeft uitgestrekt......

Maar ik ga hierin niet verder; alleen zij noch aangestipt, dat de illustraties een nieuw veld in de kunst openen. In hoever zij aan reeds opgegravene of noch op te graven beschilderde grieksche vazen ontleend zijn, is ook al een punt het onderzoek waard. De

[pagina 31]
[p. 31]

kenner zal intusschen reeds nu het onderscheid van stijl kruinen opmerken. Sommigen behooren tot den archaistischen stijl, die in zijn naieveteit soms een zweem heeft van dat wat de lateren karikatuur gelieven te noemen. Anderen behooren tot den schoonen stijl. In ieder geval is er de overeenkomst van antiek en modern weer zeer opmerkelijk.

Zelden heeft een tempel en zijne beelden zoovele lotgevallen beleefd als over het Parthenon heenstormden. Gesticht door Perikles, gebouwd door Iktinos, met beelden versierd door Phidias en de onder hem werkende kunstenaars, wier verschillende uitvoering in de metopen en reliefs van den fries duidelijk zichtbaar is, was de tempel in 438 v. Chr. voltooid. De eerste schending geschiedde in de daarop volgende eeuwen door de Grieken zelven; voorts onder de romeinsche heerschappij en daarna onder Rome's keizers. Toen Athene bekeerd was tot den god dien Paulus er gepredikt had, verdween de Parthenos, de Maagd Athena. Dit was omstreeks 430 na Chr. Waar het van goud en ivoor gemaakte beeld bleef, weet men niet. In 630 werd de tempel aan de heilige Sophia gewijd, en deze weer op hare beurt door de jonkvrouw Maria verjaagd. Zoo wisselt maar blijft het Ewig-Weibliche. Omstreeks 700 werd het Parthenon verbouwd en ingericht voor den christlijken eerdienst. De inneming door de Franken had in 1204 plaats. De Venetianen staken in 1395 de banier van Sint Marcus op de Akropolis. In 1456 bezette Omar, veldheer van Mohammed II, Athene en den burg. Eenige jaren daarna werd het Parthenon tot moskee gemaakt, de christlijke symbolen verwijderd, de beschilderde muren overgewit,

[pagina 32]
[p. 32]

op de wijze zooals de calvinistische beeldenschuwheid met de muurschilderingen in Nederland leefde.

Onder dit alles hadden tempel en beelden veel geleden. Maar het ergste geschiedde eerst, toen het venetiaansche leger onder Morosini en Königsmarck den burg belegerde. Die belegering vorderde weinig, totdat een luitenant, uit Lüneburg geboortig, van een spie vernam dat de Turken hun kruid hadden geborgen binnen den tempel. Hij bediende eene batterij aan de oostzijde der Akropolis en het gelukte hem zijn geschut zoo juist te richten, dat Vrijdag 26 September 1687 's avonds te 7 uur een bom in het dak van den tempel viel. De kruidvoorraad ontplofte en deed het gebouw uit elkaar springen; drie honderd mannen en vrouwen werden gedood en het kunstwerk verwoest. Toen Morosini later uit den westgevel de paarden van Athena als teeken van zijn triomf naar Venetie wilde medenemen stortten zij naar beneden en verbrijzelden.

Onder de heerschappij der Turken werden tempel en beelden deels door tijd en weder, deels door moedwil en hebzucht allengs meer verwoest. In Europa waren zij bijna onbekend, totdat fransche en engelsche reizigers en oudheidkenners er in het laatst der 18e eeuw meer de aandacht op vestigden. Lord Thomas Elgin, in 1799 gezant te Constantinopel, was er opmerkzaam op geworden en verkreeg met moeite en schatten gelds het verlof het beeldwerk te doen afgieten en zelfs mede te nemen. Eerst in 1812 waren die schatten naar Londen overgebracht en in 1816 voor het British museum aangekocht. Elgin werd door velen de roover, de Vandaal genoemd, het heette van hem, die een Schot was,

[pagina 33]
[p. 33]
 
Quod non fecerunt Gothi
 
Hoc fecerunt Scoti.

De verzen van Byron, die 't ijverigst was in de verguizing van Elgin, luiden:

 
Noseless himself he brings home noseless blocks,
 
To show at once the ravages of time and pox.

Maar al die berispers hadden zelven geen of een slechten neus. Aan kunstenaars en kenners werd thans voor het eerst door deze beelden, overal in afgietsels verspreid, de grieksche beeldkunst in al haar hoogste vormen geopenbaard.

Omtrent het 27e vers van den Vn zang,

 
Oïlmos, donkergelokte; Neaules, ijlende snelvoet,

heb ik iets op te merken. De eerste naam, hier Wilmos uittespreken, bevat geen fout tegen den maatgang, maar hier hebben we een van die gevallen, die het vroeger bestaan van de beroemde wau der filologen - dezen linguistischen vogel dodo - bewijzen.

Terwijl de oneerbiedige uitvallen tegen oude en nieuwe aesthetiek geheel voor Athena's rekening worden gelaten, is daarentegen wat haar over Plato en Ficinus in den mond wordt gelegd, eene ontdekking, waarop ik voor mijzelven aanspraak maak. Die in Frankrijk over het schoone schrijft verzuimt zelden het adagium le beau est la splendeur du vrai als een van Plato's gelukkigste kernspreuken aan te halen. Maar in Plato's werken vindt men dit, overigens aardige, gezegde niet. Daarentegen leest men in

[pagina 34]
[p. 34]

de kommentaren van Marsilius Ficinus op den neoplatonist Plotinus: Pulchritudo est splendor ab ipsa boni luce manans, de schoonheid is de glans die van het licht van het goede uitvloeit. Het is zeer waarschijnlijk, dat dit zeer platoniesch getinte gezegde later, met eene geleidelijke verwisseling van het goede in het verwante begrip van het ware, aan Plato is toegeschreven en de bron is van het le beau est la splendeur du vrai. Als men de mystische Enneaden van Plotinus heeft doorsnuffeld, is men met recht blijde dit bloemtje uit de scholastische distels veroverd te hebben.

Maar deze weinige aanwijzingen zijn voldoende; men ziet al hoe verleidelijk het maken van kommentaren is, zelfs al neemt men voor het niet te doen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken