Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nanno (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nanno
Afbeelding van NannoToon afbeelding van titelpagina van Nanno

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.35 MB)

Scans (2.75 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nanno

(1883)–Carel Vosmaer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

aant.Inwijding.

 
Gelijk de wind der bergen 's avonds over 't woud
 
De hoogste toppen slechts doorsuist, en 't lager loof
 
In ruste blijft, zoo was het ook in Nanno's hart,
 
En zachtkens suisde, trilde 't eerst aan 't oppervlak.
 
Dan voelde, werd z' allengs bewust van 't onderscheid
 
Der neiging welke 't argloos hartje eerst beving,
 
Ontvloeid aan 't eerstbewondren, schroomvol achten, 't waas
 
Dat soms een meisjesdroom verguldt - en d' andren gloed
 
Die jeugd aan jeugd vereent, 't gelijke trekt en voegt,
 
Verlangen doet naar 't innig samenvloeiend zijn,
 
Verzuchtend' onrust brengt en weemoedzoet gedroom; -
 
En dieper drong die trilling voort in 't open hart.
 
 
 
En terwijl zij des avonds met Nikias vaak
 
op de rustbank zat die in halfrond
[pagina 32]
[p. 32]
 
Aan het eind van den hof hun een uitzicht bood
 
op de tintlende zee in de diepte,
 
Geviel het ook eens dat hij zeide en wees:
 
- Zie, Nanno, waar zich die zeemeeuw
 
Op de vleugelen rept, in die richting en ver,
 
heel ver, daar ligt mijne landstreek.
 
- Zoo ver, zoo verre, mijn vriend, hoe ver,
 
hoe ver wel is het verwijderd?
 
- Verscheidene dagen behoeft een galei
 
met gezwollene zeilen en riemslag.
 
- Al zijt gij er henen..... gij zoudt toch wel,
 
toch wel eens keeren naar herwaart,
 
Als, uw vader gelijkend, als krijger en held
 
gij op zee en in landen u roem wint?
 
- Als een krijger bejaag ik de eere mij niet -
 
elk strijdt als het moet voor zijn landstreek.
 
Als een zanger en dichter verlang ik de roem
 
en de eere te zijn van mijn volkstam.
 
- Als een zanger.... een dichter?... en niet als een held?
 
Overtreffen de daden het woord niet?
 
Verhevener is het zich roem te verwerven,
 
dan roem te bezingen van andren.
 
Het verhevenste is voor der vaderen land,
 
voor zijn magen en burgers te strijden,
[pagina 33]
[p. 33]
 
Met zijn schild als veewinnaar te keeren, of dood
 
op zijn schild door zijn makkers gedragen.
 
 
 
In gedachten verzonk hij en daarna zeide
 
bewogen de edele jongman
 
- Het verhevenste is voor der vaderen land
 
zijne kracht, tot zijn leven, te offren;
 
In het offeren echter en niet in het sterven
 
bestaat wat het geeft zijne waarde.
 
Het leven te offeren niet alleen
 
is deugd, ook 't leven te wijden.
 
Ook de dichters betoonden zich helden en redden,
 
bezielden, verhieven hun volken.
 
Die de wijsheid heeft, heeft d'edelste kracht;
 
en als Soloon zeide, de wijze:
 
Die 't geschenk der Olumpische Musen verkreeg,
 
In zijn geest ontving hij de wijsheid.
 
 
 
En er steeg, als de kracht van een goddelijk vuur,
 
In des jonglings brein een vervoering,
 
Als het gloeien waarmee Dionusos vervult,
 
En er vloot van zijn lippen als honig het woord
 
Als kuste zijn lippen een Muse:
[pagina 34]
[p. 34]
 
Den geweldigen ploegstier dwingt een knaap,
 
Het ros volgt willig den lenigen teugel,
 
Den mensch in de staten beheerscht en bestuurt
 
Geen hand maar het denkend vermogen,
 
En ieder volgt, goedschiks of niet,
 
Zijner meerderen geest,
 
Want meer is geest dan 't forsche geweld,
 
En meer de verbeelding, gedachte en woord,
 
De kindren des geestes,
 
Dan de handling en daad, zijne slaven.
 
Aan tijden en plaats zijn daden gebonden,
 
En vleugelen heeft
 
De gedachte, het woord,
 
Dat al overleeft en beheerscht,
 
De tijden, de menschen, de daden.
 
 
 
***
 
 
 
Meer is geest dan de kracht;
 
Wat de ruwere mensch met de daden verrichtte,
 
Hoogere wijding heeft er de geest
 
Aan geschonken in wetten en godspraak,
 
Het verheven tot recht en tot zeden.
 
Giganten, Titanen, en Oeranos, Kronos,
 
Zij zwichtten voor Zeus' ontzaglijken geest
[pagina 35]
[p. 35]
 
En uit 's vaders geest ontstond zijne dochter,
 
De wijsheidstralend' Athena.
 
 
 
***
 
 
 
De verhevenste geest is Foibos' gaaf
 
Die de Musen den stervlingen leeren
 
In de scheppende, levenverhoogende macht
 
Van de kunsten, de bloemen der ziele.
 
De dichter is d' eerstgewijde der kunst,
 
Op zijn wenk schalt jublend of statig het lied
 
Van de snaren, of lustig de fluittoon,
 
En zijn woorden vereenen in godlijken band
 
Wat wijs is, edel, en welluidt:
 
Uit zijn mond weerklinkt der onsterflijken lof,
 
Hij doorgrondt het al van het leven;
 
Op zijn liedren verrijzen de helden uit d' aard',
 
Hij vereeuwigt hun naam in de heugnis des volks,
 
Hij wekt de deugd en de edelste kracht,
 
En door dichtgloed reinigt hij het gemoed
 
Van den hartstocht, heelend den boezem.
 
Wat Helios' stralen aan d' aarde verleenen,
 
De bezieling tot leven en schoonheid,
 
Dat doet poëzie in het menschelijk hart;
 
Zij schenkt aan de ziele de vleugelvlucht
 
Die haar draagt in de sfeer
 
Waar zich klaart het mysterie der schoonheid.
[pagina 36]
[p. 36]
 
Zwijgend zat het meisje, zinnend, vreemd dier ongewone taal,
 
Zoet als honig van Humettos, tonenvol als snarenzang;
 
Nauwlijks wist zij wat haar dieper had betooverd, klank of zin;
 
't Was of nieuw haar werd geopend, ongekend, een schooner aard',
 
Nieuwe bloesems weer de twijgen, nieuwe geuren bloem en kruid
 
Vulden, nieuwe vruchten 't loover, nieuwe wijs het vogelkoor.
 
't Was of blonde Chariszustren reiden langs de myrtenhaag,
 
Zoet gezuis de lucht doorgonsde, 't zangrig riet van Pan ontleend;
 
't Was of al dat nieuwe leven toen haar 't eigen hart doordrong;
 
Zoo als 't krekeltj' in de kevie zong dat hart in 's meisjes borst -
 
't Was 't Elysium van binnen, 't heilgeschenk der poëzie.
 
 
 
's Avonds klopte wilder 't harte, bloosde, bleekte wang en hals;
 
Luttel ruste gaf de nacht haar, noch de sponde droomomzweefd.
 
Vroeg ontwakend lag zij mijmrend, d'armen over 't hoofd gekruist,
 
Zong zij neurend 't oudje liedje, half gefluisterd, half gezucht:
 
De nacht ligt over de bergen,
 
Het sluimert al in 't woud,
 
De blaadjes, de fladdrende fluitsters,
 
Het brommende bieke, de beek.
 
 
 
De slaap ontglipt mijn oogen,
 
Er ruizelt een beek in mijn hart,
 
Zij zoekt uit het donker den zonglans,
 
Zij murmelt - 'k en weet niet wat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken