Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bartje zoekt het geluk (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bartje zoekt het geluk
Afbeelding van Bartje zoekt het gelukToon afbeelding van titelpagina van Bartje zoekt het geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

Scans (18.11 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bartje zoekt het geluk

(1940)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

[XI]

Na deze ongelukkige dag is alles veranderd. Er is iets kapot tussen hen tweeën. Bartje wil er niet aan, hij ontkent het en probeert het zich-zelf uit het hoofd te praten, - intussen dringt het zich toch steeds sterker aan hem op.

Zij is vrolijk, zij maakt grappen als altijd, zij zingt op de pompstraat, dat het jubelt door het huis en het is toch niet meer de oude Greet. Haar ogen zijn anders - daar zijn weer die spottende lichtjes in. En heel haar doen is anders. Zij doet plotseling, alsof zij veel ouder en wijzer is dan hij. Zij stoeit ook niet meer met hem, zij drukt zich tegen het schot, als hij voorbij moet op de pompstraat met afgewend gezichtje. Even later geeft zij Willem het vertrouwelijke ribbestootje, waar hij naar heeft gesnakt.... Hij wil haar spreken, hij moet het met haar uitpraten, maar zij ontwijkt hem. De hele dag loopt hij achter haar aan, voor hij er de gelegenheid toe krijgt. Maar 's avonds, achter in de stal, krijgt hij haar apart.

‘Greet,’ fluistert hij, ‘bê j' kwaad?’

‘Welnee,’ zegt ze heel verbaasd, ‘waar zou ik kwaad om wezen?’....

Zij fluistert niet, zoals hij. Zij is zeker vergeten, dat Willem onder de voorste koe zit te melken.

‘Is er niks tussen ons?’ vraagt hij ongerust.

‘Welnee,’ roept ze, ‘voorzover ik weet is er niks heur!’ En ze huppelt weg. Hij gaat opgelucht naar de cursus en gunt zich na afloop der lessen geen tijd, om op de kameraden te wachten. Hij vliegt naar huis - maar alles is donker. Hij zet op de tast zijn

[pagina 146]
[p. 146]

fiets weg, het blijft stil. Zij heeft niet, als gewoonlijk, op hem gewacht.

Dan sluipt hij toch naar haar bed op de koegang. Hij hoort in het donker haar rustige ademhaling. Hij ziet bij het maanlicht een blanke arm afhangen van het bed. Zij slaapt. Maar hij moet die arm in zijn handen nemen. Hij moet haar wakker maken.

‘Greet,’ fluistert hij, ‘ik ben er weer.’

‘Mooi,’ zegt zij slaperig, ‘ga dan maar gauw naar bed, jongen. Het is morgen weer vroeg dag.’

Alsof zij nooit op hem heeft staan wachten, zo rustig zegt zij dat. O ja, zij geeft hem ook nog een zoen. ‘Wel te rusten,’ zegt zij. En met een geeuw laat zij zich weer op het kussen vallen.

Hij sluipt weg als een geslagen hond en voelt zich dood-onge-lukkig. In bed ligt hij te woelen en te denken, en vindt eindelijk de verklaring van haar gedrag. Zij voelt zich beledigd en zij wil hem dat laten voelen. Goed, hij aanvaardt dat, hij heeft het verdiend. Hij is ruw tegen haar geweest, terwijl het niet nodig was. Als hij zich-zelf onder stuur had gehad Zondagavond - dan was het zover niet gekomen. Hij zal zijn straf dan wel dragen - zolang zij denkt, dat het goed is en haar niet meer lastig vallen.

En een dag bijna houdt hij dat vol. Dan wordt het hem teveel. Hij ziet een kans om haar alleen te spreken en volgt haar in het opkamertje. Daar neemt hij haar in zijn armen en zij laat dat toe. ‘Greet,’ zegt hij, ‘ik moet joe één ding zeggen. Ik hou nog veul meer van joe as eerst. Dat ie zo eerlijk tegen mij weest binnen, zo openhartig - wicht, ik zal het nooit vergeten.’

Dan slaat zij hem toch weer om de oren. ‘Ie bent toch ook nog zo'n kwajongen,’ zegt zij lachend.

‘Kom ie vanavond weer op mien kamertien?’ smeekt hij.

Ze trekt een plagerig gezicht, met haar hoofd een beetje opzij.

‘Beter van niet veur Zaterdagavond, wel?’ knipoogt zij. ‘Dunkt joe ook niet? Wij zouden ja alles kunnen bederven!’....

En wèg is ze, vóór hij iets kan antwoorden, voor hij haar nog eens omarmen kan. Hij zucht. Hij weet niet, wat hij van haar

[pagina 147]
[p. 147]

denken moet, of hij nu blij of verdrietig moet zijn.

Maar die avond zit hij toch naar haar te hunkeren op zijn kamertje en hij heeft de macht niet om te werken, omdat hij aldoor luistert, of hij haar voetstap nog niet hoort. In 't laatst houdt hij het niet meer uit - hij gaat de kamer in. Daar zit Annechien alleen te naaien.

‘Waar is Greet?’ vraagt hij.

‘Greet?’ vraagt ze verwonderd terug, ‘die is ja naar dat wicht van Geert Kamps.... Daar zou ze al zolang eens naar toe. Heeft ze joe daar niks van zegd?’

Ja, warempel, dat heeft ze gezegd - de vorige week al - dat zij daar eens naar toe moest.

‘Er is toch niks met joe beiden?’ vraagt Annechien bezorgd.

Dan doet hij net als Greet.

‘Nee, welnee, wat zou er wezen?’....

Hij gaat de ladder weer op en zet zich wilskrachtig aan de studie. Hij bedankt er voor, om haar achterna te lopen, zegt hij tegen zich-zelf. En een uur later staat hij toch voor de boerderij van Geert Kamps en wacht en spiedt en verbergt zich achter een boom, als er voorbijgangers komen. - Om haar eindelijk met de twee dochters van Kamps te zien wegwandelen en die brengen haar tot het hek van de boerderij.

Zo gaat het nu iedere dag. Hij loopt hongerend om haar heen - precies als de eerste week, toen zij hier in huis was - zij vindt altijd wel een gelegenheid om hem te ontglippen. Hij neemt zich voor, om trots en zelfstandig te zijn, - hij loopt haar met het hoofd in de nek voorbij in de schuur en achter zijn rug breekt zij los in zo'n grappig tiereliertje, dat hij meteen weer vertederd is. Dan wordt hij ook weer de smekeling, de bedelaar, die hunkert naar haar gunst. Hij veracht er zich-zelf om, zo weinig fut er in hem zit, maar hij kan niet anders. Hij voelt zich ziek van liefde, het ligt alles in hem overhoop. Hij wil nijdig op haar wezen en hij lacht, als zij lacht. Hij omhelst haar, zodra hij er de gelegenheid voor heeft en zij laat dat met zich doen, maar zij staat als een

[pagina 148]
[p. 148]

paal in zijn armen. Hij zou haar kunnen slaan en hij kust haar toch. Hij weet, dat ze met hem speelt, dat ze hem opzettelijk plaagt en hij kan er niet boos om zijn, hij kan haar zelfs niet terug plagen. Een kwajongen heeft ze hem genoemd, ja, hij is een kwajongen. Zij kan met hem doen, wat zij wil.

Op een dag dringt het plotseling tot hem door, dat Willem met de verandering op de hoogte moet wezen. Hij ziet het aan zijn triomfantelijk gezicht, hij hoort het aan de zoetsappigheid in zijn stem, als hij praat over het werk. Plotseling praat Willem weer over het werk - en zo vriendelijk en vertrouwelijk is hij, dat Bartje hem voor de kop zou kunnen slaan.

Want zó zit het natuurlijk: Willem meent reeds, dat hij zijn zin gekregen heeft, - dat het uit is tussen Bartje en zijn schoonzuster. Nu Bartje maar boerenknecht zal blijven, is Willem Boest tevreden. Hij werkt plotseling weer mee - hij doet alles met Bartje samen. Hij praat over het voorjaarswerk, of Nieuwjaar al voorbij is en aan Bartje's korte antwoorden stoort hij zich niet.

Maar intussen lijkt het er veel op, of hij zijn best doet, om Bartje van Greet af te houden. Hij is altijd in de buurt, als ze samen moeten werken, hij duikt plotseling op, als ze even te praten staan.

Op een voormiddag wordt Annechien van 't fornuis weggeroepen. De buurvrouw, vrouw Smit, is er ineens zo naar aan toe. Bartje moet uit om den dokter en als die geweest is, komt Annechien zeggen, dat ze hun gang maar moeten gaan met het eten. Zij kan hiernaast niet worden gemist. Daar is Bartje niks rouwig om, want hij is bezig met de koestal en Willem heeft zich al aangekleed om het dorp in te gaan. Die heeft daar een boodschap en hij moet de herberg voorbij. Tweemaal de herberg voorbij, het zou een wonder wezen, als hij dat klaarspeelde. Als 't een beetje wil, is Bartje de hele middag met Greet alleen.

Maar zie - nauwelijks is hij aan 't werk, of daar is Willem al weerom. Hij zal de stal wel verder uitmesten, zegt hij, want hij

[pagina 149]
[p. 149]

voelt zich wat kouwelijk vandaag, daarom is hij ook maar gauw weer naar huis gekomen. Nu moest Bartje maar eens het paard inspannen en de bosakker gaan zwart-leggen. Dat kan nu nog met dit mooie weer.

‘Maar dat is ja onzin,’ zegt Bartje. ‘Die bosakker heeft het in de leste plaats neudig, om geploegd te worden’....

Hij geeft niet toe - wat Willem ook beweert. Hij weet, dat hij gelijk heeft. En dan draait het op woorden uit.

‘Bin ik hier de boer of ie?’ stuift Willem op.

‘Ie,’ antwoordt Bartje. ‘Maar niet ene van de slimsten, zou 'k zo zeggen.’

Hij wil nog meer zeggen, maar hij houdt zich in. Want Greet is op hun woordenwisseling afgekomen en haar ogen maken hem onzeker. Goed, hij gehoorzaamt - hij zal de bosakker ploegen. Maar 't is nu voorgoed het laatste jaar, dat hij hier knecht is, daar kan Willem Boest op rekenen.

Hij laadt nijdig de ploeg op de wagen. Hij rijdt naar de bosakker en ploegt de eerste voor. Aan 't eind blijft hij staan, neemt een kluit van de rulle aarde in zijn handen en smijt die driftig weer tegen de grond, als het tot hem doordringt, welk een gekkenwerk het is, om deze akker zwart te leggen. Hij vertikt het ook, hij doet geen gekkenwerk - hij zou niet weten, wat hij zeggen moest, als er mensen langs kwamen. Zou Arend-Jan zulk gekkenwerk doen? - Arend-Jan zou het weigeren.

Welnu, hij weigert het ook. - Hij laadt de ploeg weer op en zet het paard in draf. Buigen of barsten zal het nu worden, maar het scheelt hem niet. Desnoods zegt hij ogenblikkelijk zijn dienst bij dien prutsboer op.

Hij is niet meer dan een uur van huis geweest, als hij het erf weer opdraait. Terwijl hij het paard uitspant, komt Willem uit de staldeur.

‘Zo?’ vraagt hij, ‘bin ie d'r nou al weer?’....

‘Ja,’ zegt Bartje, ‘as ie die akker geploegd willen hebben, dan doe 't zelf maar. Ik doe geen gekkenwark’....

[pagina 150]
[p. 150]

Tot zijn grote verbazing zwijgt Willem. Hij moppert nog een poosje door - Willem zegt niets. Hij helpt zelfs in zijn boezeroen om het paard uit te spannen, - is hij nu niet bang voor kou? - Er is ook wat schichtigs in zijn ogen en Bartje weet nu zeker, dat het den boer er om te doen geweest is, om hem van Greet weg te krijgen. In die zekerheid wordt hij nog versterkt, als Willem hem dadelijk naloopt naar binnen, nadat het paard op stal is gezet. Greet heeft de thee zo goed als klaar, ze zitten beiden te wachten, tot zij ze inschenkt. Bartje's woede werkt nog na. Greet knipoogt hem toe, maar hij reageert er niet op, want hij heeft ook al opgemerkt, dat zij tegen Willem knipoogde.

‘Als dat waar is,’ denkt hij, ‘als zij Willem over ons tweeën heeft ingelicht en met hem tegen mij samenspant’.... En hij voelt voor het eerst iets als echte wrok tegen haar groeien.

Nu durft hij ook wel zo lang zitten, tot het Willem te veel wordt en hij eindelijk met Greet alleen is.

‘Moet ie niet an 't wark?’ vraagt zij dan verwonderd.

‘Ja,’ zegt hij, ‘maar ik heb heel wat met joe te bepraten Zaterdagavond. Denk ie, dat ik mij alles laat welgevallen?’

Zij schijnt te schrikken, maar antwoordt niet. Hij gaat de kamer uit en slaat de deur hard achter zich toe.

En zie, nauwelijks is hij buiten, of zij roept hem terug naar de pompstraat.

‘Bartje,’ wenkt zij vriendelijk om de deur. En als hij nader komt, strekt zij de armen naar hem uit: ‘Geef mij een kus?’

Wat kan hem dan heel haar vreemde wijze van doen in de laatste dagen schelen? Wat scheelt het hem, dat Annechien juist over het erf op huis aankomt? Hij neemt haar in zijn armen op de pompstraat, hij tilt haar van de grond in zijn van vreugde trillende armen. Hij kijkt haar diep in de ogen en hij ziet daar een glimp van verdriet, van verzwegen leed. Zij is ook wat bleek en het trekt om haar mond, heeft zij dan tòch naar hem verlangd in deze dagen?.... En hoe vurig kust zij hem nu!....

[pagina 151]
[p. 151]

‘Nou, nou,’ lacht Annechien achter hen, ‘dat is dik an met joe beiden!’

Hij zou haar er wel bij in de armen willen nemen. Want Greet is weer van hem en Zaterdagavond op zijn kamertje zullen ze bijeen zijn als tevoren.

Hij gaat fluitend de stal in en gooit Willem bijna de deur tegen het hoofd. Die heeft daar natuurlijk staan loeren en nu kijkt hij weer zo somber als een pachter, die zijn huur niet betalen kan. Wat doet het er toe? Slechts één van hen tweeën schijnt vrolijk te kunnen zijn....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken