Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]


illustratie

4. God zorgt voor ons.

Evert stond weer op den hoogen turfhoop en staarde in den rooden vuurgloed.

Hij was zoo koud als ijs, maar hij bleef staan....

Al nader kwam het vuur, al nader.... Mannen liepen er snel door en verbrandden niet. Arend holde weg, naar zijn moeder.

Evert wou ook wegloopen, maar hij kon niet.... Hij móest blijven staan en kijken, naar dat aankruipende vuur....

Ouwe Derk gooide uit een reuzenemmer zwarte,

[pagina 42]
[p. 42]

bittere koffie in de vlammen. ‘Ik kom nooit klaar!’ schreeuwde hij.



illustratie

Daar kwam vader aan. ‘Jongen!’ riep hij: ‘Pas dan toch op je zusje!’ Meteen voelde Evert zich naar beneden gaan. Onder zich zag hij den gloeienden vuurpoel.

‘Vader! Vader!’ schreeuwde hij...

Toen werd hij wakker.

't Was dag. Door de ramen scheen helder de zon naar binnen....

Het duurde een poosje, voor dit goed tot Evert doordrong. Hè, dat verschrikkelijke was toch niet waar. Hij lag fijn in bed, veilig! Hij geeuwde en rekte zich lekker uit.... Toen voelde hij ineens, dat er iemand naast hem lag.

‘Zus zeker,’ dacht hij en keek opzij. Maar neen, dat was zus niet. Die breede rug, dat zwarte haar.... Hij richtte zich op en keek.... en keek.... Hij kon zijn oogen niet gelooven.... Jàn was het! Jan Braams lag bij hèm in bed!

Droomde hij nu misschien nog? Neen, hij was toch wakker, 't was echt zoo!

't Was Jan werkelijk!

[pagina 43]
[p. 43]

‘Jan! Hei! Word wakker! Wat doe jij hier! Hei!’

Hij probeerde zijn buurman wakker te stompen.

‘Ga weg!’ bromde Jan. ‘Laat me nou slapen....’

Wel, nou nog mooier, dacht Evert. Nou wil ie nog niks zeggen ook! ‘Hoe kom jij hier? Toe dan toch! Slaapkop!’

Jan rekte zich uit, knipoogde een poos tegen 't licht en was wakker.

Even keek hij Evert verwonderd aan; hij scheen ook niet goed te weten, waar hij was.

‘Mòjje,’ zei hij toen kalm.

‘Wat doe jij hier? Toe, vertel op!’

‘Slapen,’ zei Jan. ‘Ons huis is vannacht afgebrand. En jouw vader heeft me hier gebracht. Broer is hier ook en Klaasje.’

Ineens wist Evert weer alles, wat gisteravond gebeurd was.

‘En.... en je vader?’ vroeg hij bang.

‘Die is nog op 't veen,’ zei Jan met zijn oogen dicht. ‘O, wat brandde 't! Wij waren gelukkig allemaal bijtijds buiten.’

Daar kwam moeder aan. ‘Laat Jan nog maar slapen,’ zei ze. ‘Hij heeft zoo'n rare nacht gehad, hè, Jan? Kom jij er maar uit, Evert.’

Evert sprong op den vloer.

Moeder stopte Jan nog eens lekker toe en schudde zijn kussen op.

[pagina 44]
[p. 44]

Jans oogen keken dankbaar op naar de vrouw, die zoo goed voor hem zorgde. Hij dacht aan zijn moeder....

‘Moeder,’ riep Evert. ‘Waar zijn de stoelen en de tafel en alles. De kamer is haast heelemaal leeg!’

‘Stil nou,’ zei ze. ‘Kleed je maar gauw aan, dan vertel ik alles.’

Onder 't aankleeden dacht Evert aan gisteravond. Hij was ingeslapen bij zijn werk. Hij had geslapen en moeder had gewerkt.

Hij was een erg kleine jongen geweest, vond hij.

In den afgeloopen nacht was het vuur al maar verder gegaan. Er viel niet tegen te blusschen. Vonken waren, overgesprongen op 't plaggenhutje van Braams en in een oogenblik was het weg geweest. Het beetje huisraad was al voor dien tijd er uitgedragen.



illustratie

Toen had Everts vader de kinderen hier gebracht

[pagina 45]
[p. 45]

en ze zouden, er voorloopig wel moeten blijven ook.

Jans broertje lag in de andere bedstee en sliep rustig. Klaasje hielp buiten.

‘En dat ik daar nou niks van gemerkt heb,’ zei Evert spijtig. ‘En wat heb ik vannacht slecht op u gepast, hè moeder? 'k Ben een groote sukkel!’

‘Dat ben je niet,’ troostte zij. ‘Je bent flink geweest, maar je was zoo moe! 't Is nu al negen uur en je hebt van twaalf uur af aan één stuk doorgeslapen. Maar nu mag je flink meehelpen om 't huisraad in 't schip te brengen!’

Tegen den morgen waren twee brandspuiten aangekomen, maar nog was men het vuur niet meester. Als het zoo nog één dag doorbrandde, zouden alle huizen gevaar loopen, want de wind was gedraaid! Dan zou het huisraad in schepen buiten gevaar worden gebracht en Evert zou op zijn beurt bij vreemde menschen moeten slapen.

Terwijl moeder dit alles vertelde, was Evert klaar gekomen en zat nu op een kist in het kleine keukentje zijn boterham te eten. Zus stond met de handjes op haar rug naar moeder te kijken, die nog aan 't inpakken was.

't Was nu buiten haast niet uit te houden. Dikke vuil-witte rookwolken trokken laag over den grond tusschen de huizen door. Je kon maar een paar huizen ver zien.

[pagina 46]
[p. 46]

‘Dat is een goed teeken, dat die rook zoo laag hangt,’ zei moeder. ‘Dat belooft regen.’

Ze sjouwde een kist naar buiten, die haar eigenlijk veel te zwaar was. Toen veegde ze met den rug van haar hand het zweet van haar voorhoofd en kruide de vracht weg naar het kanaal. Daar werd alles op den kant van het water opgestapeld, tot het schip zou komen.

Evert liep mee. Voor ieder huis lag al een stapel huisraad en nog altijd kwam er meer bij. Mannen, vrouwen en kinderen liepen haastig heen en weer. Voor Arends huis lag een schip, zonder dek en zonder mast, reeds half gevuld. Een praam heette zoo'n vaartuig.

‘Daar komt dit straks ook in,’ zei moeder. ‘Ga maar vragen, of je daar helpen kan, dan zijn wij ook eerder klaar. Ik heb dadelijk geen werk voor je.’



illustratie

Arend was juist wakker. Hij kon niet langer slapen, want het bed moest ook ingeladen worden.

[pagina 47]
[p. 47]

Zijn moeder had hem tot het laatste toe laten liggen.

Hij was ook den halven nacht op geweest.

‘Kleed je maar gauw aan,’ zei Evert. ‘Ik kom zóó terug.’

Hij klom weer op den grooten bult en keek. Door den rook zag hij bijna niets van het vuur. 't Leek nu lang niet zoo verschrikkelijk en ook niet zoo mooi als gisteravond. Maar Evert wist door die rookwolken, dat nu juist het gevaar groot was.

Hoestend klom hij naar beneden en ging naar Arend terug.

Samen hielpen ze mee, den heelen voormiddag, Ze sjouwden als echte, groote mannen met strakke gezichten. En als ze elkander iets toeriepen, dan deden ze het met ernstige, zware stemmen.

Soms moesten ze van moeheid een poosje rusten. Maar als ze dan even naar de groote menschen keken, dan konden ze niet meer blijven zitten. Dan werkten ze weer haastig door.

Want in de oogen van die menschen lag de angst. Ze spraken haast niet, ze klemden hun lippen stijf op elkaar. Ze werkten maar.

De angst joeg ze voort, hen allen. Het vuur kwam náder. Ze voelden hun moeheid niet na den slapeloozen nacht. Hun oogen zagen rood en deden pijn van den rook. Hun hoofden hamerden. Ze voelden het niet. Ze gunden zich niet den tijd behoorlijk te eten. Werken nu! Redden, wat nog te

[pagina 48]
[p. 48]

redden was. De mannen op het veen zouden dien boozen vijand tegenhouden, zoolang ze konden. Maar hij kwam nader! Voort dan, eer het te laat was!

Nu naar 't huis van Mast! Ook die inboedel nog ingeladen, 't Is de laatste! Maar de vonken vliegen zoo ver mee in den wind. Gauw maar, aangepakt!

Grootmoe hielp ook al mee. En Jan ook. Hij sjouwde zooveel, als Arend en Evert samen. En zijn kleine broer sleepte met zusje samen grootmoe's ouden kraakstoel naar 't schip.



illustratie

Tegen, den middag waren ze klaar en trokken ze in een lange rij het volgeladen schip weg van de

[pagina 49]
[p. 49]

gevaarlijke plaats. Een eind verder, buiten bereik van het wreede vuur bleef het voorloopig liggen wachten. Al het huisraad was gelukkig gered. Zou het nog weer komen binnen de oude muren?

De jongens hadden nu een poosje vrij en liepen het veen op, om naar de spuiten te kijken. Maar ze zagen niet veel. De rook was te dicht en ze werden bovendien met andere jongens op een afstand gehouden door den ouden veldwachter. En één van die anderen, die toch verder liep, kreeg een flinke oorvijg.

Uit de verte keken ze dus naar het kopergeblink op de stoomspuit, naar de lange slangen, waar hier en daar het water uitspoot en naar de dikke waterstralen, die sissend neersloegen....

....Toen begon het te regenen. Ze hadden niet eens gemerkt, dat de zon verdwenen was.

Eerst vielen een paar dikke, vette druppels, toen al meer.

De mannen op het veen riepen het elkander verheugd toe: ‘Het regent! God-dank, het regent!’

De jongens holden naar huis, maar ze werden nog kletsnat.

Vlak achter hen kwamen hun vaders, druipend, maar met blijde gezichten. Ze zagen bleek en waren doodmoe.

‘Dat helpt beter dan alle menschenwerk!’ riepen ze blij en ze bleven, tegen den deurpost geleund,

[pagina 50]
[p. 50]

nog een poos kijken naar de heerlijke, reddende droppels.

Grootmoe stond er ook bij en keek eveneens, met een gelukkigen glimlach, toe. ‘God zorgt voor ons,’ zei ze dankbaar.

Den heelen middag en avond regende het zonder ophouden. De jongens knikkerden met hun drieën in de leege huiskamer....

't Gevaar was voorbij, 's Avonds laat nog werd het huisraad weer binnen gehaald. Jan en Evert sliepen dien nacht samen in het groote ledikant op zolder.

De spuiten bleven nog een paar dagen. Je kon niet weten!



illustratie

Toen vertrokken ze, en alles ging weer zijn gewone gang in Turfland.

En de aschhoopen op het veen toonden de resten van wat er was overgebleven na weken-langen, zwaren arbeid.

En eenzaam stond daar nog een stuk van den voorgevel van Braams huisje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken