Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

9. Toen de winter kwam.

De winter kwam bijzonder vroeg dit jaar.

Reeds in November baggerden de jongens door een dikke sneeuwlaag naar school.

Voor de kleintjes uit de buurt was de reis toen soms te zwaar en ze bleven vaak thuis.

Maar Jan, Evert en Arend verzuimden nooit. 't Was veel te gezellig in school om thuis te blijven. Ze waren gegaan, al was de weg ook dubbel zoo lang geweest.

Vroolijk trapten ze iederen morgen weer door de sneeuw en ze hadden den grootsten schik onderweg. Vooral als het niet vroor en de sneeuw zoo lekker bakte. Dan liep je op stelten.

Ze waren dan wel moe, als ze bij school kwamen en hadden soms natte voeten, maar dat was gauw te verhelpen. Dan mochten ze in school fijn hun voeten drogen tegen den ijzeren mantel, die om de groote kachel stond. Ze zaten dan plat op den vloer met hun rug tegen een bank geleund en mochten onder 't vertellen zoo blijven zitten, tot hun kousen kurkdroog waren.

Op een morgen zakte Jan in een kuil, die vol gewaaid was met sneeuw. Dat was zoo'n grappig gezicht! Je zag hem, en ineens was hij weg! Eerst

[pagina 97]
[p. 97]


illustratie

schrokken ze een beetje, maar toen ze Jan met een benauwd gezicht weer omhoog zagen kruipen, schaterden ze 't uit. Hij leek precies een sneeuwpop. Arend moest zoo lachen, dat hij omrolde in de donzige sneeuw.... Hij kon niet weer ophouden.

Jan lachte mee en schreeuwde:

‘Lach je me ook nog uit! Wacht, nou zal ik jou er ook eens instoppen!’

Arend zette 't op een loopen, maar een eind verder liet hij zich weer slap rollen.

Jan had geen medelijden met hem en stopte hem heelemaal onder. Toen kwam Evert er ook nog bij,

[pagina 98]
[p. 98]

en ze stoeiden, tot ze alle drie sneeuwpoppen leken.

Maar toen stonden ze ernstig te beraadslagen. In de veenkuil stond water en Jans voeten waren nat.

‘Ga terug,’ zei Evert.

‘Nooit,’ riep Jan. ‘Wel ja, 'k zal thuis zitten vandaag! Vooruit maar, hoor! Dat droogt wel bij de kachel.’

Toen ze in school kwamen, zei meester: ‘Ha, daar zijn de dapperen weer! Jullie doet je namen nu alle eer aan, hoor! Een arend en een wild zwijn verbeteren het je niet! En jij bent ook een jongen van Jan de Witt, Jan!’

Arend moest denken aan het oogenblik, toen Jan uit den kuil kroop.

‘Jan de Witt!’ schaterde hij. ‘Dat was hij vanmorgen, meester!’

Hij vertelde, wat er gebeurd was.

‘Dat zou toch gevaarlijk kunnen zijn,’ zei meester. ‘En stond er geen water in den kuil, Jan?’

‘Hij is heelemaal nat, meester,’ riep Evert.

‘Wat geeft dat nou?’ riep Jan. ‘'t Is niks erg, meester!’

Maar meester nam Jan mee in huis en liet hem daar droge kousen aantrekken.

‘Je mag niet ziek worden,’ zei hij. ‘'k Wil je morgen ook graag weer in de klas hebben.’

En van meesters vrouw kreeg Jan nog een glas warme melk. Dat kreeg hij thuis nooit en tegen de

[pagina 99]
[p. 99]

jongens zei hij later: ‘Daarvoor zou ik iederen morgen wel in een kuil willen zakken! Zoo lekker was dat!’

In de pauze gingen ze sneeuwballen gooien met den meester, maar ze raakten hem zoo, dat hij op een holletje de school invluchtte.

Een paar weken later ging het vriezen en toen werd de reis naar school zoo gemakkelijk, als ie nog nooit geweest was.

Toen gingen ze op schaatsen!

Nieuwe schaatsen hadden ze niet. Evert had een paar, waar grootmoe vroeger nog op gereden had en Jan bond de zijne met touwtjes onder. Maar ze kwamen vooruit en flink ook!



illustratie

's Avonds bleven ze, nadat ze uit school kwamen, nog een heele poos rijden. En op een Zaterdagmiddag maakten ze met meester een groote reis; naar Ter Apel om het oude klooster te zien. Onder-

[pagina 100]
[p. 100]

weg hadden ze warme anijsmelk gedronken! Wat een fijne tocht was dat geweest! En het bleef maar vriezen. De jongens genoten iederen dag weer! En ze dachten: ‘Ik hoop, dat het nog lang doorvriest!’

Maar hun ouders, díe dachten er anders over. Die genoten niet.

Ze keken ook, net als hun jongens, iederen morgen, als ze opstonden, het eerst naar de ruiten. Maar zíj vroegen nièt: ‘Vriest het nog zoo fijn?’

Zíj vroegen: ‘Is 't nou nòg geen dooi?’

Het werk op het veen was nu geheel afgeloopen. Er kòn niet gewerkt worden. Als het dooide, was er misschien nog iets te verdienen, bij een boer of op de hei. Nu verdienden de vaders niets en het geld, dat zoo zuinig overgespaard was in den afgeloopen zomer, teerde langzaam op!

Iederen dag werden de gezichten van de moeders bezorgder, telkens weer vroegen ze zich af, waarop nu nog iets te bezuinigen viel. Maar het kon haast niet zuiniger meer in 't laatst.

En iederen dag liepen de vaders onrustiger heen en weer en peinsden, waarmee nu nog iets te verdienen viel. Maar ze vonden niets. Er wàs geen werk. Ze scharrelden wel wat in de schuur, ze timmerden het kippenhok weer terecht, ze zaagden wat brandhout, maar dat bracht ook geen geld binnen.

Dan zaten ze weer stil bij de kachel en keken peinzend naar buiten. Ze waren bezorgd.

[pagina 101]
[p. 101]

De kachel moest flink branden, om het in huis warm te houden. Gelukkig, aan turf ontbrak het niet! Maar brood en melk en spek kostten ook geld, veel geld!

En toen het weken lang bleef doorvriezen, kwam de armoede in Turfland en ze sloeg bijna geen deur over.

Bij Evert thuis ging het nog het best. Mast had voor een paar jaar zelf een stukje veen gekocht en de turf had dit jaar nog al aardig wat opgebracht. Maar toch moest Everts moeder ook zuinig zijn. De brand had ook geen voordeel gebracht.

Bij Arend was het erger. Het laagje boter op zijn brood werd hoe langer hoe dunner en op een dag bleef het heelemaal weg. Maar Arend at, als hij thuiskwam, even smakelijk en vroolijk zijn droge boterham.

Toen werden ook de boterhammen zèlf dunner. Spek of vleesch kwarn niet meer op tafel. Toen moest Arend wel eens naar bed met een maag, die nog riep om wat eten.

Tóén begon ook Arend naar dooi te verlangen.

 

Eens gebeurde er iets ergs. Arend moest voor zijn moeder melk halen. Die was voor zijn zusje, dat zoo zwak was. Moeder gaf hem het emmertje en een dubbeltje.

‘Niet verliezen hoor! Voorzichtig!’ zei ze.

[pagina 102]
[p. 102]

‘Neen, moeder!’ Arend rende weg, maar geen tien minuten later kwam hij terug, zonder melk en met een bang gezicht.

‘Waar is de melk?’ vroeg moeder angstig. Ze zag wel aan zijn gezicht, dat er iets niet in orde was.

Arend hoorde die angst in moeders stem en hij durfde niets zeggen.

‘Je hebt het geld toch niet verloren?’ vroeg moeder gejaagd. ‘Toe, jongen, spreek dan toch!’

En toen ze Arend ja zag knikken, riep ze, half schreiend: ‘Jongen! Tòch verloren! En 't was mijn láátste dubbeltje!’

En Arend kon haar niet troosten. Hij keerde zich woest om, hij rende de deur uit, snikkend....

Wanhopig schold hij zich zelf uit voor al wat leelijk was. Suffert, die hij was, om dat dubbeltje ook in zijn hand te houden en het emmertje in dezelfde hand. En om dan dat emmertje aan het hengsel rond te slingeren, hoe langer hoe harder.... Toen was zijn hand ineens leeg geweest; het dubbeltje was er uit gevlogen.... Een suffert was hij!

Hij had gezocht in de sneeuw, maar niets gevonden.... Maar nu ging hij wéér zoeken en hij zou het vinden! Die arme moeder! Ze huilde! En dat was zíjn schuld! Hij móést het terug vinden! En nu kreeg Geertje vanavond geen melk! Zijn schuld al weer. O, hij móest, hij móest het vinden, al zou hij ook altijd doorzoeken!....

[pagina 103]
[p. 103]


illustratie

En ijverig was hij begonnen, op het plekje, waar zijn voetstappen nog stonden van daarstraks. Hij had gezocht, gezocht.... Zag hij niet het kleine gaatje, dat het dubbeltje gemaakt moest hebben toen het in de sneeuw drong?.... Nergens?

Dan maar de sneeuw zelf nazoeken. Zorgvuldig zocht hij de naaste omtrek af en zeefde de droge sneeuw tusschen zijn vingers.... Maar toen hij wel een half uur gezocht had, had hij nog niets gevonden.

Toen werd Arend wanhopig, radeloos, woedend! Hij schopte met zijn klompen wild door de sneeuw, hij snikte, hij stampvoette het uit van droefheid.... En nog weer zocht hij....

Maar eindelijk liep hij weg. 't Begon donker te worden. Nu zag je toch niets meer....

Moeder had den heelen avond niet gemopperd. Ze had uit het raam zijn vergeefsche zoeken gezien.

[pagina 104]
[p. 104]

Maar die bedroefde oogen zag Arend nog voor zich, toen hij al in bed lag.

Hij kon niet slapen. Hij lag maar te denken over dat eene: Hoe kreeg moeder haar dubbeltje terug? Morgen weer zoeken? Hij vond het tòch niet in die sneeuw. Maar wat dan?

Toen kwam er een plan bij hem op. Morgen, dan zou hij geld verdíenen! Hij zou zijn knikkerzak meenemen naar school en met knikkeren zou hij winnen! Dan zou hij de knikkers verkoopen en dan.... nou, dan had moeder weer geld! En Geertje zou niét zieker worden door zijn schuld.

En den volgenden morgen nam hij zijn knikkers mee. Bijna vergat hij het. Maar bij school had geen enkele jongen knikkers bij zich en ze meenemen 's middags wilden ze ook niet.

‘Knikkeren?’ vroegen ze minachtend. ‘Nu? Je vingers vriezen er bij af!’

Toen bergde Arend zijn knikkerzak maar op en ging met de anderen glijden op de mooie gladde baan bij het schoolhek. En bij die pret vergat hij zijn plan en zijn droefheid van gisteravond geheel.

's Avonds toen hij thuis kwam, dacht hij er nog even aan, toen hij zag, dat Geertje tòch melk kreeg.

‘Had u nog melk, moeder?’ vroeg hij verwonderd. ‘En wie heeft ze gehaald? Of heeft boer Jansen ze gebracht?’

[pagina 105]
[p. 105]


illustratie

‘Vader heeft de kast verkocht,’ zei moeder en er kwam een droeven trek op haar gezicht.

Nu pas zag Arend de leege plek.

Dat was waar ook, dacht hij. Zóó kwam je ook aan geld. Vader zou er wel veel voor gekregen hebben, misschien wel tien gulden. Daar kon je toch niet tegen knikkeren! En zonder zoo'n kast kon je best. De boel kon net zoo goed op een stapeltje in den hoek liggen. Nou waren ze gered, vast voor een heele poos. En hij was alle zorgen kwijt....

Bij Jan thuis, dáár was het het ergst. En niemand wist het.

In den afgeloopen zomer was ook hun turf verbrand, hun wintervoorraad, die al in een grooten hoop bij huis gestaan had.

[pagina 106]
[p. 106]

En de kleine voorraad, dien ze gekocht hadden, was berekend op een zachten winter.

Maar de winter was streng en de houten wanden van de keet waren zoo dun. 't Gaf weinig, dat je er kranten tegen plakte en zakken voor de reten hing. De kou ging er tòch door. Je moest wel stoken, dat het kleine, oude kacheltje rood stond. Dán werd het pas een beetje warm.

De kleine turfvoorraad werd heel klein. En geld, om te koopen, was er niet. Daar zaten ze nu midden tusschen de turfhoopen en leden toch kou.

Jan was al eens naar school gegaan met één dun boterhammetje. Niemand had er iets van gemerkt. Meester ook niet.

En Jan zelf had dapper dat leege gevoel in zijn maag verdragen.

Maar van dag tot dag werd Jan weer stiller en zijn Vader ook. Die zat vaak somber naar buiten te staren over de witte sneeuwvlakte.

Klaasjes wangen zagen bleek en haar oogen stonden hol. De zorg voor het gezin viel nu héél zwaar.

Alleen broer was nog net zoo vroolijk als vroeger. Maar voor hém werd ook in de eerste plaats gezorgd.

In de andere huizen werd om het gezin van Braams niet gedacht. Ieder kon alleen voor zich zelf zorgen.

Wéér vochten ze, de dappere Turflanders! In den afgeloopen zomer was het vuur hun vijand geweest. Nu waren het honger en kou!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken