De Nederlandse volkskarakters
(1938)–P.J. Meertens, Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
De UtrechtenarenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 154]
| |
Zuiderzee tot op den huidigen dag, nu de stad door de Jaarbeurs en door de exploitatie van industrie-terreinen in haar omgeving haar oeconomische kansen ziet verbeteren, is de neiging het geografisch middelpunt des lands een grooter handels-beteekenis te geven, wakker geweest, maar het verlangen is nimmer geheel in vervulling gegaan. Burgemeester Reiger droomde indertijd van: ‘Utrecht hoofdstad des lands’, wethouder van Zijst, na hem, droeg eveneens groote plannen voor Utrecht op het hart. - Wanneer het Merwede-Kanaal langs Utrecht gegraven wordt, stijgen de verwachtingen, dreigt, in onze dagen het Amsterdam-Rijn Kanaal Utrecht te mijden, dan worden er druk-bezochte protest-bijeenkomsten georganiseerd, maar zijn wezen van slechts provinciale hoofdstad en provinciaal marktcentrum te zijn, heeft de oude bisschops-residentie nimmer geheel afgelegd.
Tijdens de industrialisatie, die tegen het einde der negentiende eeuw zich begon door te zetten, heeft Utrecht wel meegedaan, belangrijke takken van nijverheid hebben zich vlak om de stad gevestigd, het feit dat Utrecht voornaamste knooppunt van spoorwegen is en zetel der spoorweg-directie heeft zijn invloed op de commercieele en oeconomische ontwikkeling der gemeente geenszins gemist, maar bij eene kenschetsing van het Stichtsche volkskarakter mag men nooit vergeten, hoe moeizaam dat alles is gegaan. Van huis-uit is de Utrechtsche bevolking niet door den geest van den grooten handel en de groote nijverheid gevormd.
Er komen omstandigheden bij, die het ver grijpende en hartstochtelijk-bewogene aan het Utrechtsche volkskarakter hebben onthouden. Utrecht is, de eeuwen door, de zetel geweest van den gewestelijken landadel. Daarbij heeft de oude bisschops-stad nog altijd een sterkreligieusen inslag. - Ook de Universiteitsfunctie, met den invloed van den geleerden stand, heeft bij de beschouwing van den Utrechtschen geest beteekenis. De stedelijke bevolking omvat een middenstand van een uitermate rustig karakter. Daarbij heeft een stedelijk agrariërdom, de warmoezeniers, zich binnen de wallen, later binnen den stedelijken kring zeer lang gehandhaafd. Deze stedelijke agrariërs hadden een zeer gering functioneel verband met de omliggende plattelandsgemeenten. Zelfs na de negentiende-eeuwsche industrialisatie heeft zich dat kalmburgerlijke karakter maar weinig veranderd. Eerst in de twintigste | |
[pagina 155]
| |
eeuw, toen het geheele leven een radicaler natuur kreeg, toen de arbeidersbeweging opkwam, en Utrecht hoe langer zoo meer industrieel middelpunt werd, viel er een essentieele wijziging op te merken.
Utrecht had geen plaats voor zijn arbeiders. Daarbij kwam, doordat de stad tusschen verboden kringen en spoorwegbelemmeringen lag ingekluisterd, dat de uitbreiding bizonder werd bemoeilijkt. Utrecht koopt grond in de omliggende gemeenten, om zijn arbeiders onder te kunnen brengen, en cijfers geven, welsprekender dan woorden, van deze ontwikkeling een indruk. Zuilen heeft in 1880: 896 inwoners, in 1935: 16500. Utrecht heeft in 1880: 93.000 inwoners, in 1935: 161.000.
De radicaliseering van het leven in de grootere plaatsen heeft in geheel Nederland den landadel uit de steden naar de zandgronden gedrongen. Dat verschijnsel kwam ten aanzien van Utrecht, bizonder duidelijk aan den dag. Het Sticht, in wijderen zin, nam den landadel weder op. Ook hier spreken de cijfers een verstaanbare taal. De Bilt heeft in 1880: 2300 inwoners, in 1935: 14000 inwoners. Maartensdijk heeft in 1880: 2000 inwoners, in 1935: 8200 inwoners.
Deze trek van de nobiliteit naar het land heeft ten gevolge, dat de stad Utrecht in onze eeuw snel van socialen opbouw gaat veranderen. Utrecht poogt wel de hoogere inkomens woning te verschaffen in nieuw-aangelegde park-wijken, maar het moet, vooral tengevolge van de bovenvermelde oorzaken (verboden kringen en spoorwegbelemmeringen) bij de andere steden ver ten achter blijven. Het spoorwegvraagstuk is thans in het stadium van zijne oplossing, en het gemeentebestuur van Utrecht heeft zich herhaaldelijk met de oplossing van het vraagstuk der verboden kringen bemoeid, maar dat kan de betreurenswaardige werkelijkheid geenszins te niet doen, dat Utrecht zich feitelijk nog binnen de grenzen der ‘Vrijheid Utrecht’ van 1543 bevindt.
Het gevaar dreigt voor Utrecht, dat het een stad van paupers wordt. De harmonische opbouw der gemeente naar inkomens-groepen is volledig verbroken. De vroegere landadel heeft Utrecht nagenoeg geheel verlaten, en niet alleen de ruimere inkomens, maar zelfs de maatschappelijke beroepen, gemeente- en spoorwegambtenaren, verkiezen hun woning te planten op het zand buiten de stad. Vele oude instellingen kwijnen, het gesukkel met het Utrechtsch | |
[pagina 156]
| |
Stedelijk Orkest vormt daarvan een naargeestig voorbeeld, en het stadsbestuur bevindt zich voor ontzaglijke moeilijkheden, die voortspruiten uit de noodzaak, om zich het bezit van gronden buiten de gemeente te verzekeren.
* * *
Na deze voor-beschouwingen komen wij tot een nadere bepaling van het Stichtsche volkskarakter. Het treft den aandachtigen beschouwer allereerst, dat het Sticht geenszins het afgesloten volkskarakter vertoont dat hij in excentrisch gelegen gewesten waarneemt, ja dat in het dichtbewoonde complex dat door een lijn Utrecht-Amsterdam-den Haag-Rotterdam-Utrecht begrensd wordt verschillende plekken zijn, welke een veel meer uitgesproken volksziel doen kennen. Toch is er over Utrecht en omgeving een scherp omlijnde karakteristiek te bieden.
De Stad Utrecht vertoont geenszins de belangrijke bevolkings-verschuivingen, welke men in een zoo centraal gelegen punt zou verwachten en in andere groote steden waarnam. De groote bouw-werken, die in de jaren twintig van onze eeuw in Utrecht verrezen zijn, hebben een aantal metaal- en bouw-vak-arbeiders naar de stad gelokt, en ook is Utrecht niet vreemd gebleven aan de gevolgen van den trek der werkloozen naar de groote plaatsen. Daartegenover bevindt zich het verschijnsel, dat wij zooeven hebben vastgesteld, het weg-reizen van den adel en de beter-gesitueerde groote en kleine bourgeoisie naar de verder gelegen zandgronden en naar de randgemeenten.
Men kan bij deze vrij vaste bevolking een complex van eigenschappen ontdekken, waarin ongetwijfeld de nawerking van oude clericale en feodale invloeden valt te bespeuren. Hoewel Utrecht tegenwoordig een belangrijk industrie-centrum vormt, is het volkskarakter, in tegenstelling bij voorbeeld tot Amsterdam, maar zeer weinig door den vrijen ondernemingsgeest gevormd. Wel heeft de stad Utrecht in wijk C. zijn eigen geaarde venterswijk, maar hun bedrijf bepaalt maar weinig de plaatselijke kleur. Het koningsgezind karakter van wijk C. is voor de volksmentaliteit van Utrecht stereotiep. Wanneer wij hierboven den uitroep slaakten, dat Utrecht bezig is een stad van paupers te worden, dan had die uitroep betrekking op de stelselmatige verarming der gemeente door den uittocht der groote | |
[pagina 157]
| |
vermogens. Volkspsychologisch beschouwd, heeft de stad Utrecht echter een weinig proletarisch karakter. Integendeel! Zelfs de arbeidersklasse draagt een uitgesproken klein-burgerlijke natuur. De arbeiders zijn voor 80 % in werkloozenkassen georganiseerd, hetgeen wijst op een gedegenheid en overleg, die gunstig afsteken bij den toestand in andere groote en middelgroote gemeenten. Uit het feit dat de moderne arbeidersbeweging het talrijkste aantal zetels in den Utrechtschen gemeenteraad houdt bezet, mag niet worden afgeleid, dat de Utrechtsche bevolking haar algemeen conservatief karakter heeft prijsgegeven. Veeleer is de gematigde gezindheid welke het kenmerk vormt van de bewoners der Stichtsche hoofdstad doorgedrongen tot in de uiterst linksche kringen van de bevolking. Van revolutionaire neigingen vindt men geen spoor. In 1918, tijdens de befaamde poging tot overweldiging van het staatsgezag, was er in Utrecht geen wolkje aan de lucht. Een thans overleden leider der sociaal-demokratische beweging in Utrecht, liet geen gelegenheid ongebruikt om zijn godsdienstige neigingen te openbaren, en ging er hoog op, een trouw kerkganger te zijn. En ondanks de stormen, die er in het waterglas van den Utrechtschen gemeenteraad hebben gewoed, heerscht daar een gemoedelijke toon, en een soms patriarchaal aandoende verstandhouding. Burgemeester Fockema Andreae placht, na den afloop van de openbare behandeling der gemeentebegrooting, in de koffiekamer van den raad aan de raadsleden banket te laten aanbieden, met nog een keurig verpakt zakje bonbons voor de echtgenooten en kinderen.
De indruk van de Utrechtsche politie-autoriteiten, met welke wij herhaaldelijk de quaestie der orde-handhaving mochten bespreken, was deze: Utrecht is een veel gemakkelijker stad dan sommige stedelijke gemeenten die veel kleiner zijn. Volksoploopen, weerspannigheid, het zijn begrippen, die in Utrecht haast niet bestaan. Al verleent dan de strooperswijk bij de Roodebrug aan Utrecht een peperkorrel van beruchtheid.
* * *
Het Utrechtsche volkskarakter is niet volkomen te begrijpen, indien men geen rekening houdt met den sterken godsdienstigen inslag. Slechts 17.12 % behoort niet tot eene kerkelijke gezindte. Daartegenover staan sterke Roomsch-Katholieke en Nederlandsch- Hervormde contingenten. 36,40 % Roomsch-Katholiek, en 33.22 % Neder- | |
[pagina 158]
| |
landsch-Hervormd. De andere gezindten vormen slechts zeer kleine fracties, tegenover deze beide machtige blokken. Twee eigenaardigheden treffen ons daarbij: Ten eerste, dat de Roomsch-Katholieke minderheid een bizondere numerieke kracht vertoont; ten tweede, dat bij de Protestanten een overwegende Nederlandsch-Hervormde richting valt waar te nemen, tegenover een vrij geringe Gereformeerde belijdenis (5.88 % der bevolking). Het laatste verschijnsel wijst wederom op den geringen invloed van radicale, positieve bewegingen, en bevestigt den indruk van gematigdheid, dien wij ook uit de beschouwing van andere omstandigheden verkregen. -
Men moet niet meenen, dat deze bedaarde, weinig bewogen stad, welker historie veel meer een kerkelijk dan een staatkundig accent draagt, de levensvreugde niet kent. Maar Utrechts levenslust is een besloten levenslust. De stad vertoont haar burgerlijk, haar stedelijk-provinciaal karakter in den af-bakenenden en afgebakenden aard van zijn gezelligheidsleven. Utrecht is, vanouds, de plaats der vele standen, het draagt, hoezeer ook hier het moderne nivelleeringsproces in de laatste tientallen jaren zijn werking heeft verricht, tot op den huidigen dag een hiërarchisch besef, dat het veel hardnekkiger bewaarde dan eenige andere stad van Nederland. Dat besef schijnt, nu de landadel vertrokken is en de reëele zin ervan hoe langer zoo meer verdwijnt, zelfs eenigszins belachelijk. Maar binnen den kring van vertrouwde en gekeurde standgenooten, is het in Utrecht toch wel prettig te leven. Wie het voorrecht genoot in de ettelijke dilettanten-tooneelvereenigingen, waar de Utrechtsche middenstand zijn kunstzin en gezelligheidsbehoefte heeft georganiseerd te worden binnengeleid, hij heeft genoten van een gulle kameraadschap, die men in deze stijve samenleving niet zou hebben verwacht. Daar komt ook een eigenaardig, Utrechtsch chauvinisme aan den dag dat zich zelden naar buiten openbaart, maar dat daadwerkelijk blijkt uit de vele offers, welke de leden zich getroosten voor deze ondernemingen der burgerij.
Een merkwaardige eigenschap van de bevolking van Utrecht is, dat zij zich over het algemeen moeilijk beweegt, maar dat gemis van natuurlijke levensvormen tracht te verhullen onder het mom van deftigheid. De geringste gebeurtenis wordt in Utrecht een ceremonie, de | |
[pagina 159]
| |
eenvoudigste lieden zetten hooge hoeden op en plegen recepties, wanneer het een of ander twaalf en een half jaar bestaat. Deze deftigheid wordt echter zelden door zin voor schoonheid gewettigd. Alles in Utrecht vertoont de burgerlijke sfeer, groote oplossingen van bouwkunstige problemen blijven uit, en, in tegenstelling tot Amsterdam, bleef Utrecht in gebreke de eischen van het moderne leven te vervullen in een eigen, respektabelen stijl. Daartegenover ging veel van het oude stads-schoon verloren door het noodzakelijk voldoen aan verkeersbehoeften. In het midden der stad waar het landelijke en zelfs het internationale verkeer door bruist, heeft men, tusschen enkele behoorlijke en veel leelijke gebouwen en winkelhuizen, welker geringe hoogte en onaanzienlijke magerheid met de breedte der straat contrasteert, een reeks van open gapingen. Daarnaast liggen oude stadsgedeelten, stil en verstorven, waar enkele kleinooden, zooals de Nieuwe Gracht, gelukkig nog bleven bewaard. Op de parken en plantsoenen, Utrechts stedenschoon, zooals de grachten het stedenschoon vormen van Amsterdam, zijn vele misdadige aanslagen gepleegd, en die aanslagen worden voortgezet. Wanneer het nieuwe verkeersnet het intercommunale en internationale verkeer om Utrecht zal hebben heengeleid, zal de binnenstad eerst recht den indruk wekken van een uit zijn krachten gegroeid wezen.
En dit is en blijft de tragedie van Utrecht, dat het door den drang der omstandigheden tot groot doen genoopt wordt, maar dat het zich nimmer geheel naar deze grootheid zal kunnen voegen, omdat de ziel van zijn bevolking op een degelijke, provinciale allure en niet op een hevig, dynamisch gebaar is ingericht. ‘Waarom moet er hier een stad liggen van honderd zestig duizend inwoners?’ pleegt een bekend Utrechtsch hoogleeraar uit te roepen. En in dien uitroep ligt de kern besloten van het volkspsychologisch probleem der bisschops-residentie! Utrecht gevoelt zijn oeconomische plichten, maar zijn oorspronkelijke beteekenis ligt niet in een welvaartspositie, maar in een geestelijke heerschappij. -
Indien men vaststelt dat de Utrechter stijf is, dat hij weinig smaak heeft zich te kleeden, dat de dames zouden zondigen tegen den Utrechtschen adat, indien ze op de Tivoli-concerten verschenen in een al te nieuw-modische dracht, wanneer men zich ergert over veel architecturale en stedenbouwkundige fouten, welke in Utrecht zijn | |
[pagina 160]
| |
begaan, dan wil dit niet zeggen, dat de Utrechter alle kunstgevoel mist. Het is vooral de muziek die in Utrecht belangstelling wekt. Men kan het sterker zeggen: Utrecht heeft een bepaalde muzikale traditie, die al stamt van het midden der negentiende eeuw. Het muziekleven nam in Utrecht al een hoogen vlucht toen, in die negentiende eeuw van Riemsdijk schitterde, toen Brahms musiceerde bij Engelmann, toen Catharina van Rennes en Hendrika van Tusschenbroek heur nieuwe zangmethoden invoerden; in den tijd van Richard Hol, later van Evert Cornelis. Beroemde dirigenten en componisten - Mengelberg! - zijn uit Utrecht afkomstig, en twee onzer begaafdste moderne componisten, Pijper en Bertus van Lier, komen alweder uit het Stichtsche. Deze muzikale geaardheid komt ook uit in het leven der burgerij; er wordt veel binnenskamers gemusiceerd, in Utrecht, er is belangstelling voor concerten en als de vroegere burgemeester Fockema Andreae in het Tivoli-concert regelmatig, met de partituur op zijn knieën voorging in dezen muziek-cultus, dan leek hij welhaast een symbool van de gezindheid der bevolking. Op het gebied der schilderkunst heeft Utrecht zonder onderbreking praestaties geleverd. Maar het lijkt wel, of al die cultuur te weinig tot haar recht komt.
De oorzaak daarvan ligt misschien in de plaats, welke de Universiteit in het leven der burgerij inneemt. In Amsterdam verdrinkt de Universiteit in de stad, in Leiden verdrinkt de Stad in de Universiteit. De verhouding is in Utrecht evenwichtiger. Maar de Universiteit geeft aan Utrecht zijn eigenaardig cultuur-karakter, niet de kringen der vrije intellectueelen. De lustrum-spelen van het Utrechtsche Studentencorps onderscheiden zich door hunne kunstzinnige verzorgdheid en door de altijd terugkeerende neiging, een bepaalde ideëele gedachte te verwezenlijken. - Deze feesten zijn ook feesten der burgerij, en het is opmerkelijk, hoe nòch de industrialiseering van Utrecht, nòch de ontzaglijke uitgebreidheid der universitaire inrichtingen (Utrecht heeft de grootste universiteit van ons land, zoodat men wellicht zelfs kan spreken van een zekere industrialiseering van de hoogeschool), nòch ook het voorkomen van tal van vrije intellectueelen, het overwicht der universitaire traditie op het burgerlijk leven geheel heeft kunnen vernietigen.
* * * | |
[pagina *17]
| |
TRAMCONDUCTEUR UIT DE STAD UTRECHT
| |
[pagina *18]
| |
BURGERJUFFROUW UIT DE STAD UTRECHT
| |
[pagina 161]
| |
Wij komen thans tot een resumeerende beschouwing. Een karakterbepaling van Utrecht kan maar van één hoofdstelling uitgaan: Utrecht is en blijft de bisschopsstad. Dat wil zeggen: deze stad vertegenwoordigt het geestelijk leven in zijn conventioneelen vorm. De geest kan vaardig worden, en hij kan waardig worden; in Utrecht trilt de geest niet onder de phrygische muts der revolutie, noch in het narrenpak der kritiek. De geest toeft te Utrecht in toga. Indien het Geestelijke een maatschappelijke waarde vertegenwoordigt, dan is het behoudend en collectief. Er zijn dan even sterk sprekende belangen, om het geestelijke vast te houden, als er elders belangen zijn, om het stoffelijke te ontwikkelen. Zoo is het inderdaad te Utrecht geweest. Utrecht heeft, in verhouding tot andere centra, niet het belang gekend om zijn stoffelijke welvaart door ondernemingsgeest vooruit te brengen, het heeft er, in tegendeel belang bij gehad, het reeds verworven kapitaal van den landadel en de aan hem verwante regentengeslachten te bezegelen met zijn eerbied voor troon en altaar.
Zoo heeft het Utrechtsche conservatisme een bodem van werkelijkheid. En aangezien het Utrechts reëel belang was, de geestelijke en maatschappelijke machten, die niet welvaart schiepen, maar welvaart hadden, binnen zijn wallen te houden, nam de bevolking vanzelf de levenshouding aan, die bij die handhaving der hoogere standen paste. Het geestelijke, dat leiding geeft of kritiek oefent is bewegelijk, oorspronkelijk, levenskrachtig, het geestelijke, dat zich tot maatschappelijke waarde kristalliseert, wordt.... deftig. Deze deftigheid doordrenkt te Utrecht het heele leven. Zij accentueert zich, doordat zij geplant werd op het, van nature rustig, kleinburgerlijk bewustzijn van de landstad, aan welke het avontuur onthouden bleef dat de uitwegen naar zee verschaffen; en de groote huizen der aristocratie, die de wanden vormen van nauwe straten vormen het zinnebeeld van het statig, provinciaal karakter, dat Utrecht tot op heden de groote vlucht, waarnaar het zoo vaak verlangd heeft, onthoudt.
De verstijving van het geestelijk leven tot deftigheid is een onoverkomelijk beletsel voor de ontplooiïng van den individueelen geest, grooter beletsel dan een tastbare neiging tot zakelijkheid en materialisme. Een zakenstad duldt de ontplooiïng van den geest als variatie, een stad, waar de Geest conventie werd, kan den individueelen geest | |
[pagina 162]
| |
niet toelaten, omdat hij haar grootste gevaar beduidt. Vandaar dat een domineerende persoonlijkheid in Utrecht zich moeilijk handhaaft; het geestelijke is daar een levens-vorm, geen levensdrang. Vandaar dat deze plaats, die een belangrijk deel van het Nederlandsch leiding en bezieling gevend intellect voortbracht, en die een pakhuis kan genoemd worden van talent en eruditie, buiten de officieele cultuur harer universiteit zelden een sterk sprekende persoonlijke geestelijke macht heeft vertegenwoordigd. De Utrechtsche vrije intellectueelen vluchten naar elders, waar zij tot aanzien komen en ontwikkeling, binnen de grenzen van Utrecht ontmoeten zij elkander zelfs schaars. Toen, tijdens het eeuwfeest der Academie, een tentoonstelling van te Utrecht geboren of inheemsche letterkundigen moest worden georganiseerd, kwam men ruimte te kort om hun boeken te bergen. Alle generaties waren aanwezig, van Nicolaas Beets af, over Ina Boudier en van Eckeren, tot Marsman, Vestdijk, Houwink toe. Maar nooit is een schrijver met Utrecht samengegroeid zooals Heyermans en Quérido met Amsterdam, of het moest de oude dominee Beets zijn, die uitnemende maar eenzame incarnatie van Utrechts geestelijk decorum. Over Utrechts muzikale traditie spraken wij reeds. Utrecht heeft - wij wezen er reeds op met een enkel woord - vele schilderscholen gehad, die dikwijls oorspronkelijke gezichtspunten te aanschouwen gaven, maar die toch meestal verloren gingen in dilettantistische onmacht; Utrecht heeft zijn bouwkunstenaars van beteekenis - een Rietveld, een Ravensteyn, - maar de plaatsen, waar de moderne Nederlandsche bouwkunst ontluikt zijn Amsterdam en Rotterdam. -
De conventioneele geestelijkheid van Utrecht schenkt aan zijn cultureel en maatschappelijk leven een bij uitstek beschouwelijk karakter. Het wordt er, door zijn omvang en zijn centrale ligging toe gedwongen mede te dingen in den wedloop van den industrieelen vooruitgang, maar zelfs een belangrijk instituut als de Jaarbeurs vermocht de algemeene geaardheid van Utrecht niet om te buigen tot een breedheid van levens-stijl, waarin dergelijke ondernemingen worden opgevangen. Welken eigenlijken invloed heeft het Jaarbeursbedrijf op het stedelijk leven, op de zakenwereld in Utrecht? Het karakter der bevolking is er niet essentieel door gewijzigd. Overal stuit de tegenstelling tusschen de eischen van het moderne leven en de oorspronkelijke beschouwelijke geaardheid der bevolking, | |
[pagina 163]
| |
de stedelijke vraagstukken in hun oplossing. Utrecht zwemt in problemen, die nimmer tot een eind komen, of onbevredigend worden opgelost. De moeilijkheden met het Utrechtsch Stedelijk Orchest vierden welhaast heur zilveren miserieGa naar voetnoot1). Ten aanzien van het Schouwburgvraagstuk hebben thans groote Machten den Gordiaanschen Knoop doorgehakt, waaraan kleine machten tientallen van jaren zaten te peuteren. Men betwijfelt of het karakteristiek Utrechtsch stedenschoon van het Lucas-Bolwerk niet zal worden vermorzeld door den aesthetischen olifant, die er voor immer komt parkeeren. Toen het Stedelijk Museum moest worden ingericht, wemelde het van vraagstukken die zijn geboorte bezwaarden.
De grondoorzaak van dit alles is, dat het Utrecht schort aan dynamiek. Het is de behoudenste stad van het land, omdat het behoud Utrechts ziel zelve is. - Wie zich niet inschakelt in den solemneelen theologischen aard van deze plaats, hij kan er niet leven. Zelfs ondanks de moderne nivelleering en het vertrek van den landadel heeft de stad haar hiërarchisch karakter niet opgegeven. Er waren in Utrecht altijd ‘Kringen’. ‘De Kring’ der aristocratie, ‘de Kring’ der Professoren, ‘de Kring’ van den middenstand. Zelfs nog in den knapentijd van den schrijver dezer regelen, die ongeveer veertig jaren terug ligt, was het een vraagstuk of een tweede luitenant mocht converseeren met een leeraar M.O., zonder academischen titel. Deze flauwigheden zijn thans wel geheel verbleekt, maar het tot in burgerlijke kleinmoedigheid afdalend gevoel voor hiërarchie is in de huidige Utrechtsche samenleving nog waar te nemen.
Het is waar te nemen tot in de gelederen der arbeiders, tot zelfs in de kringen van het pauperisme. Geen Utrechtsche sociale geleding is bevrijd van het hiërarchisch besef. En dit nu, is het paradoxale in Utrechts natuur: dat een collectief decorum en een collectieve traditie aan de collectieve ontwikkeling in den weg staan. De collectieve ‘adat’ gebiedt de nauwkeurig geconstrueerde groepsverdeelingen en onderscheidingen, en de onderworpenheid van den individu aan zijn ‘stand’. - Het is niet onmogelijk, te Utrecht zijn persoonlijkheid te accentueeren, mits het maar geschiedt binnen het kader van geijkte op- | |
[pagina 164]
| |
vattingen. Men duldt er het type wel, - iedere Utrechter is immers een type van zijn eigen kring - men duldt er minder gaarne de Figuur.
De aan ieder toegestane vrijheid, in het persoonlijk optreden de stedelijke gewichtigheid te demonstreeren, bepaalt een trek van het volkskarakter: de Utrechter is gaarne gevleid. Het is hier ook gemakkelijker provinciale grootheid te spelen dan elders, omdat de naar een groote stad zich uitstrekkende allure dat hier minder belachelijk maakt dan in een kleiner centrum. Het ligt in de rede, dat de kasten-afgeslotenheid dezer stedelijke gemeenschap den achterklap automatisch te weeg brengt. Wie de sociale wortels van dezen achterklap kent, zal zijn ergernis matigen over de onheilen, die zij sticht, en die trouwens getemperd worden door een zekere verdraagzaamheid en een groote mate van groepssolidariteit. Ook de achterdocht, die een natuurlijk gevolg is van kaste-afgeslotenheid vindt haar compensatie. En wel in de algemeene zucht tot beschouwen en redeneeren, die aan dit theologisch centrum eigen is. Het praatwater, dat in den vorm eener ongebreidelde welsprekendheid de immer jubileerende instellingen en vereenigingen binnenstroomt, vertoont zich ook veelvuldig in de partikuliere gesprekken. De Utrechter is meer kwaadpratig dan kwaadaardig. En het is opmerkelijk, dat men elkander even veelvuldig dekt als bezwaddert. Men zou kunnen zeggen, dat Utrecht, alles bijeengenomen, een evenwicht vertoont tusschen nieuwsgierige verdachtmaking en vergevensgezinde hulpvaardigheid.
Teneinde het volkskarakter volledig te kennen, hebben wij ons ook bezig te houden met de eigenschappen, die in een persoon aanwezig moeten zijn, wil hij kans maken op populariteit. De Utrechtsche heldenfiguur is niet een man van actie, maar van beschouwelijkheid. De dweepzucht, hier grooter dan elders omdat zij wordt aangeblazen door de theologische traditie, hangt samen met de neiging tot redeneeren, waarop wij reeds wezen. Een predikant, een bepaald hoogleeraar, de verkondiger van nieuwe denkbeelden, kan zich nog altijd een sfeer van invloed en populariteit in Utrecht verwerven. Maar het is, in het wezen der zaak, minder de inhoud der nieuwe denkbeelden, hun doelmatige kracht, dan wel de verhevenheid van hun allure, die den Utrechter trekt. Men laaft zich gaarne aan denkbeelden. Maar wie zich laaft, mist stuwkracht. * * * | |
[pagina 165]
| |
De naaste omgeving van Utrecht bestaat voor het grootste part uit satellietenplaatsen, die een gedeelte der te Utrecht werkende bevolking in zich besloten houden. - Wij ontkennen niet, dat er een afzonderlijke demografie van bevolkingen als die van de Bilt, Zeist, Maartensdijk, Zuilen, in het kader eener sociografische beschrijving der geheele provincie, die een staatsrechtelijke, maar geen geografische eenheid vormt, zou zijn te ondernemen. Maar van Utrecht uit beschouwd vormen zij aanhangsels waarbij, gegeven de snelheid en frequentie der tegenwoordige verkeersmiddelen, eigenlijk alleen maar van administratieve indeelingsverschillen kan sprake zijn. Intusschen is het wel uiterst merkwaardig, hoe tusschen het complex van stedelijke buitenwijken, dat zich van Utrecht, langs Bilthoven en Zeist uitstrekt, opeens volkomen landelijke gemeenten voorkomen als Bunnik, die het karakter van het Oostelijk deel der provincie dragen: over het algemeen geen eigen-geërfde boeren, kleine bedrijven en eene bevolking met sterk feodale instincten. Het komt ons voor, dat vooral in Zeist, Driebergen, Doorn, waar de buitenverblijven der Utrechtsche aristocratie zich bevinden, het karakter van de stad Utrecht bijna ongeschonden leeft, terwijl in andere plaatsen als de forenzenplaats Bilthoven (forenzenplaats ook van Amsterdam) met zijn sterk-gemengde bevolking, het Utrechtsche karakter geheel geweken is. -
Het behoort niet tot onze taak het Gewest te beschrijven, dat in het Westen het Hollandsche karakter nadert, en in de streek van Vleuten tot Wijk bij Duurstede een kolonisatie van tuinders uit het Westland vertoont. Tusschen de bevolkingen van Utrecht en zijn onmiddellijke omgeving bestaat, naar ons voorkomt, minder een verdringing van het plattelandskarakter door het karakter der stad, dan wel een samenvloeiïng van gelijksoortige eigenschappen. De bijdrage, die Utrecht levert aan den algemeenen, nationalen aard zijn eerder de rustige evenwichtigheid en de plechtige schakeering van den bedaarden zin, die den Nederlander kenmerkt, dan het groote initiatief, de sterke ondernemingsgeest, die aan het land zijn wereldpositie hebben geschonken. - |
|