Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
60. Keuromnibus (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van 60. Keuromnibus
Afbeelding van 60. KeuromnibusToon afbeelding van titelpagina van 60. Keuromnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.77 MB)

Scans (25.89 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

60. Keuromnibus

(1967)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

IV

Kankrin reed van het dorpsland langzaam heuvelafwaarts, naar de kom met het effen vruchtbare akkerland dat hem toebehoorde en door de lijfeigen boeren uit het dorp geploegd werd. Hij bemerkte meteen dat hij als een verrassing kwam. De boeren waren gewend hem van de kant van het herenhuis, uit het verwilderd park, te zien aanrijden; hij kwam zelden of nooit ‘door de achterdeur’. Zij hadden niemand op de uitkijk gezet. Zodra hij door de borstwering van kreupelhout gereden was en het pad afdaalde, zag hij de paarden met slepende zelen langs de grasrand staan grazen. De boeren stonden bij elkaar in een losse kring; ze praatten en lachten. Het

[pagina 212]
[p. 212]

was het oude lied: ze vertraagden of staakten het werk zodra ze zich onbespied waanden. Het was een van de motieven die Skawronski aanvoerde voor het opheffen van de lijfeigenschap. ‘Ze zullen pas werken als het voor hen de moeite waard wordt,’ placht hij te zeggen. ‘Voor die tijd zullen ze doorgaan met saboteren en liegen zoals ze het in de loop van een paarhonderd jaar geleerd hebben.’

Gewoonlijk maakte het Kankrin razend als hij de boeren er op betrapte het werk op het herenland met de Franse slag af te doen. Vandaag raakte het hem de koude kleren niet. Hij reed recht naar de kring van baardige vogelverschrikkers die hem ondertussen in het vizier hadden gekregen, hun mutsen afnamen en woordeloos bleven staan. Uit hun midden verrees de dorpsoudste, Agafon Matwejitsj, die om een door Kankrin nooit bevroede reden in het dorp bekend stond als De Horzel ofschoon hij stekelig noch venijnig was, maar ondanks zijn gelapte kiel en kromgetrokken vilten laarzen een zekere trage en goedige achtbaarheid ten toon spreidde. Hij kwam met de bijeen gefrommelde, kale lamsvelmuts in de hand naar Kankrin toe, boog ter aarde en zei met sonore stem: ‘Fjodor Kirillowitsj! Uwe Genade! U komt als geroepen! Wij vroegen ons juist met z'n allen af...’

Kankrin ontnam hem met een handgebaar het woord; hij nam de Horzel ook de dorperse list niet kwalijk; list was nu eenmaal - een uitspraak die al weer van Skawronski afkomstig was - het intellect der dommen. Hij tikte de dorpsoudste kortaf met de rijzweep op de schouder ten teken dat zijn plechtstatig gesnor aan dovemansoren besteed was.

‘Agafon Matwejitsj! Een ogenblikje!’

Hij reed terug langs het pad. De Horzel volgde gedwee in de sporen van het paard, half naast het rijdier. Kankrin liet zijn paard op de verre rand van de akker stilhouden en mat het gezicht met de grijze vierkante baard en vierkante jukbeenderen van de oudste; het nam hem naïef en bevreemd op. De landheer boog zich over naar de boerenman en vervolgde op zachte, haastige toon: ‘Ik heb daar zo juist iemand bij de vrouwen gezien... Wie is die nieuwe?’

Hij stokte zo onstuimig als hij begonnen was. Hij zag de oudste met de ogen knipperen als had hij zijn landheer onmiddellijk doorzien, maar zich tegelijk in boerensluwheid tot wachten en zwijgen gedwongen. Fjodor Kirillowitsj werd voor het eerst wrevelig.

‘Je weet wie ik bedoel, jij huichelaar! Ze is lang en donker van huid, ze lijkt in geen enkel opzicht op de rest! Ze ziet er uit...’

Hij wist niet waarom hij zich zo tegenover de boerenpummel liet gaan

[pagina 213]
[p. 213]

maar de roekeloosheid bleef, hij had het onweerstaanbaar verlangen zich één keer tegen iemand uit te spreken. ‘Ze ziet er uit als een volbloed merrie!’

Terwijl hij het zei drong het tot Fjodor Kirillowitsj door dat de boeren deze jonge vrouw waarschijnlijk helemaal niet zo bewonderenswaardig en begeerlijk vonden: veeleer moest deze schoonheid hun van twijfelachtig allooi, zo niet onguur voorkomen. Waren de heksen in hun sprookjes en griezelverhalen ook niet altijd uitheems en mooi? Kankrin zag het in de blauwe, trouwhartige blik waarmee de Horzel hem opnam.

‘Ahaaa...,’ zei de boer met een zucht die moest uitdrukken dat hij zijn meester eindelijk begrepen had. ‘Die! Een volbloed merrie, zegt Uwe Genade?’ Hij glimlachte onderworpen, zijn ogen knipperden weer. ‘Wij noemen haar anders.’

Zijn hele manier van doen, zijn slaafs en ingehouden grijnslachje waren voor Kankrin een nieuw bewijs van de reddeloze dierlijkheid waarin dit boerenvolk leefde. Hij stiet Agafon Matwejitsj vanuit de stijgbeugel met de knie tegen de schouder.

‘Lach niet, idioot! Hoe noemen jullie haar?’

De dorpsoudste versoberde; hij sprak minder sonoor. ‘In het dorp heet ze de ketellapster, Uwe Genade.’

Hij zweeg en bestudeerde nu het gezicht van de landheer met achterdocht en afwachting. Kankrin stiet hem voor de tweede keer aan. ‘Verder!’ De dorpsoudste zei: ‘Haar vader was Timofej, de oom van Foma die bij u in de stoeterij werkt... U hebt Timofej toch gekend, barin? Hij deugde niet.’

Kankrins hand met het zweepje viel neerwaarts. Of hij zich de oom van de stalknecht herinnerde? ‘Jawel,’ zei hij. ‘De wegloper. Die wij vijf, zes maal hebben moeten laten terughalen. En die ten slotte helemaal is ontsnapt.’

Agafon Matwejitsj knikte volijverig. ‘Hij heette bij ons de Ketellapper, omdat hij in de laatste jaren voor hij verdween af en toe nog in het gouvernement gezien is met een ketellappersuitrusting op de rug. Hij had kundige handen... Hij was, zo zeggen ze, met een Moldavische bedelares getrouwd die hij ergens onderweg had opgepikt. Annoesjka, want ze heet Anna Timofejewna, moet op haar moeder lijken. Dat soort is zo lang en zo bruin als tabak.’

Kankrin had zich bij de woorden van de Horzel het hele geval herinnerd, en meer ervan dan Matwejitsj hem ooit kon vertellen: het rapport van de gouvernementsgendarmerie over de wegloper lag nog ergens tussen zijn

[pagina 214]
[p. 214]

paperassen te vergelen. De dorpsoudste knikte met het hoofd in de richting van de heuvel en de eggende vrouwen achter groenomwaasde berken en struweel. ‘Zij is hier teruggekomen, ze woont bij haar tante, de moeder van Foma. Timofej en de Moldavische zijn allebei dood. Dat is alles wat ze wil vertellen.’

Hij zweeg. Ook Kankrin zei niets en keek over de hals van de merrie heen voor zich op het pad. De dorpsoudste schraapte na enige tijd voorzichtig zijn keel. Hij scheen zijn verhaal te willen afronden. ‘Zodoende noemen we haar de ketellapster,’ zei hij, al was er voor zijn ‘zodoende’ geen zichtbare reden. Kankrin schudde het eigenwillig peinzen af dat in hem begonnen was sinds de Horzel hem omtrent de identiteit van het meisje had ingelicht. Hij vatte de dorpsoudste in een plotseling besluit bij één oor.

‘Luister, schobbejak,’ zei hij op gedempte toon, ‘jij gaat vanavond naar de moeder van Foma en bestelt haar: Er is hulp in de keuken nodig op het herenhuis; laat Anna Timofejewna zich bij de huishoudster vervoegen.’

Hij liet het oor van de grijze boer los. Agafon Matwejitsj boog woordeloos, één hand naar de aarde gestrekt, terwijl Kankrin zijn paard wendde en naar huis terugreed. Hij keek op noch om, maar het driftig tonggeklak en de steunende kreten die van het ploegland opstegen vertelden hem ook zonder dat hij ze zag hoe de boeren aan het werk waren gegaan of hun leven ervan afhing, en dat zij zouden doorgaan met ploegen, zwoegen, klakken en steunen zolang zij hem en zijn witte merrie konden zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken