Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Eerste Boek
Winter
1900

[pagina 8]
[p. 8]


illustratie

[pagina 9]
[p. 9]

I

Tjalling Wychmans Wiarda, veehouder aan de Zomerweg onder Bergum, een grote boer in zijn streek, schrok uit de doffe dommelende zondagmiddagrust, toen de klink van de zijdeur rinkelde. Dat was de Leeuwarder Courant, die Meint zo juist, kortaf als steeds, op de rode stenen van het voorhuis had gegooid. Tjalling las de krant met zijn drie buren samen; dat was goedkoper, en nieuws bleef immers nieuws. Tjalling hees zich traag uit de korfstoel en schoot in zijn platte leren sloffen. Zijn hakken klepten vermoeid door de pronkkamer met de glimmend-rode vloer.

Het licht in het voorhuis, waar de ramen niet verhangen waren, viel kras en hard naar binnen. De kalkmuren leken doodsbleker; misschien kwam het ook, omdat er niet gestookt werd; het witsel was volgezogen met kou. Scherp en hoekig traden de weinige meubels vooruit. Buiten viel een stuk ijzel van het dak, het brak als glas op de ingetrapte sneeuw. Tjalling hoorde in de ademloze middagstilte het verwijderd gieren van schaatsijzers. Jonge lui langs de opvaart. Aan de wegkant tikte de echo van verre klompen. Daar liep Meint weer naar huis; Meint had nooit tijd om te praten.

Tjalling keek onwezenlijk om zich heen na de lome slaap, hij rekte zich nog een keer, de ogen gesloten tegen het wrede witte Januari-licht, voor hij zich bukte naar de krant. Er hing het stil en dreigend gesuis van een volkomen zwijgen in de boerenplaats, en het plotseling hijgen van een koe, die bijna voldragen had, kwam spokig over. Er liep een korte vreemde rilling langs Tjalling's rug. Hij kreeg eensklaps haast om naar de besloten kamer terug te keren.

[pagina 10]
[p. 10]

Natuurlijk was Reinou wakker geworden van zijn muilgeslof. Ze zat, het strenge en mooi-oude gezicht in de lijst van oorijzer en kantstrook, te wachten. Boven de tafel hing de warme geur van thee en zoetigheid en menselijke waseming. Tjalling lei het blad met de Burgerlijke Stand voor Reinou neer en nestelde zich terug in de weer kilgeworden stoel. De poes geeuwde met scherpe kleine muil en lange roofdiertong.

Tjalling vouwde zijn blad open; maar voor hij begon met het nieuws, goot hij nog de gloeiende thee bedachtzaam in zijn schoteltje over en slurpte het met behagelijke luide teugen leeg.

Reinou las altijd in kaarsrechte houding. Sinds jaren had hij haar zo zien zitten, onbuigbaar. De bril rustte stevig op het uiteinde van haar versmalde neus. Het was als alle zondagen. Eten, slapen, de thee en de krant. Straks zou de klok - er hing een regulateur van donker mahonie, met veel gedraaid kunstloos lofwerk en een porceleinen wijzerplaat - half vier slaan. Dan moest de ‘Leeuwarder’ uit zijn. Dan kwam Wilt terug, de arbeider, en gingen ze melken. Misschien zou Eelke Brands vanavond nog verschijnen. Die boerkte niet meer; maar hij liep gedurig binnen, hij moest volk aan 't werk zien, hooi en stalmest en melkdamp opsnuiven, en praten over oude strenge winters, en de zuivelfabrieken en de coöperatieve leenbank... Met Eelke, die vredelievend en kalm en mennist was, viel te redeneren... En dan melken en voeren. Tjalling zoog de laatste thee in. Hij behoefde zich gelukkig niet meer om te kleden na het avondbrood. Een andere kiel, natuurlijk. Maar bezoek kwam er niet; Herre was pas getrouwd en Rudmer ver weg; en wie zou er anders verschijnen? Een zondagavond dan, met warmte en veel lezen. De kerkeraad - Tjalling zetelde er zelf in - had een leesportefeuille ingesteld, met boeken en gedrukte preken, waar Tjalling steeds nieuwsgierig aan begon, tot hij zijn hoofd zwaar en oud over het krioelend lettervlak voelde zinken...

De stem van Reinou klonk eensklaps schel nabij. Ze was ontdaan, toen hij haar verwonderd aankeek. Haar vaste, smalle lippen hingen een weinig vaneen. Hij zag haar vingers

[pagina 11]
[p. 11]

op het blanke blad van de krant trillen. Ze reikte hem haastig het papier, wees hem op de rij van doodsberichten.

- Tjalling! Daar... die naam! Je hadt toch - een broer? Heette die óok niet Jarig...? Heden, heden, wat schrik ik, - kijk dan toch, hier -!

Tjalling hoorde niet, wat ze verder zei. Ze praatte nog een halve minuut door, rap, om zich van de boze verrassing te herstellen. Een verwonderd duizelig gevoel, een verbaasde pijn trok door Tjalling's borst, toen hij de krant aanvatte. Hij had nog geen woord gezien, maar hij bezat onverhoeds de zekerheid van de angstige ontdekking, die hem te wachten stond. Jarig...! De smalle kolommetjes van de krant rekten zich voor hem als lange bevende strepen. Dood...! Jarig Wiarda van Roptazijl, Jarig met de paarden, Jarig met het onblusbaar oog?

Tjalling voelde, terwijl hij roerloos naar de krant staarde, dat Reinou naar hem keek, en een wrokkig verlangen om alleen te zijn hield hem een oogwenk vast. Hij moest, tegenover haar, de duizeling van zijn schrikwekkende zekerheid overwinnen. Hij vouwde de krant breed open, hij boog zich er over. Hij schoof zijn stalen bril terecht, zocht met onrustig-gedwongen vinger in de kolom der doden.

Reinou had zich niet vergist... ‘Door een noodlottig ongeval... in de ouderdom van zestig jaar... Jarig Wychmans Wiarda...’ Dat moest Jarig zijn, hun Jarig! Een snel en schrijnend beeld van het verleden, paarden, een cel, een donker man in een gevangeniskiel. - Het kon niemand anders dan Jarig zijn. Tjalling had zijn broer teruggevonden. Teruggevonden! Tjalling hoorde bevreemd, dat een bevende stem in zijn keel iets zeggen wilde, maar oversloeg in tranen.

 

Ze zaten beiden aan een kant van de gewaste mahonietafel, waar tussen hen in de thee ijskoud werd. Het spinnen van de kat ronkte warm naast de Godin. Reinou keek Tjalling onafgebroken aan. Hij had plotseling een grauw, ingezonken gezicht, de mond trok weg met een neerslachtige boog. Zijn stem klonk leeg:

[pagina 12]
[p. 12]

- En dat we nooit wat van hem gehoord hebben... Dat hij getrouwd was, en daar woonde, bij Sneek... en wat hij deed... Regina Zwanenburg? Ekke? -

Ze hoorde hem de onbekende namen herhalen, fluisterend en hoofdschuddend. Vreemde namen in hun bestaan. En het vreemdste voor Reinou was, dat voor haar al deze namen zinledig bleven, terwijl Tjalling er krom en verslagen om zat te huilen en te stamelen. Reinou stond afgemeten op. Ze wist, dat ze iets doen moest, om aan die weke ontreddering een eind te maken. Ze liep met korte viltschoenen passen naar de keuken, waar Tjalling's melkkleren hingen. De schemering spon zich als een blauw floers over de sneeuw in de tuin en de bomen; binnenshuis kropen de hoeken van de kamers vol levende zachte schaduw. De kachel-gloed speelde op de glanzende huid van de zwarte kat, toen ze terugkwam en Tjalling's oude kiel en werkbroek naast hem op de stoel wierp.

- Doodgaan, Tjalling... het overkomt ons een keer allemaal. Dragen moeten we, Tjalling.

Ze zei het onverbiddelijk en toch met de ingeboren vroomheid van haar geslacht. God en voorzienigheid werden niet genoemd, daar speelt men niet mee; maar de begrippen en aanduiding zweefden om haar woorden. En Tjalling wist dat. Zo is de loop der dingen, bedoelde Reinou. De kinderen van één Vader hebben de troost van het huis met de vele woningen, de troost van het weerzien. Tjalling knikte. Hij duwde zich met handen, die klam en doods aanvoelden, op in de stoel en begon zijn nieuwe kiel met de twee rijen benen knopen los te maken. De krant vol van de kleine zwartgerande berichten gleed op de grond. Reinou schudde het hoofd en raapte ze kortaf op.

- Verkleed je gauw, en ga maar naar de stal. Ik bezorg die krant vandaag wel bij Abe.

Hij hoorde haar een omslagdoek zoeken in de linnenkast. Hij knikte weer en gehoorzaamde als aan een oudere en wijzere zuster. Werktuiglijk liep hij door het gangetje naar de stal, nam de lucifers van de richel en maakte licht in de petroleumlantarens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken