Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
Afbeelding van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkundeToon afbeelding van titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

Scans (10.52 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

(1962)–Victor E. van Vriesland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

19

Dit wat het proza betreft. De poëzie van Tachtig heeft voor een belangrijk deel voortgebouwd op de grote negentiende-eeuwse natuurdichters, die misschien anthropologisch, psychologisch, sociaal gezien een romantische geestesgesteldheid hadden, maar in hun natuurgevoel en in de structuur van hun dichterlijke vormdrang een groot gedeelte aan realiteit integreerden. De jonge Shelley is in zijn vroegste jeugdjaren geheel opgegaan in de historische Engelse Romantiek, en zijn eerste, volkomen vergeten publicaties zijn nog helemaal doortrokken van de invloed van de toenmalige succesboeken, tussen 1794 en 1799 verschenen, van Ann Radcliffe, M.G. Lewis

[pagina 45]
[p. 45]

en W. Godwin. Deze romantische ascendentie onderzoekt André Jolles uitvoerig in zijn studie ‘Shelley's pad naar de dichtkunst’ uit de bundel ‘Bezieling en vorm’.Ga naar eind74 Maar deze afkomst uit de Romantiek neemt niet weg, dat de latere natuurdichter zeer extravert was, om een term aan de psychologie te ontlenen. In de aanvang van dit boek heb ik al gezegd, dat het nagaan van litteraire invloeden mij op zichzelf van weinig belang lijkt voor de litteratuurkundeGa naar eind75; toch wil ik hier iets van dergelijke werking op de dichters van Tachtig laten zien.

Bij Albert Verwey, in zijn college over Frederik van EedenGa naar eind76, roept diens gedicht ‘De wonderbloem’ van 1883 de herinnering op aan ‘The sensitive plant’ van Shelley. Zijn gedicht ‘De eigen uitvaart’ vertoont invloed van Shelley, zoals nader wordt aangetoond in het proefschrift van dr. G. Dekker: ‘Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende eeu’.Ga naar eind77 Gerrit Kalff jr. gaat uitvoerig de invloed van Shelley's ‘Epipsychidion’ na op Van Eedens ‘Ellen’.Ga naar eind78 Van Eedens opvattingen over kunstenaarschap sluiten aan bij die in Shelley's ‘Defence of poetry’. Ook in ‘De broeders’ ziet Kalff herinneringen aan Shelley.Ga naar eind79 Dit alles is van gering belang, omdat Van Eeden eigenlijk niet als een typische Tachtiger kan beschouwd worden, daarvoor is hij te overwegend romantisch. ‘De kunstenaars,’ schrijft CoenenGa naar eind80, naar aanleiding van ‘Johannes Viator’, ‘werden (...) nijdig (...) om die blasphemie tegen de gloednieuwe realistische en naturalistische kunst (...). Deze man, dien zij aan hun boezem gekoesterd hadden, bleek eensklaps niet een adder, maar, wat veel erger was, een blikken dominee, alleen in talent en zeggingskracht van de vroegeren verschillend.’

Wat Gorter aangaat, diens Balder-conceptie in ‘Mei’ houdt volgens R.A. HugenholtzGa naar eind81 verband met een gedicht van William Wordworth: ‘Stanzas written in my pocket-copy of Thomson's castle of indolence.’ Edward B. Koster in zijn boekje ‘Over navolging en overeenkomst in de literatuur’Ga naar eind82 brengt passages uit de ‘Mei’ van Gorter in verband met overeenkomstige citaten uit Shelley en Keats. Wie zich voor der-

[pagina 46]
[p. 46]

gelijke overeenkomsten interesseert, kan ze in de uitvoerige verwijzingen van dat boekje nalezen.

Nog uitvoeriger worden daar voor de verzen van de jonge Verwey de vergelijkplaatsen aangegeven, - voornamelijk weer uit Keats en Shelley, maar ook uit anderen. De parallelplaatsen betreffen soms bijna letterlijke navolgingen, soms ook zwakke overeenkomst, hetzij uit vage reminiscentie of uit verre verwantschap. Voor de waardeschatting van een kunstenaarschap intussen zijn zulke gegevens naar mijn mening niet van overwegend gewicht.Ga naar eind83

Busken Huet heeft er al in 1884 op gewezen, dat Jacques Perks nu zo bekende ‘Iris’ een vrije navolging is van ‘The cloud’ van Shelley. Wie beide gedichten vergelijkt, ziet hoe ver de jonge Perk bij zijn voorbeeld achterblijft. Maar voor het Nederland van die tijd heeft het gedicht grote verdienste, en het blijft beschamend dat ‘De gids’ het voor plaatsing heeft afgewezen. Prof. Dekker heeft in zijn proefschrift ‘Die invloed van Shelley en Keats in Nederland gedurende die negentiende eeu’Ga naar eind84 uitvoerig materiaal bijeengebracht over de Engelse invloeden op de poëzie en de kritische maatstaven van de Tachtigers. Hij heeft onder andere een groot aantal parallelplaatsen in Gorter en Shelley genoteerd.

Het is merkwaardig, dat de dichters van Tachtig zich voornamelijk richtten op de grote Engelse negentiende-eeuwse dichters, meer dan op de veel meer met hen verwante groep van de Parnassiens. Deze groep werd genoemd naar de door de bekende uitgever Alphonse Lemerre in het licht gegeven bloemlezing ‘Le Parnasse contemporain’, in drie series verschenen: 1866, 1869 en 1876. De dichters van deze school, waarvan Charles-Marie Leconte de Lisle de onbetwiste leider was, waren sterk objectief gericht; hun poëzie was streng klassiek van vorm en sterk plastisch. Maar ondanks die realistische inslag van de Parnassiens voelden de Tachtigers zich meer tot de grote Engelse natuurdichters aangetrokken, door hun drang naar sterk en hartstochtelijk leven. Bij de meesten was de eigenlijke creativiteit als een kortstondig strovuur na de jeugdjaren opgebrand, alleen Verwey wist zich later te

[pagina 47]
[p. 47]

vernieuwen. Bij de Engelsen voelden de Tachtigers een verwantschap aan die, bij de Parnassiens ontbrekende, drang naar een leven van hevige passies. In Kloos, ik wees er al op, stond die psychologische gevoelsinhoud aan een realistisch gefundeerde structuur van de poëzie - niet vormstructuur, maar psychische, poëtische structuur - niet in de weg.Ga naar eind85

eind74
(Haarlem 1923).
eind75
De belangstellende kan enige gegevens vinden in hoofdstuk IX van ‘De renaissance der cultuur in Nederland in het laatste kwart der negentiende eeuw’ (Arnhem 1941) van Gerben Colmjon.
eind76
Albert Verwey ‘Frederik van Eeden’ (Santpoort 1939).
eind77
Zie dr. G. Kalff jr. ‘Frederik van Eeden. Psychologie van den Tachtiger’ (Groningen 1927) p. 38, noot 2.
eind78
In hetzelfde werk p. 68 e.v.
eind79
In hetzelfde werk p. 121.
eind80
‘Studiën van de Tachtiger beweging’ (Middelburg 1924) p. 252.
eind81
R.A. Hugenholtz ‘Gorter's Mei’ (Amsterdam 1904) p. 52.
eind82
(Wageningen 1904) p. 48 e.v.
eind83
Voor Shelley's betekenis voor Verwey zie ook B.M. Baxter ‘Verwey and Shelley, a discussion of Verwey's translations from Shelley's “Poëtical works”’, in ‘The modern language review’ LV, 2 (London, april 1960).
eind84
(Groningen 1926). Vergelijk James Anderson Russell ‘Dutch romantic poetry, the English influence’ (Bedford 1961).
eind85
Kloos schrijft in ‘De nieuwe gids’ 1887 II, p. 134 (‘Veertien jaar literatuurgeschiedenis II’ p. 26) vanuit die structuur over ‘Orchideeën’, de tweede verzenbundel van Louis Couperus: ‘Van stemming voor de natuur, van artistiek zien van het menselijk doen en laten, van werkelijkheidszucht, van hartstocht, kortom van alles wat waar is, in den kunstenaar noch in den aesthetischen mensch, een spoor.’ Geciteerd door dr. H.W. van Tricht ‘Louis Couperus. Een verkenning’ (Den Haag 1960) p. 39.
De dichters van Tachtig waren realisten, zelfs zij die later andere wegen gingen: Gorter tot zijn spinozistische en Verwey tot zijn verlovingstijd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken