Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
Afbeelding van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkundeToon afbeelding van titelpagina van Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

Scans (10.52 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde

(1962)–Victor E. van Vriesland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

52

Eerst moet ik echter nog iets zeggen over de overgangsgeneratie die onmiddellijk op Tachtig volgde. Van deze vier andere ouderen heeft een groot gedeelte van de generatie van 1910 het dichterlijk œuvre eveneens intens doorleefd. Deze over-

[pagina 124]
[p. 124]

gangsfiguren naar een nieuwe tijd waren Boutens, Van de Woestijne, Leopold en als jongste Henriëtte Roland Holst in haar later werk. Alle vier waren neo-romantici en hadden zelfs uit de verte toch nog enige invloed op hen, die tot de doctrinaire aanhangers van Verwey behoorden.

Met de jonge Boutens (die van ‘Verzen’ van 1898 en ‘Praeludiën’ van 1902), met Boutens die bij zijn debuut geheel in de ban was van de sensitivistische periode van Gorter, stond Leopold het dichtst bij de symbolisten. Ook hun techniek: de halftinten, de ritmische verschuivingen en het verslibre, het associërend beelden en suggereren vindt men bij hem terug. J.H. Leopold had vooral begrip voor het naar binnen gekeerde karakter van de kunst der symbolisten, zoals blijkt uit zijn gedicht (jan. '96) op de dood van VerlaineGa naar eind251:

I
 
Men mocht wel willen in donzen woorden
 
van hem te hooren, nu hij pas
 
dood is en wat zijn leven was
 
voor 't eerste stil gaat worden: stoorden
 
 
 
nu woorden niet in zijn beginnen
 
der vredigheid hem toegebracht
 
en in den schuwen ernst betracht
 
door ons, die ons willen bezinnen
 
 
 
over het sidderende, dat wij vonden
 
in ons; zóó het opeens lag neer
 
in donker, lijden van een zeer
 
verborgen iets en zeer geschonden.
II
 
Hoe zoet gesloten, toegesloten
 
en goed geborgen in donkernis
[pagina 125]
[p. 125]
 
buiten, waar lente komende is
 
met regen onder de lucht de bloote
 
 
 
een man, die heeft zijn afgewende
 
leven stil voor zich heen gevoerd,
 
een povere maar een ontroerd
 
teedere en hij in zijn ellende
 
 
 
was tot den eenigen zin gekomen
 
des levens: dat wij wezen zouden
 
verscholen, in geduld gehouden
 
en wegverloren, zóó eerst vromen.
 
 
 
Een wijze - en om den doode is veel
 
van zoetheid en mijmering gebleven
 
en het bemoeien en dóórleven
 
der menschen heeft aan hem geen deel.

Ik mocht er reeds op wijzen dat vooral in Nederland de monistisch pantheïstische invloed van het spinozisme in de nieuwe romantische beweging ertoe heeft bijgedragen, de geesten en het werk te vormen. Henriëtte van der Schalk, in ‘Sonnetten en verzen in terzinen geschreven’ (1895) was spinozist, evenals de jonge, pre-socialistische Gorter van de ‘Kenteringssonnetten’ en evenals Verwey van dat hij zich in Noordwijk terugtrok. Ook een nobele en niet door het succes bedorven figuur als Nico van Suchtelen, die in zijn tijd een ongekend uitgebreid lezerspubliek voor zijn romans had, was spinozist, hetgeen vooral blijkt uit ‘Tot het Al-Eene’, geschreven in 1907, boekuitgave 1927.

Over het opkomend socialisme is reeds het een en ander gezegd. Gemeenschapsgevoel, in de zin van gevoel van gebondenheid aan de eenheid der samenleving en van de gemeen-

[pagina 126]
[p. 126]

schap, ook buiten het nationale, kenmerkte mede de groep van ‘De beweging’. Een uiting van deze belangstelling en deze neiging was in en rondom dit tijdschrift de herleving van het gelegenheidsgedicht. Wat Verwey zelf betreft geef ik hier slechts een keus uit de desbetreffende titels van gedichten: ‘Spaansche reis’; ‘Bij grootvaders sterfbed’; ‘Op een wandeling door Weimar’; ‘Bij een Shakespeare-voorstelling’; ‘Aan Zola, na zijn toespraak tot de jury’; ‘Wandschilderingen in het Bosscher raadhuis’; ‘Spioenkop’; ‘Lof van Botha’; ‘Aan M.T. Steyn’; ‘De geest van Jacob van Campen’; ‘De verwoesting van Wezet’; ‘Wie in de loopgraaf ligt’; ‘Terechtstelling van Josef Fourie’; ‘Van een klein aan een groot volk’; ‘De zonsverduistering’.

Zelfs de afzijdige aristocratische Boutens schrijft zijn plaquette op de vijftigste verjaardag van Wilhelmina, en een gerijmd vliegend blaadje ‘Nieuw Zeeuwsch geuzenlied’, op straat verkocht, over de plannen met het Scheldekanaal in 1927.

De Beweging-dichter Th. van Ameide (pseudoniem van prof. mr. dr. J.H. Labberton) schreef bijvoorbeeld zijn afschuwelijk epos ‘De Balkanstrijd’ (Apeldoorn 1912). De Bewegingdichter Jacob Israël de Haan maakte een œuvre dat voor een zeer groot, zo niet het grootste deel bestaat uit gelegenheidsgedichten. Vele van zijn gedichten zijn propaganda voor geldinzamelingen van het Joodsch Nationaal Fonds van de Zionistische beweging.

Het is een vooroordeel, te denken dat gelegenheidsgedichten artistiek van minder waarde moeten zijn dan andere. Bovendien is de grens moeilijk te trekken: er is gezegd dat elk gedicht een gelegenheidsgedicht is. Op het torpederen, in de eerste wereldoorlog, van het passagiersschip de Lusitania door de Duitsers werden, toen ik tweeëntwintig jaar oud was, in Rotterdam door straatzangers zelfgemaakte liedjes gezongen, waarvan de tekst aan de omstanders op vliegende blaadjes voor een stuiver werd verkocht. Het reageren op de ondergang van dat schip vervulde dus een functie in de gemeenschap. Uit het sonnet dat De Haan erover schreefGa naar eind252,

[pagina 127]
[p. 127]

ziet men, dat alreeds een deel van de neo-romantische litteratuur even goed ‘engagée’ was als die van nu:

 
Eén schaamtloos schot: het slagschip is gezonken,
 
Dat schatten droeg van schoone en sterke jeugd,
 
Der Moeders min, der trotsche Vaders vreugd
 
Wordt gelijk een dierenwerpsel verdronken.
 
 
 
En zij zwijgen: in ieder Land de Daders,
 
Zij zwijgen thans: in ieder Land de Dichters,
 
Maar zwijgend maken zij zich tot verraders;
 
Tot dienaars van verwaten onheilstichters.
 
 
 
Mijn lied kan niet zwijgen op dezen dag,
 
Hier straalt de zon, daar drijven de geraamten
 
In schemerdiepten eener duistre zee.
 
 
 
Wreedheid der Volken, jammerlijk bejag,
 
Mijn wangen branden, mijn Lied rilt van schaamte,
 
Hoe slaat ge elkanders hart met woedend wee.

eind251
J.H. Leopold ‘Verzen’ (Rotterdam 1913) p. 41.
eind252
Jacob Israël de Haan ‘Liederen’ (Amsterdam 1917) p. 36.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken