Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloed (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloed
Afbeelding van BloedToon afbeelding van titelpagina van Bloed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.20 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloed

(1968)–Leo Vroman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Inleiding

De mensheid stormt vooruit, en de laatste oerwouden van de wereld trekken zich dus haastig terug. De bossen verliezen hun wilde dieren en veranderen in platteland dat wordt opgevuld met buitenwijken, en die worden door de grote steden opgeslokt. De enige maagdelijke wildernis die nog bloeit is de hete, verwarrende en slecht verlichte wereld binnen onze lichamen zelf. Ik houd van wilde natuur, en bij gebrek aan een grote daarbuiten verdiep ik mij dan maar in het kleintje dat ik zelf van binnen ben, en in het jouwe natuurlijk.

Daar zijn de raar gevormde klieren, de beenderen, de doorzichtige longen, de krankzinnige kluwen cellen van de hersenen-werelden die andere werelden omsluiten-en alles wordt voortdurend omspoeld door aldoor dat bloed.

De meesten van ons hebben als kinderen geleerd, het zichtbaar worden van bloed te haten om de pijn waarmee dat haast altijd gebeurt; kunnen daardoor zelfs nu geen bloed zien en vinden dat het maar moet blijven waar het hoort. We schrikken zelfs van opeens iets roods. Eigenlijk is er niet veel reden meer voor die angst: we weten nu dat we vlug genoeg zelf nieuw bloed kunnen maken en het nog vlugger van iemand anders lenen-maar de angst blijft, zelfs bij hen die maar een heel klein beetje van dit verontrustend bezit moeten geven of nemen. De oorlog was al voorbij toen ik voor het eerst iemands bloed deed vloeien. Na krijgsgevangenschap in Indonesië en Japan was ik, in 1945, in New York terechtgekomen. En toen kreeg ik een baantje bij dr. Sylvan E. Moolten, de patholoog van het St. Peters Hospital in New Brunswick, in de staat New Jersey, niet ver van New York. Ik zou me verdiepen in bloedplaatjes. Mijn voorbereiding daarvoor was niet al te best. Als biologisch student had ik geleerd dat bloedplaatjes kleine dingetjes zijn die vrijkomen uit bepaalde cellen van het beenmerg. In de boeken van toen veroorzaakten ze de bloedstolling, geloof ik. Dr. Moolten, altijd vriendelijk genoeg om te denken dat ik meer wist dan ik toegaf, vulde dat beetje kennis aan met een berg feiten en theorieën, meestal gedurende de treinrit die we samen iedere morgen maakten, van New York naar New Brunswick. De wagons maakten altijd veel spektakel en dr. Moolten ge-

[pagina 8]
[p. 8]

bruikte lange, ingewikkelde woorden waarvan sommige misschien wel sloegen op het herfstig landschap en de dorpjes waar we langs ratelden. Tegenwoordig kan ik ook zelf wel ‘megakaryocyten’ en ‘polycythemie’ zeggen, en doe dat dan ook, maar het blijft mogelijk dat ik over een paar bijzondere medische termen beschik die verdacht veel op ‘Rahway’ en ‘Metuchen’ lijken-plaatsjes waar we iedere morgen langsreden.

Ondertussen leerde ik in het hospitaal allerlei praktische kanten: welke tijdschriften en artikelen te lezen en welke over te slaan, en ik zag de lichtzinnige maar dappere laboratorium-assistenten naar de zalen boven gaan- de laboratoria waren in het souterrain -en terugkomen met buisjes vol bloed. Ik zag hoe de wichten dan uitstrijkjes maakten: je spreidt een druppel bloed over een voorwerpglaasje uit zó dat alle cellen naast elkaar komen te liggen,-je doet dat in een seconde en leert het in een jaar. Na een tijdje kon ik wel hun uitstrijkjes goed kleuren: ik bedekte de glaasjes met een goedje dat de cellichamen roze of lichtpaars kleurt en de celkernen donker. Maar het duurde maanden voor ik de moed had een injectiespuit beet te grijpen en daar een echte man mee te benaderen, zelfs al lag die veilig en wel ziek in zijn bed.

Een injectiespuit is, in tegenstelling tot een machinegeweer, een vreselijk wapen; het dwingt de aanvaller tot vlakbij zijn slachtoffer te komen, dat hem dan aankijkt met ogen: wat ga je nou met me doen? Het is beslist makkelijker een verre mensenmenigte te vermoorden met een raket dan een kindje te prikken met een speld.

Mijn eerste prooi was nog wel een oude man. Ik knoopte een rubber slangetje om zijn bijzonder menselijke bovenarm. Ik glimlachte uit alle macht, als een ballerina, en ik kon hem zo niet uitleggen wat ik van plan was. Ik pakte de steriele glazen spuit uit, zette hem in elkaar, legde hem neer. Ik maakte het buisje open waar de steriele naald in zat. Ik paste die op de spuit, en viste met de andere, ook al bevende hand een propje watten uit een bakje alcohol; en tenslotte wendde ik mij tot de man, die al braaf ondertussen zijn vuist had gebald en zijn arm gestrekt. Wanneer men een naald in een menselijke huid steekt dan moet het, net als doodgaan of het breken van een ei, vlug gebeuren, anders wordt het een vieze boel; dat leerde ik tenminste meteen. Nou, het lukte me zijn bloed af te nemen en ik dacht er zelfs nog aan, de tourniquet van zijn arm af te trekken, maar ik ver-

[pagina 9]
[p. 9]

gat op te houden met glimlachen tot ik in het lab terug was.

Was ik even onervaren geweest in de wetenschap als in het bloedzuigen, dan had ik mij op dat moment kunnen wijsmaken hoe dit beetje levende natuur, zojuist min of meer pijnloos aan een vent ontnomen, nou rustig voort zou kunnen leven alsof het nooit zijn tehuis verlaten had. Maar een van de belangrijkste dingen die ik als bioloog geleerd had, was: iets wat normaal onzichtbaar leeft, wordt vanzelf abnormaal als het zichtbaar wordt. Als je zien wilt hoe een regenworm onder normale omstandigheden leeft mag je alleen maar kijken als hij niet meer te zien is. En dat geldt nog erger voor een deel van een organisme. Daar zitten we dus al helemaal hulpeloos naar een lijf te kijken: we kunnen daar het geheel niet van begrijpen tot we de onderdelen er van begrijpen en die kunnen wezelfs niet eens te zien krijgen tenzij we het geheel stuk maken en als we dat doen veranderen meteen de zichtbaar wordende onderdelen. En, om de hele biologie nog ingewikkelder te maken: het is best mogelijk dat we het meest typisch en actief leven in de raakvlakken tussen verschillende structuren in; precies die keurige oppervlakken waarlangs oog en mes zo graag een verdeling aanbrengen. Niets ziet er bij voorbeeld gladder en eenvoudiger uit dan de binnenkant van onze bloedvaten. En toch, zodra ons bloed die verlaten moet, ondergaat het een fysische en chemische revolutie die we alleen maar kunnen voorkomen door het ontsnapte bloed hier en daar een beetje dood te slaan met vergiften. In het eerste hoofdstuk zal ik proberen iets te beschrijven van deze tegenstrijdige poging tot begrip door vernietiging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken