Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit het studentenleven en andere gedichten (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit het studentenleven en andere gedichten
Afbeelding van Uit het studentenleven en andere gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Uit het studentenleven en andere gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit het studentenleven en andere gedichten

(1868)–Julius Vuylsteke–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Vaderlandsche roes.

I.

 
Ons hoofd is als een krater,      van lava overkokend,
 
ons wil gelijk een bliksem,      door 's hemels ruimten spokend;
 
de strijdlust veroneindigt      ons krachten, die hij zweept
 
en jublend in triomftocht      door de eeuwen medesleept.
 
 
 
Door 't grauw verleden henen,      de grijze toekomst binnen,
 
zoo hollen wij, al vechtend,      met duizelende zinnen:
 
en Plicht heet onze veldheer      in 't eeuwenlang gevecht
 
voor volksbestaan en volksheil,      voor vrijheid en voor recht.
 
 
[pagina 124]
[p. 124]
 
Hier stormen wij met Robrecht      Richildes hoop in duigen
 
en doen den Waalschen hoogmoed      in 't stof terneder buigen;Ga naar voetnoot(1)
 
en Willem van Normandië,      die wuft- aan valschheid paart,
 
voelt ook terstond de zwaarte      van 't vrijheidwrekend zwaard.Ga naar voetnoot(2)
 
 
 
En als de heil'ge Kerke      ter hulp komt der bedwingeren
 
door op ons stoute hoofden      haar bliksemtjes te slingeren,Ga naar voetnoot(3)
 
en meent daarmede ons zielen,      onze armen lam te slaan,
 
dan schokken we eens de schoudren      en volgen onze baan.

II.

 
Maar hoort! Wat Walsch is valsch is!      Heil, heerlijkste aller nachten!
 
als wij in Brugges muren      de landsverdrukkers slachten;
 
en, heerlijkste aller dagen!      als Frankrijks riddermacht
 
in 't slijk van Kortrijks beemden      verdelgd wordt en versmacht.Ga naar voetnoot(4)
 
 
 
Weldra rukt list en martling      ons 't zwaard weêr uit de scheede,
 
en weêr strijdt met den vijand      de heil'ge Kerke mede;
[pagina 125]
[p. 125]
 
doch met haar bliksems drijven      we aan Pijckes zij den spot:Ga naar voetnoot(1)
 
wij weten dat ons streven      wordt goedgekeurd door God!
 
 
 
Door God, die in het harte      der volkren heeft gedreven
 
den drang van 't recht en de eere,      den drift om vrij te leven;
 
en vallen we ook te Kassel      met Zanneken verplet,Ga naar voetnoot(2)
 
het vaderland roept wrake, -      tot Artevelde 't redt!
 
 
 
De vijanden van Vlaandren,      ze steunen weêr elkander:
 
de een naakt weêr met den banvloek,      met ridderbenden de ander:
 
de vreemde dwinglandije,      de pauselijke macht...
 
maar gene wordt verdreven,      en deze wordt veracht!Ga naar voetnoot(3)
 
 
 
Zoo hollen wij, al vechtend,      met duizelende zinnen,
 
door 't grauw verleden henen,      de grijze toekomst binnen:
[pagina 126]
[p. 126]
 
de strijdlust veroneindigt      ons krachten, die hij zweept,
 
en jublend in triomftocht      door de eeuwen medesleept.

III.

 
Wij staan te RoosebekeGa naar voetnoot(1)   en hooren, opgewonden,
 
't bevel door Artevelde,   den tweede, rondgezonden:
 
‘Den vreemden geen genade!   het vaderland eischt bloed!
 
gij spaart alleen den koning,   hij weet niet wat hij doet.
 
 
 
Wij voeren hem naar Gent meê,   om hem ons taal te leeren!’
 
Doch 't lot bedriegt zijn hope:   de vreemden triomfeeren,
 
en 't land bezwijkt... maar 't rijst weêr, door Ackerman geleid,
 
en stelt als overwinnaar   een einde aan 't bloedig pleit.Ga naar voetnoot(2)
 
 
 
En wordt de vlam te Gaver   verdoofd,Ga naar voetnoot(3) toch blijft zij blaken.
 
En siddrend hoort Maria   ons plotseling ontwaken,
 
als onze stemme weder   zich rondt tot een gebod
 
en 't hoofd van haar ministers   doet rollen op 't schavot.Ga naar voetnoot(4)
[pagina 127]
[p. 127]

IV.

 
Weêr nadren donkre dagen;   een zoon van Gent, de wreede
 
en koele keizer Karel,   vertrapt zijn vaderstede.Ga naar voetnoot(1)
 
Maar daadlijk weêr hervatten   wij 't eeuwenoud gevecht
 
voor volksbestaan en volksheil,   voor vrijheid en voor recht.
 
 
 
De vijanden van Vlaandren,   ze steunen weêr elkander;
 
de vreemdling-rechtsverkrachter   is tevens ketterbrander;
 
de vrijheid hijgt geketend,   't geweten kermt versmacht,
 
en bloedige trofeën   getuigen 's vijands macht.
 
 
 
Doch, hoe ze ook moorden, branden,   de vijanden van Vlaandren,
 
de bijl der trouwe Geuzen   slaat al hun macht aan spaandren,
 
totdat de Waalsche meineedGa naar voetnoot(2)   ons klinkt aan 't vreemd geboeft',
 
en 't priesterlijke mondslot   op onze zielen schroeft.
 
 
 
Zoo hollen wij, al vechtend,   met duizelende zinnen,
 
door 't grauw verleden henen,   de grijze toekomst binnen,
 
en strooien, op ons bane,   des lands geschiednisrol
 
met glinsterende daden   en grootsche rampen vol!
[pagina 128]
[p. 128]

V.

 
Op eens, wat wildernisse   spreidt voor den blik zich open,
 
bezaaid met dorre beendren   rond puin- en vuilnishoopen!
 
O God! is dit ons Vlaandren?   O God! heeft dan uw hand
 
zich afgewend voor eeuwig   van 't Vlaamsche vaderland?
 
 
 
Wie is 't, die de eerezuilen,   door ons gebouwd, vernielde!
 
Wie, die dat volk, zoo krachtig   van geest en ziel, ontzielde
 
Wie, die 't gedoode lichaam   afknaagde tot op 't been?
 
Noemt ons dien beul, en noemt ons   die nijdige hyeen!
 
 
 
En hoort! de diepten slaken   een stemme: ‘Dat bestonden
 
de vijanden van Vlaandren   in 't oud verbond verbonden:
 
de vreemdeling, de leeljaart   voor eigen glorie doof,
 
en 't zielverstompend dweepen,   en 't vretend bijgeloof.’
 
 
 
Zelfs Waterloo slaakt vruchtloos   de banden en de schanden:
 
de vijanden van Vlaandren   slaan weêr ineen de handen;
 
en achttien honderd dertig,   gestookt door paap en Waal,
 
spreekt grijnzend d'eeuw'gen doodsvloek   op ons en onze taal!
[pagina 129]
[p. 129]

VI.

 
Doch neen!... - Verdorde beendren,   groeit weêr aaneen tot mannen!
 
Dat pees en spier zich weder   om uwe knoken spannen!
 
en 't vleesch zich om u ronde!   En gij, o Geest van God,
 
blaas gij in deze dooden, en: Leeft! zij uw gebod!
 
 
 
Zoo roepen we, als de ZienerGa naar voetnoot(1)   tot Israël voorhenen.
 
En, wonder! ziet ze rijzen, -   tot mannen zich hereenen, -
 
een levend volk weêr worden   in al zijn jeugdgenot,
 
en in wiens binnenst vonkelt   de heil'ge geest van God!
 
 
 
Van God die in het harte   der volkren heeft gedreven
 
den drang van 't recht en de eere,   den drift om vrij te leven;
 
van God, die, sluwen volksmoord   of ruw geweld tot straf,
 
den toorn der vrije Rede,   - desnoods het ijzer - gaf!

VII.

 
Ons hoofd gloeit als een krater,   van lava overkokend:
 
ons wil is als een bliksem,   door 's hemels ruimten spokend:
[pagina 130]
[p. 130]
 
de Plicht is onze veldheer,   waar recht en roem ons sleept;
 
de strijdlust veroneindigt   ons krachten, die hij zweept.
 
 
 
Een storm doorwoelt ons harten,   van koene daden zwanger;
 
ons vuisten die zich ballen,   zijn machteloos niet langer;
 
wij zijn nog steeds dezelfden,   steeds Clauwaart en steeds Geus;
 
wij volgen 'tzelfde vaandel,   wij voeren de eigne leus!
 
 
 
Nog steeds vereert de haat ons   der duisternisaanbidders, -
 
de grimm'ge nijd der vreemden,   der leeljaarts en der ridders; -
 
nog steeds zijn wij den bliksem   van Romes priesters waard, -
 
den spot van elken vuige   die zelve zich ontaardt!
 
 
 
Ze gieten duisternissen   en broeden bastaardije:
 
hun waan bespeurt geen grens meer   aan hunne heerschappije...
 
Komt! woedend nu hernomen   het eeuwenoud gevecht
 
voor volksbestaan en volksheil,   voor vrijheid en voor recht!

VIII.

 
Wij zwaaien in de hoogte   de fakkel der beschaving.
 
Vooruitgang is ons vaandel,   ons leuze zielsontslaving;
 
en bij het plechtig dagen   van 't glorend Redelicht,
 
ziet gij hoe 't nachtgebroedsel   vliedt, en voor eeuwig zwicht!
 
 
[pagina 131]
[p. 131]
 
Uit onze stadhuiszalen   verjagen wij de bende,
 
die, zich de handen wrijvend,   reeds uitroept: ‘Vlaandrens ende!’
 
Uit leeraarstoel en rechtbank,   - die recht en rede slaan...
 
Ons vlag is onze tale,   ons leuze is zélfbestaan!
 
 
 
Wij vagen uit de Kamers   hen allen die ons haten:
 
de dompers, taalverachters,   en geldaristokraten,
 
die daar 't vlaamsch volk verbeelden... -   verbeelden! spotgedacht'!
 
ja, als een troep gelubden het mannelijk geslacht!
 
 
 
De schuldige ministers,   de stoute lijk de laffe,
 
treft, zooals Hugonet eens,   de langverdaagde straffe.
 
Den koning... Artevelde   heeft ons gezegd: ‘Gij moet
 
den koning sparen, hem slechts!   - hij weet niet wat hij doet.’
 
 
 
Hem voeren wij naar Gent meê   om hem ons taal te leeren... -
 
Waarachtig! ja, zoo gaat het   als 't nat ons 't hoofd doet keeren
 
tot eenen laaien krater   waar lava overkookt,
 
den wil tot eenen bliksem   die door de ruimten spookt;
 
 
 
en zoo drijft ons de strijdlust,   met duizelende zinnen,
 
door 't grauw verleden henen   de grijze toekomst binnen;
 
en Vlaanderen verheft zich   aan 't hoofd der volkrenrij
 
weêr Vlaamsch en Geus voor eeuwig,   voor eeuwig groot en vrij!
voetnoot(1)
Slag van Kassel, 1071.
voetnoot(2)
1128.
voetnoot(3)
1128, zie Kervyn, I, blz. 427.

voetnoot(4)
1302.
voetnoot(1)
1325. ‘Desquelles fulminations néantmoins lesdicts de Bruges & leurs adhérents monstrant faire bien peu de compte, poursuyvoyent toujours,’ enz. D'Oudegherst, II, p. 400.
‘Jacques Pyc excita ses compagnons à se moquer ouvertement de l'excommunication et de ceux qui l'avaient publiée. Il ne mit plus les pieds dans l'église, et poursuivit les pasteurs comme léliards... Les populaires l'adoraient après sa mort comme un saint.’ Lenz. Arch, Hist., I, p. 523.
voetnoot(2)
1328.
voetnoot(3)
‘Dont néantmoins ceux de Flandre fisrent bien peu d'estime.’ D'Oudegherst, II, p, 434.

voetnoot(1)
1382.
voetnoot(2)
1385.
voetnoot(3)
1452.
voetnoot(4)
1477.
voetnoot(1)
1540.
voetnoot(2)
Verbond van Atrecht, 1579. ‘Une semblable trahison.’ Zie N. Considérant, Révolution du XVIe siècle, p. 218.
voetnoot(1)
Ezechiël, XXXVII.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken