Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gebroken kleuren (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gebroken kleuren
Afbeelding van Gebroken kleurenToon afbeelding van titelpagina van Gebroken kleuren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.37 MB)

Scans (2.39 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Editeur

Roel Houwink



Genre

poëzie

Subgenre

bloemlezing
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gebroken kleuren

(1939)–Jacqueline van der Waals–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

Avondster

 
Op de heiden, waar ik reed,
 
Lag het purperkleurig kleed
 
In zijn sombere heerlijkheid
 
Tot den einder uitgebreid,
 
Waar de zon in 't nederdalen
 
Met haar schuin geworpen stralen
 
't Purper dùs met goud betoog,
 
Dat het duister werd voor 't oog.
 
 
 
En mijn weg van gelig grint
 
Deed mij denken aan een lint,
 
Dat ik, aan de zon gebonden,
 
Om de wielen heb gewonden
 
Met het treden van mijn voet,
 
Dat de wielen draaien doet.
 
 
 
Toen ik straks mij huiswaarts spoedde,
 
Had ik waarlijk geen vermoeden,
 
Dat ik u ontmoeten zoude,
 
Zon, die als een kleine, gouden
 
Poort van louter zonnelicht
 
Op mijn pad staat opgericht,
 
Waar het schijnsel uit uw open
 
Deur mij zoo komt tegenloopen
 
En mijn blikken dùs verblinden,
 
 
[pagina 47]
[p. 47]
 
Dat ik haast niet verder winden
 
Dorst aan 't strak gespannen koord,
 
Om mij tot uw felle poort
 
Dicht en dichter bij te halen
 
Met het treden der pedalen.
 
 
 
Maar ik wil uw glans trotseeren
 
En mijn lichtschuwe oogen leeren,
 
Dat ze - zon! blijf even staan! -
 
Niet de blikken nederslaan
 
Voor de toegeschoten stralen
 
Uit uw eeuwig lichte zalen.
 
Wacht een oogwenk - zie, ik kom
 
Aanstonds tot uw heiligdom
 
Met gestadig voetentreden
 
Door uw poorten ingereden,
 
Waar ik - zon! sta even stil! -
 
Bukkend binnenglippen wil....
 
 
 
Wreed, meedoogenlooze zon,
 
Die in 't dal van Ascalon,
 
Wel 't bevel van menschen hoorde
 
Maar u aan mijn stem niet stoorde,
 
Die, te haastig neergedoken,
 
Plots de banden hebt verbroken,
 
Afgesneden op de fijn,
 
Scherp geslepen, zwarte lijn
 
Van den donkren aarderand,
 
Waar het zonlicht achter brandt!
 
 
[pagina 48]
[p. 48]
 
Schoon uw heengaan mij bedroefde,
 
Dacht gij dat ik u behoefde?
 
Dat ik op mijn aardsche pad,
 
Zon, uw glorie noodig had?
 
Dat ik anders niet kon vinden,
 
Om mijn pad aan vast te binden?....
 
 
 
Juist, mijn weg heeft zich verlegd,
 
En mijn lint is vastgehecht
 
Aan een spits, die opwaarts stak,
 
En de lijn der kimmen brak.
 
't Was een toren, die mij toonde,
 
Waar de stad lag, waar ik woonde,
 
Waar een rustig bed mij wachtte;
 
'k Had dus verder geen gedachte
 
Voor de glorie van de zon,
 
Waar ik toch niet wonen kon;
 
Maar ik liet gerust en blijde
 
Naar de stad mijn wielen rijden,
 
Blijde, schoon de zonne zonk,
 
Dat geheel de hemel blonk,
 
In den heldergelen gloed,
 
Die mij rustig stemde en goed.
 
 
 
In dien glans, maar helderder,
 
Blonk het schijnsel van een ster,
 
Of het ijle hemellicht
 
Op één punt zich had verdicht
 
En een opening gebrand
[pagina 49]
[p. 49]
 
In den zijden hemelwand,
 
Dat onze overzijdsche buren
 
Door een gaatje konden gluren,
 
Wie zoo laat en licht gekleed
 
Door de donkre heiden reed.
 
 
 
En die kleine ooggetuige
 
Van mijn rit begon te zuigen
 
Met haar spitsen, fijnen mond,
 
Dat van heel het hemelrond,
 
Dat verbleekte zienderoogen,
 
't Zoete licht werd weggezogen.
 
Maar ik liet me niet verdrieten
 
Dit verbleeken en verschieten
 
En verkleuren van dien gloed,
 
Want mij troostte toch het zoet
 
Stargeglans, dat klaarder scheen,
 
Waar het duisterde om haar heen.
 
 
 
Kleine ster, die als mijn gids
 
Boven gindsche torenspits
 
Als mijn leidsstar mij komt wijzen
 
Op het eindpunt mijner reize,
 
Die mijn blikken houdt gevangen
 
Met zoo wondergroot verlangen,
 
Dat ik zelf niet kan doorgronden,
 
Wat voor troost mijn oogen vonden
 
In het schijnen van een ster,
 
Die zoo klein lijkt en zoo ver....
 
 
[pagina 50]
[p. 50]
 
Sterke ster, die in het duister
 
Straalt met onverzwakten luister,
 
Zijt gij zelf een stralenbron
 
Of weerkaatst gij van de zon,
 
Voor een wijle ons oog ontgleden,
 
De verborgen heerlijkheden?
 
Had mijn hart u dan herkend
 
En zich dùs tot u gewend
 
Met de wijsheid van de ziel,
 
Die het licht, dat haar ontviel,
 
Dat zij meende te ontberen,
 
Onbewust, bij 't wederkeeren,
 
Waar zij tòch naar had verlangd,
 
Aan haar open deur ontvangt?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken