Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche historie. Deel 1 (1749)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 1
Afbeelding van Vaderlandsche historie. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.51 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche historie. Deel 1

(1749)–Jan Wagenaar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VII. Gelegenheid tot het verbond der Batavieren met de Romeinen.

De Batavieren hadden, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, het Eiland des Ryns waarschynlyk al eenige jaaren in bezit gehad, toen zy, naar 't getuigenis onzer oudste KronykschryverenGa naar voetnoot(p), met de Romeinen in verbond traden. Gelegenheid hier toe gaf de aankomst van het Leger der Romeinen, onder 't bevel van Kajus Julius Cezar, omtrent en over den Rynstroom, zig bezig houdende om Gallie te overmeesteren en tegen de Germaanen te beveiligen. De Romeïnen hadden van Gallie, 't welk oudtyds, in Gallie aan deeze en Gallie aan gene zyde der Alpen, verdeeld werdt, het eerste deel, al voor veele eeuwen, bemagtigdGa naar voetnoot(q). Van een goed gedeelte van het Over-alpisch Gallie hadden zy zig naderhand ook meester gemaaktGa naar voetnoot(r), en het sedert in de gedaante van een Romeinsch Wingewest veranderd; waarom het, al vroeg, den naam van Provincia kreeg, gelyk het nog Provencc genoemd wordt. Voorts stonden zy in verbond met de EduenGa naar voetnoot(5) en eenige andere Volkeren van het eigenlyk Gallie: in welks overig gedeelte, zy tot

[pagina 38]
[p. 38]

nog toe geen gezag altoos gehad haddenGa naar voetnoot(s); zo min als in de twee andere deelen van het Over-Alpisch Gallie, Aquitanie en Belgie. De Helvetiers, die een gedeelte van het eigentlyk Gallie of het tegenwoordig Zwitzerland bewoonden, in den zin gekreegen hebbende gantsch Gallie, zo ver het nog niet onder de Romeinen stondt, te bemagtigen, waren van voorneemen geweest, door Provence, derwaards te trekkenGa naar voetnoot(t). Doch de Romeinen, hier de lugt van krygende, hadden hun den doortogt geweigerd, en te gelyk een magtig Leger te velde gebragt, over 't welk aan Kajus Julius Cezar het Opperbevel, door Raadsbesluit,Ga naar margenoot+opgedraagen wasGa naar voetnoot(v). De Helvetiers, van voorneemen veranderd, sloegen op weg naar de Landstreek der Eduen; doch hier werden zy van Cezar gestuit en tweemaal geslaagenGa naar voetnoot(w); waar mede hun de lust om Gallie te overmeesteren benomen was.

Ga naar margenoot+ 't Gezag der Romeinen dus, hand over hand, toeneemende, werdt Cezar van de Eduen gebeden, om Gallie te beschermen tegen de Germaanen, die, aangezogt van de ArvernenGa naar voetnoot(6) en SequaanenGa naar voetnoot(7), welken nydig

[pagina 39]
[p. 39]

waren over 't aanzien der Eduen, onder 't beleid van Ariovistus, ten getale van honderd en twintig duizend, over den Ryn en in Gallie gekomen warenGa naar voetnoot(x). Te schoon was deeze kans, tot uitbreiding van 't gezag der Romeinen, om verkeeken te worden. Cezar dan, eerst te vergeefs bezogt hebbende, Ariovistus, in een mondgesprek, te beweegen, om den Eduen genoegen te geeven, trekt tegen de Germaanen te velde, slaat hen op de vlugt, en noodzaakt Ariovistus, met een gedeelte der zynen, over den Ryn te rug te keerenGa naar voetnoot(y). De SuevenGa naar voetnoot(8), die reeds aan den regter Oever des Ryns gekomen waren, gereed om over te trekken, keerden, op 't verneemen der nederlaage van Ariovistus, schielyk naar hunne verlaaten' Woonsteden te rugGa naar voetnoot(z).

Ondertusschen waren de Belgen, die, inGa naar margenoot+verscheidenGa naar margenoot*Burgerschappen onderscheiden,

[pagina 40]
[p. 40]

de noordelykste deelen van Gallie bewoonden, over den voortgang der Romeinsche Wapenen ongerust geworden, en hadden zig allen, de RemenGa naar voetnoot(9) alleenlyk uitgenomen, tegen de Romeinen verbonden. Zy waren, door de eigenlyke Galliers zelven, opgemaakt. Sommigen van deezen zagen de Romeinen zo noode in Gallie vertoeven, als de Germaanen. Anderen waren uit der aart veranderlyk, en jookerig naar nieuw gebied. De Belgen zelven vreesden, dat de magt der Romeinen, na 't bevredigen of overheeren van het eigenlyk Gallie, tegen hen mogt gewend wordenGa naar voetnoot(a). Te velde getrokken, vallen zy eerst op hunne Landsluiden de Remen aan. Doch Cezar, deezen te hulp komende, noodzaakte de Belgen as te trekken en op het beschermen hunner eigene grenzen te denkenGa naar voetnoot(b). De SuessonesGa naar voetnoot(1), BellovakenGa naar voetnoot(2) en AmbianenGa naar voetnoot(3), werden gedwongen zig te onderwerpenGa naar voetnoot(c). De NervienGa naar voetnoot(4) en Aduati-

[pagina 41]
[p. 41]

kenGa naar voetnoot(5), die zig, tot het uiterste toe, verweerd hadden, werden byna uitgeroeid. Deeze laatsten waren af komstig uit de Kimbren en Teutonen, die zes duizend man van de hunnen aan den Ryn, in Gallie, gelaaten haddenGa naar voetnoot(d). De MenapiersGa naar voetnoot(6) en MorinenGa naar voetnoot(7),

[pagina 42]
[p. 42]

die de grenzen van Gallie, omtrent den uitloop des Ryns, bewoonden, waren de eenigsten onder de Belgen, die nog in de wapenen gebleeven waren. Wel haast egter werden zy van Cezar, tot diep in de Bosschen en Moerassen hunner Landstreeke, verjaagd, terwyl hy den brand in hunne Gehugten stak, en hen eerlang geheel voor de overmagt der Romeinen bukken deedtGa naar voetnoot(e).

Ga naar margenoot+ Dus hadt men de Romeinen tot digt aan het Eiland der Batavieren gezien. Eerlang kwamen zy over den Ryn, en misschien op het Eiland zelf. De UzipeetenGa naar voetnoot(8) en TenkterenGa naar voetnoot(9), Germanische Volkeren, van hunne magtige Nabuuren, de Sueven, uit hun Vaderland verdreeven zynde, waren, in het vier en vyftigste jaar voor de gemeene tydrekening der Kristenen, in aanzienlyken getale, omtrent den Rynstroom, niet verre van de Zee, en dus op of naby het Eiland der Batavieren, gekomenGa naar voetnoot(f). De Menapiers hadden hier, ter wederzyde van den Ryn of Waale, hunne Gehugten en Landeryen; doch door de aankomst der twee Volkeren verschrikt,

[pagina 43]
[p. 43]

hadden zy hunne wooningen, aan de regter zyde des Ryns, verlaaten, en waren over den stroom geweeken, van waar zy den Vyand den overtogt beletteden. De Uzipeeten en Tenkteren, veinzende te willen aftrekken, lokten de Menapiërs wederom te rug over den stroom, waar na zy hun onverhoeds op 't lyf vielen, versloegen, en eer de Menapiers, die aan de linker zyde der Riviere gebleeven waren, tyding van deeze ramp krygen konden, met de bemagtigde Vaartuigen, over den stroom toogen, en zig van alle de Gehugten der Menapiërs, ter linkerzyde des Ryns, meester maaktenGa naar voetnoot(g). Zelfs breidden ze zig nog dieper in Gallie uit, stroopende, wyd en zyd, tot aan de grenzen der EburonenGa naar voetnoot(1) en KondrusenGa naar voetnoot(2),Ga naar margenoot†Bondgenooten derGa naar voetnoot(3) TrevirenGa naar voetnoot(h).

[pagina 44]
[p. 44]

Ga naar margenoot+ Cezar kreeg hier zo dra geene kennis van, of hy brak op met zyn Leger, om de Uzipeeten en Tenkteren slag te leveren. En schoon hunne Ruitery, in 't eerst, merkelyke voordeelen op de Romeinen behaalden, werden zy egter eerlang t' eenemaal geslaagen en over den Ryn gejaagd: 't welk niet toeging, zonder dat 'er veelen, door de handen der Romeinen, en een goed getal, door het geweld der samenvloeijende stroomen, omkwamen. Want deze slag viel voor, ter plaatse daar de Waal en Maas zig met elkanderen vermengenGa naar voetnoot(i), en dus, vermoedelyk, of omtrent de plaats, alwaar nu Woudrichem is, of in dat gedeelte der Meyerye van 's Hertogenbosch, welk thans Maasland genoemd wordt; zo dat 'er de Batavieren van naby kennis van konden krygen. Een deel der Uzipeeten en Tenkteren, voor 't aangaan van den slag, om Paardenvoeder, naar de AmbivaritenGa naar voetnoot(4), over de Maas getoogen zyndeGa naar voetnoot(k), was, de neêrlaag der overigen verneemende, naar de grenzen der SikambrenGa naar voetnoot(5) geweeken, met

[pagina 45]
[p. 45]

welken zy zig verbonden hadden. Cezar, hier van verwittigd, liet de gevlugte Uzipeeten en Tenkteren van de Sikambren opeischen. Doch deezen gaven zynen afgezondenen ten antwoord, dat de Ryn de scheidpaal des Roomschen gebieds was. Vondt het Cezar onredelyk, dat de Germaanen, zyns ondanks, in Gallie kwamen; op wat grond dan, kon hy zig eenig gezag aan de over zyde des Ryns aanmaatigen? Dit antwoord deedt Cezar besluiten, zelf met zyn Leger over den Ryn te trekken. Hier kwam nog by, dat de UbiënGa naar voetnoot(6), die, onlangs, nevens andere Overrynsche Volkeren, een Verbond van Vriendschap met Cezar gemaakt hadden, hem nu verzogten, dat hy hen tegen de Sueven, groote verdrukkers hunner Nabuuren, wilde beschermen. Doch voornaamlyk werdt hy tot den togt over den Ryn bewoogen, om de Germaanen, die zo ligt in

[pagina 46]
[p. 46]

Gallie vielen, voor de behoudenis van hun eigen Land en have te doen zorgen, als zy zien zouden, dat de Romeinen ook moeds genoeg hadden, om hun, met een Leger, over den Ryn, te komen bezoeken. Hy slaat dan eene brug over den stroom, en trekt, dezelve ter wederzyde wel bezet laatende, naar de grenzen der Sikambren. Binnen agttien dagen hadt hy zyn oogmerk volvoerd, de Sikambren, Uzipeeten en Tenkteren verjaagd, de Ubiën verlost en de overige Germaanen bevreest gemaakt; waar na hy in Gallie te rug keerde, doende de gemaakte brug terstond daar op afbreekenGa naar voetnoot(l). Naderhand is hy den stroom nog eens overgetrokkenGa naar voetnoot(m), en deeze twee togten worden onder zyne voornaamste heldendaaden gerekend.

Doch terwyl hy nog op den eersten togt tegen de Sikambren was, werden hem van verscheiden' Burgerschappen gezanten toegezonden, die, vrede en vriendschap begeerende, beleefdelyk van hem ontvangen werden, en last kreegen, om hem Pandsluiden toe te schikkenGa naar voetnoot(n); gelyk men, ten dien tyde, ter verzekeringe van de trouwe der Bondgenooten, ook onder de Germaanische en Gallische Volkeren, te doen gewoon wasGa naar voetnoot(o). Onder deeze Burgerschappen, wil menGa naar voetnoot(p), dat ook de Batavieren geweestzyn; die, zo wel als anderen,

[pagina 47]
[p. 47]

zig onmagtig vindende, om den Romeinen 't hoofd te bieden, een Verbond, met hen zogten aan te gaan. Zeker is 't, dat zy, t' eenigen tyde, zulk een Verbond gemaakt hebbenGa naar voetnoot(q). Onze oudste KronykenGa naar voetnoot(r) verhaalen, dat dit Verbond, door zekeren Kattenwald, mooglyk eenen der BatavierenGa naar voetnoot(7), bewerkt werdt. De Voorwaarden van het zelve schynen hier op uitgekomen te zyn.

De Batavieren beloofden, van hunnen kant, den Romeinen, met gewapende manschap, ten dienst te staanGa naar voetnoot(s). De Romeinen verbonden zig, de Batavieren als Vrienden en Broeders des Roomschen Volks aante merken en te behandelen, zonder hun eenige schatting af te vorderenGa naar voetnoot(t); gelyk van de andere deelen van Gallie geschieddeGa naar voetnoot(v). En schoon men, in Schryvers, die in, of omtrent deezen tyd geleefd hebben, van geen byzonder Verbond met de Batavieren gewaagd vindt; is 't egter ten hoogsten waarschynlyk, dat zy

[pagina 48]
[p. 48]

zig, omtrent deezen tyd, met de Romeinen verbonden hebben. Weinige jaaren hier na, zal men de Batavieren in Cezars Legers ontmoetenGa naar voetnoot(w); waar toe zy zig, meent men, by 't verbond, verpligt hadden. Voor dien tyd, moet derhalven 't Verbond gemaakt zyn. En zo men 't, in deezen tyd, plaatst, kan men te ligter begrypen, waarom het, omtrent honderd en vyftig jaaren hier na, een zeer oud verbond genoemd kon wordenGa naar voetnoot(x). Welke de andere Burgerschappen geweest zyn, die, ten zelfden tyde met de Batavieren, in 't verbond der Romeinen zyn overgegaan, is met geene zekerheid te zeggen. Vermoedelyk zyn 'er de KaninefaatenGa naar voetnoot(8) en MarezaatenGa naar voetnoot(9), die in en naby het Eiland der Batavieren woonden, onder begreepen geweest. Misschien ook de MattiakenGa naar voetnoot(1), van welken men gemeld vindt,

[pagina 49]
[p. 49]

dat zy, op gelyke wyze als de Batavieren, met de Romeinen verbonden warenGa naar voetnoot(y). Doch deeze dingen zyn onzeker. En even zo minblykt het, of de Batavieren, door dit Verbond, even als het overig deel van Gallie, onder 't gebied der Romeinen geraakt zyn. Hunne kleine magt maakt het vermoedelyk, dat zy zig, zo wel als veel grooter Burgerschappen, aan de Romeinen hebben moeten onderwerpen. Ook worden zy, by oude Schryvers, als een deel des Roomschen gebieds, aangemerktGa naar voetnoot(2). Ondertusschen waren zy zekerlyk niet zo volkomen aan de Romeinen onderworpen, als andere Inwooners van Gal-

[pagina 50]
[p. 50]

lie. Hun toestand kwam het naast aan eene volkomene VryheidGa naar voetnoot(z), en daar de Galliers naderhand om de Vryheid streeden, deeden zy 't voornaamlyk om de eerGa naar voetnoot(a).

Wyders is 't bedenkelyk, of niet wel de Batavieren, by gelegenheid van hun verbond met Cezar, het gedeelte van de vaste Kust van het Belgisch Gallie bekomen hebben, 't welk wy, te voorenGa naar voetnoot(b), hebben aangemerkt, dat zy in bezit hadden. 't Is bekend, dat de Germaanen, met de Romeinen in onderhandeling treedende, gewoon waren hun eenige Landen, om te bebouwen af te vorderen. Zo hadden de Kimbren en Teutonen gedaan, toen ze op de grenzen van Italie kwamenGa naar voetnoot(c). Zo deeden sedert de Uzipeeten en TenkterenGa naar voetnoot(d). En nademaal onze oude Kronykschryvers getuigen, dat de Batavieren met Cezar een verding over Landen gemaakt hebbenGa naar voetnoot(e), is 't niet ongelooflyk, dat hun, by deeze gelegenheid, een onbewoond gedeelte der vaste kust van Gallie zy afgestaan. Waarschynlyker wordt dit, als men zig herinnert, dat de Menapiers, voor deezen tyd, ter wederzyde van den Ryn of WaaleGa naar voetnoot(f), niet verre van de ZeeGa naar voetnoot(g), en dus juist in dat gedeelte van het Belgisch Gal-

[pagina 51]
[p. 51]

lie, alwaar men naderhand de Batavieren ontmoet, gewoond hebben. Doch van daar, onlangs door de Uzipeeten en Tenkteren, en deezen wederom, door Cezar, verdreeven zynde, is 't gelooflyk, dat hy dit ledig Land aan de Batavieren, by verdrag, heeft overgelaaten. Men vindt, 't is waar, by oude SchryversGa naar voetnoot(h), aangetekend, dat de Batavieren de vaste kust van Gallie, tevens met het Eiland, in bezit genomen hebben. Doch hunne woorden geeven niet noodzaakelyk te kennen, dat zulks op een' en den zelfden tyd gebeurd zy.

voetnoot(p)
Kl. Kolyn bl. 249.
voetnoot(q)
Florus Libr. 1. Cap. 13. & Libr. II. Cap. 4.
voetnoot(r)
Livii Epitom. Cap. LX. Florus Libr. III. Cap. 2.
voetnoot(5)
De Eduen woonden tusschen de Loire en de Saone, alwaar thans het Bisdom Autun is. Vide Nomencl. Geograph. ad J. Caesar. Comment. & Cellarii Geogr. Libr. II. Cap. II. p. 136.
voetnoot(s)
Caesar de Bello Gallico Libr. I. Cap. XLIV. num. 14.
voetnoot(t)
Caesar de Bello Gallico Libr. I. Cap. 7.
margenoot+
Cezar slaat de Helvetiers.
voetnoot(v)
Eutrop. Libr. VI. Cap. 17.
voetnoot(w)
Caesar de Bello Gallico Libr. I. Cap. 12.
margenoot+
Hy overwint de Germaanen onder Ariovistus.
voetnoot(6)
Uit den naam der Arvernen alleen, is af te leiden, dat zy het Landschap Auvergne bewoond hebben. Nomencl. Geogr. ad Caesarem & Cellarii Geogr. Lib. II. Cap. II. p. 122.
voetnoot(7)
De Sequaanen woonden aan de grenzen der Helvetiers ten westen, alwaar nu het Franche Comté is. Josephi Scaligeri Notitia Gall. ad calcem Caesar. Comment.
voetnoot(x)
Caesar de Bello Gall. Libr. I. Cap. 31.
voetnoot(y)
Caesar de Bello Gallico Libr. I. Cap. 53.
voetnoot(8)
De Sueven, van welken Cezar gewaagt, zyn, naar alle waarschynlykheid, een ander volk geweest dan de Sueven, van welken Tacitus (Ann. II. Cap. 62, 63. XII. Cap. 29. de Morib. Germ. Cap. XXXVIII. & XLIII. Agricola Cap. XXVIII.) spreekt. Cluverius heeft (Germ. Ant. Libr. III. Cap. V. p. 523.) met vry aanneemelyke redenen getoond, dat de Sueven, by Cezar bekend, het zelfde volk met de Katten geweest zyn, en dus in en omtrent Hessenland gewoond hebben. Men moet het niet vreemd vinden, dat de Katten Sueven genoemd worden; alzo de naam van Sueven ook anderen Germaanischen volkeren gemeen geweest is. Zie Tacitus de Morib. Germ. Cap. II.
voetnoot(z)
Caesar de Bello Gallico Libr. I. Cap. 37 & 54.
margenoot+
De Belgen door Cezar overheerd.
margenoot*
Civitates.
voetnoot(9)
De Remen, gelyk uit hunnen naam, onder anderen, af te leiden is, bewoonden de Landstreek, omtrent de Stad Reims, in Champagne. Cellarius Geogr. Ant. Libr. II. Cap. III. p. 247.
voetnoot(a)
Caesar de Bello Gallico Libr. II. Cap. 1.
voetnoot(b)
Caesar de Bello Gallico Libr. II. Cap. 10.
voetnoot(1)
De Suessones woonden in de Landstreek omtrent Soissons, in Isle de France. Cellarius Libr. II. Cap. III. p. 249.
voetnoot(2)
De Bellovaken plaatst men in de Landstreek thans Le Beauvaisis genaamd. Doch zie onder Aant. (4).
voetnoot(3)
De Ambianen woonden omtrent de Bisschoppelyke Stad Amiens, in Pikardyë. Cellarius Libr. II. Cap. III. p. 244.
voetnoot(c)
Caesar de Bello Gallico Libr. II. Cap. 12, 13, 14, 15.
voetnoot(4)
De Nervien worden van veelen in het Doorniksche geplaatst. Doch Cezar zegt (de Bello Gallico Libr. II. Cap. 15.) dat zy aan de Bellovaken grensden; zo dat zy zuidelyker schynen gewoond te hebben. Ondertusschen getuigt hy elders (De Bello Gallico Libr. II. Cap. 4.) dat de Bellovaken van de magtigsten onder de Belgen waren; dat de Nervien hun gelyk waren in magt, en zeer verre van de Remen of van Champagne af woonden. Veelligt hebben de Bellovaken zig veel noordelyker dan de Landstreek Beauvaisis uitgestrekt; en dan zouden de Nervien ook wel in Artois of in het Doorniksche konnen gewoond hebben.
voetnoot(5)
De Aduatiken worden gemeenlyk in Luikerland geplaatst. Doch uit het gene Cezar (de Bello Gallico Libr. II. Cap. 29.) van hen schryft, mag men, met grond, besluiten, dat zy tusschen den Ryn en de Maaze, vermoedelyk in Kleefsland of Gulikkerland, gewoond hebben.
voetnoot(d)
Caesar de Bello Gallico Libr. II. Cap. 16. & seqq. Cap. 29.
voetnoot(6)
De Menapiers worden in het noordelykste van Brabant of Vlaanderen geplaatst. Cluverii Germ. Ant. Libr. II. Cap. XVI. p. 393. 't Blykt uit Cezar (de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 4.) dat zy ook benoorden de Maaze, en zelfs gedeeltelyk benoorden den Ryn of Waale, en dus op of omtrent het Eiland der Batavieren, gewoond hebben.
voetnoot(7)
De Morinen, die by Virgilius (AEneid. Libr. VIII. vers. 727.) de laatsten of uitersten der menschen [extremi hominum] genoemd worden, schynen langs de Zeekust van Vlaanderen gewoond te hebben. In laater' tyden, werdt de Bisschop van Terouanne in Artois Bisschop der Morinen genoemd. Supplementum Miraei P. II. Cap. CXLII. p. 1102. & J.F. Foppens Nov. Diplom. Collect. Cap. CCXXXIV. & CCXXXV. p. 232, 233.
voetnoot(e)
Caesar de Bello Gallico Lib. III. Cap. 28, 29.
margenoot+
De Uzipeeten en Tenkteren maaken zig van de wooningen der Menapiers meester.
voetnoot(8)
De Uzipeeten hebben, zo men wil, een gedeelte van Kleefsland en Munsterland bewoond gehad. Zie P. Cluverii Germ. Ant. Libr. III. Cap. X. p. 543. Zy worden van Dio Cassius (Libr. LIV. p. 544. A.) nevens het Eiland der Batavieren geplaatst.
voetnoot(9)
De Tenkteren worden dikwils nevens de Uzipeeten genoemd, en waren hunne nabuuren. Cluverius plaatst hen (Germ. Ant. Libr. III. Cap. X. p. 545.) te regt in Westfaalen, aan de Rivier de Lippe.
voetnoot(f)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 1. & 4.
voetnoot(g)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 4.
voetnoot(1)
Cezar plaatst het grootste gedeelte der Eburonen tusschen den Ryn en de Maaze. De Bello Gall. Libr. V. Cap. 24. & Libr. VI. Cap. 35. Zy besloegen derhalven een gedeelte van het tegenwoordig Kleefs- Gelder- of Gulikkerland. Elders (Libr. V. Cap. 38.) geeft hy te kennen, dat de Eburonen aan de Aduatiken grensden; waar uit bevestigd wordt 't gene wy boven (Bl. 41. Aant. (5) wegens de Landstreek deezer laatsten, aanmerkten.
voetnoot(2)
De Kondrusen, die, zo wel als de Eburonen, Germaanen van herkomst waren, worden by Cezar tusschen de Eburonen en Treviren geplaatst. De Bello Gallico Libr. II. Cap. 4. & Libr. VI. Cap. 32. Weshalven zy een gedeelte van Luikerland schynen bewoond te hebben. Ook vindt men hier nog eene Landstreek, Kondrotz genaamd.
margenoot†
Clientes.
voetnoot(3)
De Treviren, die aan de Kondrusen grensden, hebben ongetwyfeld gewoond in 't Aartsbisdom Trier; welks hoofdstad in 't Latyn nog Treviris heet. Ook worden ze in de Reistafel van Antonyn (P. 371. Edit. Wesseling.) geplaatst tusschen Noviomagum of Neumagen aan de Moezel en Divodurum of Mets.
voetnoot(h)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 6.
margenoot+
Zyworden door Cezar, omtrent de grenzen der Batavieren, geslaagen, en nevens de Sikambren verjaagd.
voetnoot(i)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 15.
voetnoot(4)
De Ambivariten, die Cezar (De Bello Gallico Libr. IV. Cap. 9.) over de Maas plaatst, hebben vermoedelyk gewoond, in het gedeelt van Gelderland, 't welk men nu het Land van tusschen Waal en Maaze noemt.
voetnoot(k)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 9.
voetnoot(5)
De Sikambren waren nabuuren van de Uzipeeten en Tenkteren, en bewoonden een groot deel van Westfaalen, eer zy van Tiberius aan deeze zyde des Ryns in Gallie gevoerd wierden. Zie Sueton. in Aug. Cap. XXI. en Cluverii Germ. Antiq. Libr. III. Cap. IX. p. 536.
voetnoot(6)
De Ubiën worden by Cezar (de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 3 & 19.) langs den Ryn, op de grenzen der Sikambren geplaatst. Naderhand zyn ze door Markus Agrippa aan deeze zyde des Ryns in Gallie overgevoerd (Strabo Libr. IV. p. 295.): en na dat 'er Julia Agrippina, Dogter van Germanikus, onder de Ubiën gebooren, eene Volkplanting heenen gezonden hadt, onder den naam van de Volkplanting van Agrippina [Colonia Agrippina], nu Keulen, vermaard geworden. Zie Tacitus Annal. XII. Cap. 27. & de Morib. Germ. Cap. XXVIII. Ubich, in 't Land van Gulik, bewaart veelligt den naam nog van de oude wooningen der Ubiën.
voetnoot(l)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 16, 17, 18 & 19.
voetnoot(m)
Caesar de Bello Gallico Libr. VI. Cap. 9.
voetnoot(n)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 18.
voetnoot(o)
Tacit. de Morib. Germ. Cap. VIII. Hist. Libr. IV. Cap. 28. Caesar de Bello Gallico Libr. II. Cap. 1.
voetnoot(p)
Zie Cluverius de tribus Rheni Alveis, Cap. XVII.
voetnoot(q)
Tacit. Hist. Libr. IV. Cap. 14. & 31. de Morib. German. Cap. XXIX.
voetnoot(r)
Kl. Kolyn. bl. 249.
voetnoot(7)
In deezen tyd, leefde zekere Cativulcus, Koning over de helft van de Landstreek der Eburonen. En sommigen hebben gemeend, dat deeze de zelfde als Kattenwald zou geweest zyn. Wat hier van zyn moge; Cativulcus is naderhand van de Romeinen afgevallen, en schynt, tot zynen dood toe, in de vyandschap tegen hen, volhard te hêbben. Zie Caesar de Bello Gallico Libr. V. Cap. 24 & 26. & Libr. VI. Cap. 31.
voetnoot(s)
Tacit. Hist. Libr. IV. Cap. 12.
voetnoot(t)
Tacit. de Morib. Germ. Cap. XXIX.
voetnoot(v)
Eutrop. Libr. VI. Cap. 17.
voetnoot(w)
Tacit. Hist. Libr. IV. Cap. 12. Lucan. de Bello Civili Libr. I. Vers. 430.
voetnoot(x)
Tacit. de Morib. Germ. Cap. XXIX.
voetnoot(8)
De Kaninefaaten bewoonden een klein gedeelte van het Eiland der Batavieren (Tacitus Hist. Libr. IV. Cap. 15.) zo 't schynt naar den Zeekant toe. Zie Tacitus Hist. Libr. IV. Cap. 79. en Altino. Germ. Inf. P. 1. p. 25.
voetnoot(9)
De Marezaaten schynen ook omtrent het Eiland der Batavieren, digt by de Kaninefaaten, gewoond te hebben. Zie Tacitus Hist. Libr. IV. Cap. 56. Ook heeft men hier nog een water, de Mare genaamd; 't welk door Leiden loopt.
voetnoot(1)
De Mattiaken, die den Batavieren in alles gelyk waren, behalven dat zy strenger Lugtstreek bewoonden (Tacit. de Morib. Germ. Cap. XXIX.), worden van sommigen voor Inwooners van het tegenwoordig Zeeland gehouden. Doch elders leest men, dat iemant Zilver-aderen in 't Land der Mattiaken gezogt heeft. Tacit. Annal. XI. Cap. 20. Nog, dat men 'er warme bronnen heeft. Plinius Lib. XXXI. Cap. 2. 't welk niet op Zeeland paffen kan. Sommigen plaatsen hierom de Mattiaken op de grenzen der Katten, over den Ryn, omtrent de Stad Marpurg. Zie Cluverius Germ. Ant. Libr. III. Cap. VII. p. 533.
voetnoot(y)
Tacit. de Morib. Germ. Cap. XXIX.
voetnoot(2)
Tacitus getuigt, dat de Batavieren, uit het Land der Katten zynde verdreeven, een deel des Roomschen gebieds zyn geworden. De morib. Germanorum Cap. XXIX. En Zosimus, die in den aanvang der vyfde eeuwe geschreeven heeft, zegt, dat het Eiland der Batavieren den Romeinen eertyds volkomen onderdaanig was. Libr. III. Cap. 6. Cezar zelf heeft het oog waarschynlyk onder anderen op de Batavieren, als hy (Libr. VII. Cap. 65.) van Burgerschappen gewaagt, die hy te vooren bevredigd badt [pacaverat], en welken hy nu Krygsvolk afvorderde. Men weet dat bevredigen, by de Romeinsche Schryvers, zo veel als overmeesteren, betekent. Zie Caesar zelv' de Bello Gallico Libr. I. Cap. I. num. 2. Libr. II. Cap. XXXV. num 1. Libr. III. Cap. XXVIII. num. 1. Libr. Vl. Cap. V. num. 1. Conf. Libr. VIII. Cap. I. num. 1.
voetnoot(z)
Tacit. Hift. Libr. V. Cap. 25.
voetnoot(a)
Tacit. Hift. Libr. IV. Cap. 78.
voetnoot(b)
Bl. 14.
voetnoot(c)
Zie hier voor bl. 8.
voetnoot(d)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 7.
voetnoot(e)
Kl. Kolyn bl. 249.
voetnoot(f)
Caesar de Bello Gallico Libr. IV. Cap. 4.
voetnoot(g)
Caesar de Bello Gallico Libr. VI. Cap. 13. Coll. cum Libr. IV. Cap. 1 & 4.
voetnoot(h)
Tacitus Hift. Libr. IV. Cap. 12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken