Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche historie. Deel 1 (1749)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 1
Afbeelding van Vaderlandsche historie. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche historie. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.51 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche historie. Deel 1

(1749)–Jan Wagenaar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

X. De Saxers en Friezen, door Klotaris den II en Dagobert, overwonnen.

De Saxers, die, gelyk wy bovenGa naar voetnoot(w) hebben aangemerkt, den Oostfrankischen Ryke synsbaar geworden waren, ondernamen nu tegen Dagobert en Klotaris op te staan. Zy gaven den laatsten, door hunne Afgezanten, te kennen, dat zy voortaan onder niemant staan wilden. Zy voegden 'er verscheiden' trotse uitdrukkingen by, en tergden den Frankischen Koning zo zeer, dat hy, door eenigen zyner Hovelingen, en inzonderheid door Faro, Bisschop van Meaux, niet dan met veel moeite wederhouden werdt, van het Regt der volkeren te schenden, en deezen Gezan-

[pagina 332]
[p. 332]

ten eenen onwaardigen dood aan te doen. De Bisschop bewoog de Gezanten, om zig te laaten doopen, en wist toen den Koning diets te maaken, dat zy, nu Kristenen, of gantsch andere menschen dan zy te vooren waren, geworden zynde, de misdaaden niet boeten moesten, die zy, nog ongeloovig zynde, begaan hadden. Zy werden dan, met geschenken overlaaden, te rug gezonden. En men vindt aangetekend, dat zy de eersten geweest zyn, die de kennis van den Kristelyken Godsdienst onder de Saxers hebben gebragtGa naar voetnoot(x). Ondertusschen bleeven de Saxers by hun voorneemen, om zig van de Frankische heerschappy te ontslaan. Zy verbonden zig met verscheiden' omgelegen' volkeren, onder anderen met de FriezenGa naar voetnoot(y), en bragten eene aanzienlyke magt op de been. Dagobert trok hun, over den Ryn gekomen, met een magtig Leger tegen. Zy streeden dapperlyk, onder 't bevel van Berthold, hunnen Koning of Hertog, want hy draagt beide deeze naamen by de Frankische Schryvers. Dagobert kreeg eenen houw op 't hoofd, waar door hem een gedeelte van zyne lange lokken weggenomen werdt. Hy liet dezelven, door zynen Wapendraager, byeen raapen, en aan Klotaris, zynen Vader, brengen, om te kennen te geeven, in hoe groot een gevaar, hy geweest ware, en hoe zeer hy zyns Vaders hulp behoefde. Klotaris rukt, op 't zien deezer hairlokken, ook in aller yl een Leger

[pagina 333]
[p. 333]

by een, trekt over den Ryn, en vereenigt zig met het Leger zyns Zoons. De Franken dringen door, diep in 't Land der Saxers, tot aan de Rivier de Wezer toe. Berthold, die zig aan de overzyde der Riviere onthieldt, vraagde, op 't verneemen van een groot gerugt in 't Leger der Franken, wat 'er gaans ware. Men riep hem toe, dat Koning Klotaris aangekomen was. En toen hy weigerde hier aan geloof te slaan, voorgeevende, dat hy tyding van Klotaris assterven hadt, kwam de oude Koning voor den dag, en vertoonde, zynen helm opschuivende, den Saxers zyne gryze lange hairlokken, het gewoonlyk sieraad en kenteken der Frankische KoningenGa naar voetnoot(7). Berthold, hem kennende, hadt de onbescheidenheid van hem eenige plompe scheldwoorden toe te dryven; des Klotaris, ziedende van gramschap, te paard in de Wezer sprong, en, overgezwommen, Berthold, die gevlooden was, narende, aantrof en van

[pagina 334]
[p. 334]

't leven beroofde. Dagobert en de Franken, midlerwyl ook over den stroom gekomen, vielen zo hevig op de Saxers aan, dat dezelven t'eenemaal geslaagen werden. Hun Land werdt alomme, te vuur en te zwaard, verwoest. Het Saxisch en Friesch manvolk, 't welk grooter dan Klotaris of Dagoberts slagzwaard, en dus bekwaam was, om de wapenen te voeren, werdt, zonder verschooning, ten minsten voor een groot gedeelte, van kant geholpenGa naar voetnoot(z). De jonge manschap en de vrouwen, misschien ook eenige krygsgevangenen, die by 't leven gespaard waren, werden te schepe, 't zy over zee of langs den Rynstroom, naar Frankryk gezonden, en ten behoeve des Konings verkogt. Een Schryver, die deeze tyden beleefd heeft, tekent aanGa naar voetnoot(a), dat de uit hun Land verdreeven' Saxers, onder Dagoberts regeeringe, in zo grooten getale naar Frankryk gevoerd en in 't openbaar verkogt werden, dat zekere Eligius, een beroemd Goudsmid en Muntmeester des KoningsGa naar voetnoot(b), bekend onder den naam van den Heiligen Eloy, dikwils twintig, dertig, vyftig, en enkele reizen honderd gevangenen te gelyk van verschillenden Landaart, doch meest Saxers, kogt, en vryheid gaf, of om weer naar hun Vaderland te keeren, wanneer hy hun van 't nodige ver-

[pagina 335]
[p. 335]

zorgde; of om, by hem, te verblyven, wanneer zy, den Kristelyken Godsdienst omhelzende, eer als Broeders dan als Slaaven, van hem behandeld werden. En gelyk men niet twyfelen kan, of veelen zyn, by deeze gelegenheid, naar hun Vaderland, te rug getrokken; zo zyn 'er ook verscheiden' geweest, die in dienst van Eligius overgingen. Men vindt aangetekend, dat hy, onder anderen, zekeren Thille, eenen Saxer van herkomst, in zynen dienst hadt, die, nevens hem, voor den Koning arbeidde, en zo veel voordeels trok uit de onderwyzingen zyns meesters, dat hy naderhand ook een voorbeeldelyk Kristelyk leven geleid heeftGa naar voetnoot(c).

Dusdanig was de uitslag van den SaxischenGa naar margenoot+en Frieschen Oorlog, die, ten deele om dat hy van geene Schryvers verhaald wordt, die den tyd beleefd hebben, in welken hy zou voorgevallen zyn; ten deele, om dat het verhaal deezes Krygs van de laatere Schryvers met veele beuzelagtige omstandigheden schynt opgeschikt te zyn; van veelen onder de verdigtsels gesteld wordt. Wat ons aangaat, schoon wy geenszins voor de waarheid der omstandigheden zouden willen instaan, durven wy egter den gantschen Kryg niet voor verdigt houden; zo om dat Audoënus, Bisschop van Rouan, die, onder Klotaris en Dagobert, gebloeid heeftGa naar voetnoot(8), en zaaken

[pagina 336]
[p. 336]

verhaalt, die, in zyne tegenwoordigheid, ten hove gebeurd zynGa naar voetnoot(d), uitdrukkelyk van het opveilen der vervoerde Saxers gewaagtGa naar voetnoot(e); als ook, om dat men, in een Geschrift, 't welk wel in laater' tyd, doch uit ouder' stukken, schynt opgesteld te zyn, zeker Lied aangehaald vindt, 't welk, eertyds, door 't gantsche Land gezongen werdt, en van den Oorlog, tegen de Saxers, door Klotaris ten einde gebragt, handeldeGa naar voetnoot(f). Men schynt

[pagina 337]
[p. 337]

het beleg en de overmeestering van het Slot Wiltenburg te Utrecht, door Koning Dagobert, waar van onze oude Kronyken gewaagenGa naar voetnoot(g), ook tot deezen oorlog te moeten brengen. Wy hebben te voorenGa naar voetnoot(h) aangemerkt, dat de Friezen eertyds de Wilten uit dit Slot verdreeven hadden. De verdere gevolgen van deezen kryg, zyn, onzes weetens, nergens aangetekend. De Friezen, immers de Koning en de voornaamsten des Volks, zig Utrecht ontweldigd ziende, zullen zig, naar alle waarschynlykheid, voor eenen tyd, noordwaards op, naar het tegenwoordig Holland of Westfriesland, begeven hebben; tot dat zy, naderhand, de gelegenheid waarnamen, en Utrecht wederom bemagtigden.

voetnoot(w)
Bl. 321.
voetnoot(x)
Vita S. Faronis Episc. Meldensis, Cap. LXXI-LXXVI.
voetnoot(y)
Kl. Kolyn, bl. 255.
voetnoot(7)
De oude Frankische Koningen en derzelver Zoonen werden, aan hun lang Hair, van het gemeen Volk, onderscheiden. Nimmer werdt hun het Hair geschooren, dan wanneer men hen, te gelyk, van de Koninglyke waardigheid of van het regt tot de opvolging in 't Ryk versteeken wilde (Gregor. Turon. Libr. III. Cap. 18. & Libr. VI. Cap. 24). Anders hingen hun de lange Hairlokken, die veeltyds blond waren, lugtig langs de schouders, maakende zy 'er veel werks van, om de zelven zuiver te houden, van vooren netjes van een te scheiden, en nederwaards 1e kemmen. Men leert dit uit Agathias Libr. I. p. 11. Edit. Venet. [p. 14. Edit. Paris.] Zie ook Fragment. Prisci Rbetoris p. 27. Edit. Venet. [p. 40. Edit. Paris.] en hier voor III Boek, bl. 282.
voetnoot(z)
Gesta Reg. Francor. Cap. XLI. Gesta Dagoberti I. Cap. XIV. Vita S. Faronis, Cap. LXXVIII.
voetnoot(a)
Vita S. Eligii, Libr. I. Cap. 10. apud D'Achery, Tom. II. p. 81. Edit. in Folio.
voetnoot(b)
Zie G. van Loon Aloude Holl. - Hist. I. Deel, bl. 273, 274.
voetnoot(c)
Vita S. Eligii, Libr. I. Cap. 10.
margenoot+
Onderzoek over de waarheid deezes Krygs.
voetnoot(8)
Wy schryven, gelyk van allen, zo ver wy weeten, geschiedt, het Leven van Eligius aan zynen Tydgenoot Audoënus, Bisschop van Rouan, toe. 't Is waar, dat 'er, in dit Leven van Eligius, dikwils van Audoënus, in den derden persoon, gesproken wordt. Zie Libr. I. Cap. 8. Libr. II. Cap. 1 & 2. Doch de Schryver geest somtyds ook duidelyk te kennen, dat hy zelf Audoënus is. Verhaald hebbende (Libr. II. Cap. 2.) dat Eligius, tot Bisschop van Noyon, en Audoënus, tot Bisschop van Rouan, verheeven werdt, zegt hy, een weinig verder: ‘Samen te Rouan gekomen zynde - - zyn wy beide tot Bisschoppen gewyd - - ik van Rouan, hy van Noyon’. Convenientes igitur simul in Civitatem Rotomagensem - - consecrati sumus - - Episcopi, ego Rodomo, ille Noviomo Sommigen hebben beweerd, dat het Werk, door inlassingen van eene laatere hand, vervalscht is, voornaamlyk, om dat de Schryver somtyds uitdrukkingen gebruikt, die te verstaan geeven, dat hy, eenen geruimen tyd na dat de gevallen gebeurd waren, geschreeven heeft; gelyk, tot op deezen dag toe, usque hodie, usque in bodiernum diem en diergelyken. De la Barre Not. ad Vitam Eligii Libr. I. Cap. 32. Doch als men aanmerkt, dat Audoënus nog zeer jong [puerulus] was, toen Eligius reeds [virilem ageret aetatem] tot mannelyken ouderdom was gekomen (Libr. I. Cap. 6 & 7); bewyzen zulke uitdrukkingen juist geene inlassingen. Audoënus kan zelf zo, eenen geruimen tyd na Eligius overlyden, geschreeven hebben.
voetnoot(d)
Vita S. Eligii Libr. I. Cap. 6.
voetnoot(e)
Id. Libr. I. Cap. 10.
voetnoot(f)
Vita S. Faronis Episc. Meldensis, Cap. LXXVIII.
voetnoot(g)
Kl. Kolyn, bl. 255.
voetnoot(h)
III. Boek, bl. 292.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken