Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan WagenaarXX. Begin der onderhandelinlingen met Frankryk.De Staaten, dus afgeweezen in Engeland, begonden 't oog naar Frankryk te wenden. Zy zagen, dat zy, den oorlog alleenlyk verweerenderwyze konnende voeren, eindelyk, voor 's vyands magt, zouden moeten bukken: en tot eenen aanvallenden kryg, behoefden zy uitheemsche hulpe. Henrik de III, Koning van Frankryk, hadt den Prinse reeds te kennen gegeven, dat men, diergelyken voorstel als in Engeland gedaan was, aan hem of zynen Broeder, den Hertoge van Alençon, begeerende te doen, beter antwoord te wagten hadt. Ook was 't de Koninginne Moeder hierin eens met den Koning(w). De Edelen en Steden van Holland en Zeeland, Gouda uitgenomen, welk nimmer tot het aanzoeken van uitheemschen onderstand bewilligen wilde, beslooten dan, dat de Prins, nevens eenige Gemagtigden, met Frankryk, in onderhandeling treeden zou(x). In 't voorbygaan, moeten wy aanmerken, dat Henrik, Koning van Navarre, ten deezen tyde, ook scheen te staan naar 't gebied over deeze Landen. Hieruit sproot de aanbieding van tien of twintig vendelen Knegten, den Prinse, | |
[p. 88]origineel
| |
in Lentemaand, gedaan, die egter, beleefdelyk, van de hand geweezen was(y). De handel met den Koning van Frankryk bleef ook eene geruime poos steeken, ter gelegenheid van het misnoegen aan het Fransche Hof, tusschen den Koning en zynen Broeder, den Hertoge van Alençon(z), en van de verandering, sedert, gevallen in de Regeeringe der Nederlanden. |