Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan WagenaarXXV. Lasten van Holland en Zeeland.Oranje, dus 's Lands Regeeringe op eenen vasteren voet dan te vooren gebragt hebbende, zogt de Staaten, van tyd tot tyd, te beweegen, tot het inwilligen van nieuwe Beden, uit welken, de kosten moesten gevonden worden, die, tot het ontzet der belegerde Steden, en tot de verdere lasten des Krygs vereischt werden. In Lentemaand, hadden die van Holland, voor 't meerder gedeelte, reeds bewilligd, in vyfenvyftigduizend ponden eens(a). Doch de Prins vorderde, ten zelfden tyde, van Holland en Zeeland, tot het onderhoud van honderdentien vendelen Knegten en honderd Oorlogsschepen, tweehonderdentienduizend guldens ter maand, te gelyk eenige middelen van belasting op de verteeringe voorslaande, uit welken, deeze somme zou konnen gevonden | |
[p. 97]origineel
| |
worden. De Staaten hadden ook hierin bewilligd: hoewel die van Zeeland en 't Noorderkwartier, in 't eerst, eenige zwaarigheid gemaakt hadden(b). Nu vorderde hy, in Zomermaand, nog honderdduizend guldens eens van die van Holland, welken, insgelyks, beloofd werden(c). Doch 't kwam, onaangezien zulke zwaare inwilligingen, ten deezen tyde, met's Lands middelen, zo schaars om, dat de Prins en de Staaten beslooten, het Haagsche Bosch om te doen houwen, en, met grond met al, te verkoopen; doch de onderhoorigen van den Hove en de Wethouderschap van den Haage bragten, na veel aanloopens, te wege, dat men 't Bosch staan liet, mids de vertooners duizend guldens eens aan den Lande betaalden, en die van den Haage de Staaten ontsloegen van de voldoeninge van vyftienhonderd guldens, wegens klokken, door hen, uit de Stede gehaald(d), om geschut van te gieten. De Prins, zig nu eenigszins in staat gesteld+ vindende, om iet te onderneemen, smeedde verscheiden' aanslagen, die allen ongelukkig uitvielen. Barthold Entes, die, volgens Staatsbesluit, niet meer in 's Lands dienst te water gebruikt mogt worden, was, in 't voorleeden jaar, door den Prinse, voorzien met last(e), om, te Breemen en daaromtrent, eenig volk aan te neemen, waarmede hy zig op ter | |
[p. 98]origineel
| |
Schelling onthieldt. Van hier deedt hy, in Bloeimaand deezes jaars, eenen inval in Friesland, en verschanste zig te Oostmerhoorn. Doch de Heer van Billy noodzaakte hem, eerlang, de schans te verlaaten: waarna zyn meeste volk verliep(f). Wat vroeger, hadden de Staatschen ook toeleg gemaakt, om Harlingen te verrassen, en Amsterdam in te neemen: doch beide deeze aanslagen mislukten(g). In den aanvang van Bloeimaand, stak Sonoi af van Edam, zeilde de Vegt in, en bemagtigde Muiden. 't Slot, schoon toen nog geene aarden wallen, en slegts twintig man in hebbende(6), zag hy egter, niet zonder grof geschut, te winnen. Doch eer dit aankwam, noodzaakte hem de Amsterdammers, van eenig volk van Hierges verzeld, de Plaats wederom te verlaaten(h). |
|