Vaderlandsche historie. Deel 8
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
lukt, Oostende, by verrassing, in te neemen. De Heer de la Motte, die binnen Grevelingen geboodt, was reeds in de oude Stad, daar hy zig begon te sterken en op meer volks wagtte. Doch de Staatschen gunden hem hiertoe geenen tyd, deeden eenen fellen uitval, en dwongen hem de plaats te ruimenGa naar voetnoot(v). Ga naar margenoot+ Antwerpen, tot in Oogstmaand benaauwd zynde geweest, moest, eindelyk, bukken voor de Spaansche overmagt. De Prins van Parma hadt de schipbrug over de Schelde, al vroeg in 't voorjaar, voltooid gezien. Zy bestondt uit tweeëndertig pleiten, verbonden door masten, draagende eenen vloer van planken, en leggende tusschen twee hoofden van paalwerk, die, van de wederzydsche oevers af, naar 't midden der riviere, liepen, en insgelyks met planken gedekt waren. De brug en de pleiten waren behoorlyk voorzien van geschut. De Staaten, dien 't buiten de gissing ging, dat dit werk zo spoedig en gelukkig voltrokken werdt, zagen, te laat, dat zy 't eer moesten verhinderdGa naar margenoot+ hebben. Nu gavenze den Graave van Hohenlo en den Admiraal Justinus van Nassau last, om Lief kenshoek aan te tasten, en ware 't mogelyk te herwinnen, op dat men de brug, van daar, zou konnen vermeesteren. 't Gelukte. De Vesting werdt opgegeven by verdrag, en verscheiden' andere schansen in deezen oord, in den aanvang van GrasmaandGa naar voetnoot(w). | |
[pagina 79]
| |
Te Antwerpen, alwaar men begreep, dat de behoudenis der Stede afhing, van het vernielenGa naar margenoot+ van Parmas schipbrug, spitste elk de zinnen, op het uitvinden van middelen, hiertoe dienstig. Gianibelli stelde, eerlang, eene soort van brandschepen toe, die, zo hy zig verzekerd hieldt, de brug moesten doen in de lugt vliegen. Tien pleiten en twee schepen werden, behoorlyk voorzien, op den vierden van Grasmaand, des avonds, naar beneden gezonden. Doch een der twee schepen bereikte de brugge niet, maar raakte vast onder weg, sprong daar, en doodde eenige Spaansche soldaaten, leggende in eene schans, aan den oever. Het ander schip, gedreeven tot aan de brug, deedt heviger werking. Het borst, met zo geweldig een' slag, dat de aarde, drie mylen in 't ronde, schudde, en de Schelde, over haare oevers gevloogen, de schans S. Maria en de naaste landen onder water zette. De zwaare zerken andere steenen, de yzeren bouten, nagels en schakels, die 't brandschip uitwierp, kwetsten en doodden veele Spaanschen, die met den slag niet gesneuveld waren. De brug werdt zeer zwaar beschadigd. Parma zelf, die 'er, nog even te vooren, op geweest was, en zig nu omtrent eene boogscheut wegs van den dyk bevondt, werdt, door den slag, ter aarde gesmeeten. Vyfhonderd of meer Spaanschen zyn 'er, by deeze gelegenheid, gesneuveld, en onder dezelven, de Markgraaf van Rysburg, de Heer van Billi en andere luiden van naame. Dat de Staatsche en Antwerpsche Vloot toen niet, terstond, van bo- | |
[pagina 80]
| |
ven en van beneden, aankwam op den vyand, wyt men aan de onkunde der Antwerpenaaren van de uitwerkinge der brandschepen, waaruit zy, eerst op den derden dag, gered werden, door schryven van den Graave van Hohenlo, hebbende de luiden, die zy hadden afgezonden, zig niet na genoeg aan 't gevaar durven begeven, om behoorlyk te konnen berigten, wat 'er, met de brandschepen, wareGa naar margenoot+ uitgevoerd. Dit draalen gaf Parma gelegenheid, om de brug te hermaaken, dat hy in drie dagen deedtGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ Hohenlo ondernam, sedert, des nagts na den zesden van Bloeimaand, eenen aanslag op den Kouwensteinschen dyk; doch, door zeker misverstand, een weinig te vroeg, 't welk oorzaak was, dat hy, met schade, wyken moest. Parma zig toen, van nieuws, gesterkt hebbende op dien dyk, ondernamen de Antwerpenaars het breeken der brugge wederom; doch een en andermaal, met ongelukkigen uitslag. Toen, een Spaansch schansje te Lillo bemagtigd hebbende, doen de Staatschen, des nagts na den vyfentwintigsten, eenen tweeden aanval op den Kouwensteinschen dyk, die in 't eerst scheen te zullen gelukken. Doch Parma, zelf op den dyk verscheenen, blies den zynen zo veel moeds in, dat de Staatschen aan 't deinzen, en mids het vallen des waters en 't vertrekken der schepen, die hen aan den dyk hadden opgezet, geheel aan 't zwigten raakten. Zy lieten 'er meer dan veertienhonderd man, | |
[pagina 81]
| |
onder welken, Filips de Zoete, Heer van Hautain, in volle rusting, van den dyk gesprongenGa naar margenoot+ zynde, versmoorde in den modder. Des anderendaags, veroverde Parma een houten blokhuis, door de belegerden gestigt, op een vlot van balken, en geschikt om de brug, of 's vyands schansen daar uit te bestoken. Zy hadden 't den naam van Fin de la Guerre, of Einde des Oorlogs gegeven. Doch Parma deedt het, terstond, als nutteloos, sloopenGa naar voetnoot(y). In de Stad, werdt nu de leeftogt dagelyksGa naar margenoot+ schaarser, des men, by de Wethouders en onder de Gilden, begon te spreeken van handelen met den vyand. Aldegonde verzette zig hiertegen; doch bewilligde, eindelyk, dat men, by Parma, bedektelyk onderstaan zou, of hy de Stad, op algemeene voorwaarden, met toelaating van den Hervormden Godsdienst, zou willen ontvangen. Aldegonde zelf schreef hem hierover; doch kreeg geen antwoord. De gemoeden der Ingezetenen, vooral der Roomschgezinden raakten, midlerwyl, hevig aan 't gisten. Men dreigde Aldegonde de dood, zo hy zig niet verdroeg met den Prinse van Parma.Ga naar margenoot+ en eenige anderen werden dan naar 't Leger gezonden, met last om over eene algemeene verzoening der vereenigde gewesten te handelen. Doch Parma wilde niet gedoogen, dat het Verdrag met de Stad, door dit algemeen Verdrag, welk nog veele voeten in de aarde hebben moest, vertraagd zou worden. | |
[pagina 82]
| |
Men scheidde dan vrugteloos. De algemeene Staaten en de Staaten van Holland lieten, ondertusschen, niet na, der benaauwde Stad, door brieven en gezanten, moed in te spreekenGa naar margenoot+ en ontzet te belooven. Doch 't bemagtigen van alle de sterke huizen rondsom de Stad, van verscheiden' schansen omtrent Mechelen, en eindelyk van Mechelen zelve op den negentienden van HooimaandGa naar voetnoot(z). deedt de Wethouderschap, eerlang, besluiten, om, op zig zelve, met Parma te handelen. Aldegonde en nog twintig anderen, uit de Wet, de Gilden en Schutteryen, werden, ten deezen einde, naar 't Leger afgevaardigd. Op den twaalfden van Oogstmaand, schreef Graaf Maurits en de Raad van Staate den Antwerpenaaren aan, dat zy binnen twaalf dagen ontzet te wagten hadden. Ook maakte men de vloot hiertoe vaardigGa naar voetnoot(a).Ga naar margenoot+ Doch op den zestienden, sloot de Bezetting, en des anderendaags, de Stad het verdrag met den Prinse van Parma, waarby Antwerpen, na zulk eene langduurige belegering, wederom onder 's Konings gehoorzaamheid overging. Ten opzigte van den Godsdienst, werdt hier ook bestemd, dat men den Roomschen oefenen, of de Stad ruimen moest, zonder dat men egter iemant, binnen vier jaaren, in 't geloof onderzoeken zou. De Stad moest, om 't Krygsvolk eenigszins te vergenoegen, vierhonderdduizend guldens opbrengen. Aldegonde beloofde, binnen 't | |
[pagina 83]
| |
jaar, de wapenen niet tegen den Koning te zullen voerenGa naar voetnoot(b). Doch hy bragt zig, door hetGa naar margenoot+ sluiten van dit verdrag, in zulk eene kleinagting by de Staatschen, dat men hem, uit Zeeland, werwaards hy zig dagt te begeeven, riedt, zig daar niet te vertoonenGa naar voetnoot(c). Als hy, hierop antwoordende, Parmas deugden en de Spaansche magt ten hoogsten verhief, en driftiglyk riedt tot vrede, liep het zo ver, dat hem de Vereenigde Nederlanden verbooden werden. Evenwel, verstoutte hy zig, naderhand, in Zeeland te verschynen. Doch hy werdt hier, in zyn huis, gegyzeldGa naar voetnoot(d), en schoon hy, zig voor de algemeene Staaten verdedigd hebbende, ontheeven werdt van de gyzeling, heeft men hem egter, sedert, genoegzaam niet gebruikt in zaaken van Regeeringe. Men nam hem, onder anderen, zeer kwalyk, dat hy de eerste aan Parma hadt geschreeven. Ook liep het in 't oog, dat hy van Parma bedongen hadt, zyne goederen, niet slegts voor vier jaaren, gelyk de andere Onroomschen, maar voor altoos, te mogen blyven bezitten. Men besloot hieruit, dat hy te zeer helde over de Spaansche zydeGa naar voetnoot(e), en deeze oude boezemvriend van wylen den Prinse van Oranje raakte, maar ruim een jaar na 't overlyden zyner Doorlugtigheid, t'eenemaal buiten bewind van Regeeringe. De Griffier van Antwerpen, Willem Martini, te Dordrecht ge- | |
[pagina 84]
| |
komen, was, van daar, naar den Haage ontbooden, alwaar hy ook, ruim veertien dagen, vast zat, en toen bevel kreeg, om 't Land te ruimenGa naar voetnoot(f). |
|