Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan WagenaarXX.
| |
[p. 81] | |
tagtig Studenten, op de Groninger Hooge Schoole, waren ingeschreeven(b). Dus nadert ons verhaal, ongevoelig, wederom+ tot de Kerkelyke zaaken, die nog al met nalieten de Grooten, de Predikanten en 't gemeen in geduurige onrust te houden. 't Besluit der Staaten van Louwmaand laatst leeden werdt van de Remonstranten, in 't gemeen, gaarne ontvangen. Ook namen veele Contraremonstranten, aan, te myden, 't gene de Staaten hadden afgekeurd. Doch eenigen vonden hierin merkelyke zwaarigheid, oordeelende zy, dat de Kerk, by dit besluit, ten onregte beschuldigd, en hun verbooden werdt, de waarheid te prediken(c). De Klassis van Hoorn veroordeelde drie Remonstrantsche Predikanten, schoon het haar, door Gekommitteerde Raaden, verbooden was, en hieldt, sedert, haare vergaderingen afzonderlyk. Ook werdt 'er, in de Stad, eene vergadering aangelegd, daar de Contraremonstrantsche Predikanten van de Klassis, nu en dan, kwamen prediken(d). Te Rotterdam, daar de ogenlyke Leeraars+ vreedzaam waren, of Remonstrantsch, durfde zeker makelaar zeggen ‘dat hy liever van een varken dan van een' der Predikanten getrouwd wilde worden.’ Doch hierom werdt hem het burgerregt, voor een jaar, en het makelaarschap, voor altoos, | |
[p. 82] | |
afgenomen In 't voorleeden jaar, was, ter zelfder Stede, zeker' Ketelboeter, om 't wederstreeven van de bevelen der Wethouderschap in 't Kerkelyke, de Stad ontzeid(e). Doch sommigen oordeelden, dat men, in deeze Stad, te scherp ging. Een Drukker van Schiedam deedt deeze twee regels, te Enkhuizen, in de Lotery, leggen:
Zeg my trekker frisch, ter eere van Oranje,
Wat onderscheid daar is, tusschen Rotterdams
Inquisitie en Spanje.
Doch de Gekommitteerde Raaden van Holland verklaarden zyne Loten verbeurd, en verweezen hem, voor veertien dagen, te water en te brood: welk vonnis, nogtans, slappelyk uitgevoerd werdt. Ondertusschen, was, uit het rym des drukkers, te speuren, over welke zyde sommigen den Prins thans+ reeds hielden te hellen. Men hoorde ook, ten deezen tyde, wederom nadeelige gerugten van den Advokaat, als of hy voorhadt, 't Land aan Spanje te brengen, en hierom verandering zogt, in den Godsdienst. Zelfs zeiden eenigen, dat hy en Uitenbogaard Loontrekkers van Spanje waren, en Spaansch geld uitdeelden, ten nadeele des Vaderlands. Ook hadt François van Aarsens, voor deezen, Gezant der Staaten aan 't Hof van Frankryk, uit misnoegen op den Advokaat, dien hy hieldt, bewerkt te hebben, dat men hem van dit gezantschap ontzet hadt, zig, om- | |
[p. 83] | |
trent deezen tyd, zo men wil, laaten ontvallen, dat sommiger gezag zo niet gevestigd was, of het kon wel ter neder geworpen worden(f).’ Woorden, die naderhand bleeken, voorboden geweest te zyn van den ramp, die den Advokaat beschooren was. |
|