Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan WagenaarXX.
| |
[p. 331] | |
nen laste, uitgenomen Berk, van wiens getuigenis wy, hierna, zullen spreeken, Uit deeze verscheiden' verklaaringen, ondervraagde men, daarna, de gevangenen, in den Haage. Hogerbeets+ werdt, voor de vierde reize, gehoord, op den vyf- zes- en zeyenentwintigsten van Louwmaand, over het gebeurde in den Haage, ten huize van Tresel; waaromtrent hy zig gedroeg aan de belydenis van de Groot; welke hy begeerde, dat, in regte, ook voor de zyne genomen werdt. Voorts, onderzogt men hem, over net gene, in Slagtmaand des jaars 1617, op de tyding, dat de Prins, veelligt, te Leiden stondt te komen, in deeze Stad, gehandeld ware, en wat men, aan de Steden Haarlem, Gouda en Woerden, geschreeven hadt(q). Doch ik vind niet, wat hierop geantwoord werdt. De twee andere gevangenen werden niet gehoord, voor het aanstellen der Regteren; waarop, in deeze maand, ernstelyk, geraad pleegd werdt. Doch eer 't hiertoe kwame, vielen 'er nog eenige zaaken voor, die ons hier te melden staan. De Koningen van Frankryk en van Groot-Britanje,+ die verschillende inzigten hadden op 't stuk der gevangenen, deeden ook hunne gezanten, op verschillende wyzen, werken, omtrent dezelven. Dudlei Karleton deedt, op den twaalfden van Louwmaand, een voorstel ter algemeene Staatsvergaderinge, waarin hy kwalyk sprak van de Groot; doch niets tot zyn nadeel wist te noemen, dan dat hy de vryheid der zeevaart en visscherye gedreeven hadt, waardoor zyne Masjesteit van Groot-Britanje, | |
[p. 332] | |