Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1790 (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1790
Afbeelding van Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1790Toon afbeelding van titelpagina van Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1790

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

Scans (26.99 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeurs

Yvan vanden Berghe

Ludwien Casier

Ronald Engelrelst

Johan Vankeersbilck



Genre

non-fictie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Merckenweerdigste voorvallen en daegelijcksche gevallen. Brugge 1790

(1985)–Jozef van Walleghem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Merckenweerdigste voorvallen 1790

[pagina 8]
[p. 8]

[Vervolg van het vijftiende deel]

Begin van 't jaer ons Heeren Jesu Christi 1790
Jaerschrift
tUssChen 's LanDs oVergang VoorWaer, begInt het eenDUYst se VenhonDert en 't negentIChste Iaer.Ga naar eind(1)

[Januari]Ga naar eind(2)

(1 januarij 1790)

- fol. 125 - Op den 1 januarij saeg men binnen dese stadt Brugge in 't clooster der eerweerde paters predikheerenGa naar eind(3) meer als oijt de kerkelijcke diensten met alle solemniteijt en godtvrugtigheijd, wegens den feestdag der heijlige besnijdenisse, verrichten. Men saeg tot onser aller vruegt in 't midden der kercke geplaest het kindeken Jesus 't goon sedert de goddeloose suppressie der confrerijenGa naar eind(4) bij den heer CritsGa naar eind(5) in zijn huijs op eenen solder hadde gestaen en 't welk door de confraters van de reets herstelde confrerie van 't kindeken JesusGa naar eind(6) in die kerk van daer was afgehaelt. Bij den zelven heer worden nog meest alle de besonderste effecten der confrerijen in zijn huijs bevonden, gelijk ook het gelt dat van de verkogte effecten der confrerijen is gemakt, zoodat hieruijt genoegsaem blijkt dat de pertinente rekening hiervan noijt aen 't wilkuerig - f. 126 - gewesen gouvernement is overgegeven geworden, zoodat nu al dat er nog bevonden wordt door alle de confrerijen die alle par eersten zullen herstelt worden, alles als hun eijgendom zijnde, zal weergehaelt worden.

 

Heden naermiddag waeren generaelijk alle de confraters der ambagten en neeringen saemengeropen ter oorsaek dat den heer PecsteenGa naar eind(7), gewesen schepenen, het officie van hooftmanGa naar eind(8) bij meerderheijd van stemmen in 't nieuw magistraetGa naar eind(9) bekomen hebbende, daerover heeft bedankt, zoodat nu den heer GoethalsGa naar eind(10), zeepzieder, bij meerderheijd van stemmen tot het bedienen van 't zelve officie is aenveert geworden.

(2 januarij 1790)

Op den 2 januarij is met alle bedenkelijcke pligtigheijd in de capelle van 't H. Bloet geëijndigt de solemniteijt aldaer begonst den 19 december lestleden; geduerende de verrigtinge van welcke den iver en godtvrugtigheijd overgroot geweest heeft zoodaenig dat daegelijks de kercke veel te kleen was om door de menige godtvrugtige de goddelijcke diensten te konnen bijgewoont worden. Dus ider om het meest het begonste werk van onse gelukkige verlossinge door eenpaerige gebeden van den hemel afsmeekende.

[pagina 9]
[p. 9]

(3 januarij 1790)

- fol. 127 - Op den 3 januarij wiert 's morgens met het begin der metten tot 's avons naer het lof in de cathedraele kercke van St.-Donaes het Alderheijligste ter aenbidding van het volk op den hoogen autaer in den choor geëxponeert. Om 10 uren geschiede een zeer pligtige misse ten bijwesen van d'heeren der agtbaere magistraeten en degene der verscheijde committésGa naar eind(11) deser stadt Brugge; naermiddag om vier uren wiert een zielroerende sermoen gedaen door den heer canonink archidiaken De GrijseGa naar eind(12) nopende de tijdtsomstandigheden in plaets van onsen eerweerdigsten heer bisschopGa naar eind(13), die in het geaffixeert placaet hadde laeten bekent maeken dat hij zoude gepredikt hebben dog die heden morgen naer Gend was moeten vertrekken tot bijwoning van de pligtigheijd die morgen aldaer zal plaetse hebben. Hierop volgde het lof waermede eijndigde den generaelen biddag van de vijfthiendaegsche devotie. Den toeloop zoo van ingesetene als vremde van alle gewesten was heden in dees kerke ongemeijn groot, terwijl heden aldaer door het houden van een generaele H. Communie door eene besondere breve van zijne - fol. 128 - heijligheijd Pius den VIGa naar eind(14) paus van Roomen verleent en uijt de schatten van onse moeder de H. Kercke gejont was vollen aflaet met kwijtschelt van alle sonden, zoo nogtans dat de H. Communie door ider in 't besonder in de cathedraele kercke moest gehouden worden.

 

Heden was ook het H. Bloet nog ter aenbidding uijtgestelt, zoodat heden morgen en naermiddag door duijsenden vremdelingen en ingesetene den ommegang gegaen wiert.

 

Heden verscheen in 't licht: ‘Redenvoering tot lof en danksegginge aen de Alderheijligste en onbevlekte maegt Maria over de gelukkige verlossinge der stadt Gend, etc.’ (ziet dezelve versaemeling N. 5 onder de stukken N. 3), ook ‘Den bekeerden boer of saemenspraek tusschen eenen patriot en eenen boer raekende de troubels van desen tijdt’Ga naar eind(15) ('t welk versaemeling N. 2 onder de stukken N. 6 kan gesien worden).

(4 januarij 1790)

Op den 4 januarij wiert binnen de stadt Gend, als d'hooftstadt van Vlaenderen, op eenen theater opgeregt op de Vrijdagmart om de kortheijd des tijdts maer half zoo groot als in d'inhulding van den gewesen souverijen, dog op 't alderpragtigste uijtgedost, aen - fol. 129 - het volk afgekondigt het Manifest van VlaenderenGa naar eind(16) (ziet hetzelve in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 3 en bewondert den wonderen inhout terwijl in hetzelve Zijne Majesteijt den keijser ende koning Josephus den II vervallen ende verwesen verklaert wordt van de heele heerschapije van Vlaenderen, zoo wijtloopig in dezelve kan gesien worden). Verders zal men in de Gendsche gasetteGa naar eind(17) konnen sien, die heden niet is uijtgegeven om de vruegdebedrijven die tot Gend hebben plaetse gehadt, op hoedaenig eene pligtige wijse zulks op heden aldaer ter uijtvoer gebragt is; onbeschrijvelijk zijnde het vruegdegeroep 't goon naer d'afkonding van 't manifest door de menige duijsent persoonen, zoo ingesetene als vremde, dat op de Vrijdagmart plaetse hadde, 't goon door 't draeijen der hoeden zoo van de heeren bisschoppen, andere geestelijcke heeren en prelaeten als weerlijcke heeren met alle toejeuging beantwoort wiert, op 't gelaet van ider konnende gesien worden de voldoening over onse bekomen vrijheijd en van ons alle in eenen zoo korten tijdt van onse dwijngelanden en verdrukkers verlost te zien.

(5 januarij 1790)

- fol. 130 - Op den 5 januarij was er 's avons binnen dese stadt Brugge in 't Stadthuijs bijnaer eenen oproer teweeg door meer dan 200 persoonen die

[pagina 10]
[p. 10]

murmureerden omdat zij zoo lang moesten wagten totdat hunnen naem tot het doen der patrouilliën en wagtenGa naar eind(18) uijtgeropen wiert, dog 25 mannen van de reets geïngaseerde troupen in de waepens aengekomen zijnde, wiert den tewegen oproer geluckig gestilt; want alzoo het doen der borgerlijcke wagten nu een eijnde genomen heeft en dat zoo de poorten, magasijnen, batterijenGa naar eind(19), etc., nu door aengestelde mannen worden bewaert, die tot 20 stuijvers tusschen dag en nagt betaelt worden, is daegelijks de troppelingGa naar eind(20) in 't Stadthuijs om de naemen te hooren uijtroepen overgroot, want wegens de troubele tijden menigvuldige zig zonder werk zijn bevindende.

 

Heden verneemt men in de I Gasette van Gend van 't jaer 1790: uijt Weenen dat Z.M. den keijser zig nog altijdt onpasselijk bevint en bekent dat het verlies zijner Nederlanden hem de doodt zal kosten; verscheijde berichten nopende den Turkschen oorlogGa naar eind(21). Uijt Londen bericht nopende de saeken - fol. 131 - in de Oostenrijksche Nederlanden die d'aendagt der vremde hoven naer zig trekken. Uijt Parijs aenbelangende stukken nopende de landtsvergaederinge. Uijt Luxembourg dat de professors van het seminarie zijn vertrokken; berichten tot hoe verre de Bel[g](s)issche troupen zig hebben meester gemakt; het fort LilloGa naar eind(22) bij capitulatie overgegeven. Uijt Brussel de vermaerde abdije van CambronGa naar eind(23) in 't besit van haere rechten weergekeert; de provencie van LimburgGa naar eind(24) van de keijserlijcke troupen bevrijt; de Staeten van Brabant leggen aen 't volk den eedt van trouwe af; bericht waer den generael Van der MerschGa naar eind(25) zig met zijn leger bevint. Uijt Gend omstandig verhael van de pligtigheijd in het afkondigen van 't manifest voor de provencie van Vlaenderen; pligtigheijd tot Oostende wegens onse gelukkige verlossing gehouden.

(7 januarij 1790)

Op den 7 januarij wiert binnen Brugge de schouwburgGa naar eind(26) geopent die sedert het begin der revolutie hadde gesloten geweest en door de Fransche troupenGa naar eind(27) voor eene eerste representatie gegeven: ‘Le Soldat patrioticq’, commedie en trois actes, om welckers - fol. 132 - seltsaemheijd van 't stuk menigvuldige nieuwsgierige zig aldaer lieten vinden.

 

Heden verscheen in 't licht: ‘De blijde inkomste binnen Weenen van den gewesen minister Comte de Trauttmansdorff WeinsbergGa naar eind(28), dienende voor een hertelijcke nieuwjaergifte aen alle waere vaderlanders (welcke twee stukken in d'algemeene versaemeling N. 3 onder de stukken N. 4 en 5 konnen gesien worden).

 

Heden verneemt men in de II gasette: uijt Constantinopelen dat den grooten heerGa naar eind(29) zig in 't toekomende voorjaer aen 't hooft van zijn leger zal stellen en andere omstandigheden. Uijt Weenen den toestant des keijsers en dat de geneesheeren van zijne opkomst wanhopen. Swaerigheden in HongariënGa naar eind(30) ontstaen. Uijt Parijs eenen grooten heer in egtenis genomen. Uijt Gend den kortbondigen inhout van het Manifest van Vlaenderen. Brief van eenen patriot van 't goon in de provencie van Luxembourg omgaet. Het magistraet tot Dendermonde vernieuwt en pligtigheden aldaer gelijk ook tot St.-Gillis, land van Waes, wegens onse gelukkige verlossing gehouden.

(10 januarij 1790)

- fol. 133 - Op den 10 januarij wiert op alle de predikstoelen deser stadt Brugge en d'uijtgestrektheijd van het heele bischdom afgelesen eenen herderlijcken briefGa naar eind(31) (welcke in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 6 kan gesien worden), uijtgegeven door zijne doorlugtigste hoogweerdigheijd, den heer bisschop van

[pagina 11]
[p. 11]

Brugge, opsichtelijk tot de geluckige staetsomwentelinge in 't jaer 1789; op des zelfs wonderen inhout door alle de iverige predikkanten voor het lieve vaderland gedaen wordende eene dringende redenvoering om besonderlijk de menige boeren, die de gelukkige staetsomwentelinge in een verkeerden sin verstaenGa naar eind(32), tot de reden te brengen en hun van alle de misbruijken des keijsers eenen waeren indruk te geven.

 

Heden, gelijk van over eenige sondag en h. daegen, worden de kerkparaden onser troupen in 't beste order onderhouden en de misse voor hun gedaen 's morgens om 11 uren in 't clooster der eerweerde paters predikheeren onder den toeloop van zoo menige menschen dat dezelve nauwelijks konnen passeeren. - fol. 134 - De nieuw geformeerde vaderlandsche troupen bestaen in dragondersGa naar eind(33) en voetvolk reets veel in montureGa naar eind(34) zijnde, hoog blouw omset met root en de broeken en vesten geel caleur; ook in een corps jaegers ofte scherpschieters in monture van hoog groen caleur ook omset met root en de broeken tot beneden de beenen draegende. Nog veele van dezelve zijn in hunne gewone kleederen en de formatie word grootelijks vertraegt door het aenhoudende regen en smoorweder, waerdoor de geverwe veroverende laekens der keijserlijcke soldaeten niet konnen gedroogt worden. Nu houden ook alle sondag- en heijligdaegen de drij gildensGa naar eind(35) in uniforme met slaende trommels en vliegende vaendels om 11½ uren hunne kerkparade in de kercke der eerweerde paters recolettenGa naar eind(36) waer telkens voor hun, onder den toeloop van menige menschen een lesende misse gedaen wordt.

(11 januarij 1790)

Op den 11 januarij is binnen Brugge aengekomen een verdeeling der nationeele troupen van - fol. 135 - West-VlaanderenGa naar eind(37) om hier tot naeder orders in besetting te blijven en par eersten naer 't vereenigt patrioticq leger, met de troupen deser stadt, tot versterking gesonden te worden; naer welke men verneemt op d'orders van den generael Van der Mersch uijt Brussel, Gend, Doornijk en andere steden reets groote versterkinge toegesonden te zijn, omdat den zelven generael tot het veroveren van de provencie van LuxembourgGa naar eind(38) groote hinderpaelen ontmoet door de keijserlijcke die alle daernae toegetrokken zijn, zoo in de verovering van Brussel als ander steden in Brabant, tot zoo verre dat ons patrioticq leger in verscheijde aenvallen der keijserlijcke reets eenige kleene nederlaegen heeft ontmoet, dog, zoo men verneemt, worden er ook menige keijserlijcke gesnevelt, zoodat men eenpaerig hoopt, met de goddelijcke hulpe, onse thien Neerlandsche provenciënGa naar eind(39) haest van alle de tijrannen ontbloot te zien.

 

Heden verneemt men in de III gasette: uijt Weenen dat de gedeputeerde, door den - fol. 136 - keijser naer de Nederlanden gesonden, onverrichter saeke staen terug te keeren. Bericht wegens den Turschen oorloog en andere omstandigheden. Uijt Londen dat tot Dublin eenen opstant is veroorsakt wegens het oudt gebruijk van het stierengevegt. Uijt Parijs decreten der landtsvergaederinge; den hertog van ArembergGa naar eind(40), hoogbalieu van Henegauw, wordt pligtig tot Bergen ingehaelt. Uijt Brussel 't pligtig onthael van den zelven hertog en van den hertog van UrselGa naar eind(41); besluijt van de provencie van Limbourg het aenveerden van alle vremde overlopers tot den dienst verboden. Uijt Gend verdeelingen der troupen naer het vaderlandts leger vertrokken; tijdingen uijt hetzelve ontfangen; iver tot vermeerdering van 't krijgsvolk. Brief uijt Antwerpen; naemlijst der vier aengestelde commissiën; het magistraet tot Nieuport vernieuwt; pligtigen lijkdienst over eenen vaderlander tot Wervik gehouden; de Staeten van Vlaenderen maeken bekent dat op geene versoekschriften meer agt zal genomen tenzij dezelve bekleet zullen zijn met den gewonelijcken segel der proventie, etc.

[pagina 12]
[p. 12]

(14 januarij 1790)

- fol. 137 - Op den 14 januarij 's morgens om 11 uren vertrokken de volontaire van onse drij gildens in uniforme en met vliegende vaendels van uijt d'Halle naer de parochiale kercke van St.-Walburge, alwaer in volle truermusik afgesongen wiert eene pligtige misse van requiem tot laevenis der zielen der overledene vaderlanders, die voor 's landts geluk het leven hebben verloren. Zulks geschiedende ten bijwesen van d'heeren onser verscheijde committés en eene bijnae ontelbaere menigte volks. Nu ook bijnaer daegelijks ter zelve intentie, nu in d'eene dan in d'andere kerk, diergelijcke missen, dog zonder pligtigheijd, gedaen wordende.

 

Heden verneemt men in de IV gasette: uijt Roomen raedtsvergaederinge wegens de omwentelinge in de Nederlanden genomen. Uijt Warschau nieuwe regeering(s) voor Polen aengenomen. Uijt Weenen dat den keijser zig in eene zeer siegte gesteltenis heeft bevonden en dat het verlies zijner Nederlanden hem groot hertzeer veroorsakt; wonderen voorval van den generael LaudonGa naar eind(42) in 't verschijnen ten hove bij Z.M. den keijser; verscheijde berichten wegens den Turschen oorloog. Uijt Parijs tot St.-DomingoGa naar eind(43) heeft men de vaderlandsche cocarde opgesteken; berichten nopende de - fol. 138 - landtsvergaederinge. Uijt Brussel Z.E. den abt van St.-GertrudeGa naar eind(44), de hertogen van Ursel en d'Aremberg leggen den eedt van trouwe af en verbinden zig teenemael voor den staet; het vaderlandts leger genootsakt naer den kant van Namen te wijken. Uijt Gend besluijt der hoogmogende heeren Staeten van Vlaenderen nopende het passe-droit der officieren. Brief uijt Brussel; pligtigheden tot Wetteren wegens onse gelukkige verlossing gehouden; besluijt van d'heeren Staeten waerbij alle publicke schriften onderworpen aen het gewonelijk oordeel der geestelijcke en weireltlijcke kuerders; lijste van gestolen goederen ten huijse van Joannes van der Muelen, landtsman, in den oragnen polderGa naar eind(45) aengemelt.

(15 januarij 1790)

Op den 15 januarij en eenige andere volgende daegen waeren bij orders van d'heeren van 't magistraet in hunne huijsen in arrest gestelt de heeren GasbekeGa naar eind(46) en BreijdelGa naar eind(47) om den volgenden voorval die gisteravond tusschen dezelve plaetse gehadt heeftGa naar eind(48). D'heer Gasbeke 's avons tusschen 9 en 10 uren in 't cafféhuijs patrioticq regt over 't commediehuijsGa naar eind(49) komende, vint aldaer den zelven Breijdel, nu officier van de nationeele dragonders en eenige besondere heeren patriotten; hij inkomende, besag hun steerling zonder spreken; - fol. 139 - Breijdel het woord opnemende, vraegde waerom hij hun dus besag, waerop Gasbeke antwoorde om de twintig guineenGa naar eind(50) die gij mij van 't spel van den biliard schuldig zijt. Breijdel hierop in gramschap schietende, dreijgde zijn sable te trecken, dog d'andere patriotten zulks onnoodig seggende te zijn, zeijden dat zij hem wel zonder den sable zouden betaelen. Gasbeke in toornigheijd schietende, trok zelfs zijnen sable, welke hem afgeweert zijnde, gaf Breijdel hem met 't agterste der zelve eenige swaere slaegen op 't hooft en bragt hem verscheijde wonden toe. Gasbeke hem dus overmeestert siende, trok uijt zijnen sak een gelaeden pistole om op hun te losbranden, op 't vertoog van welcke zij hem alle op 't lijf vielen en tot verscheijde swaeren wonden toebragten, zoo verre dat Gasbeke door d'overmagt van zig zelven viel en zij hem seker van 't leven zouden hebben gebragt, temeer omdat hij verdagt is eene fijge of keijsersgesinden te zijn, indien niet eenen heer raedt met de schaedebelettersGa naar eind(51) toegekomen hadt welke het gevegt stilden en den gewonden naer 't Stadthuijs deden bewegen, gelijk ook Breijdel en eenige der besonderste van desen voorval. Het magistraat wiert - fol. 140 - seffens vergaedert en naer het hooren van partijen wiert Gasbeke om 12½ uren 's nagts zijne wonden in 't Stadthuijs vermakt en van daer naer zijn huijs beweegt en in arrest gestelt, gelijk ook Breijdel, want dese, beijde malkander de doodt gesworen hebbende, zoolang als gevangene in hun huijs zullen moeten blijven totdat den heelen handel door 't collegie zal ontdekt zijn.

[pagina 13]
[p. 13]

(17 januarij 1790)

Op den 17 januarij saeg men tot vruegt van groot en kleen in de kercken der eerweerde paters predikheeren en in degene der parochiale kercke van St.-Jacobs herstelt de broederschappen van den H. naem Jesus; pligtige goddelijcke diensten als naer oude gewoonte door de confraters bijgewoont wordende. In de kercke der eerweerde paters carmelitenGa naar eind(52) ziet men ook pligtig herstelt het broederschap van 't H. Schapulier van MariaGa naar eind(53) wegens den derden sondag der maent met vergunning van vollen aflaet voor de ingeschrevene van 't zelve broederschap. Ten bijwesen van alle de confraters wiert 's morgens om 10 uren gesongen eene zeer pligtige misse, om vier uren wiert gedaen het sermoen en daernaer een solemneel lof, eijndigende met den Te Deum Laudamus om den almogenden Godt te bedanken over de - fol. 141 - gewenschte herstelling van dit broederschap. Benevens alle de cieraeden van dees confrerie die nog in wesen zijn gebleven ofte die door eenige iverige confraters zijn gekogt in de schandaleuse verkooping op d'Halle in 't jaer 1786Ga naar eind(54), wegens de suppressie der confrerijen ziet men nu ook nog in wesen de catalogue in welcke de naemen der confraters geplaest staen. Ter deser gelegentheijd was de kercke ook zeer pragtig verciert, langs alle zijden, gelijk op de pilaeren, jaerschriften en sinnebeelden wegens dees wonderbaere gebuertenis geplaest staende.

(18 januarij 1790)

Op den 18 januarij wiert rondt de stadt gedaen eenen extra ordinairen ommegang ten behoeve van den gemeenen armenGa naar eind(55) deser stadt Brugge. In desen generaelen ommegang is eene aensienelijcke somme opgesaemelt geworden, ider volgens zijn vermogen gevende om den algemeenen noodt te helpen onderstuenen, daertoe opgewekt zijnde door een gedrukte vermaening die elk tevooren was thuijs gesonden en welcke in de versaemeling N. 2 onder de stukken N. 7 kan gesien worden. Het - fol. 142 - onderstuenen van de gemeene kasse der arme wordt nu zooveel te nootsaekelijcker omdat het publik bedelen sedert de revolutie onser provencie meer ende meer toeneemt, schijnende dat, gelijk alle de edicten van wijlent het gesupprimeert gouvernement gecasseert zijn, dat het edit nopende het verbodt van 't bedelen ook zoude geene plaetse meer grijpen. Eenige van de stoutste bedelaers zelfs schijnen hun diesaengaende te beroemen welcke, zoo er niet seffens in voorsien wiere, haest van 't gebruijk tot de gewoonte zoud ingevoert worden.

 

Heden is van 't Stadthuijs afgekondigt het Manifest voor Vlaenderen, op den theater tot Gend afgekondigt den 4 deser en hetzelve is zoo binnen dese stadt als te lande alom geaffixeert geworden zoodat ider nu gehouden is zig aen 't zelve te gedraegen. Eene andere bekentmaekinge vanwegens de hoogmogende heeren Staeten van Vlaender is heden ook van 't Stadthuijs afgekondigt, behelsende dat alle de edicten door den gewesen keijser geëmaneert, raekende het houwelijkGa naar eind(56), zijn gesupprimeert en in volkomen opschortinge gehouden worden ende - fol. 143 - dat ider zig ten desen opsicht zal moeten gedraegen volgens de wetten en usantiën die tevooren, zoo geestelijcke als weireltlijcke, in gebruijk waeren.

 

Heden verneemt men in de V gasette: uijt Weenen en Parijs verscheijde berichten wegens den Turschen oorloog. Uijt Namen dat de overloping der keijserlijcke troupen zeer is toenemende; 1500 mannen vrijwillige van Gend naer het vaderlands leger doorgetrokken. Uijt Loven herstellingen in de gesupprimeerde collegiën gedaen. Uijt Brussel dat verscheijde vremdelingen de provenciën komen bewoonen; d'hoofdgildens verdeelt in ses compagniën; memorie aen alle de provenciën toegesonden om den koophandel in 't algemeen te doen herleven. Uijt Gend bericht van eenen officier. Uijt het vaderlandse leger aenmoedinge tot de wervingen voor het vaderlandsch leger; andere tijdinge van den officier Senten uijt hetzelve. De

[pagina 14]
[p. 14]

lichtinge der effecten van de confrerije van O.L.V. van Loretten toegestaen; de gesupprimeerde religeusen capucinerssen en urbanisten reclameeren hunne cloosters, pligtigheijd hierom gehouden. Het magistraet tot Kortrijk met de naemlijst vernieuwt.

(19 januarij 1790)

- fol. 144 - Op den 19 januarij 's morgens om 11 uren vertrokken van de Mart d'heeren confraters der drij gildens met slaenden trommel en vliegende vaendels naer de kercke der eerweerde paters augustinenGa naar eind(57), alwaer voor d'overleden vaderlanders eene pligtige misse van requiem afgesongen wiert ten bijwesen van d'heeren onser verscheijde committés en menige godtvrugtige inwoonders. De keersen der candelaers op den autaer in den choor waeren met het waepen van Vlaender omhangen, gelijk ook degene met welcke de misse afgesongen wiert.

 

Geduerende desen avond tusschen 11 en 12 uren is door een groot geleijde gewaepende van de volontaire der gildens uijt zijn huijs gehaelt in de Smedestraete, eenen boer van Vassenaere die aldaer over eenige jaeren hadde woonachtig geweest bij zijne schoondochter en bij welcke hij zelfs eenige kinderen hadde gewonnen, ter reden van welcke hij voor zijn leven uijt 's keijsers gebiedt gebannen zijnde nu over eenige daegen zijn ban gebroken en naer de stadt Brugge is weergekeert. Op 't aenkomen van de volontaire der gildens vlugte hij bovenop het dak van het huijs in zijn hemde, van welcke hem dezelve - fol. 145 - dreijgende te schieten, heeft hij voor zijn leven gebeden en afkomende zig aen hun gevangen overgegeven, aldus seffens naer de vangenis beweegt wordende om door 't magistraet zoo nopende het breken van zijnen ban als andere pligtigheden onderhoort te worden.

(20 januarij 1790)

Op den 20 januarij 's morgens om 10½ uren is in de parochiale kercke van St.-Jacobs gedaen eene zeer pligtige misse in volle truermusik ten koste van d'heeren confraters van het broederschap van de Gelovige ZielenGa naar eind(58), reets in dees kercke met alle pligtigheijd herstelt en in welcke alle de tevooren gesupprimeerde leden tegenwoordig waeren, gelijk menigvuldige andere godtvrugtige, dit tot laevenis der zielen van d'overledene vaderlanders die in de verscheijde bataliën het leven hebben verloren. Den autaer in den choor was zeer pragtig in den rouw verciert en de keersen waeren omhangen met de waepens van Vlaenderen, pragtig geschildert zijnde.

(21 januarij 1790)

Op den 21 januarij wiert ter zelver ure in de kercke van St.-Jacobs afgesongen eene zeer - fol. 146 - pligtige misse in volle musik gevolgt door den Te Deum Laudamus en het luijden van alle de klokken der zelve kercke om den almogenden Godt te bedanken over den gewenschten segen onser vaderlandsche waepens en de verdere behoudenis der zelve, van den hemel, door eenpaerige gebeden van den hemel af te smeeken. Ter zelver intentie is heden ook in de kercke der eerweerde paters augustinen ter gelijcke ure afgesongen eene zeer pligtige misse ter eeren van den H. Nicolaus van TolentijnGa naar eind(59) met expositie der zelve Heijlige Reliquien om door de voorspraek van den zelven heijligen bij Godt de voortduering van een gewenschten vrede over onse landen af te smeeken.

 

Heden wiert bij placaete geaffixeert dat d'heer De ZutterGa naar eind(60), hooftman en deken der neering der linwadiers, daegelijks aen alle geringe persoonen van 8 tot 9 uren 's morgens, met een certificaet van dischmeester ofte pastor, de hemden zal te maeken uijtgeven voor de nationeele troupen en voor loon zal geven tot 3 stuijvers van ider, zooals door 't commité-militaire is gegeven geworden.

[pagina 15]
[p. 15]

Heden verneemt men in VI gasette: uijt Weenen - fol. 147 - nomber der geborene en gestorven kinderen in die hooftstad; wonderen toestel nopende de siekte des keijsers; voorstel tot instelling van openbaere gebeden door den keijser afgeslaegen, gelovende dat er weijnige menschen voor hem zouden bidden; verscheijde berichten wegens den Turkschen oorloog; keijserlijcke soldaeten uijt de Nederlanden tot Francfurt aengekomen. Uijt Parijs wondere omstandigheden van verscheijde beroerten, zoo aldaer als in andere plaetsen van Vranrijk ontstaen. Uijt Gend brief van eenen officier uijt het vaderlandts leger. Pligtigheden tot Oostende, tot Lokeren, tot Aelst en Deijnze wegens onse gelukkige omwenteling gehouden.

(22 januarij 1790)

Op den 22 januarij 's morgens tusschen 11 en 12 uren was er een overgroot disorder veroorsakt door drij lolledraeijersGa naar eind(61) op 't inbrengen van hun goet aen d'Ezelpoort, want aengehouden zijnde, konde hun nauwelijks de wagt tegenhouden door den grooten tegenstant die zij deden, dog eene verdeeling der volontaire onser gildens van d'hooftwagt van de Mart met eenige schaedebeletters - fol. 148 - toegekomen zijnde, wierden zij door d'overmagt, naer zij nogtans de schaedebeletters eenige stampen hadden toegebragt te hebben, tusschen het geloop van duijsenden menschen vergeleijt naer de vangenisse waer zij hunne moetwilligheijd zeer dier zullen moeten betaelen.

 

Heden naermiddag wiert ook gekoort en gebonden door eene boerewagtGa naar eind(62) ingebragt eenen boer en in vangenis beweegt die zig opentlijk heeft verklaert den keijser genegen te blijven, andere daertoe heeft opgehist, tot zoo verre dat hij bestaen heeft eenige cocardes te lande met gewelt van andere af te trecken. Met 't grootste ongenoegen verneemt men dat te lande nog menige diergelijcke kwalijk peijsende gevonden worden, die niet alleen een groot disorder veroorsaeken maer andere zelfs tot verkeerde meijningen bewegen, want de verscheijde gesintheden groote disorders zouden konnen teweeg brengen.

 

Heden verscheen in 't licht: ‘Saemenspraek tusschen Zijne Majesteijt Josephus den II ende Zijne Majesteijt Ludovicus den XVI, koning van Vranrijk’, verciert met tijtelplaet, (welcke in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 7 kan gesien worden).

(23 januarij 1790)

- fol. 149 - Op den 23 januarij is vanwegens d'edele heeren van 't magistraet van Stadthuijs bij hallegebode en trommeling afgekondigtGa naar eind(63) dat den Heere ende Wet verbiet, gelijk zij verbieden bij desen het draegen van degens, fusieken, sabels, weijmessenGa naar eind(64), pistolen, stokken met degens en alle andere krijgstuijg dan alleen degene van den edeldom ofte die in amploij zijn, degene der vrije gildens in uniforme zijnde en hunne bediening verrichtende, gelijk ook degene die patrouilles of andere gestelde wagten zullen doen, zijnde aen alle andere het draegen der zelve die bij veele sedert de laeste troubelen in gebruijk zijn, verboden, op de boete van 12 pond parasijseGa naar eind(65) voor elcke contraventie die onder den gemeenen armen zal verdeelt worden. Vernieuwende den Heere en Wet ook de voorige ordonantieGa naar eind(66), gegeven nopende degene die naer het luijden der klokke te laet in d'herbergen zullen verblijvenGa naar eind(67), voorkomende ook eenider van op pene van arbitraire correctie van daer bevonden wordende seffens dezelve huijsen te ontruijmen, alwaer 't zelfs dat zij instantelijk de gefixeerde - fol. 150 - boeten wilden betaelen. Vernieuwende den Heere ende Wet ook de voorgaende ordonantie van op de straeten met kolvenGa naar eind(68) te speelen op pene van te vervallen in de boeten en amenden bij dezelve ordonantie

[pagina 16]
[p. 16]

gestatueert; ordoneerende wel uijtdrukkelijk aen alle heeren raeden, schae[de]beletters en stadtssoldaeten nauwkuerig op d'uijtvoering deser ordonantiën waeken, op pene van de minste contraventie ofte oogluijking zelfs te vervallen in dezelve boeten en amenden bij de voorige ordonantiën vermelt en als de daeders zelve aensien te worden.

 

Heden verscheen in 't licht: ‘De drij gesusters’ of ‘Argelistige staetkunde van Marie-AntoinetteGa naar eind(69), koninginne van Vranrijk, Marie-CarolineGa naar eind(70), koninginne van Napels en Marie-ChristineGa naar eind(71), gewesene gouvernante der Nederlanden’, (welke in de versaemeling N. 2 onder de stukken N. 8 kan gesien worden).

(25 januarij 1790)

Op den 25 januarij is binnen de stadt Brugge overleden d'heer CaesemaekerGa naar eind(72), wonende in't boterhuijsGa naar eind(73), die sedert ontrent den tijdt van dertig jaeren - fol. 151 - wegens het afschieten van den eerevogel, koning der hooftgilde van St.-Sebastiaen, onderhouden met de hantboge, tot St.-Cruijs hadde geweest.

 

Heden siet men voor d'eerste mael de wagt van onse nationeele troupen in volle uniforme geformeert voor 't ProosscheGa naar eind(74) waer sedert het begin der revolutie het committé-militaire gehouden wordt en waer de saeken, die kostbaere formatie regarderende, verhandelt worden, terwijl nu aldaer drij gecommitteerde der heeren Staeten van Vlaenderen zijn gearriveert om inspectie te nemen nopende de menigvuldige onkosten die tot Brugge nopende die formatie worden gedaen, want men nu seker weet dat alle het gelt der comtoiren niet genoegsaem is om die formatie te formeeren en dat het committé in eenmael om eene somme van 60.000 guldens naer d'heeren Staeten van Vlaender geschreven heeft en om welcke oorsaek voorseker de gecommitteerde der heeren Staeten alhier ter inspectie van saeken aengekomen zijn.

 

Geduerende desen nagt viel binnen Brugge de volgende moetwilligheijd voor: de volontaire - fol. 152 - van de gilde van St.-Bastiaen, de hooftwagt onderhoudende van heden, deed des nagts de patrouillie aen 't hooft hebbende sr. RijsmanGa naar eind(75), stoeldraeijer, voor chef; in de Pottemaekersstraet aen de herberg Den Helm gekomen zijnde, klopten zij om de duere in stukken te leggen om te zien of er niemant naer d'uere verbleven was en naerdat de vrouw tot verscheijde mael hadde geropen van neen, zeij den zij dat het den HeereGa naar eind(76) was en dat zij moesten binnen komen, waerop de duere opengedaen zijnde, wilde de patrouillie van drank bedient zijn 't welk de vrouw weijgerde te geven en ziende in plaets van den Heere, eenen stoeldraeijer voor d'hant, begonde sij sijne verwaentheijd uijt te schelden, zoo verre dat den heer stoeldraeijer haer en haere dochter verscheijde stooten, slaegen en kappen toebragt en haer en haere dochter met gewelt bijnae sleepten tot in de hooftwagt, waer d'andere leden der gilde heel den handel nauwkuerig onderhoort hebbende hun seffens slakten en naer huijs beweegden, grootelijks de moetwilligheijd van Rijsman en de - fol. 153 - voordere patrouillie berispende, zoo verre dat den heer chef des anderdaegs gedisgratieert wiert uijt dezelve gilde als onweerdig nog lit van dezelve te zijn en nog te vreesen heeft dat de gemelde vrouw en dochter het groot onregt hun aengedaen in 't recht zullen doen gelden ende hem in justitie zullen vervolgen.

 

Heden verneemt men in de VII gasette: dat de gesontheijdsgesteltenis van Zijne Majesteijt den keijser wederom zeer verergert is. Berichten wegens den Turckschen oorloog. Uijt Londen geboortedag van de koninginne pligtig geviert. Uijt Parijs naedere berichten wegens de saemenrottingen; decreten der landtsvergaederinge.

[pagina 17]
[p. 17]

Uijt Hervé corps Brabansche troupen aldaer aengekomen. Uijt Namen bericht nopende het patrioticq leger. Uijt Loven seven stukken kanon van Bergen-op-Soom komende naer hetzelve leger doorgetrokken. Uijt Brussel brief uijt Luxembourg waerbij de borgers die geen levensmiddelen voor ses maenden hebben die stadt moeten verlaeten; verscheijde andere berichten uijt het vaderlandsch leger; de dames Kanonikerssen van Andenne in hun voorige - fol. 154 - wooning herstelt. Groote pligtigheijd tot Teemsche wegens de geluckige revolutie gehouden.

(27 januarij 1790)

Op den 27 januarij wiert het lijk van den heer Kaesemaeker, overleden koning van de gilde van St.-Kruijs, zeer pligtig ter aerde bestelt, 's avons om vijf uren op de volgende order: voorop gingen eenige vaenen, dan volgden 30 stedeballenGa naar eind(77) singende de MiserereGa naar eind(78), agter dese de leden der zelve gilde met brandende flambeewen, tusschen dese ging het truermusik in vollen rouw omhangen, gelijk ook den standaert omhangen met rouwlinten, dan volgde het lijk, liggende op hetzelve het blasoen met den eerevogel waermede den koning geduerende zijn leven hadde omhangen geweest, liggende op een verheven kussen. Eenige carossen volgden het lijk 't welk desen avond zeer pligtig op 't kerkhof van St.-Kruijs begraven wiert.

 

Heden verscheen in 't licht: een ‘Tweede Manifest van Brabant’, verrijkt met aenbelangende noten ('t welk in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 4 kan gesien worden). Ook ‘De bichte ofte belijdenis van Joseph den II - fol. 155 - aen zijnen cancelier KaunitzGa naar eind(79)’, welcke in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 8 kan gesien worden).

(28 januarij 1790)

Op den 28 januarij verscheen in 't licht: ‘Vermaen voor alle waere vaderlanders’, 't welk in de versaemeling N. 1 onder de stukken N. 4 kan gesien worden en 't welk niet zonder redens wordt uijtgegeven om de menige kwalijk peijsende, die er zoo binnen de stadt Brugge als alle andere plaetsen worden gevonden, die waer 't dat het in hunne magt waere, de veroverde landen seffens onder de heerschapije van het huijs van Oostenrijk zouden doen weerkeeren, van welcke wij zoo menige droeve voorbeelden gesien hebben. Ook breve van zijne heijligheijd den paus Pius den VI aen den bisschop van BrinnGa naar eind(80) (gelegen in Moraviën) raekende de maniere op welcke hij zig moet gedraegen met de afgeschafte cloosters zijns bisdoms, (welke in de versaemeling N. 3 onder de stukken N. 9 kan gesien worden).

 

Heden om thien en half uren is zonder eenige buijtengewonelijcke pligtigheijd en zonder het bijwesen van de confraters van St.-Cruijs, in forma den - fol. 156 - de gewillige, verricht in de kercke van St.-Jacobs den lijkdienst wegens het afsterven van d'heer Kaesemaeker, koning der gilde van St.--Cruijs, van welk afsterven hiervooren gehandelt is.

 

Heden zijn de twee heeren gedeputeerde van de Staeten van Vlaender van hier naer Gend vertrokken naer, zoo wegens de staetssaeken als der gene van de militaire, zeer nauwkuerige inspectie genomen te hebben.

 

Heden verneemt men in de VIII gasette: uijt Weenen dat den keijser zig in eene zeer slegte gesteltenisse bevint; berichten wegens den oorloog nopende Pruijssen en PolenGa naar eind(81). Uijt Londen aenspraek des konings aen 't parlement. Uijt Parijs decreten der landtsvergaederinge. Uijt Brussel den generael Van der Meersch aldaer aengekomen. Uijt Gend het Tractaet van Vereeninge der Nederlandsche Staeten, bestaende in XII

[pagina 18]
[p. 18]

artikelenGa naar eind(82). Pligtigheden welcke tot Scheldewindiken, landt van Aelst en tot Lokeren, landt van Waes, wegens de gelukkige revolutie gehouden zijn.

(30 januarij 1790)

- fol. 157 - Op den 30 januarij saeg men het grootste disorder door eenen geïngaseerden van 't nationeel voetvolk onser besetting veroorsaeken. Desen, beschonken zijnde, liep als verwoed rondt met zijnen blooten sable en wilde sieur Kleijn, lederbroekmaeker in de Geltmuntstraete, die over zijn deure lag, in den lijve kappen onder het uijtspreken van menige schelwoorden. D'heer Van Vijve, oversten van 't corps jaegers, bijtijdts toekomende, wende hem van 't huijs af en tegen wie hij ook met zijnen houwer wilde tewerk gaen, dog desen hem laetende loopen tot in 't BesemsstraetjeGa naar eind(83) in d'herberge Den Rooden Hoedt (in welk huijs menige onser besettinge daegelijks hun gelt verteeren) rapporteerde hieraf seffens de volontaire der gildens van d'hooftwagt die, naer het huijs ontset te hebben, hem, niettegenstaende het groot gewelt dat hij makte, apparendeerden en in de hooftwagt beweegden. Dese is onder menigvuldige een exempel van de te groote liberteijt die aen de nationeele troupen gegeven wordt waerdoor menige disorders voorvallen.

(31 januarij 1790)

- fol. 158 - Op den 31 januarij 's morgens om 11 uren vertrokken van de Mart de volontaire onser drij gildens in uniforme met hun krijgsmusik en vliegende vaendels naer de collegiale kercke van St.-Salvators alwaer in den choor in volle musik afgesongen wiert eene solemnele misse tot laevenisse van de zielen der overledene vaderlanders die in de verscheijde aenvallen voor 't lieve vaderland het leven hebben verloren, in welcke misse d'heeren onser verscheijde committés tegenwoordig waeren.

eind(1)
Met dit anagram van Romeinse letters (cijfers) vormde van Walleghem het jaartal waarop zijn ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ betrekking hebben. M = 1.000; D= 500; C= 100; L = 50; W = 10; U = V = 5; Y = 2; I = 1. De som van de verschillende Romeinse letters (cijfers) vormt precies 1790.
eind(2)
Van Walleghem heeft in het vijftiende deel geen titels meer opgenomen. Om toch een zekere ordening in het geheel door te voeren, hebben we de maandvermeldingen bijgevoegd.
eind(3)
Zie voetnoot 227 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788.
eind(4)
Tot het geheel van de kerkhervormingen van Jozef II behoorde ook de opheffing van de religieuze broederschappen of confrerieën. Jozef II vond dat deze hun eerste doel de naastenliefde, uit het oog verloren hadden. Bij dekreet van 8 april 1786 werden ze dan ook allen opgeheven en vervangen door één enkele ‘confrerie van de werkzame naastenliefde’. De organistorische instructies daartoe volgden pas op 15 september 1789. Toch was het zo dat in het traditionele parochieleven waar kerkelijke feesten etc... het sociale leven ordenden en ritme gaven, de bestaande broederschappen niet zomaar meteen verdwenen. (J. ROEGIERS, Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden, in: N.A.G.N., Haarlem, 1980, dl. IX, blz. 369-371), (M. CLOET, Het gelovige volk in de 18de eeuw, in: ibidem, dl. IX, blz. 401-403).
eind(5)
Joseph-Leopold de Cridts werd geboren op 23 oktober 1705 als eerste kind van de Brugse raadpensionaris Jean-Baptiste de Cridts en Isabella Francisca van Hilderson. Joseph-Leopold vestigde zich in 1728 te Brugge als advokaat. In maart 1750 trad hij in het huwelijk met Marie-Catherine Breijdel en vestigde zich in de Blinde Ezelstraat. Hij werd proost van de confrerie van het Heilig Bloed in 1754 en net zoals zijn vader werd hij raadpensionaris en griffier van de criminele kamer van de stad Brugge. Tijdens de vierde Engelse Zeeoorlog bezat Brugge de toelating om zeebrieven voor koopvaardijschepen uit te vaardigen. Er werd dan ook een admiraliteit opgericht die o.a. werd waargenomen door de Cridts; hij was trouwens ook afgevaardigde bij de wateringe van Blankenberge. In 1749 was hij ook griffier van het siège van de burgerlijke wacht geworden. Die functie heeft hij 40 jaar waargenomen en m.a.w. gedurende deze periode ingestaan voor de administratieve taken van de burgerlijke wacht. Op het einde van zijn loopbaan werd hij 1ste raadpensionaris, wat hem de griffie van de schepenkamer opleverde. Daarnaast was hij sedert 1775 lid van de Sint-Jorisgilde en in augustus 1790 werd hij ook lid van de Sint-Sebastiaansgilde. Tijdens de periode van de Brabantse Omwenteling behoorde hij tot de grote groep van magistraten en oude-magistraten die zich keizersgezind opstelden, duidelijk hun opinie manifesteerden en aan oppositie tegen het nieuwe bewind deden, hoewel hijzelf met alle jozefistische ingrepen akkoord ging. Hij stierf op 4 april 1796 en werd begraven op het kerkhof van de Onze-Lieve-Vrouwkerk. (N. GEIRNAERT, Inventaris van de Doop-, Trouw- en Begraafboeken, bewaard in het Stadsarchief te Brugge, Brugge, 1982, Sint-Anna, Eigenlijke parochieregisters, 25, D), (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd (1780-1794), Brussel, 1972, dl. I, blz. 22 en 246), (J. GAILLIARD, Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données historiques et généalogiques sur chaque famille, Brugge, 1857-64, dl. IV, blz. 444), (S.A.B., Almanakken, BI-hh, 1787, blz. 147), (H. GODAR, Histoire de la Gilde des Archers de Saint Sébastien de la Ville de Bruges, Brugge, 1947, blz. 386), (A. VANHOUTRYVE, De Brugse kruisbooggilde van Sint-Joris, Handzame, 1968, blz. 242), (G. TANGHE, De burgerlijke wacht van Brugge in de tweede helft van de achttiende eeuw (1730-1790), Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1982, blz. 9).
eind(6)
Hier wordt de ‘confrerie van de Allerheiligste Naam Jesus’ bedoeld, die gevestigd was in de kerk van de paters predikheren. (In deze kerk hielden 4 confrerieën hun erediensten: H. Thomas van Aquino, Rozenkrans, Petrus Martelaar en dus de H. Naam Jesus.) Van Walleghem zinspeelt hier op het beeld van het ‘kindeken Jesus’ dat rond het altaar te vinden was. Vandaar trouwens de naam ‘Confrerie van het kindeken Jesus’. (S.A.B., Confrerieën en kloosters, Inventaris 1680-1786).
eind(7)
Jacobus Philippus Ambrosius Pecsteen de Swevezeele werd geboren te Brugge (O.-L.-Vrouwparochie) op 5 december 1758 als zoon van Joannes Franciscus en Francisca Joanna vanden Abeele. Hij behaalde een licentie in de rechten en fungeerde vanaf 18 oktober 1781 als advokaat bij de Raad van Vlaanderen. Enkele jaren later werd hij ook griffier en rechter bij de ‘Rechtspleging van Domeinen van Zijne Majesteit’. In de wet van 1788 werd hij als schepen van Brugge opgenomen. Tijdens de Brabantse Omwenteling kreeg hij het lucratieve ambt van schepen van het Brugse Vrije toebedeeld. Dit alles wil zeggen dat Pecsteen wel een royalist was, maar toch niet onwankelbaar in deze ideologie: later, bij de eerste Oostenrijkse restauratie en de Wet van januari 1792, werd hij trouwens gepasseerd. Daarnaast werd hij ook als pensionaris opgenomen in de Revolutionaire Schaduwwet van juli 1792, en was hij van 1786 tot 1793 lid van de opposante Brugse kring, de ‘Société Littéraire’ waaruit de Jacobijnse club gegroeid is. Rond die tijd (1792-1793) bestond zijn optreden alleen nog uit een wijkmeesterschap in het O.-L.-Vrouwzestendeel. Intussen was hij, op 21 juni 1791, te Brugge in het huwelijk getreden met Marie-Jeanne d'Hooghe de la Gaugerie (1771-1850) en was hij in het revolutiejaar 1790 lid geworden van de Sint-Sebastiaansgilde van Sint-Kruis en de Sint-Jorisgilde. Een jaar later werd hij ook lid van de confrerie van het Heilig Bloed; van 1826 tot 1829 zou hij trouwens proost worden van deze confrerie. Nadat hij tijdens de eerste Franse overheersing geen openbare ambten had bekleed, werd hij vanaf 27 mei 1793 tot aan de hervorming van de magistratuur in 1796, terug schepen van het Brugse Vrije. Napoleon benoemde hem tot adjunct van de burgemeester van Brugge (tot aan zijn ontslag in 1817). Intussen had hij in 1815 van zijn oom Jean-Joseph vanden Abeele de titels van burggraaf-baron van Zwevezele, burggraaf van Watervliet en baron van Lichtervelde geërfd. Zijn politieke rol werd verdergezet. Eerst benoemde Willem I hem in 1816 tot 1817 tot afgevaardigde van de stad Brugge in de provinciale staten (1816-1820). In 1824 verwierf hij het ridderschap van West-Vlaanderen en werd opnieuw afgevaardigde in de provinciale staten (1826-1830). Ondertussen was hij in 1825 ook burgemeester van Zwevezele geworden. Burggraaf Pecsteen overleed te Brugge op 14 maart 1831. (A. SYNAEVE, De edele confrerie van het Heilig Bloed te Brugge in de Negentiende Eeuw, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., 1979, blz. 100), (S. DE GERADON, Généalogie de la famille Pecsteen, s.l., 1972, blz. 26), (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 259 en dl. II, passim), (J. GAILLIARD, Bruges..., o.c., dl. V, blz. 260), (A. VANHOUTRYVE, De Brugse kruisbooggilde..., o.c., blz. 246), (S.A.B., Almanak 1790, BI - hh, blz. 113, 167), (Ph. VAN HILLE, De gerechterlijke hervorming van keizer Jozef II, Tielt, 1973, blz. 108).
eind(8)
Aan het hoofd van een zestendeel stond een hoofdman. De bevoegdheden van de 6 hoofdmannen waren eerder van symbolische aard. Ze moesten toezicht uitoefenen over de stadspoorten. In geval van oproer konden ze ook aan het hoofd van de milities van één van de 6 sestendelen geplaatst worden. Ze werden aangesteld door de schepenen en burgemeester. Tijdens de omwenteling van 1789-90 kreeg deze oorspronkelijke honoraire functie meer inhoud. Ze vertegenwoordigden toen immers, samen met de ambachten, de gemeente van Brugge in de derde bank van de algemene vergadering. Oorspronkelijk lag het zelfs in de bedoeling om de wijkmeesters te laten aanstellen door de hoofdmannen, maar het verzet hiertegen ontnam hen deze bevoegdheid. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 5, 216, 219-220), (J. DE DAMHOUDER, Van de Grootdadigheijd der Breedt-Vermaerde Regeringhe van de stadt Brugge, Amsterdam, 1684, blz. 294), (A. DUCLOS, Bruges. Histoire et souvenirs, Brugge, 1910, blz. 91).
eind(9)
De Nieuwe Wet van 11 december 1789 bracht onbetwistbaar de meeste macht in handen van de notabele traditionalisten. Omwille van het sociaal prestige waarover de adel nog beschikte, konden bepaalde hoge functies hen niet ontsnappen. De grote vernieuwing was nu echter dat de ambachten voor het eerst de nieuwe Wet mochten mee verkiezen, hoewel ze hierbij enkel als taak hadden de door het comité voorgestelde lijst aan te passen. Daarenboven bestond de helft van het schepencollege uit kooplui en ambachtslui. Zo bekleedde bijvoorbeeld Thomas van Vijve, voorzitter van de swaerdekens nu de uiterst belangrijke eerste schepenplaats. Toch moeten we het zo stellen dat de ambachten in de Wet over geen meerderheid beschikten, maar daarentegen omwille van hun dynamisme en machtspositie in de stad heel wat van die Wet gedaan kregen. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 215-220).
eind(10)
Julianus Goethals werd geboren te Blankenberge in 1756. Op 29 mei 1781 trad hij te Brugge in het huwelijk met Francisca vanden Berghe (o1756) en vestigde zich in de Korte Noordzandstraat, waar hij het beroep van zoutzieder uitoefende. (Van Walleghem vergist zich dus wanneer hij zegt dat hij zeepzieder was). Zijn onderneming zou trouwens onder de naam ‘Gulden Vlies’ bekendheid verwerven. Begin 1789 richtte hij, in vennootschap met de invloedrijke visverkoper-deken Canneel een rederij op. Op een bepaald moment zou deze 9, volgens sommige bronnen zelfs meer dan 20, visserssloepen tellen waarmee o.a. in Schotse wateren op haring gevist werd. Goethals en Canneel trachtten dan ook druk uit te oefenen op het stadsbestuur opdat Brugge dezelfde voordelen voor de zeevisserij zou krijgen als Oostende en Nieuwpoort. Tijdens de Brabantse Omwenteling konden ze dus hun vloot uitbouwen en ook tijdens de eerste Franse overheersing werden nieuwe sloepen uitgerust. Bij de Wet van 11 december 1789 werd Goethals voorgesteld als hoofdman van het Sint-Jacobszestendeel. Op 2 april 1792 werd hij wijkmeester in dit zestendeel en begin januari 1793 vinden we hem terug als wethouder van het Brugse Vrije (voorlopige municipaliteit). Hij was in deze periode ook lid van de Jacobijnse club, maar speelde er slechts een onopvallende rol. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 55-56 en dl. II, blz. 38-39, 118-119, 168, 196-197), (S.A.B., Bevolkingstelling 1792-1812, Population D. Sect. 1 à 7, 1ste deel, blz. 256), (D. MICHIELS, De visserij en de vissershaven, in: Brugge en de Zee, Antwerpen, 1982, blz. 128), (W. BOUSSY, De gegoede stand te Brugge op het einde van de XVIIIe E (1793-1804), Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., 1963, Bijlage I, blz. 176).

eind(11)
Reeds een paar dagen voor de bevrijding van Brugge op 17 november 1789 begon er een ware strijd om de macht. De democraten waren niet voldoende in aantal en beschikten niet over de soliede organisatie om als volwaardige concurrenten te kunnen mededingen. De notabele traditionalisten en de ambachten zouden dan ook met goedkeuring van de clerus de macht onder elkaar verdelen. Er werd bijgevolg al vlug een comité opgericht om vooral de orde te handhaven en de lopende bestuursopdrachten af te werken. Naar analogie met het Gentse voorbeeld noemde dit dan het ‘comité patriottique’ of het ‘comité om de stad te helpen besturen’. In tegenstelling tot Gent, waar hij comité vooral samengesteld was uit de bevrijders van de stad, zetelden er in het Brugse comité alléén Bruggelingen. Opvallend was echter dat het groepje democratisch gezinde revolutionairen niet voldoende in het comité vertegenwoordigd waren. Het viel eveneens op dat ook in dit comité de swaerdeken van de vleeshouwers T. van Vijve de voornaamste rol speelde. Het comité bestond uit afgevaardigden van de voornaamste bestuurcolleges en pressiegroepen van de stad. Er waren 3 afgevaardigden van de geestelijkheid, 2 van het stadsbestuur, 3 van het Brugse Vrije, 3 van de oud-magistraten van de stad én van het Brugse Vrije. Daarnaast waren er ook 7 swaerdekens (onder leiding dus van van Vijve). Jan van Caloen, burgemeester van de Commune en ambtshalve voorzitter van de vergadering van de swaerdekens stond ook op de lijst; en daarnaast zetelden ook de 3 hoofdmannen van de hoofdgilden in het comité. Er waren echter ook een aantal departementen opgericht: ‘financiën, militairen en vivres van de gevangenen, poortbillietten, patrouillen, post, correspondentie’. Er waren ook 2 leden van dit comité aangeduid om de vergaderingen van het ‘comité principale’ te Gent bij te wonen: Ph. Veranneman en J.B. Coppieters de Brameries. Het werd al direct duidelijk dat de notabele traditionalisten en de ambachten sterk vertegenwoordigd waren. Vooral onder impuls van weer Van Vijve en de swaerdekens zou het comité een lijst van de nieuwe Wet samenstellen, die daarna door de dekens en de ambachtsmeesters enigszins werd aangepast. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl., I, blz. 212-220), (N. GEIRNAERT, Aanwinsten voor het Brugse stadsarchief. Archief van het ‘Comité patriottique’, in: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, Brugge, CXIX, 1982, blz. 124), (S.A.B., Fonds ‘Comité patriottique’ (1789-1790), reeksen 1, 5, 27, 30), (P. ROGGHE, De omwenteling van 1789. Het aandeel van Vlaanderen, inzonderheid van de Staten van Vlaanderen, in: Bijdragen tot de Geschiedenis en de Oudheidkunde, Gent, 1943, blz. 153-154). (Zie ook ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1789, passim).
eind(12)
Jacobus Franciscus de Gryse werd geboren te Roeselare in september 1741 als zoon van een wever. Op 1 december 1763 werd hij Magister Artium aan de hogeschool van Dowaai (Douai); enkele weken later behaalde hij er ook het baccalaureaat in de godsgeleerdheid. Op 12 april 1768 verwierf hij te Leuven het diploma van licentiaat in de theologie. Vanaf dat moment begon zijn carrière te Brugge. Eerst werd hij er professor aan het bisschoppelijk seminarie en dwong er geleidelijk een groot gezag af. Op 15 maart 1779 verwierf hij dan ook de (zeer begeerde) waardigheid van kanunnik van Sint-Donaas. In deze hoedanigheid werd hij niet alleen secretaris en geestelijk censor van bisschop Brenart, maar werd hij ook de invloedrijke persoon achter de soms weifelende bisschop. Niet zonder reden kreeg de Gryse de betiteling ‘de zwarte bisschop’ toebedeeld. Bij de afwezigheid van Mgr. Brenart werd trouwens aartsdiaken de Gryse telkens als vicaris aangesteld. Men aanzag hem dan ook als opsteller van de herderlijke brief van 4 januari 1790, waarin sterk werd uitgevallen tegen de Oostenrijkse dynastie; toen aartshertogin Marie-Christine begin augustus 1791 Brugge bezocht, wees ze dan ook de Gryse op zijn ‘dwaling’. Zijn groot gezag bleek ook uit het feit dat hij officiaal was van het Geestelijk Hof van het bisdom. Vóór de afreis van bisschop Brenart naar Anholt in Westfalen in 1794 had hij de zorg over het bisdom opnieuw toevertrouwd aan o.a. zijn secretaris J.F. de Gryse. Bij het overlijden van de bisschop in oktober 1794, werd de Gryse met P. de Pauw, W. Jooris en P. van Parijs aangesteld tot vicaris capitularis. Toen de Fransen, volgens de wet van 7 fructidor 1797 alle geestelijken verplichtten de eed voor de republiek af te leggen, weigerden de meesten. Als enige van de 4 vicarii capitularii legde de Gryse, na lang beraad, op 18 november 1797 de eed af om zogezegd groter onheil te voorkomen. Dit werd hem door de andere vicarissen, en vooral door P. de Pauw, erg kwalijk genomen en men wilde hem alle geestelijke macht ontzeggen. Vicaris de Gryse, die inmiddels de Steenhouwersdijk te Brugge had verlaten om naar Oostkamp te gaan wonen, vroeg op 19 maart 1799 in een suppliek aan de Heilige Stoel speciale volmachten om voor een periode van 2 jaar het bisdom als administrator te besturen en bekende meteen de eed te hebben afgelegd. Weer volgde er een reactie van de nochtans opgesloten de Pauw: hij beschuldigde de Gryse van valsheid in zijn geschriften aan de pausen Pius Vl en Pius VII. De Gryse had intussen in een smeekschrift aan de paus verzaakt aan zijn republikeinse eed en had daarom, volgens een rescript van de paus, zijn jurisdictio teruggekregen. Maar dit hield tevens in dat de Gryse nu door de Fransen beschouwd werd als ‘un homme dangereux’. De Franse commissaris te Brugge vroeg trouwens de nodige macht aan zijn minister om hem te kunnen vervolgen. Toen begin april 1800 de priesters zich onder het bewind van Napoleon weer vrij konden bewegen, was de (dubieuze) rol van de Gryse uitgespeeld. Zijn eedaflegging van 1797 had nu voor gevolg dat hij van Brugge werd weggepromoveerd naar Kaprijke. Hij was er pastoor vanaf 1803 tot aan zijn dood op 16 april 1811. (J. DE SMET, Onze Vicarii Capitularii onder 't Schrikbewind, in: Biekorf, XXXIII, 1927, blz. 226-233), (A. DECOENE, Nog over ‘den Eed’ en Vicaris-Generaal J.F. De Gryse, in: ibidem, XXXIV, 1928, blz. 34-42), (IDEM, Vicaris-Generaal De Gryse, heeft hij zijnen eed herroepen?, in: ibidem, XXXV, 1929, blz. 33-39), (S.A.B., Almanakken 1790, BI - hh, blz. 112), (L. PRENEEL, De Brugse clerus in de Revolutietijd (1794-1802), in: Het bisdom Brugge (1559-1984), Brugge, 1984, blz. 288-289, 291-292).
eind(13)
Bisschop Mgr. Felix Guilelmus Antonius Brenart werd gedoopt te Leuven op 23 november 1720 als zoon van Jan Antoon, baron van Korbeek-Lo, docktor in beide rechten en hoogleraar te Leuven, en van Constance Malcorps. Einde augustus 1744 behaalde hij te Leuven het licentiaat in beide rechten en op het einde van 1744 werd hij te Mechelen tot priester gewijd. De promoties zouden elkaar opvolgen: kanunnik van het Sint-Pieterskapittel te Leuven, in 1751 deken van het Sint-Gummariskapittel te Lier en in 1758 kerkelijk raadslid van de Grote Raad te Mechelen. In 1776 overleed de bisschop van Brugge, Mgr. Caimo en vooral door toedoen van kanselier Kaunitz werd Brenart een jaar later de nieuwe Brugse bisschop. Aanvankelijk had hij problemen met kapittel van Sint-Donaas dat hem de toegang tot zijn kathedraal weigerde. Nog meer problemen zouden de hervormingen van Jozef II hem opleveren; na 1787 klaagde hij dan ook openlijk de regering aan in tal van herderlijke brieven. Bij het uitbreken van de Brabantse Omwenteling ontpopte Brenart zich als een van de vurigste propagandisten van deze revolutie, maar verklaarde hij zich tevens en uitdrukkelijk tegen de democraten of Vonckisten. Bij de terugkeer van de Oostenrijkers onderwierp hij zich echter volledig. Toen de Franse troepen, oktober 1792, zijn diocees binnenvielen, schonk hij geloof aan de beloften van de Fransen om zelfbestuur te verlenen. Toen dit niet uitkwam, verzette hij zich tegen de annexatie door Frankrijk. Tijdens deze periode kreeg hij het voortdurend aan de stok met de bijzonder actieve Brugse Jacobijnse club. Vanaf 1793, na het verdwijnen van de Franse soldaten, riep hij dan ook zijn gelovigen op tot een ongenadige strijd tegen het ‘goddeloze’ Frankrijk. In juni 1794 vluchtte Brenart voor het oprukkende Franse leger uit Brugge weg, verbleef 4 maanden te Venlo en kwam tenslotte te Anholt (Westfalen) terecht waar hij op 26 oktober 1794 overleed. Hoewel hij principieel een aanhanger was van de Katholieke Verlichting nam hij op het einde van de jaren tachtig een extreem ultramontaans standpunt in, trad streng op tegen de filosofische lectuur en de invloed van het protestantisme en verzette zich bijgevolg sterk tegen het tolerantie-edikt (1781). In al deze stellingnamen was hij echter zeer beïnvloedbaar: vooral van zijn secretaris kanunnik de Gryse onderging hij de invloed, naast de impakt die de aartsbisschop de Franckenberg op hem hield. (Y. VANDEN BERGHE, Biografie van Bisschop Mgr. F. Brenart (1720-1794), in: Brugge in de Revolutietijd (1770-1794), Brugge, 1978, blz. 77-82), (IDEM, Jacobijnen..., o.c., dl. I, passim), (IDEM, Felix Brenart (1777-1794), in: Het bisdom Brugge..., o.c., blz. 201-205).
eind(14)
Giovanni Angelo Braschi werd geboren te Cesena op kerstdag 1717. In 1773 werd hij curiekardinaal en na de dood van paus Clemens XIV (na een konklaaf van 4 maanden) op 15 februari 1775 aangesteld tot paus Pius VI. Zijn pontificaat was vol moeilijkheden, waartegen hij niet opgewassen bleek: problemen van de kant van absolutistische vorsten zoals Jozef II, problemen ook binnen de kerk (jansenisme, febronianisme),.... De grootste moeilijkheden kwamen echter op het einde van zijn leven, toen hij het hoofd moest bieden aan de problemen van de Franse revolutie. Bijna een jaar lang aarzelde hij met de veroordeling van de Constitution Civile du Clergé. Door de Fransen belegerd, zag hij zich in 1797 bij de Vrede van Tolentino van een aanzienlijk deel van de Kerkelijke Staat beroofd en een jaar later werd ook Rome veroverd. Toen Pius VI weigerde van zijn soevereiniteitsrechten afstand te doen, werd hij gevangen genomen en in Valence geïnterneerd, waar hij op 29 augustus 1799 van uitputting stief. (GORIS, Pius VI, in: De Katholieke Encyclopaedie, Amsterdam-Antwerpen, 1954, dl. XX, kol. 155), (Pius VI, in: Grote Winkler Prins, Amsterdam-Brussel, 1982, dl. XVII, blz. 161).
eind(15)
Gents pamflet; drukwerk uitgegeven bij P. de Goesin, einde 18de eeuw. In tal van pamfletten en vlugschriften bestempelden de Statisten zowel de keizersgezinden als de democratisch gezinde Vonckisten steeds meer als vrijdenkers, ambitieuze filosofen, libertijnen en materialisten. (J. DECAVELE, e.a., Franse franje naar Gentse maat. De burgerbouwkunst te Gent in de 18de eeuw, Gent, 1984, blz. 39).

eind(16)
Hierin verklaarden de Staten van Vlaanderen zich solidair met de Staten van Brabant die in oktober 1789 reeds het ‘Manifest van het Brabantse volk’ hadden gepubliceerd. Het werd geproclameerd op 4 januari 1790 en gepubliceerd op 8 januari 1790 (ondertekend: J.B. Bauwens en J.F. Rohaert). Er bevindt zich een exemplaar van dit manifest onder de hallegeboden (1790) op het stadsarchief: ‘Actum ten stadhuijse den 16 januarij 1790; prezent d'heeren schepenen De Meulenaere ende Vleijs, door den greffier Kesteloot de jonge’. (S.A.B., Hallegeboden pf. 1786-1793, fol. 149), (L. DHONT, Politiek en institutioneel onvermogen 1780-1794 in de Zuidelijke Nederlanden, in: N.A.G.N., o.c., dl. IX, blz. 146-147).
eind(17)
Krant uitgegeven te Gent, vanaf ± 1 januari 1667. Op last van de Franse overheid moest men op 13 februari 1809 de uitsluitend Nederlandse publikatie staken. Vanaf 24 december 1844 werd de Gazette een dagblad en evolueerde politiek gezien, van neutraal nieuwsblad in liberaal Vlaamsgezinde richting. Op 12 mei 1940 verdween de Gazette voorgoed; ze was toen wellicht de oudste nog verschijnende krant ter wereld. (E. VOORDECKERS, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. Repertorium 1667-1914, Brussel-Parijs, 1964), (F. BEKE, Gazette van Gent, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt-Utrecht, 1973, dl. I, blz. 564).

eind(18)
Na de onlusten van juli-augustus 1787 werden de gilden gevraagd patrouilles ter beschikking van de stad te stellen. Zo besloten de drie gilden dagelijks een wacht van 50 mannen ter beschikking te stellen. Door een brief van de ‘Raed fiskael van Vlaenderen’ van 6 oktober 1787 werd echter aan de patrouilles het verbod opgelegd om wapens en uniformen te dragen, waarop de gilden van hun deelname afzagen. Met de Brabantse Omwenteling zouden de gilden opnieuw de patrouilles helpen verzekeren en vormden zodoende een soort bugerwacht. Op 4 juli 1790 legden ze de eed van trouw af voor het ‘nieuwe’ vaderland. Maar toen in december 1790 de Oostenrijkers de Nederlanden heroverden, werden de gilden bedankt voor bewezen diensten, moesten alle wapens ingeleverd worden en werd het hun verboden nog langer het uniform of andere militaire kenmerken te dragen. (G. TANGHE, o.c., blz. 72-73), (A. VAN HOUTRYVE, De Brugse kruisbooggilde..., o.c., blz. 57-59), (H. GODAR, o.c., blz. 375-387).
eind(19)
Batterijen waren stukken geschut, samen vast opgesteld om een vijandelijke stelling te beschieten, of ook de verdedigingswerken waarachter die stukken geplaatst zijn.
eind(20)
Troppeling, komt van trappelen, d.i. samenscholen. (L.-L. DE BO, Westvlaamsch Idioticon, Brugge, 1873, blz. 1188).
eind(21)
Het betreft hier de oorlog tussen Oostenrijk en het Turkse Rijk (1787-1792). (Zie voetnoot 48 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788).
eind(22)
Op initiatief van Willem van Oranje werden te Lillo (op de rechteroever) en te Liefkenshoek (linkeroever) forten opgericht ter verdediging van Antwerpen (1582-1584). In 1785 kreeg Jozef II deze versterkingen in handen. Nu lag, anno 1789, dit fort van Lillo op een belangrijke strategische plaats, want van hieruit zouden de patriotten trachten Vlaanderen in te nemen. Toch ontstond rond deze militaire expeditie een eerste controverse tussen Vonckisten en Statisten, want hoewel het fort op 25 oktober 1789 werd ingenomen, werd het door allerlei tribulaties (verraad van de Statisten?) twee dagen later weer ontzet. Zeker is dat de mislukking van deze expeditie voor Vonck en zijn partijgangers een zware slag was. Zij beschouwden het bezit van Lillo nog steeds als vertrekpunt voor de invasie in Vlaanderen. De vete tussen Vonck en Vander Noot was hiermee begonnen. (E. DEFOORT, De expeditie naar Lillo, een nederlaag voor de Vonckisten, oktober 1789, in: Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, 1965-66, 16de serie, blz. 368-373), (S. TASSIER, Les démocrates belges de 1789. Etude sur le Vonckisme et la révolution brabançonne, Brussel, 1930, blz. 175), (Zie ook voetnoten 138 en 445 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1789).
eind(23)
Hier wordt de abdij van de cisterciënzers bedoeld, gesticht door de H. Bernardus op het grondgebied van de gemeente Cambron-Casteau, in het bisdom van Doornik. (Dictionnaire d'Histoire et de Géographie Ecclésiastique, Parijs, 1949, dl. 11, blz. 586).
eind(24)
In de 18de eeuw kwam de geografische omschrijving van de provincie Limburg niet overeen met de huidige. Limburg, voormalig graafschap, en later hertogdom in de Nederlanden, viel samen met het noordoosten van de huidige Belgische provincie Luik en het zuiden van de Nederlandse provincie Limburg. Limburg en Herve waren er de 2 voornaamste steden. (Grote Winkler Prins Encyclopedie, o.c., dl. 14, blz. 166).
eind(25)
Jan André vander Mersch, generaal en aanvoerder van de patriotten in 1789-90. Hij werd geboren te Menen in januari 1734, huwde op 19 december 1775 in de Sint-Gilliskerk met Emerence Titlin, een Brugse herbergiersdochter. Vanaf april 1757 nam Jan André vander Mersch als gewoon vrijwilliger dienst in het Franse leger, maar maakte er heel snel promotie. Na deelname aan o.a. de Zevenjarige oorlog werd hij reeds in 1761 luitenant-kolonel van de dragonders. Toen hem geweigerd werd deel te nemen aan de Amerikaanse vrijheidsoorlog, trok hij zich terug op zijn vaderlijk goed te Dadizele. In 1778 nam hij echter dienst bij de Oostenrijkers en werd er een jaar later tot kolonel bevorderd. Een hogere promotie bleef echter uit en weer vestigde vander Mersch zich te Dadizele. Vonck kon hem overhalen mits zijn benoeming tot generaal, het commando aan te nemen over de ‘Belgische’ troepen die de Zuidelijke Nederlanden zouden veroveren. Vooral bekend is de inname van Turnhout (oktober 1789), die een grote weerklank had in de Oostenrijkse Nederlanden. Een kleine maand later viel Gent in zijn handen en in december 1789 werd Brussel veroverd. Reeds toen werd het duidelijk dat vander Mersch in het kamp van de democraten (Vonckisten) stond. Daarom grepen de traditonalisten (vander Noot en van Eupen), die de bovenhand gehaald hadden, onmiddellijk in en benoemden de Pruisische officier Schoenfeldt tot opperbevelhebber van het leger. Vander Mersch maakte eind februari - begin maart nog wel een reis door de voornaamste steden (op 3 maart 1790 dus te Brugge), maar na de onlusten van medio maart 1790 te Brussel, werden vander Mersch en de Vonckisten vervolgd. Eerstgenoemde werd zelfs op 13 april 1790 onverhoeds gearresteerd en samen met zijn vrouw opgesloten in de citadel van Antwerpen. De poging van enkele democraten, op 28 mei 1790, om de generaal hieruit te bevrijden, mislukte echter. Op 10 november 1790 werden vander Mersch en zijn vrouw naar de gevangenis van Leuven overgebracht en bleven er tot 27 november. Twee dagen later werd hij te Doornik vrijgelaten. Daarna was zijn rol in feite afgelopen. In februari 1791 hielp hij nog wel mee aan pogingen (te Brussel) om van de keizer Leopold II democratische bestuursinstellingen te bekomen, maar ook dat ontgoochelde hem ten slotte. Daarom trok hij zich, maar nu voorgoed, terug te Dadizele. Latere aanbiedingen om weer militaire functies waar te nemen, wees hij dan ook beslist van de hand. Hij was toen trouwens ook al erg uitgeput door maagkanker. Hij stierf te Dadizele op 14 september 1792. (Y. VANDEN BERGHE, Jan André vander Mersch, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 1970, dl. IV, kol. 552-560), (E. VAN DEN BUSSCHE, Biographie du général Vander Mersch, Menen, 1862, passim), (S. TASSIER, Les démocrates..., o.c., passim), (E. COPPIETERS STOCKHOVE, Le général vander Mersch à Bruges, in: A.S.E.B., LXXII, 1929, biz. 215), (S.A.B., Fonds ‘Comité patriottique’ (1789-1790), reeks 37).

eind(26)
Zie voetnoot 20 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788.
eind(27)
Hier worden de Franstalige theater- en operagezelschappen bedoeld. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 119-120).
eind(28)
Graaf en prins Ferdinand von Trauttmansdorff werd geboren te Wenen op 12 januari 1749 uit een aloude Oostenrijkse familie. Hij voltooide zijn studies aan de universiteit van Wenen, werd in 1780 minister te Regensburg en werd in 1785 benoemd tot ambassadeur bij de aartsbisschop van Mainz. In oktober 1787 werd Trauttmansdorff aangesteld tot gevolmachtigde minister in de Nederlanden ter vervanging van de mislukte graaf van Belgiojoso. Zijn opdracht bestond erin op een taktvolle manier de aangekondigde hervormingen van Jozef II (vooral op kerkelijk gebied) door te voeren. Hierin werd hij al vanaf het begin gehinderd door generaal d'Alton die als hoofd van de in de Nederlanden gelegerde troepen, al te zeer de harde lijn wilde doordrukken. Hij trad streng op tegen de Staten en ook met de Kerk bleek elke verzoening uitgesloten (cfr. het ‘Algemeen Seminarie’). Voortaan zou hij zich trouwens meer en meer dictatoriaal gaan opstellen. De gebeurtenissen van juli 1789 in Frankrijk waren echter voor hem het sein om de teugels wat minder strak te spannen en tal van hervormingen werden afgeschaft. Inmiddels was generaal vander Mersch met zijn patriotten het land binnengevallen. Een poging tot ultieme verzoening van Trauttmansdorff mislukte en medio december 1789 moest hij in allerijl de Nederlanden verlaten. Onder de regering van de jonge keizer Frans II trad Trauttmansdorf in 1793 opnieuw in aktieve dienst. In de te Wenen nieuw opgerichte Kanselarij der Nederlanden wierp hij zich op voor het herstel van de toestanden zoals onder Maria-Theresia. Bij de Blijde Intrede van Frans II te Brussel was deze dan ook door Trauttmansdorff vergezeld. Dit was meteen diens laatste kontakt met de Nederlanden want op 26 juli 1794 waren de Nederlanden definitief voor de Habsburgers verloren. Hij stierf te Wenen op 27 augustus 1827. (Nationaal Biografisch Woordenboek, o.c., IV, kol. 837-842), (S. TASSIER, Les démocrates..., o.c., passim).
eind(29)
Met ‘den grooten heer’ wordt hier de toenmalige sultan van het Turkse Rijk, nl. Selim III (1761-1808) bedoeld. Selim III regeerde van 1789 tot 1807. (Grote Winkler Prins Encyclopedie, o.c., dl. 20, blz. 290), (zie voetnoot 132 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1789).
eind(30)
Jozef II's hervormingspolitiek gaf ook in Hongarije aanleiding tot verzet. Een hoogtepunt werd bereikt toen Jozef II het Duits als officiële taal wilde invoeren (Grote Winkler Prins Encyclopedie, o.c., dl. 8, blz. 299).

eind(31)
Herderlycken Brief van zyne Doorl. Hoogw. Den Heer Bisschop van Brugge opzigtelyk tot de gelukkige Staats-Omwentelinge in het jaer 1789. Gedrukt bij wed. F. Beernaerts, 4 januari 1790, 14 blz.
Naast de vrees voor het verlies aan materiële voordelen, vreesde de clerus ook voor het verlies van de ideologische suprematie: de vermindering van godsvrucht en geloof. Nu zou de revolutie de voortschrijdende goddeloosheid kunnen indijken. Daarom ook ontpopte Mgr. Brenart (of moeten we zeggen kanunnik de Grijse?) zich als een van de vurigste propagandisten van deze revolutie. In de herderlijke brief van 4 januari 1790 zette hij zijn gelovigen ertoe aan de zijde van de revolutionairen te kiezen, en, in navolging van de kardinaal, verklaarde hij zich uitdrukkelijk tegen de democraten of Vonckisten. Dit alles herhaalde hij nog eens in zijn herderlijke brieven van 31 mei 1790 en 15 oktober 1790. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 239), (IDEM, Biografie van bisschop..., o.c., blz. 204), (B.A.B., Reeks B, Acta episcopatus, no 78 (1788-1790), fol. 101).
eind(32)
Tijdens de Brabantse Omwenteling werden veel plattelandsmensen wegens hun anti-revolutionaire gezindheid aangeklaagd en vervolgd. Een opstandige beweging onder de boeren, gericht tegen de Staten - maar die tegelijk sociale motieven had en zich o.a. verzette tegen de te hoog geachte grondbelasting - verspreidde zich van de streek van Kortrijk, Torhout en Oostende naar Oost-Vlaanderen. Uit het aantal gevelde vonnissen en het beroep op het leger blijkt dat het belang van deze opstand niet onderschat mag worden. (J. CRAEYBECKX, De Brabantse Omwenteling: een conservatieve opstand in een achterlijk land?, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 80, 1967, 3, blz. 321-322), (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, blz. 253), (L. DHONDT, De plattelandsopstand der gelijken van 1790. Bijdrage tot de kennis van de krisis van de oude maatschappij en de politieke en ideologische geschiedenis van het platteland, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, XIX, 1978, blz. 189-259), (V. ARICKX, Keizersgezinden in het Tieltse en Patriottinen te Wingene, in: Biekorf, LXIV, 1963, blz. 329-331), J. DE SMET, Keizersgezinden in het Brugse Vrije, in: ibidem, XLX, 1949, blz. 73-78).
eind(33)
Een afbeelding van deze Brugse dragonders is te vinden in een manuscript bewaard in het Koninklijk Legermuseum te Brussel; nl. ‘Manuscrit avec Estampes et Desseins coloriés et pièces relatives historiques mémorables et curieuses notamment de celles arrivées à Bruges depuis 1780 à 1790, et contient entr' autres un Journal de la propre main de Mr. Jean-Baptiste Coppieters de 't Wallant licencié ès Loix qui me l'a donné, il commence à l'entrée des français à Bruges le 11 novembere 1792. Illustré d'estampes du temps et une collection de toutes (sic) les uniformes des Regimens qui sont passés (sic) ou été en garnison a Bruges depuis l'année 1788, dessinés et peints d'après nature par Mr. A. Gregorius Peintre et élève de l'Académie de peinture, sculpture et architecture à Bruges’.
eind(34)
Uit de kontekst leiden we af dat hier uniform, kledij bedoeld wordt. (Zie ook ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788, X de dl., fol. y en voetnoot 131).
eind(35)
Hier worden uiteraard de kruisbooggilden ‘Sint-Sebastiaan’ (handbogen) en ‘Sint-Joris’ (voetbogen), plus de schermersgilde ‘Sint-Michiels’ bedoeld. In dienst van de Staten organiseerde de Sint-Michielsgilde een artilleriekorps van 30 man met 2 kanonnen. (A. VIAENE, De gilde van de schermers te Brugge, in: Biekorf, LXIV, 1963, blz. 104).
eind(36)
Zie voetnoot 9 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1787 en voetnoot 158 van 1788.

eind(37)
Het achttiende-eeuwse West-Vlaanderen, waarvan hier sprake is, was minder uitgestrekt dan de huidige gelijknamige provincie. Bij de Vrede van Utrecht (1713) diende de Franse kroon een deel van zijn veroveringen af te staan: o.a. de stad en kasselrij Ieper met inbegrip van het territorium van Roeselare, de stad en kasselrij Veurne, de stad en jurisdictie van Poperinge, de stad Lo, de stad en territorium van Wervik, de stad en kasselrij Waasten, de stad Diksmuide, de stad en de Raede van Menen. Deze gebieden werden dus in een nieuwe provincie gegroepeerd: West-Vlaanderen. Deze nieuwe provincie legde einde 1789-begin 1790 een grote ijver aan de dag, wellicht wegens de bezieling die Malou - Riga (zie verder) er aan de omwenteling gaf. De rekrutering voor het leger van de Verenigde Belgische Staten liep dan ook vlot van stapel. Op 27 maart telde het Regiment van West-Vlaanderen reeds 936 manschappen en werd als Regiment no 4 in het Statenleger ingeschakeld. In september 1790 was dit regiment, met zijn 1624 manschappen te velde, een van de sterkste korpsen van de ‘Verenigde Belgische Staten’. (E. DEFOORT, West-Vlaanderens aandeel in de opbouw van het leger der Verenigde Belgische Staten (1789-1790), in: Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, 1965-66, 16de serie, blz. 306-307), (A. CAPPAERT, Une Armée Révolutionnaire au XVIIIe siècle. Les troupes des Etats-Belgiques-Unis, Brussel, onuitgegeven licentiaatsverhandeling V.U.B., 1962, blz. 93 e.v.).
eind(38)
Op 24 oktober 1789 viel vander Mersch de Kempen binnen. Drie dagen later versloeg hij te Turnhout een Oostenrijks detachement. Midden november werd, met de steun van binnenlandse milities, Gent veroverd en iets later volgden andere steden. Op 12 december moest de Oostenrijkse regering hals over kop Brussel ontruimen. De ene provincie na de andere verklaarde de keizer van de soevereiniteit vervallen. Op het einde van het jaar bleef alleen nog de provincie Luxemburg in keizerlijke handen; dit gebied zou trouwens nooit in handen vallen van de ‘Belgische republiek’. Trouwens, generaal vander Mersch durfde of wilde geen aanval doen op Luxemburg. Einde 1790 zouden de Oostenrijkers dan ook van hieruit de Nederlanden herwinnen. (L. DHONDT, Politiek en institutioneel..., o.c., blz. 146-151), (S. TASSIER, Les démocrates..., o.c., passim), (A. BORGNET, Histoire des Belges à la fin du XVIIIe siècle, Brussel-Parijs, 1861-1862, 2 dln., passim).
eind(39)
Vanaf december 1789 verklaarde de ene provincie na de andere zich vervallen van de keizerlijke soevereiniteit. Op 11 januari 1790 sloten de Staten zich aaneen tot de ‘Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten’ (République des Etats Belgiques Unis -‘Belgiques’, omdat er van ‘Pays-Bas’ nooit een adjectief is afgeleid). De tien provinciën waren: Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Namen, Antwerpen, Luxemburg, Doornik, Gelder, Mechelen en Limburg. (L. DHONDT, Politiek..., o.c., blz. 148), (P. LENDERS, De Zuidelijke Nederlanden onder Maria Theresia, 1740-1780, in: N.A.G.N., o.c., dl. IX, blz. 92-112).
eind(40)
Hertog Lodewijk-Engelbert van Arenberg, (Aarschot en Croy) werd geboren te Brussel op 3 augustus 1750 als enige zoon van Charles-Marie-Raymond en Louise-Marguerite de la Marck. Op 19 januari 1773 trad hij in het huwelijk met Pauline-Louise-Antoinette de Braucas-Villars de Lauraguais. Een jaar later werd hij blind ten gevolge van een dom jachtongeval en dit zou zijn leven blijven tekenen. Van zijn vader had hij het hoogbaljuwschap van Henegouwen geërfd, maar moest om, o.a. zijn handikap, van Jozef II van deze functie afstand doen; waarop Arenberg het land verliet. Toen in 1790 de opstandelingen tegen Jozef II het pleit schenen gewonnen te hebben, kwam hij gauw terug en werd weer hoogbaljuw. Net als zijn schoonbroer, hertog van Ursel, was hij aanhanger van de meer democratische Vonck. Na maart 1790 trok hij zich terug op zijn kasteel te Enghien en ontwikkelde voortaan geen politieke aktiviteit meer. Later verbleef hij nog in Italië, waar hij zich verzoende met Leopold II, en in Duitsland. Napoleon herstelde hem in al zijn rechten en bezittingen. In 1815 keerde hij naar België terug en ontving van Willem I opnieuw zijn titel van hertog. Hij overleed te Brussel op 7 maart 1820. (Biographie Nationale, o.c., dl. I, kol. 426-432).
eind(41)
Hertog Wolfgang-Willem van Ursel werd geboren te Brussel op 29 april 1750 als zoon van Karel van Ursel en Eleonora de Lobkowitz. In 1771 huwde hij Flora van Arenberg, zuster van Lodewijk Engelbert. Vanaf 1768 trad hij in dienst van de Oostenrijkse keizerin en was bij het uitbreken van de Brabantse Omwenteling generaal-majoor in het bekende regiment van Arberg. Reeds in 1787 was hij tussengekomen ten voordele van de Staten in een conflict met generaal de Murray. Einde december 1789 nam hij dan ook ontslag uit het Oostenrijks leger en vertoefde vanaf januari 1790 te Brussel waar hij president werd van het departement van Oorlog. Net als Arenberg en de la Marck was van Ursel een aanhanger van Vonck en toen de Pruis Schoenfeldt generaal vander Mersch verving, diende van Ursel zijn ontslag in en zocht toevlucht bij zijn oom bisschop de Lobkowitz te Gent. Later zwierf hij rond in enkele Europese landen. Zo vertoefde hij eerst te Dowaai en Parijs, maar keerde in 1791 naar België terug. Hij verzoende zich echter met de Oostenrijkers, zodat hij na de slag bij Fleurus (juni 1794) wijk moest nemen naar Nederland. Onder Napoleon zou ook hij gerehabiliteerd worden en werd hij zodoende in april 1800 raadslid voor Brussel en lid van het college van notabelen van het Dijle-departement. Hij overleed te Brussel op 17 mei 1804. (Biographie Nationale, o.c., dl. XXV, kol. 929-941).
eind(42)
In augustus 1757 werd Gédéon-Ernest, baron de Laudon (1716-1790) bevorderd tot generaal-majoor en werd al vlug beschouwd als een van de beste militairen uit het Oostenrijkse leger. In 1789 werd hij dan ook generalissimus van de Oostenrijkse legers. (Zie ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1789, voetnoot 214).
eind(43)
Santo Domingo de Guzman is de hoofdman van de huidige Dominikaanse Republiek.
eind(44)
Abdij van Sint-Gertrudis was een machtige abdij te Leuven, waarvan de abt in de Staten van Brabant zetelde. De abt van dat ogenblik was Joseph François de Woelmont. (U. BERLIERE e.a., Monasticon belge, dl. IV: Brabant, Luik, 1970, blz. 865-961), (S. TASSIER, Les démocrates..., o.c., blz. 17).
eind(45)
Wellicht wordt hier de Oranje-Polder bedoeld, d.i. het polderland tussen Biervliet en IJzendijke in het huidig Zeeuws-Vlaanderen. (K. DE FLOU, Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1930, dl. XI, kol. 1075-1076).

eind(46)
Jean-Antoine-Ghislain van Zuylen van Nyeveldt de Gaesbeke werd geboren te Brugge op 16 september 1748 als zoon van Jacques-Antoine en Marie-Claire de la Coste. In april 1773 werd hij raadslid en zou dit blijven tot aan de wetsvemieuwing van 7 maart 1788. Deze rijke, impulsieve edelman was op 25 april 1775 in het huwelijk getreden met de niet-adellijke Isabella-Jacqueline Wybo, van wie hij later zou scheiden. Tijdens de Brabantse Omwenteling bekleedde hij nog geen openbaar ambt. Zijn uitgesproken rol start maar met de eerste inval van de Fransen in 1792. Hij zou zich dan als voorzitter van de Jacobijnse club (en lid van de ‘Société Littéraire) ontpoppen als de revolutionair Fransgezinde bij uitstek. Daar hij te Parijs een tweede woning bezat, was hij zeer goed op de hoogte van de politieke constellatie in Frankrijk. Met overtuiging zweerde hij zijn adellijke voorrechten af en werd de grote demagoog en volksmenner van de club en wilde zo o.a. de voorgestelde annexatie van Brugge bij Frankrijk zo vlug mogelijk doorvoeren. Hij was ook de grote promotor van de nieuwe ‘beeldenstorm’ van zondag 30 december 1792 en hij organiseerde het vreugdevuur op de Markt waarin de stadhuisbeelden, foltertuigen, galg, ...met de portretten van de Habsburgse soevereinen verbrand werden. Daarnaast ging hij ook de blazoenen breken die boven de deur van de edellieden uithingen. Bij de revolutionaire Schaduwwet van juli 1792 was ‘Gaesbeke’ burgemeester van de ‘courpse’ en werd op 16 december 1792 5de schepen van stad Brugge. Drie maanden later werd hij ook commissaris voor het Brugse Vrije. In al deze hoedanigheden toonde hij zijn onwankelbaar vertrouwen in de uiteindelijke verwezenlijking van de idealen van de Franse Revolutie. Toen de Oostenrijkers in 1793 terug onze contreien veroverden, vluchtte Gaesbeke met de Fransen en werd te Parijs lid van de ‘Assemblée général des Belges réfugiés’. Hij overleed te Rijsel op 12 oktober 1797. (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. I, passim en dl. II, passim), (A. VIAENE, De doopnaam van Guido Gezelle, in: Biekorf, 1955, LVI, blz. 18), (L. VAN RENYNGHE DE VOXVRIE, Descendance de Jean-Bernard van Zuylen van Nyevelt (1721-1791) et d'Isabelle du Bois (1730-1804), Brugge, 1964, blz. 37).
eind(47)
Carolus Breijdel werd geboren te Brugge (Sint-Jakobs) op 10 september 1769 als zoon van Carolus en Catharina van Vijve. Hij was m.a.w. telg uit de samenvoeging van de 2 belangrijkste Brugse vleeshouwers-families. Te Brugge stond hij bekend om zijn vurig patriottisme. In 1789 was hij dan ook één van de leiders van het zg. ‘patriottisch korps’. Als lid van de Brugse Sint-Michielsgilde trad hij trouwens al vlug toe tot de compagnie vrijwilligers-dragonders van Brugge. In mei 1790 werd hij onderluitenant van deze compagnie en iets later werd hij eerste luitenant bij het regiment van Cumptich of de eerste dragonders van Vlaanderen. Bij een aanval op de heuvels van Anseremme (te Frey) nabij Dinant, sneuvelde deze heel jonge idealist op 31 augustus 1790. (L. LECONTE, Une curieuse survivance de l'Epoque Autrichienne et de la Révolution Brabançonne. L'Oeuvre des Patriotes à Bruges, in: Carnet de la Fourragère, 1963, 7o série, nr. 2, blz. 67), (S.A.B., Doopregister Sint-Jacobs 1769, nr. 22), (Zie ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1789, dl. XIV, fo 473 en dl. XV, fo 16, 17, 28, 49).
eind(48)
Een verslag van de gebeurtenissen vindt men in: R.A.B., Fonds Brugge, no 725, Register Crimineel der stad Brugge Behelsende de wettelycke Informatien door het officie crimineel ghenomen Beginnende met de maend Januarij 1790 ende Eyndighende ultima december 1790, cahier 1, fol. 9, e.v.
eind(49)
Hier wordt natuurlijk de schouwburg bedoeld. (Zie hiervoor voetnoot 26).
eind(50)
20 guineen was ongeveer 270 gulden. (Taryf der goude en zilvere specien met hunne evaluatien volgens de laetste placaeten, Brugge, 1783, blz. 11).
eind(51)
Een scha(e)(de)b(e)letter was te Brugge de naam voor de politieagent, dus de persoon die over de openbare veiligheid waakt, door alle aanrandingen van personen en goederen tegen te gaan. Het is later in de volksmond samengevallen met ‘sjampetter’ of ‘veldwachter’. (E. VERWIJS - J. VERDAM, Middelnederlandsch Woordenboek, 9 dln., 's Gravenhage, 1889, dl. VII, kol. 209).
eind(52)
De geschoeide karmelieten of ook O.L.V.-broeders genoemd, hadden in de 18de eeuw een klooster dat zich dicht bij de huidige Carmersbrug bevond. Tijdens de Franse overheersing werd het klooster en de daarbijbehorende kerk afgebroken. (R. MULLIE, Monuments de Bruges. Eglises et chappels, Woluwe, 1960, blz. 39).
eind(53)
Dit broederschap hield zijn eredienst in de kerk van de geschoeide karmelieten. De feestdag van het Heilig Schapulier viel op 15 juli; bij deze gelegenheid ging er toen gewoonlijk een processie uit. Het schapulier kreeg vanaf de 13de eeuw zijn gewijde betekenis in de Orde van de Carmel. Na de opheffing van het klooster in de Franse tijd redde P. Stordeur, een kloosterling, het beeld. Hij werd onderpastoor van Sint-Gillis en plaatste het Mariabeeld in zijn kerk. Het bleef er tot 1809 waarna het verhuisde naar de kerk van de ongeschoeide karmelieten, of ook discalsen genoemd. (S.A.B., Confrerieën en kloosters, Inventaris 1670-1786), (Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek, Bilthoven-Antwerpen, 19527, kol. 860-861.), (H. STALPAERT, Brugse devotieprenten van Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Andries, 1976, passim), (Stad Brugge, Mariastoet ter gelegenheid der plechtige wijding van O.L.V. aan het Stadhuis, 4 juli 1926, blz. 7), (R. MULLIE, Monuments, o.c., dl. 1, blz. 39).
eind(54)
Deze verkoping kaderde in het geheel van de jozefistische kerkhervormingen. Zo verscheen op 17 maart 1783 het dekreet dat de opheffing van een reeks kloosters aankondigde en de oprichting van de religiekas meedeelde. Nu werd deze kas vooral gespijsd door de openbare verkoop van voorwerpen uit deze kloosters, broederschappen,.... Ook te Brugge werd deze verkoop georganiseerd en hierover bericht van Walleghem uiteraard. Zo zou op 27 en 28 december 1785 de eerste verkoping zijn doorgegaan, o.l.v. ‘administrateurs der gesupprimeerde cloosters dezer stadt, ende bij orders van het comité der religiekasse van Brussel’. Die administrateurs waren (Bernard?) van Zuylen de Nyevelt en Joseph de Colnet de la Gloriette. Doorheen het jaar 1786 worden trouwens zo'n verkopingen gesignaleerd. De ‘cieraden van de confreriën’ waarover van Walleghem het hier heeft, werden op 29 augustus 1786 in de Halle openbaar verkocht, ‘tegen een zeer geringen prijs’. In de loop van 1785 en 1786 kwamen verschillende dekreten het traditionele parochieleven nog meer ontregelen. (Zie ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1785, fo 410-413; 1786, fo 8-9, 61-62, 246, 367-370), (S.A.B., Hallegeboden 1775-1786, fo 262-264, 267 vo), (J. ROEGIERS, Kerk en Staat, o.c., blz. 369-371).

eind(55)
Het is bijna een onbegonnen werk het aantal behoeftige armen te Brugge op het einde van de 18de eeuw te willen schatten. Kenmerkend voor Brugge was wel dat de caritatieve instellingen er goed uitgebouwd waren. Aan de basis lagen 7 parochiale dissen die over grote bezittingen beschikten. Samen ondersteunden ze in 1775 zowat 14.000 mensen of een kleine 3.500 arme werkliedengezinnen. De dissen beschikten echter niet over genoeg middelen om iedereen voldoende te steunen. Toen op 1 juli 1776 de bedelarij officieel verboden werd, richtten enkele progressieve beheerders van de dissen de Algemene Armenkamer op. Deze Jointe wilde geleidelijk de aktiviteiten van de parochiedissen overnemen. Met sukses trouwens, want op de duur kon men, naast bedelaars, ook aan oudere mensen en blinden vaste uitkeringen schenken. De burgerij, nu van die gesel van de bedelaars verlost, bedacht de Jointe met milde giften, ook de geestelijkheid (en vooral bisschop Brenart) was deze nieuwe instelling erg genegen. Er bestonden nog andere sociale voorzieningen in de stad: de godshuizen, het stedelijk hospitaal waar de armen gratis verpleegd werden, de stedelijke nettenbreierij,... De omstandigheden bleven echter voor de armen hoe dan ook kritiek. (Zie ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788, voetnoot 248), (Y. VANDEN BERGHE, Jacobijnen..., o.c., dl. 1, blz. 71-76). (IDEM, De Algemene Armenkamer te Brugge (1776-1925), in: Standen en Landen, XLIV, 1968, blz. 267-288).
eind(56)
Op 28 september 1784 verscheen het sinds langs aangekondigde edict met een volledige burgerlijke huwelijkswetgeving. Aan de kerk werd enkel zeggenschap over het huwelijk gelaten voor zover het de sacramentele aspekten gold. Als contract tussen twee partijen was het volledig onderworpen aan de burgerlijke wet. Traditioneel kerkelijke huwelijksbeletselen werden afgeschaft. In feite vormde dit edict de eerste aankondiging van de latere scheiding tussen kerk en staat. (J. ROEGIERS, Kerk en Staat..., o.c., blz. 370), (S.A.B., Hallegeboden 1775-1786, fol. 210vo-216vo).

eind(57)
Zie voetnoot 16 van ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1788.

eind(58)
In enkele Brugse kerken bestond er een broederschap van de (Gelovige) Zielen. Hier wordt natuurlijk het broederschap bedoeld die haar erediensten in de Sint-Jacobskerk hield. (S.A.B., Confrerieën..., o.c.).

eind(59)
De H. Nicolaas van Tolentijn, italiaanse augustijn, leefde van 1245 tot 1305. IJverig prediker en zielzorger van vooral zieken en lijdenden, en bekend om zijn vele wonderen. Feest op 10 september. (De Katholieke Encyclopaedic, o.c., dl. XVIII, kol. 690).
eind(60)
Albert De Zutter werd geboren te Brugge (O.-L.-Vrouw - 3o wijk) op 6 december 1757 als zoon van Joannes en Catharina Leunis. Deze mercenier en lijnwaadhandelaar werd opgenomen in de Wet van de ‘lijnwaerdierkamer’: op 12 september 1783 als 4de vinder en van 27 mei 1786 tot 8 mei 1790 als deken. Intussen was hij in het huwelijk getreden met Mary van Thienen. Op 21 december 1789 werd hij hoofdman voor het Carmerssestendeel, ter vervanging van edelman van den Bogaerde Kilo. En op 11 februari 1793 werd hij substituut-wijkmeester in het Sint-Nicolaassestendeel. (S.A.B., Doopregister O.-L.-Vrouw, 3o wijk), (S.A.B., Wetsvernieuwingen 1762-1795, fol. 151v-152), (S.A.B., Stadsresolutieboeken 1788-91, fol. 113 en 117), (W. BOUSSY, o.c., blz. 450).

eind(61)
Lolledraeijers, van lollen: smokkelen, in het Westvlaams ook blauwen genoemd (L.-L. DE BO, o.c., blz. 645).
eind(62)
Hier worden de gewapende vrijwilligerskorpsen of boerenmilities bedoeld, die overal op het platteland tijdens de Brabantse Omwenteling in het leven werden geroepen. (Over deze boerenwachten zie: V. ARICKX, Keizersgezinden..., o.c., blz. 331).

eind(63)
Zie: S.A.B., Hallegeboden, pf. 1786-1793, fol. 149vo; S.A.B., Plakkaten, 2o reeks, 20 januari 1790, reg. 36 nr. 121. Vermelden we hier nog dat indien we een ordonnantie of hallegebod niet terug vonden we geen voetnoot opstelden.
eind(64)
Een weijmes of weidemesse is een jachtmes, gebruikt door de jager of weidenaer (E. VERWIJS - J. VERDAM, o.c., dl. IX, kol. 2056-2057).
eind(65)
Hier wordt 12 pond parisis bedoeld.
eind(66)
Zie: S.A.B., Hallegeboden, pf. 1786-1793, fol. 149vo.
eind(67)
Wellicht wordt hier allusie gemaakt op de ordonnanties van 1788 en 1789. Op 7 augustus 1788 bepaalde men dat diegene, die na de avondklok (zomer: 21.00 uur - winter: 20.00 uur) in de herbergen werden aangetroffen, een boete van 4 pond parisis moest betalen. De boete voor de herbergiers werd verhoogd tot 6 pond parisis. In 1789 vervijfvoudigde de overheid de boete voor de herbergiers. Deze ordonnanties werden spoedig integraal hernomen. Deze herhalingen, zo kort op elkaar, en de veel zwaardere boetes, werden wellicht veroorzaakt door de vrees voor onlusten naar analogie met Frankrijk en Brabantse steden. (A. THEERENS, Op herbergbezoek te Brugge (1750-1850), Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.L., 1981, blz. 111).
eind(68)
Een kolve of colve is een knots of knuppel, vaak voorzien van een ijzeren, loden of metalen punt. Het is echter ook de benaming van de knuppel of stok, waarmee de bal in het kolfspel wordt voortgedreven. (E. VERWIJS - J. VERDAM, o.c., dl. III, kol. 1711-1715), (F. DE BRABANDERE, Stallaerts glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamse, Brabantse en Limburgse bronnen, Handzame, 1977, dl. 1, kol. 189).
eind(69)
Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, werd geboren te Wenen in 1755 als vijftiende kind van keizer Frans I en keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk. Zij huwde in mei 1770 met de Franse kroonprins die in 1774 Lodewijk XVI werd. Wegens haar verspilzucht en Oostenrijkse gezindheid verloor zij de gunst van de openbare opinie. Vanaf 1789 drong zij er bij Lodewijk XVI op aan dat hij zou ingaan tegen de Revolutie en hoopte op een oorlog met Oostenrijk waarbij het Franse leger zou verslagen worden. Na de dood van haar man, werd zij voor een revolutionaire rechtbank gedaagd en op 16 oktober 1793 werd ze onthoofd. (Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, dl. XV, blz. 682-683).
eind(70)
Maria-Carolina, koningin der beide Siciliën werd geboren te Wenen in 1752 als dertiende kind van Frans I en Maria-Theresia. In 1768 huwde zij Ferdinand I van Napels-Sicilië, die haar de leiding van het land overliet. In 1812 dwongen de Engelsen haar Sicilië te verlaten. Zij stierf te Schönbrunn in 1814. (ibidem, blz. 677).
eind(71)
Marie-Christine, Josephe Jeanne Antoinette, aartshertogin van Oostenrijk, hertogin van Saksen-Teschen, gouvernante-generaal der Zuidelijke Nederlanden (1781-1789, 1790-1792). Zij werd geboren te Wenen op 13 mei 1742, als zesde kind van keizer Frans I van Lorreinen en van Maria-Theresia. Op 8 april 1766 huwde zij met Albert-Casimir van Saksen-Teschen. Na haar huwelijk vestigde zij zich te Pressburg in Hongarije waar haar echtgenoot landvoogd was. Samen met haar gemaal werd zij in 1780 tot gouverneur-generaal der Zuidelijke Nederlanden benoemd. Haar broer Jozef II liet haar echter zoveel mogelijk buiten de politiek. Deze isolatie bracht haar dichter bij haar andere broer (en meer gematigde) Leopold II, op wie ze een grote invloed zou uitoefenen. De Brabantse Omwenteling dreef haar in ballingschap naar Bonn. In 1791 keerde zij met Albert-Casimir naar Brussel terug om eerst in naam van haar broer Leopold II, daarna in naam van haar neef Frans II, het gezag over onze gewesten uit te oefenen. De militaire nederlaag tegen de Fransen te Jemappes op 6 november 1792 dreef haar voorgoed uit ons land weg. Toen Albert-Casimir zijn militaire functies neerlegde, trokken beiden zich terug in het paleis Tarouca te Wenen. Zij overleed er op 24 juni 1798. (Nationaal Biografisch Woordenboek, 1964, I, kol. 700-702). (E. VAN IMPE, Marie-Christine van Oostenrijk. Gouvernante-generaal van de Zuidelijke Nederlanden 1781-89; 1790-1792, Kortrijk-Heule, 1979 in: Standen en Landen, dl. LXXVII, passim).

eind(72)
Joannes de Caesemaecker werd geboren te Gent (Sint-Niklaasparochie) als zoon van Joannes en Catharina de Baets. Hij was direkteur van het Brugse Munthuis van 1749 tot 1755 en was hiermee de laatste muntmeester uit de Brugse geschiedenis. L. Gilliodts-Van Severen berichtte wellicht foutief als hij François Caesemaecker opgaf als laatste muntmeester. Na de sluiting van het muntatelier (in 1755), bleef hij als functionaris in de als wisselkantoor en controlebureau fungerende instelling. Daarnaast was hij ook nog derde vinder (1770-1771) en stadhouder (1771-1772) van de korenmarkt. Hij huwde Maria van Schelverghem, die echter korte tijd nadien overleed. De Caesemaecker trad enkele jaren later in het huwelijk met Anna Albertina Bulcke, die voortkwam uit een familie die traditioneel het huis van de Sint-Sebastiaansgilde van Sint-Kruis bewoonde. De Caesemaecker zelf, was sedert augustus 1751 lid van deze gilde en hij was trouwens van 1752 tot 1790 koning van de gilde. Daarnaast was hij ook nog sinds 1777 lid van de Sint-Jorisgilde. Hij stierf op 24 januari 1790. De Brugse schilder J. Beerbloc schilderde de Caesemaecker in 1777 als koning van Sint-Sebastiaan. (A. DEWITTE, 500 jaar vrije archiers van mijnheere Sint-Sebastiaen te Sint-Kruis-Brugge, Brugge, 1975, blz. 67-68, 73-79, 129, 142-143), (A. VANHOUTRYVE, De Brugse kruisbooggilde..., o.c., blz. 121), (S.A.B., Sint-Sebastiaansgilde, 1576-1787), (S.A.B., Wetsvernieuwingen 1762-1795, fol. 61), (S.A.B., Algemeen overlijdensregister 1781-1796, nr. 66).
eind(73)
In het Boterhuis (of ook nog Kaashuis of Zuivelhuis genoemd) werd van oudsher de groothandel in boter en kaas bedreven. Eerst was het Boterhuis op de huidige Eiermarkt gevestigd. De vermeldingen hierover dateren van 1288. Het werd herbouwd in 1404-1405, doch verlaten in 1539-40, zodat het kort na 1580 afgebroken werd. Omstreeks 1540 was er dan ook een nieuw Boterhuis tot stand gekomen, halfweg het straatje dat de Naaldenstraat met de Sint-Jacobsstraat verbindt, op een gedeelte van het hof van de heren van Gistel. In de volgende eeuwen verloor het Boterhuis geleidelijk zijn oorspronkelijke functie. (P. ALLOSSERY, Het gildeleven in vroeger eeuwen, Brugge, 1926, blz. 114), (A. DUCLOS, Bruges..., o.c., blz. 433-434, 549), (L. DEVLIEGHER, De huizen te Brugge, Tielt-Amsterdam, 19752, blz. 35 + afbeelding 68).
eind(74)
De Proosdij van Sint-Donaas te Brugge was tijdens het Ancien Regime een heerlijkheid, waarmee de graaf van Vlaanderen een geestelijk waardigheidsbekleder beleende. In de 18de eeuw was dat de bisschop van Brugge. Haar uitgestrektheid was zeer groot: ze had enclaves tot in Gent en Frans-Vlaanderen. Wanneer de Proosdij precies werd opgericht, is niet bekend; het oudste stuk erover dateert van 1067. Net zoals die andere heerlijkheid, het Kanunnikse, maakte het Proosse een volkomen zelfstandige rechts- en bestuursgebied uit, dus totaal onafhankelijk van de stad. Bestuur en rechtbank van beide heerlijkheden zetelden in de Proosdij op de Burg. Deze oude heerlijkheden bleven als rechts- en bestuursgebied bestaan tot aan de gemeentelijke herindeling in 1795 (onder Frans bestuur). (Zie ‘Merckenweerdigste Voorvallen’ 1787, voetnoot 134), (J. MARECHAL, Inventaris van het Archief der Proosdij van Sint-Donaas te Brugge, Brugge, 1960, blz. V-IX), (J.A. VAN HOUTTE, De geschiedenis van Brugge, Tielt-Bussum, 1982, blz. 289-290).
eind(75)
Livinus Rijsman werd geboren te Brugge (Sint-Donaas) op 13 oktober 1722 als zoon van Livinus en Maria Francisca Hazelaere. Op 12 september 1745 trad hij te Brugge (O.-L.-Vrouw - 2o wijk) in het huwelijk met Marie Anne Ingels. Deze timmerman stamde voort uit een familie die traditioneel goed vertegenwoordigd was in het ambacht van de (stoel)draaiers. Zo was Livinus zelf 3de vinder (1757-62), 2de vinder (1762-63), deken (1763-64) en 1ste vinder (1764) van dit ambacht. Op 29 juli 1788 werd hij lid van de Sint-Sebastiaansgilde, maar werd twee jaar later uitgesloten omdat hij tijdens de nachtelijke patrouille van de gilden (1790) te gortig optrad. (H. GODAR, o.c., blz. 378-380), (S.A.B., Doopregisters Sint-Donaas 1722), (S.A.B., Huwelijksregisters O.-L.-Vrouw - 2o portie 1745), (S.A.B., Wetsvernieuwingen, 1731-62, 1762-95, fol. 90 e.v.).
eind(76)
Hier wordt een raadsheer bedoeld als vertegenwoordiger van het gezag, (zie voetnoot 461).

eind(77)
Stedeballen of steedse ballen. Het ging om een Brugs uitvaartgebruik waarbij de lijkstoet vergezeld was door de steedse ballen. Deze laatsten waren oorspronkelijk leerlingen aan de Bogardenschool dat een tehuis was voor weesjongens en door de stad onderhouden werd. Deze school besloeg de gebouwen die nu als stedelijke akademie gebruikt worden; ze werd in oktober 1883 door het stadsbestuur afgeschaft. Twaalf of vierentwintig steedse ballen (naargelang de klasse van de dienst) stapten naast de berrie en droegen hierbij een dikke wassen kaars of een flambeeuw en zongen het De Profundis of het Miserere. Dit gebruik verdween tijdens de winter van 1920-21, toen de schoolwet verscherpt werd. (M. VAN COPPENOLLE, Uitvaartgebruiken in West-Vlaanderen, in: Volkskunde, nieuwe reeks jg. X, nr. 3, blz. 122-123).
eind(78)
(= ontferm U), beginwooden van psalm 50; de in de Kerk veel gebeden boetepsalm van David. (Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek, o.c., kol. 619).
eind(79)
Graaf Wenzel Anton von Kaunitz-Rietberg geboren te Wenen in 1711. Stond als keizerlijk minister Karel van Lotharingen (gouverneur-generaal in de Nederlanden) bij. Tussen 1750-1753 was Kaunitz ambassadeur te Versailles en van 1753 tot 1792 was hij staatskanselier. Hij wist Maria-Theresia voor een centralisatie van het bestuursapparaat te winnen en vond bij Jozef II gehoor inzake grotere godsdienstvrijheid. Zijn poging tot toenadering tot Frankrijk werd niet gedeeld door keizer Frans II die hem in 1792 ontsloeg. Hij overleed te Wenen in 1794. (Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, o.c., dl. XIII, blz. 570).

eind(80)
Hier wordt wellicht Brno (in Moravië) bedoeld; de oude Duitse term is namelijk Brünn.
eind(81)
Frederik Willem II (zie voetnoot nr. 93) wenste Pruisen weer op het politiek voorplan te brengen. De toevoeging van enige Poolse gebieden achtte hij noodzakelijk om de plaats van Pruisen onder de grote mogendheden in de toekomst te verzekeren. Het was immers te voorzien dat Rusland en Oostenrijk met de in 1787 begonnen oorlog tegen de Turken grote territoriale gebieden zouden winnen. Hij probeerde zo door diplomatiek kunst en vliegwerk kost wat kost Poolse gebieden te verwerven. (M. POST, De Driebond van 1788 en de Brabantse Revolutie, Bergen op Zoon, 1961, passim).
eind(82)
Op 10 januari 1790 werd het ‘Tractaet van Vereeninge en Oprechtinge van het Souvereyn Congres der Vereenigde Nederlandsche Staeten’ afgekondigd. Hierin werd bepaald dat enkel landsverdediging, munt en buitenlandse betrekkingen onder de bevoegdheid stonden van een gemeenschappelijk organisme, het Congres. Het Congres was samengesteld uit afgevaardigden van de Staten. De nieuwe republiek werd dus geen eenheidsstaat maar bleef zeer gedecentraliseerd en gemunicipaliseerd. De oude orde werd hersteld, privilegies en instellingen herleefden. (L. DHONT, Politiek..., o.c, blz. 148), (S. TASSIER, Les démocrates..., o.c., blz. 211-212), (A. BORGNET, Histoire des Belges..., o.c., dl. 1, blz. 145).

eind(83)
Hier wordt wellicht de huidige Niklaas Desparsstraat bedoeld. Deze straat heette oorspronkelijk de Pluimstraat. Doorheen de 17de eeuw werd deze benaming echter verdrongen door Bezemstraat. Waarschijnlijk zijn beide benamingen ontleend aan huisnamen. (A. SCHOUTEET, De straatnamen van Brugge, Brugge, 1977, blz. 150).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • over Brugge


Over dit hoofdstuk/artikel

plaatsen

  • over Gent


datums

  • 1 januari 1790

  • 2 januari 1790

  • 3 januari 1790

  • 4 januari 1790

  • 5 januari 1790

  • 7 januari 1790

  • 10 januari 1790

  • 11 januari 1790

  • 14 januari 1790

  • 15 januari 1790

  • 17 januari 1790

  • 18 januari 1790

  • 19 januari 1790

  • 20 januari 1790

  • 21 januari 1790

  • 22 januari 1790

  • 23 januari 1790

  • 25 januari 1790

  • 27 januari 1790

  • 28 januari 1790

  • 30 januari 1790

  • 31 januari 1790