| |
31.
Brief 23 december 1938 aan F. Schamhardt. ‘Schrijven naar Breyer’. Dat was destijds de Inspecteur Nautische Dienst van de Mij. Nederland. Walraven heeft werkelijk aan Breyer gevraagd mij ongeveer een week verlof op Oost-Java toe te staan. Breyer vond waarschijnlijk dat hij door die brief in een lastig parket kwam, omdat het een verdoek was van een krantenman. Overigens stond het van tevoren vast dat ik zulk een verlof nooit zou krijgen. Dat paste ten enen male niet in de dienstregeling en in de arbeidsvoorwaarden. Kromo: een verzamelnaam voor ‘de’ Indonesiër.
| |
| |
Blimbing, 23 December 1938
Beste Frans,
Vanmorgen was hier je brief uit Tjilatjap. Ik waag het er nu op, na aandachtige raadpleging van het (van Indisch standpunt) averechtsche schrijflijstje, je te schrijven naar Belawan Deli, want ik zie in de krant, dat het schip morgen al van Priok vertrekt.
Je gezicht stond niet vroolijk, Frans, op Soerabaia. De blauwe oogen van ‘Zus’ stonden soms bepaald strak, om niet te zeggen hard en verbeten. Ik hoop niet, dat het mij gold! Je moet altijd maar bedenken, dat wij elkander toch nooit volledig kunnen bereiken, ook al waren wij dagen lang tezamen. Het blijft een tasten in een soort van halfdonker, wat twee menschen doen, en als je veel hebt te bepraten, dan heb ik wel eens een gevoel, alsof het het beste zou zijn de parlementaire methode te volgen, en een voorzitter te benoemen, die de besprekingen leidt en de punten van de agenda één voor één in behandeling brengt en ten slotte een conclusie construeert, om dan weer onverbiddelijk verder te gaan met het volgende punt. Op die manier zou je wellicht een economisch gebruik van je tijd kunnen maken en ‘resultaten’ bereiken. Wat wij nu doen, moet noodwendig een mengsel van gesprek en gepeins zijn, een wanhopig pogen om te zeggen, wat je voelt, en een broeden over het feit, dat je daar toch niet in slaagt. Het is nu eenmaal te kort, en over dat alles heen hangt dan nog de gedachte, dat het straks uit is, en dat het beter kon. En zoo is nu het leven eigenlijk altijd, maar door den aard van dit zeemansleven is het bij jullie toch wel bizonder onberekenbaar.
Ik heb van de week naar Utrecht geschreven om hun te melden, dat we elkander gezien hadden en dat het je naar den vleesche wel ging. Dat is dan zoo het gebruik in families, als ik me goed herinner, en vaders en moeders zullen dat op prijs stellen, denk ik. Of zij nu mijn brieven wel altijd volledig op prijs stellen is een andere vraag, maar die zijn toch wel gezond voor de goede zielen. Ik ben begonnen met een schets van het schip op dien Zaterdagmorgen. Hoe warm het was en hoe vuil je was daar in dat ruim. Vooraf had ik een korte beschrijving gegeven van dien collega, die bij de
| |
| |
valreep op den wal stond te verven, terwijl de havenkoelies met de gewone gereserveerde uitdrukking op hun zeer intelligente gezichten rond hem zweefden. En hoe blij hij was, toen hij jou mocht vervangen in het ruim, omdat hij daar tenminste in de schaduw stond! Toen heb ik verteld van onzen nogal somberen uitgang (zelfs van de doodkistenmakers heb ik verteld!) en zoo ben ik er toe gekomen ook te schrijven over je plan om niet te blijven varen. Ik heb natuurlijk geschreven, dat je nog wel veranderen kunt, maar ik heb ook gezegd, dat ze je niet moeten tegenwerken, als je in dat voornemen volhardt. Vooral niet, omdat jij als zoon maar alleen bent en omdat de universiteit vlakbij is. En ook omdat ik ervan overtuigd ben, dat je zult slagen, waar je slagen wil. You will succeed at everything you undertake. Maar het is niet te verwachten, dat je van Utrecht uit duidelijk zou kunnen zien welken weg je moet gaan. Misschien is je dat nu, na deze twee reizen, meer duidelijk geworden. Je bent op een boot gegaan, omdat je wat van de wereld wilde zien. Maar je bemerkt, dat het heel moeilijk is, vanaf een boot iets van de wereld te zien. Daar geven ze je de kans niet toe. Jij voelt dat duidelijk, en je bent niet zooals die matroos van dat taschje, die denkt, dat hij heel Soerabaia in zijn schrandere hoofd heeft en in vollen ernst schijnt te denken, dat er op het Simpangplein een Passer Baroe is! Precies zoo heb ik vroeger, toen ik zelf nog nooit buiten de grenzen van Nederland was geweest, zeemannen hooren praten over de plaatsen, die zij ‘bezocht’ hadden. Vertel hun maar niks, zij weten er alles van! En zelfs als geboren Hollander ken je Holland niet. Er zijn zooveel ‘Hollanden’, waar menigeen nooit binnentreedt! Zelfs in Indië kan men zijden van Holland leeren kennen, die men nooit had vermoed te bestaan. Maar je leert ze niet kennen vanaf de reede van Soerabaia.
Door de groote verandering in je leven, kan het wel niet anders of je moet, als je gaat nadenken, met jezelf in den knoop raken. Je voelt je staan bij het begin van verschillende wegen. De ‘gespletenheid’ is nu gekomen. Je wilt studeeren, maar je wil niet thuis zijn bij de oude lui. Je schrikt terug van nog de noodige jaren bij hen te moeten leven.
| |
| |
Ik begrijp het volkomen, ook al zullen zij het niet aangenaam vinden, als zij het merken. De Hollanders verstaan niet de kunst to leave one alone. Dat kunnen de Engelschen beter, al is het maar in schijn. Blijven varen wil je ook niet. Ik geloof, dat je zoudt willen studeeren, maar niet thuis in Utrecht. Misschien hier in Indië? Ik zou je niet aanraden (gesteld dat het mogelijk was) in het heete Batavia te gaan studeeren, waar geen studentenleven is, en je om moet gaan met studenten, merk Van de C., of met Aziatische studenten, die gewoon in den kampong wonen, of in internaten, en geen notie hebben van Westersche jeugdidealen. In Bandoeng is een Technische Hoogeschool. Ik zie elk jaar een soort van almanak, uitgegeven door het Bandoengsche Studentencorps. Het is armzalig en meelijwekkend, wat je daarin lezen kunt. Z.g. schetsjes en versjes van een stumperigheid, die niet te beschrijven is. En, naar Indische gewoonte, missen ze elke zelfkritiek. Als ik er in de krant den draak mee steek, schrijven ze een ingezonden stuk. En dat moet je dan lezen! Alsof twee wijven van Tandjong Perak voor den landrechter komen met hun krakeel.
En verder staan de Indische abituriënten van hoogescholen zelfs in Indië achter bij Hollanders. Zij moeten, vooral als ingenieur, werk zoeken bij Westersche groot-kapitalistische instellingen, en die nemen bij voorkeur Hollanders. Niet uit rassenminachting, maar omdat Hollanders beter zijn in elk opzicht. Jullie zullen het werk doen, zonder bijgedachten. Maar Van de C. zal zooveel als noodig is het werk doen, maar zijn hoofddoel zal altijd zijn: ‘zorgen dat hij gedekt is’. Zorgen, dat niemand hem iets kan maken. Het werk is van secundair belang. Let er maar eens op. Het streven om gedekt te zijn, is wat hun vervult. Niet het streven om zoo goed mogelijk zich van hun taak te kwijten. Onder al de jonge juristen, die van tijd tot tijd den landrechter komen vervangen als hij ziek is of met vacantie, is er maar één, die in Indië het levenslicht voor het eerst aanschouwde. Mr. Brunsveld van Hulten (Die dubbele namen hebben ze zelf gemaakt!) Welnu, de rechtspraak van dezen heer is niet om bij te wonen. En dat komt hoofdzakelijk, omdat ‘de liefde’ er in ontbreekt. ‘De liefde’, waarover de apostel Paulus het
| |
| |
heeft in den eersten brief aan de Corinthiërs, het 13 de hoofdstuk. Bij alle anderen (en er zijn heel wat ‘ongeloovigen’ onder) merk je altijd ‘de liefde’ en de vreugde om de menschelijkheid, die onze Westersche rechtspraak toelaat er bij te pas te brengen. Maar bij deze blanke Aziaten, die niet anders kunnen dan onwelluidend schreeuwen als vogels in een oerwoud, is er niets anders dan de vraag: Hoe beveilig ik mezelf? Hoe dek ik mezelf? Hoe kom ik er met de minste moeite voor mezelf doorheen? Het belang van de justiciabelen, noch de vreugde om de glorie van het ambt, bestaat voor hen. Het is het soort menschen, dat stilletjes alles in een boekje noteert, om het later te pas te brengen tegen eigen collega's en eventueel meerderen. Pas op voor dit gebroed! De echte ‘halfbloeds’ zijn meestal veel beter, maar deze witte, die soms inderdaad geen druppel Inlandsch bloed in zich hebben, zijn volslagen karakterloos. Zooals in wezen de heele Indische samenleving is, ook al komt hier veel terecht en ook al worden zonden en vergrijpen niet zoo zwaar aangerekend als in Holland. (Als dat zoo was, zou het hier voor de meerderheid niet zijn uit te houden!).
‘Indië is een rommel’, heb je gezegd. Mij amuseert zulk een apodictische uitspraak, want ik ben het er mee eens, zooals je wel weet. Maar Indischen, en ook vele niet-Indischen nemen je dat kwalijk. ‘Waar mijn boterham ligt, daar is mijn vaderland’, zeggen ze. Zij denken er nooit over na, of Indië een rommel is. Ik geloof niet, dat het ooit in hen is opgekomen, dat Indische plaatsen volkomen bedorven zijn door ‘den rommel’. Denk eens aan Batoe! Maar ook aan het centrum van Soerabaia! Als schimmel op de oppervlakte der aarde is het, zei Anatole France, en met een ouden doek zou je het er moeten kunnen afvegen. In vroeger jaren is hier nooit ergens rekening mee gehouden. Er was geen bouwpolitie, geen rooimeester, geen gemeentebestuur. Er waren ook geen architecten. Kromo was de architect, en ieder bouwde maar naar zijn eigen believen. En zoo leefden ze ook. Vandaar dat zij zoo eigenwijs zijn en zoo ingenomen met zichzelf. Maar de opmerking ‘Indië is een rommel’ is heel goed voor een jongmensch van jouw jaren. Er zijn er honderden, die daar nooit toe komen, to call a spade a spade.
| |
| |
- En nu bedoel je denkelijk nog maar alleen den buitenkant van Indië. Maar ook het innerlijk van Indië is een rommel. Om dat te leeren inzien, moet je hier eenige jaren wonen. - Waarom ga je zoo diep in op mijn vraag, of het je niet speet, dat je niet meekon naar Blimbing? Je moet er niet uit concludeeren, dat ik daaraan twijfelde. Ik zei het misschien alleen maar ‘om aan den gang te komen’, want je was zoo stug dien morgen. ‘Pluk den dag’, mijn jongen, en leef bij het oogenblik. Als er een oogenblik komt, dat kans biedt om alleen genoegelijk te zijn, vergeet dan zoolang en tot nader order, alle andere narigheden, en profiteer van dat oogenblik. Maar jouw heele morgen is bedorven door de gedachte, dat je straks weer terugmoet naar dat schip, terwijl toch je oom is gekomen met de enkele bedoeling je daar voor enkele uren uit te trekken. Op Soerabaia is maar weinig te doen, vooral als de zon hoog aan de lucht staat, maar ik ben toch bereid in te gaan op elk voorstel. Meestal wil je, geloof ik, alleen maar praten, maar doe het dan ook zoo onbevangen mogelijk en profiteer van den beschikbaren tijd. Aan de omstandigheden is toch niets te veranderen. Of dacht je, dat het mij niet speet? Ik ben weggegaan met de smoor in. Ik ben naar het station Kotta gegaan, waar ik nog een uur moest wachten, en om bij zevenen was ik thuis, warm en ellendig van den tocht. En niet tevreden over den afloop. 's Morgens om 6 uur was ik van huis gegaan en een half etmaal later kwam ik weer terug met de Jobstijding: ‘Hij kan niet komen!’ Tante Iti zit zich dan nog, als een goede ziel, te verheugen over het feit, dat we tenminste nog ‘uit’ zijn geweest, zoodat Fransje dan toch nog iets heeft gehad. De mooie doos van Makasser hebben wij met eenparigheid van stemmen aan Anna gegeven, die er zoo blij mee was, dat zij verklaarde niet te weten, waarmee zij het had verdiend. En je aandeel van de boterletters hebben
ze toen maar onder elkaar ‘soldaat gemaakt’. Ze zullen wel een bittere bijsmaak hebben gehad!
Zal ik nu nog schrijven naar Breyer? Als je dezen brief in goede orde ontvangt, kun je me misschien nog terugschrijven. Verder zal ik maar niet meer schrijven, behalve dan naar Utrecht, want ik ben bang, dat het toch verloren gaat.
| |
| |
Tenzij je er op staat en me met eenige nauwkeurigheid kunt opgeven op welke data ongeveer het schip in Port Said, Genua of zulke plaatsen kan zijn.
De Kerstvacantie is begonnen, vandaag is het de eerste dag. Zij zijn nu allemaal bandeloos en ik ben alleen thuis met de bedienden! Tante, die ook vacantie heeft (ze hoeft 's morgens niet vroeg op om het ontbijt voor hen klaar te maken!) is met Suze naar Toempang, samen met Marsini van Wendit, op visite bij de vrouw van den commandant van de veldpolitie, aldaar. Toempang is het eindpunt van de beroemde stoomtram, je weet wel. Ze hebben drie eenden meegenomen als bijdrage in de tractaties, benevens een recept (dat ik heb moeten overtikken uit het kookboek) voor ‘zwartzuur van eend’. Jacob is uit logeeren bij een schoolvriend, wiens vader op een onderneming hoog in de bergen woont, en al de anderen zijn naar Singosarie, per tram en op de fiets, waar zij gaan picniccen in de schaduw van de resten uit het Hindoetijdperk, die ik jou ook zoo graag zou laten zien, maar waartoe het nog nooit is gekomen wegens gebrek aan tijd. Eens was Singosarie een afzonderlijk Hindoerijk, onder een eigen vorst, die bezweek aan teveel palmwijn en een te rijk voorzienen harem. Zijn graf is er nog en het is pas gerestaureerd door den Oudheidkundigen Dienst. Als er iets gerepareerd moet worden in Indië, dan moet de vreemdeling dat doen. De barbaren uit het Westen moeten zorgen voor de monumenten van Indië's verleden, ook al hebben zij dat vroeger niet altijd gedaan! In vroeger jaren waren er te Singosarie heele rijen Hindoetempels en tempeltjes. Minstens vijf daarvan zijn in het begin van de 19de eeuw kalmweg gesloopt voor den aanleg van den weg Malang-Bangil, om de steenen, begrijp je? Dat waren echte barbaren! Er is al wat gesloopt hier in dit land, ook door onze dierbare voorouders! Maar sedert een 30 of 40 jaar waait er een andere wind, gelukkig. Als je hier nu eens wat langer kon zijn, dan namen wij een paar dagen om naar Djokja te gaan, en kon je den Boeroeboedoer en de Prambanan tempels zien. Ook Midden-Java zelf is weer heel iets anders dan
Oost-Java, vooral de steden Djokja en Solo. Wij kunnen er van hieruit om 12 uur 's middags zijn en even- | |
| |
tueel den volgenden avond weer thuis zijn. Ik kan er een semi-journalistieke reis van maken en een groot deel van de kosten declareeren. Maar eerst moet je vrijaf kunnen krijgen. Van hier naar Djokja, en dan over Semarang terug, dat zou best kunnen en je zou wat zien van het schoone Java. - En nu houd ik op met dezen brief. O ja, je hebt zeker gelezen, dat het in Holland, en trouwens in heel Europa, baksteenen vriest? Het moet bar zijn. Het station in Utrecht is afgebrand. Altijd bij strenge vorst brandt er iets af. En J.C. Schröder (Barbarossa) is gestorven, plotseling. Den vorigen dag had hij nog een stukje geschreven. Zijn laatste stukje in de Indische bladen heette ‘Angst’, maar dat is ontdekt door de Roomsche ‘Koerier’, die dolverheugd daarin een bewijs wil zien, dat Barbarossa 'm zat te knijpen. Hoogst Christelijk!
Nu jong, het beste en de groeten van allemaal hier. Houd er den moed maar in. Wij zien elkaar in elk geval nog wel weer, voordat er verandering komt. Want dat zal me spijten, als ik je nooit meer zie! Ook al zal ik het toejuichen als je verre blijft van den Oost.
Het beste
Oom Wim.
|
|