houden door vele plichten, net als zoovele anderen waarschijnlijk. Maar ik heb in mijn langjarige Indische practijk ontdekt, dat er verschillende ‘Indië's’ bestaan en het is nu maar de vraag, welk Indië men kiest of cultiveert. Ook Europa is geen ondeelbaar geheel en als ik moest kiezen tusschen het platteland in Nederland en Indië, zoo koos ik onvoorwaardelijk Indië. Op het platteland in Holland zou ik nog meer ‘tegen mijn persoonlijken wil’ leven dan hier. Want in sommige opzichten is Indië voor mij een heerlijk land. Wanneer ik mij zorgvuldig verschans achter mijn klamboe of in de tot studeerkamer geïmproviseerde garage of desnoods in een leegstaande bediendenkamer, die voorzien is van een Aniem-lichtpunt. Wanneer ik mij daarin installeer temidden van obat-njamoek-geuren en met een pijp, in een zeer summier toilet, ‘dan laat de wereld mij zoo koud als ijs’, zooals het liedje zegt. En in dat eigenaardige en zeer comfortabele ‘Indië’ heb ik gelegenheid gekregen boeken te lezen, waartoe ik in Holland zeker nimmer zou zijn gekomen.
Juist mijn verzet tegen dat Indië ‘van de buitenkant’ heeft mij den strijd doen aanbinden tegen de sloomheid van den achtermiddag, tegen het gewauwel van de voorgalerij, tegen de conversatie van de glimlachende en handjesgevende menschen, tegen den sleurdwang van de bridgetafel, en tegen de luidruchtige, maar oppervlakkige hartelijkheid van de soos.
Inderdaad mis ik in Indië sommige dingen. Bijvoorbeeld een werkelijk goed geoutilleerde bibliotheek en nu en dan een verwante ziel. Alle verwante zielen worden overgeplaatst, of ze gaan trouwen, of ze zijn werkloos en moeten zich ergens opbergen voor den storm. Wat ik vroeger in Holland heb gezien met mijn oogen van twintig jaar, dat zou ik nu willen weerzien met mijn oogen van veertig en meer jaren. Bovendien zou ik willen zien wat ik vroeger heb vergeten of verwaarloosd of zelfs geminacht!
Maar ik heb geleerd te berusten en als ik het alles overzie, dan moet ik zeggen dat ik bij de obat-njamoek en achter het muskietengaas heb geleefd met boeken, waartoe ik in Holland vermoedelijk nooit zou zijn gekomen. Want inderdaad Holland zou mij gedreven hebben ‘in het experiment’, terwijl ‘Indië’ geen vat op mij heeft en mij laat mediteren.
De buitenkant van Indië is arm, rumoerig, oppervlakkig en snobistisch. Maar niet zodra komt men op een zijweg, eenigszins afgewend van den grooten heirweg, of men vindt de stilte en tevens zichzelf. Men wordt behoed voor de verstrooiing en