Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bejegening van Christus (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bejegening van Christus
Afbeelding van Bejegening van ChristusToon afbeelding van titelpagina van Bejegening van Christus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

Scans (6.51 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bejegening van Christus

(1940)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

17

De vele dochters van den heereboer in de hoeve, die aan Asveer had toebehoord, legden elken Zondagavond hare ringen in de roomers der eerste rij in de glazen kast, tot den volgenden Zondagmorgen. Haar vader nam twee roomers, een voor Nicodemus, een voor hemzelf en goot wijn op de ringen. Daarna bood hij Nicodemus eene zwarte sigaar aan met een duif op het bandje, liet zich zuchtend in een zetel neer, nam met twee handen den kop van zijn pijp vast en legde Nicodemus uit, hoe de zaak eigenlijk in elkaar zat.

Honderden jaren lang was dit goed eigendom van een en dezelfde familie, die het van jaar tot jaar vergrootte, zoodat het ten slotte geen boerenbedrijf meer was, maar een provincie. De laatste afstammeling van die wroeters en vrekken was de Benige overlevende van zeventien kinderen. Zijn vader had den zestien anderen bij hun geboorte den nek omgewrongen, om te voorkomen, dat de eigendom later zou verkaveld worden. Toen vond Jehova, dat het genoeg was geweest, zijn straf kwam neer. De vrouw van den laatsten eigenaar stierf krankzinnig, omdat zij geen kinderen hebben kon, de eigenaar zelf verloor zijn verstand, langzaam en ongemerkt. Hij betaalde bijvoorbeeld dubbele

[pagina 108]
[p. 108]

loonen en om maar te kunnen gebieden, wierf hij altijd meer knechten aan, die natuurlijk niets te doen hadden. Hij kreeg het zoo hoog in zijn ster, dat hij, boer, weigerde vier vorsten te ontvangen, vorsten is wat veel gezegd, koninkjes. Zoo van die koninkjes van herdersstammen. Ja, die kwamen hier wat jagen, zegt men. Om zich te wreken, hebben zij al zijn ongetrouwde knechten verleid met nog hooger loonen, deze zijn meegegaan als soldeniers. Dat is niet alles. Van koning Herodes verkregen ze, natuurlijk zonder moeite, dat zijn belastingen vervijfdubbeld werden. Hij moest het opgeven, de zot, verkocht alles, verhuisde met twintig hooggeladen wagens naar Jeruzalem en toen die voor het huis stonden, dat hij aangewezen had, was hij er niet, hij had zich onderweg aan een boom verhangen. Als God straft, mijnheer, straft hij door.

De man, die hoeve en domeinen gekocht had, was natuurlijk geen boer. Waar ter wereld woont de boer, die tweeduizend hectaren met bijbehoorende gebouwen en vee kan koopen? Het was een speculant in gronden. Binnen de tien jaren had hij meer dan het dubbele van zijn koopprijs terug, want hij deed niets dan verkoopen. Deze hoeve met 50 hectaren hield hij over, maar spoedig verkocht hij die ook. De nieuwe eigenaar was een heer, die zich in het hoofd

[pagina 109]
[p. 109]

gezet had, dat het boerenleven schoon en dichterlijk was. Hij hield het hier ook tien jaar uit, namelijk tot het onkruid tot aan zijn dorpel gegroeid was. Dan is de boer gekomen, die nu vóór Nicodemus zijn tweede pijp aansteekt. Hij heeft den boel niet gekocht, zoo dom was hij niet, hij heeft gehuurd. De eerste jaren was het nacht en dag werken en niets verdienen, maar nu is alles weer in orde, het bedrijf gaat Goddank goed, zij kunnen nu stilletjes aan de twee eindjes van het jaar aan mekaar knoopen, jaja, dat gaat nogal.

Nicodemus vroeg hem, wat hij wist over de geboorte van den Messias, nu ongeveer dertig jaar geleden in een noodstal hier in den omtrek.

Daar had de boer inderdaad iets van gehoord en er zijn nog een paar oude menschen, die daar soms over spreken, maar zij zeggen niet Messias, zij zeggen profeet. Om het rechtuit te zeggen, de boer heeft naar deze vertelseltjes weleens geluisterd, zooals men dat doet bij winteravond rondom den haard, maar hij heeft er nooit speciaal naar gevraagd. Men vertelt dan, dat het kind zelf de profeet zou geweest zijn. Hoe kan men dat zien? Het staat toch op het voorhoofd van een pasgeboren kind niet geschreven, dat hij profeet zal worden? Daarom denkt de boer, dat hier de vrouw van een profeet een

[pagina 110]
[p. 110]

kind gekregen heeft en dat is niet onmogelijk, want het is gebeurd in den tijd van de volkstelling, de profeet zal op weg zijn geweest naar Jeruzalem. Maar het was toen de tijd van den zot, iederen had het toen wat te pakken. Er zijn hier nog twee oude knechten uit dien tijd, die komen 's avonds in het donker altijd de schim van hun verhangen meester tegen en hun meesteres verschijnt ergens in een weide.

Nicodemus vroeg, wat hij wist over den kindermoord op bevel van Herodes.

Daarover had de boer ook veel hooren vertellen. Moest hij alles gelooven, dan zouden alle kinderkens vermoord geworden zijn, maar juist het eene, waar het om te doen was, niet. Naar zijne meening heeft het volk van de vier koninkjes zich nu en dan zat gedronken en nuchtere soldaten deugen al niet, maar zatte, mijnheer...

Nicodemus vroeg de twee oude knechten te mogen ondervragen. Toen hij hun goed gezegd had, dat hij van hen geen vertelseltjes verwachtte, maar de nauwkeurige waarheid, die zij moesten bevestigen op hun eer en zielezaligheid, waren zij zoo bang, dat zij haast niet meer antwoorden dierven. Op hun eer en zielezaligheid dierven zij slechts bevestigen, dat en dat te hebben hooren zeggen, niet iets zelf te hebben gezien. Lang ondervroeg hij hen over de ster. zij

[pagina 111]
[p. 111]

deze gezien hadden, zooals hun makkers, schoven zij alles op dezer rug. Op de vraag, of zij den blinden Johannes gekend hadden, antwoordde de een neen, de ander ja. De neenzegger werd het eerst bang, sloeg de oogen naar het plafond, alsof hij nadacht en ja, toen herinnerde hij zich dien blinde. Eindelijk sprak er een den naam uit van een schoenlapper, die destijds met hen Asveer had gediend. Niet zoodra had Nicodemus gezegd, dat hij ook dien zou ondervragen, of zij noemden nog een herbergier, een veekoopman en een mandenvlechter, wisten zelf niets meer, maar zwoeren op hun eer en zielezaligheid, dat die er bij geweest waren en alles beter wisten dan zij.

Nicodemus zocht de vier op. Zij vertelden hem vier verschillende geschiedenissen. Die van den herbergier was veruit de schoonste, maar telkens wanneer Nicodemus hem in het nauw bracht, of er drie koningen waren dan wel vier, hoe groot de ster was, wat de engelen eigenlijk zongen, de juiste woorden, hoe het kwam, dat zijn eigen kind niet vermoord was, klakte hij met de tong en zeide: ‘Dat wil ik kwijt zijn, mijnheer.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken