Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood in het dorp (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood in het dorp
Afbeelding van De dood in het dorpToon afbeelding van titelpagina van De dood in het dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood in het dorp

(1930)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

De neutrale Pastoor

[pagina 7]
[p. 7]

De neutrale Pastoor

Die kerk staat hier nu al in de zestig jaar. Vroegertijds was dat hier al hei dat ge zaagt. Er woonden een goei honderd menschen in, de kinderen moesten bekanst een uur ver naar school en catechismus. Stillekens aan werd er bijgebouwd en toen werd die kerk hier gezet. De ouwe gravin gaf den grond en betaalde de kosten, de menschen hielpen zooveel als ze konden voor niet. Als ze zelf geenen tijd hadden, lieten ze kar en paard brengen om te gebruiken. De gravin liet een half uur ver al wegkappen dat in den weg stond om van op haar kamers te kunnen zien hoe 't vooruitging met den bouw.

Nu is het al een heele parochie: priesters, meesters en menschen. De menschen zijn allemaal eender en verschillig gelijk overal, allemaal goed en genegenheid weerd. En compassie. Ze worden geboren, ze zien hun part af en als ze sterven komen twee engelen hun ziel afhalen om naar den hemel te gaan. Als ge dezen boek leest zulde zien dat ze daar allemaal komen. Onze lieven Heer is zoo goed als de heiligen gezegd hebben en niet zoo slecht als kribbebijters en kwezels peinzen, die zelf geen hart hebben en overal zonde zien omdat ze zelf slecht zijn. De dood is in het dorp nen barmhartige verlosser, leest mijnen boek.

[pagina 8]
[p. 8]

De eerste pastoor heette Vermeylen. Hij kwam als jonge priester van in de dertig jaar en stierf hier na vijf en dertig jaar pastoorschap. Hij en meester Alewaeter hebben de parochie gemaakt wat ze is. Zoo ne pastoor hebben ze hier nooit meer gehad.

Daarna is er een geweest die van hier naar Westmalle bij de trapisten gegaan is, nen heilige mensch maar niks voor hier. Zijn onderpastoor was nen halve kwiek, zoude gezegd hebben, de blijdschap zelf; die floot en zong maar en speelde bugel.

De derde was nen dikke; hij had nogal geren een glaske, maar toch met maat.

De vierde is hier zeventien jaar geweest en hier ook gestorven. Het was ne pastoor vol iever, nogal krikkel en meesterjan, maar allee.

De vijfde wist van de zenuwé aan zijn maag, het was nen doorbrave mensch maar een beetje flauw en hij dacht wat meer aan zijn eigen dan aan anderen.

De menschen zijn altijd dezelfde gebleven. Voor ne pastoor die geren gezien was deden ze al iets meer. Maar ze hebben altijd gedaan wat de priesters vroegen en als ze niets vroegen deden ze uit eigen standvastigheid hun plichten en het kwaad bleef kwaad. Moest er bij de vijf ne slechte geweest zijn, ze zouden toch gebleven zijn wat ze waren, maar ik zou eens hebben willen zien dat er ne pastoor van Ars bij geweest was, of die geen koppel heiligen zou gekweekt hebben.

De zesde pastoor trok op niets, ik zal eens vertellen hoe hij in den hemel gevaren is.

 

* * *

[pagina 9]
[p. 9]

Voordat hij voorgoed naar zijn nieuwe parochie was verhuisd, had hem de koster al zooveel kwaad verteld over zekere families, dat hij bij zichzelven gezegd had: dat zit daar vol politiek. Hij had een buldoggezicht van riskeer-niet-mij-aan-te-spreken en was inderdaad ook ver van gespraakzaam. Dus viel het hem gemakkelijk zich buiten de ‘politiek’ te houden. Hij hield kerk en pastorij in orde, hield in stand wat er bestond aan congregaties en genootschappen, las of zong zijn Mis, preekte, biechtte, berechtte, maar voor de rest basta. Basta, hij zat in zijn pastorij te koekeloeren en brevierde wat, maar God weet wat hij verder deed met zijn dag. Heimelijk vond hij het plezierig met die politiek: het ontsloeg hem van veel werk.

Van dat neutraal leven, eeuwig binnenzitten en elf uren per dag slapen, werd hij zoo vet als een das. Hij kreeg een driedubbele kin en zijn hals was één kussen. Maar op een middag stond hij van tafel op en was al de trappen van de buitendeur af om zijn uiltje te gaan vangen in een schommelstoel onder 't priëel, toen hij opeens naar zijn hart pakte en achterover sloeg met zijn kop tegen een scherpen trapkant. Hij lag twee dagen buiten kennis en heeft het daarna nog drie weken getrokken. Op een avond om tien ure, blies hij eens en was weg.

Nu zijn de engelen gewoon de christenzielen te komen afhalen, minstens tot aan de sterfkamer, en daar had zich de pastoor ook aan verwacht. Hij hing boven het dak der pastorij te zweven terwijl zijn zuster bij zijn lichaam zat te weenen en wist niet wat denken omdat hij niemand zag. Daarbij wist hij den weg niet en van het sterfhuis dierf hij zich niet verwijderen, want als de engelen dan kwamen en hem hier niet vonden, was hij nog

[pagina 10]
[p. 10]

erger gefopt. Zijn lichaam lag al gelijkt en alles, zijn zuster was den doodsbrief al aan 't opstellen en nog was er niemand te zien. Toen besloot hij maar alleen te vertrekken. Zijn gedacht was van maar zooveel mogelijk recht omhoog te vliegen omdat de hemel toch boven ons is. Rond de kanten van de maan werd hij opeens van achterwaarts aangesproken door twee engelen, die hem vroegen of hij die pastoor uit Brabant was. Hij zei van ja en dat hij al een uur vroeger had kunnen daar zijn als hij niet gewacht had. En wij hebben hier op de maan wat zitten kaart leggen, zei een van de engelen, omdat we dachten dat ge dat stukje weg wel alleen kont doen. Ge hebt op uw parochie ook op uw eenigheid geleefd. Vooruit, 't is altijd maar omhoog en dan een beetje rechts. Ze vlogen rap en waren er seffens.

De ontvangst bij Sint Pieter was ook al niet vriendelijk. Die deed het traliedeurken open en vroeg: ‘Zijde er daar mee?’ ‘Ja’, zeiden de engelen, ‘we zijn der hier mee.’ De groote poort ging open, de engelen duwden den pastoor binnen.

‘Ik heb hem al opgeschreven,’ zei Sint Pieter, ‘gaat er maar mee door.’ Sint Paulus stond daar aan de deur van 't bureel op zijnen grooten sabel geleund, maar bougeerde niet en zei heel onverschillig: ‘Dag meneer Pastoor.’ De pastoor antwoordde heel bestaan in 't Latijn: ‘Ave, sancte Paule.’ Daarop riep Sint Pieter, niet kwaad maar toch ook niet vriendelijk: ‘spreek maar vlaamsch’, wat Sint Paulus deed lachen.

Van de poort tot aan den troon van Ons Heer en Ons Lievrouwke moesten ze het te voet doen. Er was veel volk op wandel, ze hadden veel beziens maar niemand kwam op den pastoor toe. Een van

[pagina 11]
[p. 11]

zijn geleiders vroeg hem of hij hier dan niemand van kennis had. Hij antwoordde: zijn ouders, een nonkel en twee tantes en dan nog verschillende parochianen.

De engelen waren gegeneerd in zijn plaats. De aankomst van een pastoor of missionaris is anders altijd een groot feest. Zij worden met muziek en gezang aan de poort afgehaald door hun parochie met de vroegere pastoors voorop. En nu niemand tenzij Sint Yvo, de advokaat, die merkte dat er iets bezonders was met den pastoor en hem zijn diensten kwam aanbieden. Als ge mij soms vandoen hebt, zeide hij, ik wandel gewoonlijk ginder. Stuur maar een cherubijnken en ik kom subiet.

Zóó spande het er wel niet, maar toch zag de Pastoor aan het gezicht van Ons Heer dat het niet alles was. Alleen Ons Lievrouwke was vriendelijk, men kan niet meer. De moeders maken geen verschil. Ons Heer sprak eenige hartelijke welkomwoorden, waarin hij vooral nadruk legde op het princiep, dat goede intentie en goeden wil alles zijn, alhoewel men, voegde hij er bij, in deze twintigste eeuw, nu de voorschriften van Pausen en Bisschoppen alles tot in de puntjes bepaald hebben, niet meer kan veronderstellen dat een ijverig priester in belangrijke zaken niet zou weten waaraan zich te houden. Doch daar gleed hij delikaat over heen, verwelkomde nogmaals den pastoor, opende zijn armen met glorieus doorstoken handen en omhelsde hem. De pastoor zwijmelde weg van zaligheid.

Daarop werd hem gezegd bij zijn parochie te gaan en daar stond hij nu weer. Waar was zijn parochie? Ons Lievrouwke echter merkte direct zijn bedremmeldheid en stuurde stillekens een engelken

[pagina 12]
[p. 12]

dat weldra met de parochie afkwam. Sint Jozef de Patroon ging voorop met de vroegere pastoors; achter hem timmermans van 't dorp en daarachter al de anderen. Sint Jozef zei dat het niet voor 't een of 't ander was, maar ge hebt u van mijn parochie nu zoolang niets aangetrokken en ik had gezegd: éénen keer ten minste moet hij naar ons vragen, anders ziet hij ons niet. Daarop zei het engelken argeloos dat Ons Lievrouwke hem had doen roepen en niet de pastoor. Sint Jozef werd kwaad. Heeft hij zelf niet naar ons gevraagd? Hij keerde zich om en riep: Mannen terug. Zoo gaat het er hier niet. En hij was weg met zijn volk.

Niets hielp. Sint Jozef, anders een beste heilige, was precies koppig. Jaren lang zijn volk niet aangesproken hebben en nu in den hemel zou het nog te veel zijn een aanvraag te doen om te mogen bij de parochianen komen. Hij zeide tegen Ons Lievrouwke vlakaf: Neen, zeg ik u.

Heel de hemel hoorde van het geval. Zelfs werd de raad bijeengeroepen. Wat doen met den pastoor die niet gewild werd door zijn parochie? Sinte Pieter maakte zich twee keeren kwaad tegen Ons Lievrouwke. Zij was veel te goed, wat vies volk had hij om harentwil al niet moeten binnenlaten! Sint Paulus vond dat men den pastoor een parochie uit de missie in den belgischen congo moest geven. Er waren er zooveel die geen priester hadden en die heel blij zouden zijn hem te krijgen. Toen besliste ons Heer zelf dat men algemeene verkiezingen zou houden, wat dan ook gebeurde.

Het duurde zeven dagen eer al de briefkens waren afgeroepen. 't Laatste van al kwam de parochie van den pastoor met 3999 stemmen vóór en één tegen. Nu had zijn parochie hem tóch nog gekozen!

[pagina 13]
[p. 13]

De pastoor viel beschaamd op zijn knieën voor het volk dat hij zoo miskend had en dat hem toch nog wilde hebben. Terwijl hij daar lag te snikken zei Sint Jozef met een bibber in de stem: dat volk uit de Vlaanderen is beter dan ik, want die stem tegen is van mij. Wannes van Zaelen, een oude schrijnwerker, die veertig jaar grafmaker geweest was, had er eigenlijk het fijne niet van begrepen en meende vast dat het iets van de vlaamsche kwestie was, waar 't jong volk tegenwoordig zoo mee bezig is. Hij bukte zich en deed den pastoor opstaan: Allee kom, meneer pastoor. Ik zeg ook justekens tegen Sint Jozef, priester is priester en ge zijt gij den onzen. En daarbij, zeg ik zoo tegen hem, franskiljons zijn ook menschen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken