Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood in het dorp (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood in het dorp
Afbeelding van De dood in het dorpToon afbeelding van titelpagina van De dood in het dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood in het dorp

(1930)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

J. De Zoete, Barbier, estaminet

[pagina 41]
[p. 41]

J. De Zoete, Barbier, estaminet

Janneke De Zoete stak te Willebroeck in 't papierfabriek zijnen linker voorarm tusschen ne riem om niet meer te moeten werken. Het schijnt dat hij opgepakt werd gelijk niks en op ne stapel papier van vier meters hoog gesmeten. Allee, een half mirakel, want hij had moeten dood zijn. Daar lag hij dan van-zijn-zelven met dien bloedigen stomp. Al die assuranserij van tegenwoordig bestond in dien tijd hier nog niet, maar toch heeft Janneken voor dat malheur alle jaren iets getrokken, niet genoeg om van te leven, maar een schoone bijverdienste. Hij woonde op een ver gehucht van een huizeken of tien, allemaal stroopers, markt- en kiekendieven. Van toen hij dien arm af had, lieten de gendarmen hem gerust als ze kwamen zoeken. ‘Dien éénarm, dachten ze, mogen we nu betrouwen, die kan niet meer meedoen.’ En ge kunt pertang met éénen arm nog zoo nen goeien dienst doen: op de let staan en zoo. Fluiten als er gevaar is kunt ge met twee vingeren in uwen mond en Janneken had er nog vijf als 't er op aan kwam. Niks zoo stom als ne gendarm. En om daar dan nog iets bij te verdienen reed Janneken De Zoete twee dagen per week met een hondekarreken de dorpen af om ‘vodden en beenen’. Soms voerde hij zijn

[pagina 42]
[p. 42]

vrouw mee, een geweldige dikke. Die was dan half zat als ze terugkwamen en lag op het karreken te zingen. Dat wil niet zeggen dat zij meer dronk dan Janneken, maar Janneken kon er beter tegen: aan hem zaagt ge niks dan dat hij een beetje met stijve knieën ging en sterlings voor zich uitkeek.

Ze hadden zeven kinderen. De oudste heette Jefke. Als die twaalf jaar was had hij nog nooit nen haas gepakt en hij kon nog geen strop zetten. De school had hij bijna nog niet gezien, maar hij hing den heelen dag op een groote boerderij daar niet ver af. Hij was er beste vriend met den boer en de boerin en daar leerde hij van alle goeds. Ze gaven hem dikwijls iets mee voor thuis: ne korf appelen, een mandeken peekens, een zakske patatten, zoo zwaar als hij kon dragen. Thuis vroegen ze hem niets; ze dachten dat hij het scheef sloeg. Ons Jefken is ne fijne.

Daarom zeiden ze hem dan ook ne zekeren avond van maar vroeg slapen te gaan want hij moest er om half-twaalf uit: ze gingen ieverans eens rap de kiekens tellen. Jefke zei dat hij dat niet deed en hij kreeg rond zijn ooren. Opeens werd hij bleek en riep: Past op of ik loop naar de gendarmen. Meteen had Janneken hem al bij zijn keel.

Voortaan bleef Jefken dikwijls op de hoeve slapen, boven den paardestal, bij den ouden knecht. Maar eens dat hij thuis sliep werd hij wakker rond middernacht en drie van zijn broers lagen niet meer in hun bed. Hij ging naar beneden en schrok zich half dood. Iets geweldigs lag te snorken op de stoof, stond recht, kwam op hem af en hij herkende zijn moeder aan haren vloek.

Nu nam Jefken den ouden knecht in vertrouwen, 's avonds in 't bed, en die zei hem: ge moogt niet

[pagina 43]
[p. 43]

willen dat uw broers dieven worden. Ga naar de gendarmen en die zullen ze in een gesticht steken tot hun een en twintig jaar. Daar leeren ze ne stiel en als ze er uit komen zijn het treffelijke menschen.

Het duurde lang eer Jefke dien moed had. Hij sprak er dagen over, vreesde maar dat ze er hem zelf zouden bijgepakt hebben en schaamde zich voor het affront, drie broers in het verbeteringshuis te hebben. Maar het zoo laten was nog erger en hij ging naar de gendarmen. Alles verliep excellent, de drie verschenen voor nen apaarten juge en ze vlogen cito het gesticht in.

Jefken bleef nu op de hoeve als koeterken en wat hij verdiende zette de boerin, als ze naar de markt ging, op spaarboekske voor hem. Gedurig stond de eenarm of de moeder zelf op het erf. Ze konden niet rondkomen, waar moesten ze van leven, drie kinderen in 't gesticht, zou hun oudste hen laten kreveeren van armoe nu zij sletig werden? Dan vroeg Jefke aan de boerin ze zoo- of zooveel te geven en het af te nemen van zijn boeksken. Zij gaf hun geen geld, dat dronken ze toch maar op. ‘Maar hier is een end pensen van 't varken en ik zal u een korfken patatten meegeven.’ En het geld bleef op het boeksken staan.

Dat gebedel hield op toen Jefken bij den troep was. Daar keek het kadeeken goed uit zijn oogen, hij paste flink op en had seffens een mondvol fransch beet, qu'est ce que je vous! Na eenige maanden begon hij barbier te spelen en zoowel de Walen als de Vlamingen lieten zich door hem scheren. In de duurste winkels van Brussel werdt ge niet zoo zoetekens geschoren als door Jefke. Het was of hij u aaide met den zachten rug van het mes in plaats van u te scheren met de snee. En hij

[pagina 44]
[p. 44]

verdiende ook nog wat bij met messen op te zetten voor anderen.

Hij kwam met nen dikke portemonee van den troep af en de boerin zette dien weer op het boeksken; het werd een heele som. Seffens had Jefken een lief, Anna, de beste meid van de hoeve. De boerin was er eerst tegen omdat Jefken sprak van weg te gaan en een affaire te beginnen en ze zei dat hij maar 265 fr. op zijn boeksken had, wilt ge daarmee een affaire beginnen? ‘Nee, nee, boerin, justekens 485 fr. staat er op mijn boekske, ge mistelt u.’

Jefken had het jaren lang bijeen gerekend. De boer klopte zijn pijp uit en toonde zich royaal. Hij versprak Jefken een huis, dat hij midden in 't dorp staan had, tegen een kleine huur.

Jan De Zoete's Jefke begon zijn affaire met zijn flinke, bezige vrouw. Om de staminee nog beter te doen trekken legde hij achter het huis een bollebaan aan en later ook doelen voor boogschutters. 's Zaterdags had hij dertig, veertig man te scheren, die tot één uur 's nachts bleven kaarten en drinken. Twee keeren per week ging hij den pastoor, den onderpastoor en den hoofdonderwijzer ten huize zelf scheren. Hij hield een varken en twee geiten met wat hij in zijnen hof won en daar altijd nog nen nest konijnen en ver in de twintig kiekens bij, goeie leggers. Ook stond er Zaterdags een lei voor 't venster: ‘Heden avond soepee met mosselen.’

Ge zaagt aan Jefken zijnen gemeenen komaf niet meer. Anna gaf hem alle jaren een kind en het ging hem toch maar beter en beter. Vader en moeder stierven kort na elkaar. Ze kregen een soort vallende ziekte, schrikkelijk om aan te zien, en na eenige keeren bleven ze er in. Hij liet ze begraven

[pagina 45]
[p. 45]

met nen negen-uren-dienst zooals nu zijn stand was. De drie in 't gesticht lieten nooit meer iets van zich hooren, maar het schijnt dat ze van ergens op de grens nen brief geschreven hebben naar de drie die nog thuis waren en die zijn er ook van door getrokken.

Jefken kreeg een vol rond gezicht, met twee bloskens, en een buiksken; hij was een van de welstellendste herbergbazen. 's Middags las hij zijn gazet en sliep wat; 's Zondags smoorde hij vier sigaren. Hij stak zijn duimen in zijn vestzakjes, speelde piano op zijnen buik en vertelde dat zijn broers en zusters in Frankrijk een groote boerderij overgenomen hadden en ze waren van zin van ze te koopen. Hij maakte den pastoor wijs dat hij bij den troep twee jaar lang alle dagen den lutenant-generaal Cornette zaliger geschoren had en wat had die toch spijt toen Jefke den troep verliet.

Maar ne zekeren zaterdagavond, terwijl Jefken aan 't scheren was en weer vertelde over zijn broers en die groote boerderijen ginder in Frankrijk, riep er opeens iemand dat hij daar absoluut niks van geloofde. Jefke's hand bibberde, voor het eerst van zijn leven sneed hij eenen in zijn lip en hij riep: ‘Omdat ik u verleden week zat buitengesmeten heb moet ge hier nu niet den dweerschen uithangen; blijf dan buiten.’ De man stond op, zei dat er hier voortaan nog meer zouden buiten blijven en ging.

Een kwartier later kwam het zoontje van dien man binnen en gaf Jefken een stuksken papier uit een gazet gescheurd. Vader zei dat hij dat eens moest lezen. Bloedig gevecht tusschen douaniers en smokkelaars. Toen Jefke las dat de twee doodgeschoten smokkelaars op de fransche grens de genaamden Lodewijk en Baptist De Zoete waren,

[pagina 46]
[p. 46]

schoot er opeens een wilde electriciteit in zijn lijf, het was of ze een donkere kap over zijnen kop smeten en die achter in zijnen nek vastbonden met een harden knoop. Hij sloeg achterover tegen den vloer in razende stuipen. Met de snee van zijn beste scheermes krabde hij woest de roode plavuiskens.

Nu had zijn komaf zich toch op hem gewroken en 't liet hem niet meer los. Hij kreeg zijn vallende ziekte maar steeds terug en de tusschenpoozen werden altijd maar korter. Hij moest zich maar kwaad maken en daar lag hij. De klanten bleven weg. Ze dachten allemaal: ziet ge 't hem al krijgen terwijl hij onder mijn kin bezig is? Met de barbierderij verviel de aantrok van den souper, de doelen en de bollebaan. Jefken zat daar met 10 kinderen, die nog niets verdienden. Hij werd zoo krikkel en bitter dat hij maar altijd dikwijler in delirium viel. Degenen die compassie met hem hadden, kwamen hem hun haar laten knippen, maar als ze zeiden dat ze hunnen baard zelf afdeden kreeg hij het al. En ook die bleven weg.

Op 't leste schoot alleen nog de boer over, die hem van kleinsaf geholpen had; die kon het niet over zijn hart krijgen van weg te blijven, al stond hij elken zaterdag nen doodelijke schrik uit. Eens dat Jefke toch bijzonder particulier den bibber had en klaagde dat de affaire niet meer trok, werd de boer toch maar zoo bang dat hij zich zou kwaad maken en kuren doen en hij wilde hem goed stemmen. Hij wachtte tot Jefken onder zijn kin ging beginnen en zei toen: ‘Jefken, aan u miskomt niks, man. Als het er zoo moet gaan dan ben ik er nog, geloof ik, he. En als 't er op aankomt zulde gij hier voorniet wonen, op de hoeve is eten genoeg. Ik

[pagina 47]
[p. 47]

houd mijn hand over u, nu weet ge 't.’ Maar Jefken, die het tot nog toe alleen van koleire gekregen had, kreeg het nu ineens van gerustheid, blijdschap, dankbaarheid en kontentement. Van den eersten schok dreef het mes hevig van de kin naar de keel, daar ging het er door tot op den wervel, Jefke kapte twee keeren met zijn hielen en lag daar. Hij krolde toe als een schavelingsken en zoo bleef hij, in nen bol getrokken, dood.

Hij en de boer zagen elkanders afzichtelijke lijken daar liggen en nog in het eerste verschieten riep de boer of dat de dank was dien hij kreeg. Jefken kon niet antwoorden van ontsteltenis en stond zich dwaas te bezien. Maar de boer gaf het niet af en begon hem uit te schelden zonder de vier doodsengelen te zien, die achter hen stonden. Plots zei een van die vier: ‘Allee, allee, vecht dat uit in den hemel. Komt nu maar mee’. Daarop werden ze alle twee heel kalm. Als ze toch naar den hemel mochten gaan, kon het ook den boer niet meer schelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken