Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood in het dorp (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood in het dorp
Afbeelding van De dood in het dorpToon afbeelding van titelpagina van De dood in het dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood in het dorp

(1930)–Gerard Walschap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Soo de Kommer

[pagina 71]
[p. 71]

Soo de Kommer

Toen vader De Kommer stierf van ouderdom (van ouderdom, want geen ziekte had hem omver gekregen, het was maar een beetje hoest dat hem de krak gaf) zei Soo De Kommer tegen zijn zuster: nu blijfde gij maar bij mij en Tist. Maar Melanieken had ons Lievrouwken niet méér beloofd dan thuis te blijven tot vaders' dood. Zij vond dat die twee jonge kerels maar moesten zien wat ze deden. Zij had zelf al negen jaar kennis met Meeskens' Lowie en het moest er toch eens van komen en ze hadden zoolang op vader gewacht en nu nog thuis blijven zeker voor die twee groote lummels, merci. Ze trouwde en Tist en Soo De Kommer zaten daar. Het was een treffelijk kossaarderijken met een messing en een steenput voor de deur, maar wat is de schoonste doening zonder een vrouwmensch? Daarom zei Soo De Kommer tegen zijn broer: Melanie weg, nu moette gij trouwen. Tist antwoordde schamper: Gij zult mij iet zoeken zeker, leubbes? maar Soo deed zijn mond niet meer open en daar bleef het bij.

Met Soo was moeilijk huis te houden. Niet dat hij last verkocht maar hij deed precies of hij gansch alleen op de wereld woonde. Hij deed maar eenige keeren 's jaars zijn mond open om iets te zeggen, als men hem aansprak deed hij of hij

[pagina 72]
[p. 72]

't niet hoorde en het werk regelde hij stommelings naar zijn eigen zonderlingen zin. In de herberg kwam hij nooit en zijn avonden bracht hij door met de boeken. Soo had vier boeken: de Duizend en een nacht, De Bende van Jan De Wit, de Uitvoerige Beschrijving van de foltertuigen der christene martelaren en een dik oud boek dat zelfs Tist nooit in handen heeft gekregen. Daarbij las Soo de Kommer dagelijks Het Nieuws van den dag en als hij die gazet uitgelezen had vouwde hij ze toe en grinnikte hoorbaar. Dat grinniken klonk zoo schamper, hoovaardig en hatelijk dat het Tist letterlijk razend maakte. Gij sakkersche zot, wat wilde hebben met dien valschen lach, botterik!

Alles, maar een botterik was Soo niet. In de school had hij eerste prijzen gehad en, zoo weinig als er uit hem kwam, kont ge toch hooren dat hij veel wist en veel nadacht. Toen de Boerenbond gesticht werd op het dorp weigerde Soo lid te worden. Dat gebeurde in het herberghuis tegenover de kerk. Boer Maertens, een van de rijkste boeren, vroeg hem: Komde gij niet in den bond? Als ge er gij uitgaat, zei Soo. En waarom moet ik er uitgaan? Soo draaide zich om: dat zulde gij zelf wel weten. Hij ging en had nog niet eens een pint bier gevraagd. Zoo'n beest! Maar nog geen jaar later kwam het uit. Boer Maertens werd wegens bedrog uit de commissie gezet en uit den bond gesloten.

Soo De Kommer ging alle maanden te biechten als er een vreemde pater kwam. Bij een Jezuiet heeft hij eens een uur in de biechtstoel gezeten en daar lachte het volk mee. Zou hij dààr dan gesproken hebben, of hoe had hij anders den pater zoolang aan den klap kunnen houden? Alleen Tist lachte daar niet mee. Als die zat was zeide hij: Onze Soo?

[pagina 73]
[p. 73]

Veel verstand maar geen geloof, man. Onze Soo is ne goddelooze mensch.

Het werd oorlog en alleman vluchtte, behalve Soo. Op een morgen verschenen vier Uhlanen in het verlaten dorp en Soo die aan 't dorschen was en meende paarden te hooren draven, ging in de schuurpoort eens zien of ze daar nu waren. Lap, vlak boven zijn kop sloeg een kogelken in den muur. Hij ging binnen, pakte een riek en liet ze komen. De vier ruiters reden stapmaats voorbij. Soo sprong buiten, stak een Uhlaan zijnen riek in den rug en riep: 'k zal ekik u leer en schieten, begot! Ge verstaat er u niet uit dat hij niet doodgeschoten werd en toch is het zoo. 't Waren vieze mannen die Duitschers. Ze sloegen hem van zijn zelven en voerden hem op hun paard mee. Het volk dacht vast dat hij dood was en na den wapenstilstand liet Tist voor hem een mis doen en gaf ook tien frank om hem met naam te laten afroepen voor het zondagsgebed met de andere overledenen der parochie.

Maar op een avond in December om een uur of acht, Tist zat wat patatten te schillen, kwam Soo ineens binnen. Hij zag er wel zestig jaar uit en stond daar wat in twee geplooid in de deur. Alles wat hij zeide: Nu heb ik afgezien se Tist, en hij zette zich en zuchtte. Soo joeng, zijde gij dat? - Ja, ja, dat ben ekik; en omdat Tist over zijn oogen veegde voegde hij er bij: 't is al goed, zwijgt maar.

Wat hij allemaal afgezien had heeft hij nooit aan iemand gezegd. Eens heeft hij zich aan tafel iets laten ontvallen, toen Tist over de roode Krügerpatatten kloeg. ‘Ginder hebben ze goei patatten.’ Ginder, zei Soo. En in den zomer was hij met Tist aan 't pikken, hield zijn hand dertig centi-

[pagina 74]
[p. 74]

meter boven de korenaren en zei: Ginder stond het koren zóó. Meer niet. Maar hij was kapot. Hij verdroeg geen eten meer, hij dubde nog meer dan vroeger en hij ging naar geen kerk meer. Tist kon hem daarover ruw aanpakken, de onderpastoor kwam gedurig zijn best doen maar dan grinnikte Soo, nu nog schamperder en bitterder. Ge weet niks, zei Soo, zwijgt. En Tist: Gij weet àlles, zeker, groot verstand!

In het najaar viel Soo ziek. Wat is 't joeng? Soo antwoordde: Te naaste week ben ik weg. De onderpastoor kwam en niets hielp. Soo bleef grinneken en zwijgen. Het volk sprak van niets anders en Tist schaamde zich dood in zijn plaats. Toen hij dan sterven ging begon Tist hem uit te schelden. Nu ligde daar te kreveeren; gelijk nen hond kreveerde, schandaal van 't dorp! Nu ligde daar, gij goddelooze stinker, met uw groot verstand, wat zijde er nu mee? Recht naar d'hel gade! Soo vloog plots overeind en schreeuwde ontzettend: wat da 'k ik in mijnen kop afgezien heb... maar meteen zat Tist al op hem om hem in 't bed te houden en hij moest er hard tegen vechten. Een minuut, de reutel brak met een snak en Soo bleef dood onder zijn handen.

De ziel van Soo zag de twee engelen die hem kwamen halen bij het bed staan. Hij bezag ze lang, zijn sombere geest ging open en hij zeide: nu zien ik dat het katholiek geloof echt is. Een der engelen sprak: ge hadt het goed voor, dat weten we wel, maar zoo geheel uw leven zwijgen! Ge hadt moeten spreken, Soo. Soo, die heel zijn leven niet geweend had, begon nu te weenen en te snikken: dat ne mensch zoo kan mis zijn! De engel bukte zich, kuste het medalieken van O.L. Vrouw dat op de borst van het lijk lag, en de zes litteekens van

[pagina 75]
[p. 75]

bajonetsteken en het voorhoofd dat zooveel verdriet had afgepeinsd. Hij weende, ook de andere engel weende en ze namen Soo zachtekens op en ze zeiden: Sukkelaar, kom.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken